BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD indelijk gewonnen 14 r, f 1.20 PER 3 MAANDEN M 10 GENT PER WEEK. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. De Wisselwachter. FEUILLETON 26e Ja rgaog MAANDAG 1 JÜNI 1908. No. 7817 DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST ARWNISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZUN ADVERTENTIËN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. Rubriek voor Vrouwen „Dol op kinderen." Als ik 's Zondags met mijn kinde ren tante Bertha een bezoek wil bren gen, zie ik altijd lange gezichten, on dervind ik humeurtjes, pogingen om er zich „van af te maken". De kinde ren gaan niet gaarne naar tante Ber tha en toch is zij hee Hief voor hen, maakt lekkere kostj-es voor hen klaar, koopt mooi speelgoed voor hun gebruik en geeft ze kleine geschenken mede. Toen ik dat mijn oudste eens voor hield en hem ondankbaar noemde, zei- Ie hij op zijn kinderlijk-eerlijke ma ter: „moeder wat heb ik aan lek- Ikers, dat ik niet eten en speelgoed, waarmede ik niet spelen mag?" Hij drukt zich niet juist uit, de kleine man. maar ik begrijp hem toch lieel, goed. Hij ma.g het lekkers wel eten an met het speelgoed wel spelen, doch niet op zijne manier, maar alleen, zooals tante Bertha het hem voor schrijft en dandoet hij het liever niet. Tante heeft geen kinderen, maar zij is, zooals zij steeds met klem betoogt en waan'an zij ook rotsvast over tuïgd is, dol op kinderen. Zij dweept met kinderen, en treedt bij elke gele- [genheid als kampvechtster vow hen Zij is lid van een aantal vereeni- die kinderbescherming op «hun programma hebben staan, zet 8®lancy-fairs op touw voor arme kinde- £jjren -steunt de vacantie-kolonies itoch Jioudt zij eigenlijk niet van kin deren. Want alles wat zij doet, ge- .schiedt op een eerbiedigen afstand Ipljvan de vuile handjes, het geschreeuw de ondeugende streken der kinde ren. Tante Bertha zal als voogdes yoor een onwettig kind optreden da- lang zich uitputten, door van ft Pontius naar Pilatus te loopen om net zijn rechten te verzekeren, doch :ij blijft steeds op een afstand, zij )lijft wie zij is de weldoenster. Zij slt brood uit maar geen liefde. Het lüincl tot zich te nemen, het bij zich H aan huis op haar schoot te honden, iet eigenhandig 'te wasschen en te erzorgen, dat zou een afschrikwek kende gedachte voor haar zijn. Haar apon zou immers bevlekt kunnen J rorden, haar brandheldere woning in knorde geraken. Neen, Mat zijn geen bijzaken, maar aarin ligt de kern der opvoeding! et kind bemerkt volstrekt niet of 't oedverwanten of vreemden zijn, die it verzorgen, maar of het met een ïwe of een liefkozende hand wordt angevat, dat voelt het zeer diep. Volgens "tante Berlha moeten kinde in eten, zonder een kruimpje te mor- zij moeten spelen zonder de ge- ngste wanorde in de kamer teweeg brengen, op hun kleeren moeten even netjes zijn als een groot ênsch, een vuil vingertje of een on- sveegd neusje, zijn voor tante Ber- a onverdragelijke dingen. Dit zijn 19lechts uiterlijkheden, doch zij irakteriseeren de houding van der- lij loe tantes tegenover kinderen. Ike menschen denken, dat zij hun icht vervuld hebben, als zij de kin- stoffelijke weldaden bewijzen: it een kind vóór alles liefde noodig eft, komt niet bij hen op. Wie zich werkelijk tot kinderen ngetroklcen gevoelt, weet zich naar sn te schikken, zich in him zieltjes ra* -B r in te denken, zelve kind met hen te worden. Tante Becrtha's liefde voor kinderen is platonisch in de hoogste mate. Zij beoefent de kinderbescherming in het groot, doch zuiver theoretisch. Zij sticht veel nut, doch zij ontvangt er weinig dank voor, want zij geeft niet met het hart maar met het verstajnd. Zij beklaagt zich dikwijls dat de kin deren aan wie zij zooveel gedaan heeft, zoo weinig om haar geven, dat de, door hunne ouders verwaarloos de, kinderen, die zij tot bruikbare menschen gemaakt heeft, zich vain haar afwenden zoo gauw zij op eigen beenen kunnen staan; in één woord, dat zij zoo weinig vruchten ziet van de liefde die zij zaait, dat de kinde ren ondankbaar zijn. Zij verkeert in een dwaling, want in waarheid heeft ze volstrekt geen liefde gezaaid. Zij zorgt niet voor de kinderen om hun nent-, doch om haar zelfs wil; zij doodt er den tijd mede en komt zich zelve en de wereld zeer edelmoedig en menschlievend voor. Zeker, wij moeten het streven vam zulke lieden altijd waardeeren. wij kunnen ze zelfs niet missen, want an deren, die misschien op de ware ma nier van kinderen houden, zijn weer niet in staat him stoffelijke welda den te bewijzen. En toch. een kleine gift, met liefde geschonken, is dik wijls voor een kind een veel grootere schat dan een kostbaar geschenk. Gelukkig de kinderen, die in het ouderlijk huis opgroeien, zonder de smart van achteruitzetting en een zaamheid te leeren kennen. Als even wel de ouders gedwongen zijn, hun kind aan vreemde handen toe te ver trouwen, als moeder sterft en vader voor zijn lievelingen een betaalde verzorgster moet riemen, dan heeft de eisch „goed voor kinderen" in de ko lommen der advertemtiën een groote beteekenis. Zij beteekent: „Diegene, die de zorg voor mijn kind op zich zal nemen, moet zich niet bepalen tot li chamelijke verzorging, zij moet ook voor de behoeften van zijn zieltje zorgen. Zij moet zich zelve kunnen vergeten om der kinderen wil; zij moet zich opofferen voor hen omdat haai' hart het haar zegt en niet om er uitsluitend loon voor te ontvan gen. Welk een zegen kan een weinig vriendelijkheid stichten, onder die ar me, verwaarloosde straatkinderen die- opgroeien zonder ouderliefde te ken nen, in een vergiftigde atmosfeer, waar de liefde niet aarden kan. Maar plichtgevoel en wat alge- meene menschenliefde zijn hier niet voldoende, men moet, in den waren zin des woords „dol op kinderen" zijn. MARIE VAN AMSTEL. In verband met het vreeselijke spoorwegongeluk, dat de vorige week in België plaats had, is onderstaand verhaal wel lezenswaard. Het is ge schreven door den bekenden Stier- markschen dichter Peter Rosegger, en indertijd door den heer P. Ver- kruysen vertaald voor de letterlie vende vereeniging ,,Van onzen tijd" te Haarlem. Bernard zat op de bank der be schuldigden. Hij had verlof gekregen om te gaan zitten, want de aanklacht, het getuigenverhoor en de verdedi ging hadden geruimen tijd geduurd. Onder de toehoorders begonnen hier en daar ledige plaatsen te komen, want het zou vandaag wel niet tot een uitspraak komen. Verscheidene juryleden hadden reeds op hun hor loge zitten kijken. Nu zeide de president„Bernard Stellinger. als ge nog iets te zeggen hebt., kunt gij nu spreken." De belangstelling ontwaakte op nieuw en de gebeele zaal was in ge spannen verwachting. Maar de be schuldigde sprak op zachten, verle gen en stottcrenden toon. Wanneer en waar ter wereld had hij wel ooit een redevoering gehouden En dan over zoo'n buitengewoon ernstig on derwerp De president onderbrak zijn herhaald gestotter en zeide op vriendelijken toon „Neem uw tijd Spreek als tot een ouden kennis, wi'en gij alles wilt mededeelen, hoe de zaak zich heeft toegedragen. Wilt ge vooraf wat drinken?" „Dank u. neenriep de beschul digde uit. De goedaardige woorden van den rechter schenen hem getrof fen te hebben. „Ik zou wel willen spreken, en ik zou ook veel te zeggen hebben zei- du hij. ,,'t Is erg genoeg! Wat er ge beurd is, weten de heeren reeds. Wat mij zelf betreft, zal 't mij niet veel baten, of ik nog wat zeg „Zeg eenvoudig, wat ge op 't hart hebt", hernam de president. De beschuldigde zweeghij wist niet, waarmede te beginnen. „Zijt gij vroeger niet bij uw ouders te Rettenbach geweest?" kwam de rechter hem te hulp. „Neen. Ja, toch! Dat wil zeggen, sinds lang niet meer", antwoordde de beschuldigde„sinds den dienst niet meer, toen ik onder de soldaten moest." „Dus sedert uw twee-en-twintigste jaar ongeveer zijt ge nooit meer thuis geweest „Wat heeft mijne moeder geweend destijds, toen ik weg moestzei de beschuldigde. Hij begon wat meer kordaat te worden. „Mijn vader zei de onder kommer en zorgen, zei hij, breng je ze groot, en later worden ze je ontnomen. Ik heb toen gezegd Vaderlief, als mijn tijd om is, kom ik terug. Je komt toch nooit meer terug, zei toen mijn moederik hoor 't haar nog zeggen, terwijl zij bij de klokkekast stond, met haar zakdoek voor het gezicht„Je komt toch nooit meer terugs Nardus „En zijt ge weer behoorlijk terug gekeerd van den militairen dienst?" De beschuldigde schudde het hoofd. „Naar huis, nooitDaarna ver volgde hij „Ik heb Veel van de we reld gezien, en 'n beetje geleerd heb ik ook. En ik dacht.Nu behoef je geen armzalige boer te worden. Thuis moet je voor alles „dank je" zeggen. En dan zoo'n vervelend gat, dat RettenbachNu kun je beter vooruitkomen, aan het spoor, of er gens anders Daarna ging ik er op uit.... maar als 't u belieft.... ik zou liever maar niets meer willen zeg gen...." „Ziet ge dan van het woord af?" „Ik weet niet, ik geloof, dat het maar 't beste is...." Hij keek besluiteloos naar zijn ver dediger. Deze wenkte hem toe, door te spreken. De beschuldigde deed "schoorvoe tend een schrede naar voren. De ju ryleden brachten de hand aan het oor, om iets te verstaan. „Mijn vader heeft mij eens laten zeggen, dat ik maar naar huis moest komen. Hij was al niet jong meer en kon de zaken niet meer alleen af. Dienstpersoneel was nagenoeg niet meer te krijgeu en het werk was zwaar. De zaken gingen wel niet schitterend, maar men kon er toch van komen. Ik heb hem toen geant woord, dat iedereen vooruit zoekt te komen, als hij kan. Met het boeren leven was 't niets meer gedaan; 't -was overal beter dan in den boeren stand. Hij moest zijne hofstede maar gauw zien te verkoopenDaarna heb ik gesolliciteerd naar eene betrekking aan het spoor, die ik later ook ge kregen heb." „Hoe lang zijt ge baanwachter ge weest „Dat is immers al opgeschreven geworden Vijf jaren op de lijn van Ncuhoff. Daarna ben ik wisselwach ter geworden in Balzing, waar ik twee jaren en zeven maanden geble ven ben." „En uw ouders „Mijn moeder is rnij eenmaal ko men opzoeken. Terwijl zij den nacht in mijn kamertje bleef doorbrengen en niet kon slapen, maar naar den dienst keek, zeide zij „Nardus, Nar dus, boe kun je dat zoo uithouden? De verantwoording, en dian den hee- lsn nacht geen rustIk heb dik wijls om de woorden^yan mijne moe der gedacht. „Dan*hadt je 't thuis wel tienmaal gemakkelijker", zeide zij, „des nachts kon je ten minste slapen „Moeder", zeide ik, „je went aan alles, en aan het spoor is 't toch al tijd nog plezieriger dan daarginds bij de boeren I" „Nu, als je 't maar prettig vindt", zei ze„wij willen je geluk volstrekt niet in den weg leg gen. Maar wees zuinig, zeg, dat je wat kunt overléggen...." „Het geeft nog pensioen ookzei de ik. „Toen dan mijne moeder wegging, keek zij nog eens in de kamer rond. „Er is hier plaats genoeg voor nog meerals 't later eens erg slecht zou gaan in Rettenbach, komen wij bij jou.... „Nadat mijne moeder was vertrok ken, was het aanvankelijk wel onge zellig. En dikwijls kwam de gedachte in mij op Waarom ga je niet naar huis? Nu heb je die oude vrouw heel alleen weg laten sukkelen „Op dat tijdstip waart ge dus nog niet getrouwd vroeg de rechter. „Kort daama heb ik 't gedaan. Ik verlangde naar wat meer gezellig heid. Maar heel gauw kon ik 't toch niet verzetten, dat ik mijne bejaarde ouders verlaten had. Steeds maakte ik het plan, hun geld te sturen, maar hot bleef bij het voornemen wij had den 't niet erg breed; vooral toen het eene kind na het andere kwam inee- eten. Toen op een goeden dag de post mij een brief bracht, dat mijn ouders kort na elkander gestorven waren, gevoelde ik voor 't eerst bet stille verwijt„Je hebt er niet goad aan gedaan, het ouderlijk huis te verlaten. Het is verkocht moeten wor den wegens de vele schulden'. Aan 't spoor komt men ook al niet vooruit Ik ben ook nooit tevreden geweest over mijne betrekking aan het spoor. Ew als men ergens geen plezier in heeft, is men ook niet gelukkig." „Nu", zeide de president, „voor ons is het vaai het grootste belang, dat je ons van den dag, waarop het on geluk gebeurd is, alles nauwkeurig mededeelt. Alles wat gij gedaan, en alles wat gij gedacht hebt." „Edelachtbare heeren", antwoord de de beschuldigde, de handen wrin gende, „als ik dat - allemaal nog maar wistHet is zoo verzwakt in mijn geheugen.... zóó verzwakt!"... ,.Ge hadt immers niet geslapen?" zei de verdediger. „Ja. ik had sedert twaalf uur mid dernacht dienst gehad." „Dus dan hadt ge des avonds om halfacht, toen het onheil plaats vond, negentien en een half uur onafgebro ken dienst gehad „Ah, nu schiet 't mij te binnen Garstner was naar de bruiloft van zijn zuster gegaan. Ik zou 't weldoen zeide ik, in zijn praats." „Wie was die Garstner?" „Och, die andere, de stationswach- „Om hoe laat precies moest gij af gelost worden?" vroeg de staatspro-' cureur. ,,'s Middags om twaalf uur." „Dus dan hebt gij van des mid dags tot 's avonds vrijwillig dienst ge daan „Ja, omdat Garstner' 't mij ge vraagd had." „En waart ge toen niet reeds moe?" vroeg de rechter. „Ik zal 't wel uithouden, dacht ik. Ik had wel eens meer twintig uren lang dienst gedaan. Dezen keer was ik echter wat slaperig, omdat ik de vorige nachten, slecht geslapen had." „En waarom hadt gij die voor gaande nachten niet goed geslapen?" „Twee van mijne kinderen waren ziek ze hadden de mazelen. Moeder de vrouw had er al erg mee getobd. Dan staat men natuurlijk op,om een handje te helpen." „Maar dan is het zeer lichtzinnig van u geweest, Stellinger, om weder voor Garstner in te springen." „Kom, dacht ik bij mij zeiven, 't is zijn zusterdie trouwt ook niet iederen dag „Zijt gij dien dag onafgebroken op de lijn geweest „Van halfvier tot zes uur is er op die lijn voor den wisselwachter niets te doen. Ik wilde toen een oogenblik op mijn bed gaan rusten en mijne vrouw zou mij om halfzes wekken. Er is echter" niets van gekomen, want de kinderen waren zóó onxus- tigOm zes uur was ik weder in het station en stak de lantaarns aan. Dan komt de posttrein van Reichstein voorbij. Om zeven uur dertien krui sen de personentreinen van Bavnthal en de sneltrein elkander. Ja, nu her inner ik 't mijde sneltrein was een kwartier te laat. Ik stelde de wissels en zag toevallig, dat het licht in de bovenste lantaarn was uitgegaan', Misschien door den wind. Het groene ruitje was niet ie zien. „Het is nog tijd genoegriep mijnheer de sta tionschef, en hij wenkte een bevrach ter van een goederentrein, die in het station stond. Middelerwijl kwamen de roode lichten reeds in liet gezicht en do sneltrein snorde binnen. Ik dacht, nog bij mij zeivenWat een haast vandaag Wie dezen in den weg kwam te staan, zou 't er niet goed afbrengen! Mijn hemel, dacht ik daar is me de wissel niet overge haald Ik stormde naar den hefboom en haalde hem uit alle macht over. Ik sidderde aan handen en voeten, bij de gedachte, wat daarvan het ge volg had kunnen zijn, en ik weet niet daar heb je de bons al... den vreeselijken slag!" Hij sloeg de handen voor de oogen en begon hardop te weenen. Na eenige oogenblikken vroeg de rechter „En wat gebeurde er vervol gens „Waarde heeren", antwoordde de beschuldigde, .verder weet ik niets meer 't Was stikdonkeralleen een paar roode fakkels en toen droe gen zij ze weg.... droegen zij ze weg...." „Wat droegen zij weg?" „De gekwetsten, de stervenden, de lijkenOp planken, op draagbaren, in doeken droegen zij ze weg, en al tijd door en altijd maar doorZe wa ren net lompen, die menschen't was afgrijselijk, afgrijselijk Hij ging op de leuning van de bank steunenzijn geheele lichaam schudde en met doordringende stem jammerde hij: „Vader! Moeder!" Onder de honderden aanwezigen in de zaal was het nu stil als in een grafkelder. Eindelijk hoorde men nu en dan een half onderdrukten snik. „Vat moed, Stellinger". zei de presi dent „de meeste gekwetsten zullen mot Gods hulp herstellen. Ilc zou al leen nog wel gaarne willen weten, waarom gij op het beslissende oogeoi- blik dien wissel overgehaald hebt Omdat dit moet gebeuren, waa neer de sneltrein langs komt." „Dat was dus in orde. Maar hoe verklaart ge dan het onheil De beklaagde stond schijnbaar kalm op, en zeide „Moet ik nu nog langer zóó uitgehoord worden? Ik weet niets anders, ik weet 't nietZe beweren, dat ik den wissel eerst goed gesteld had en dit daarna vergeten heb en dat ik later in de verwar ring meende, dat 't nog niet gedaan was en hem zoodoende weder ver keerd overgehaald heb." „Kan 't zoo geweest zijn?" „Het is wel mogelijk, ik weet het niet 1" „Gij weet dus niet, of ge de eerste maal dus vóór de kruising der beide treinetn den wissel goed ge zet hebt?" „Dat moet ik wel gedaan hebben I Anders is het immers onmoge lijk „Kon de wissel niet beschadigd zijn? Of kan een ancler er niet aan geweest zijn „Ik weet er nieis vanjammerde de beklaagde. „Ik ben heelemaal heelemaal. En hij begroef zij* vi/ngers bijna in zijn hersens. „Hebt ge anders nog iets te zeggen, Stellinger „Doe met mij, wat gij verkiest 1". Dit was zijn laatste woord. De president verklaarde het ver hoor geëindigd en de juryleden trok ken zich terug om te beraadslagen.-. Maar het verschil van gevoelen had zich voortgeplant van de gerechts zaal, naar het vertrek waar de ge zworenen zich bevonden. „Wat zal men er van zeggen? Mis dadig opzet is geheel uitgesloten. De man is niet slecht, zelfs niet lichtzin nig. De omstandigheden Ieder on zer zou hetzelfde kunnen overkomen. Dc overuren moesten verboden zijn! Na een dienst van negentien uren laat de natuur hare rechten gelden* Zijne goedheid is zijn ongeluk ge wórden. Hij lijdt er v-recselijk onder, hij is als 't ware verpletterd. Kun nen menschen over zulk een ongeluk kige het „schuldig" uitspreken?" Maar daarentegen beweerde menl ook door zijne vergissing waren vijf men^chenlevens vernietigd en drie maal zooveel menschen zwaar ge wond. Wie zal zich voortaan nog een enkel oogenblik veilig gevoelen in een spoortrein, wanneer tegenover 'ti dienstpersoneel niet de grootste strengheid in acht wordt genomen I laten wij den man vrij, dan over komt anderen beambten binnenkort ook weder iets menschelijks. Hij is onschuldig, volkomen juist, maar die lieden, welke men gisteren naar het graf heeft gedragen, waren óók on schuldig. Ieder, die zulk een post aanvaardt bij de nijverheid of het verkeer, moet weten, wat er van af hangt, en kan wanneer het onge luk eenmaal gebeurd is geen aan spraak maken op medelijden zelfs niet op verzachting. Het menschelijk hart zal zeggen de man is onschul dig, en de wet zal hem veroordeelen, en beiden hebben gelijk Op de vx-aag naar het „schuldig", antwoordden verreweg de meeste ju ryleden „Ja Dc rechters veroordeelden den wis- selwac-hter Bernhard Stellinger tot een gevangenisstraf van drie maan den. Philosofen twistten over dit von nis; het was hun te zacht. Wat is dat eigenlijk, drie maanden gevangenis straf, daar, waar zooveel dooden zijn gevallen 1 Heeft het toeval het ge daan, dan moet hij vrijgesproken worden, heeft de wisselwachter het gedaan, dan moest hij minstens tot tien jaren gevangenisstraf veroor deeld zijn. Een scherpzinnige zeide leukjes .De^ heeren hebben er zich mooi af gemaakt. Deze alledaagsche schik- :lw I te sur. Uit het Engelsch. )e Spaansche roodgloeiende hemel s bezaaid met ontelbare sterren. De boot vertrekt moi'genochtend l, zei Charnock, ik moet u nu irwel zeggen. liranda greep de hand, die hij ir toestak en drukte haar tegen ir borst. - Maar ik zie u tenig nog één- al ik verzoek u er om, zei ze, u mij Ralph terugbrengt In zoo namen zij in het park af- eid van elkaar. harnock ging heen, terwijl zij Bf staan waar zij stond en hij keek t meer om. Losse regels en cou- tten uit oude balladen, die hij in zwervend leven hier en daar in )ns door vrouwenstemmen had •ren zingen balladen van rid- s en edelen, die weggereden wa- op verzoek van dé" meestei'essen tner harten. toen had hij daarom moeten la- fn, maar nu doken zij weer in zijn hij zich nauw verbonden aan ge slachten van eeuwen her. Mannen waren uitgegaan om zendingen te vervullen, zooals het hem nu ver gund was en zij zouden het weer doen als hij reeds lang tot stof .ver gaan was, met hetzelfde trotsche ge voel, dat hem nu bezielde, terwijl hij door de nachtelijke stilte van Gibral tar liep. Den volgenden morgen stak hij de Straat van Gibraltar over. HOOFDSTUK XVIII. Hij zocht dadelijk den winkel van den dierenopzetter op. Monsieur Fournier had wel hem verwacht, maar niet het verhaal, dat hij te vertellen had. Er is u wat aan gelegen, den man te ontdekken, die een half jaar geleden door de deur heeft geroepen, begon Charnock, die man ben ik. Foui'nier legde zijn boeken bij el kaar op de toonbank. Ilc heb veel geld. Waar is mijn vriend, Mr. Jeremy Bentham Daar moet u Hassan Akbar naar vragen, zeide Charnock, en hij ver telde, wat hem bij zijn vorig bezoek aan Tanger overkomen was. De twee mannen gingen nu naar de poort bij het kex-khof, waar Has san nog in het stof zat en zijn li- steeds zijn eentonige kreet„Allah Beh deed lxooren, evenals op den dag, toen Ralph Warriner als Moor gekleed den heuvel was komen af wandelen. Door de melodie, die die Moor geneuried en die Miranda heiTiaald had, was het Charnock gelukt, vast te stellen, wie de vijand en wie het slachtoffer moest geweest zijn. Charnock neuriede, terwijl hij naast den oude stond, die melodie voor zich heen, en dadelijk hield de Moor met zijn jammerklachten op. Hassan Alcbar, wat heb je met den Christen gedaan, die deze melo die zong en een zilveren dollar hier bij de poort in je schoot liet glij den Hassan gaf geen antwoordals was hij nu gerustgesteld, omdat hij wist, dat het niet de stem van War riner was, die hij zooevén gehoord had, ging hij weer met zijn jammer klachten voort. Hassan, ging Charnock voort, was het die Christen, die verried, dat je welgesteld waart Geef hem ons terug en je zult weer rijk worden. Allah Beh schreeuwde Hassan Allah Beh Ons vragen heeft heelemaal geen doel, zeide Fournier. Maar de Kaïd zal Ixem vragen en dan zal hij wel leeren antwoord te geven. Morgen ga ilr rmni' Hor» TTqïH Charnock begreep niet recht wat Fournier van plan was. Hij ging naar de stad terug en nog denzelfden avond vertelde Fournier hem veel over Ralph Warriner, dat Charnock nog niet wist. Warriner had zich al lang, vóór dat het tot practische uitvoering kwam, bezig gehouden met de ge dachte, wapens in Marokko in te voeren al in den tijd. toen hij nog in Gibraltar was. Toen kende ik hem nog niet, ver telde Fournier, hij had toen andere kennissen, waarschijnlijk was ook Hassan Akbar daaronder, maar ik weet niets zekers daaromtrent. Toen hij nu met de „Tien Gebroeders" uit Gibraltar vluchtte, landde hij in Tanger en hield zich in de stad ver borgen, terwijl hij de „Tien Gebroe- ders" naar Zuid-Amerïka zond, en den stuurman beval, de boot in ellf geval te verkoopen. Maar spoedig daarop leerde Ralph Warriner mij kennen en stelde mij voor, samen met hem zaken te doen. Hij had toen wafi geld. Het was namelijk on geveer in den tijd, toen men ontdek te, dat Hassan een welgesteld man was. Het is heel wel mogelijk, dat onze vriend den Kaïd van de welge steldheid van Hassan op de hoogte gebracht heeft, als hij het geweten heeft, dan heeft hij het zeker verteld, 7.pïHp "Frmrnipr inpf ppn vpplhptppk p- nend lachje, want dan was er wat aan te verdienen. In elk geval had hij toen wat geld, ik had ook wat, ik kon meer krijgen, mocht hem graag lijden. Ik zei dus „ja" en hij vertelde mij van zijn schip. Wij hadden ech ter een schip noodig, dat de wapens overbracht. Ik telegrafeerde naar Argentinië en voorkwam daarmee den verkoop. Warriner stuurde be richt, dat de takelage zoowel als de xiaam van het schip veranderd moet worden, en het komt goed en wel bij ons terug als de „Tarifa". 'Nu was er echter nog een moeilijkheid. Het wapen, dat het meest opbrengen zou, was het Winchester geweer. Daar- voor was het echter noodig, dat een van ons beiden voortdurend tusschen Engeland en Tanger heen en weer voei\ Ik zelf val al in het water, als ik maar een bootje op een vijver in beweging wil brengen. Hoe zou ilc dan kapitein op de „Tarifa" hebben kun nen zijn Dus bleef Warriner over. Maar Warriner, mijn beste vriend, had allerlei domheden begaan. Hij kan niet weer in Engeland terug komen, zelfs niet als Bentham. Op dat Jeremy Bentham nu echter in Engeland veilig zou kunnen zijn, moest Ralph Warriner stellig dood zijn. Begrijpt u Jawel, ik begrijp het, zei Char nock. fi Xiii wpq tppv lfn„m pr» vinrlintr. rijk, mijn arme vriend Dus besloot hij, dat Ralph Warriner moest ster ven, en dat er bewijzen voor zijnen dood aanwezig moesten zijn. Hij nam daai'om een paar brieven een o.a. was van zijn vrouw van vóór hun huwelijk - dat was slim, nietwaar Een minnebrief van zijn meisje, dien hij zes jaar lang op het hart, gedragen had. Zoo iets brengt ont roering Zoo iets werkt overtuigend op die goede Engelschen, nietwaar Hij had den brief toevallig onder zijne papieren gevonden. Hij geeft dien brief dus met nog een paar an dere aan mij in een taschj'e van was doek en zendt mij met een van zijn matrozen naar de Scilly-eilanden, e* het geluk was ons gunstig. Wij had den het ons zoo gedacht Wij zouden van een schipbreuk hooren, waarbij veel menschenlevens verloren gegaan waren, dan zouden wij naar de rot sen zeilen, waar het schip gestrand was, en zouden daar dit taschje van wasdoek toevallig vinden. Begrijpt u? O, het liep ons mee Bij de Scilly- eilanden was dagen achtereen eéa heftige storm, en na den storm da gen lang mist, (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1908 | | pagina 11