RUBRIEK VOOR ONZE JEUGD
-KyX
Raadsels
Raadseloplossingen
Guitenstreken van vier
ondeugei.de Jongens
DAMRÜBR1EK.
Bl SiM
Deze raadsels zijn alle ingezonden
or jongens en meisjes, die „Voor
ize Jeugd" lezen. De namen der
aderen,, die mij vóór Donderdag-
yrgen goede oplossingen zenden,
irderi in het volgend nummer be
nd gemaakt.
(Ingezonden door Johanna Reijer).
De hoer, of wie mijn eerste heeft,
Zal niet gauw dakloos zijn.
Al is 't niet altijd even groot,
Het is ook niet heel klein.
Mijn tweede is een wollen stof
Waarvan men kleeren maakt;
Ze zijn heel mooi, als men maar
zorgt,
Dat er geen mot in raakt.
En mijn geheel, dat is een dorp
In Gelderland gelegen.
Ziek maar eens, waar je 't vinden
kunt,
Het valt je vast niet tegen.
(Ingezonden door Mina van Eg-
ond).
X
X X
X
X X
Zet op den 2den regel den naam
an iets waar men eten in kan ko
en. Op den 3d en regel den naam
an een maand. Op. den 5den regel
en voorzetsel. Op den 6en regel den
s.am van een dier.
NÓ kan men op den middelsten re
al van boven naar beneden en van
nks naai" rechts, den naam van een
tats in Nederland lezen.
(Ingezonden door Rina v. d. Wel)
Mijn geheel bestaat uit 10 letters
11 is een plaats in Limburg.
1 2 3 4 is een rivier.
3 6 1 >s een lichaamsdeel.
1 2 4 5 vindt men op een schip.
4 5 6 2 3 10 vindt men in iedere
tad.
6 2 5 is een dier.
9 2 3 6 heeft ieder mensch.
2 8 9 5 is een getal.
4. (Ingezonden door Jan Geijlvoet).
Zoek hieruit een begraven plaats
Mijn mantel zat vol kalk, maar met
3 borstel was het er gauw af.
5. (Ingezonden door Rika Wijkhui
zen).
Wie heeft tanden en bijt toch niet?
6. (Ingezonden door Sietse Roelof Bei-
neraa).
Zoek hieruit een begraven plaats
in Frankrijk
De staart van een pauw is mooi.
7. (Ingezonden door Jan Souverein.
Wie heeft een mond en toch geen
hoofd
8. (Ingezonden door G. Hamer.)
Mijn geheel bestaat uit 35 letters
en is de naam van een beroemd man.
14 27 9 is een jongensnaam.
2 16 19 is een meisjesnaam.
Een 28 32 3 is laag.
Een 18 8 4 is gevaarlijk voor mui
zen.
11 10 10 7 5 11 35 zijn gevaarlek
voor reizigers.
De 1 12 31 15 33 wonen in België.
De 17 17 6 35 is een rivier
30 21 9 20 2 24 22. 29 33 zijn nuttig
in het hooge Noorden.
8 30 17 13 34 is een roofvogel.
23 10 15 25 is een hondennaam.
Een 26 2 10 10 3 is een muziekin
strument.
9 (Ingezonden, door Hubertus Bank).
Ik doe soms dienst bij 't bouwen,
Hutten maakt men zelfs van mij.
Wil men mij omgekeerd aanschou
wen,
Zie dan in' een bakkerij.
'10. (Ingezonden door Piet Bolle).
Het liooot op straat en in huis en
't is nog nooit door de zon beschenen.
Wat is het
De oplossingen der raadsels van de
vorige week zijn
1. De vrouw van den schoolmees
ter was de dochter van den pre
dikant.
2. Gouda.
3. Wandbord.
4. Roelof Arendsveen.
5. De slaap.
6. Een naald en draad.
7. De echo.
8. Korhoen
Lafaard
Geraden
Haarlem Haarlem
Grillig
Schelde
Stemmen
9. Het dorp Heer in Limburg
10. Een schrift.
door Suzanna S. de Lange.
Een avontuur op een mooien
Woensdagmiddag.
Ze waren met z'n vieren, ondeu
gende jongens, die véél branie had
den en nog méér lust tot ondeugen
de streken. Ze hielden 't meest van
zwemmen, vechten, voetballen, „een.
te grazen nemen" en het rooken van
cig are tien. welke ze „stiekem" voor
een gedeelte van hun zakgeld koch
ten. Slechts zelden bleven vriendjes
of kameraden van_een min of meer
lieflijken bijnaam verschoond, en in
't. bedenken daarvan waren ze dan
ook bijzonder handig. Ook hadden ze
nog twee oxidere en twee jongere
broers, eu een klein zusje; de eer
sten vermaanden hen, de laatsten
grinnekten om hun streken en zagen
hoog-op tegen hun „durf".
Eerst had-je Frits, bijgenaamd „de
klophamer", omdat hij., toen-ie nog
'n peuter van 'n jaar of 3, 4 was, een
bepaalde voorliefde had, met dat
werktuig lange spijkers in den hou
ten keukenvloer te slaan, 'n bezig
heid, waarover zijn Pa en Moe niet
bijzonder gesticht waren, dat kun je
begrijpen. Frits was in den tijd,
waarvan 'k jullie ga vertellen, pre
cies twaalf. Dan had je Henk, die
dertien was en gewoon woést w.eo.'d,
wanneer hij „Haanderik" werd ge
noemd, wat d Aar om natuurlijk
trouw werd gedaan.
Dan Wilhelm, vijftienhij werd
„sêlang" genoemd. Wat die bijnaam
voor be teekenis heeft, en waaróm hij
zoo werd genoemd, weet ik heusch
niet. Misschien was hij wel van Ma-
leischen oorsprong; en dan nog
Eduard, zestien, bijgenaamd „de ko.
mieke", orndat hij, met 't ernstigste
gezicht van de wereld, de dólste
„uien kon tappen". Verder hadden
deze vier broers ook nog verscheide
ne vriendjes, waarmee jullie in den
loop van 't verhaal ook wel zult ken
nis maken.
Het was 't heerlijkste weer in de
maand Juni, dat men zich denken
kon; niet te warm, niet te koel je
kwilite er van op, want 't waren hee-
ta dagen geweest, 't Was Woensdag-;
altijd 'n gevierde dag voor d_e Har-
derwijksche jeugd, want dan "was ze
's middags vrij 1 Ze schenen er dan
ook zoolang mogelijk van te willen
genieten en ze stórmden letterlijk,
juichend en joelend, de school uit.
'n Viertal jongens, waarvan twee
Wilhelm en Eduard, met twee vriend
jes wachtend op Frits en Henk, die
in een lagere klas zaten, welke altijd
een weinig later uitging dan dehoo-
gere. Eindelijk kwamen ze. Frits met
de pet schééf op en de schooltasch
nog in de handbij Henk bengelde
die nog zoo'n beetje opzij van z'n rug,
met één riem vastgegespt, alles door
overgroote haast. Wilhelm mopper
de „Hè, wat laat de Waal jullie
weer laat gaan, we staan hier al 'n
eeuw te wachten."
„Kan ik 't helpen", bromde Frits
terug, „d'oen wij 't voor ons ple
zier? Weer aardig wat te doen ook;
flauw genoeg; om met dat mooie
weer over m'n boeken te zitten suf
fen heb ik ook niet veel zin."
„Nee", antwoordde Eduard met z'n
radde spraak, „wij hebben niet veel
werk. Laat 's zien. Kaartje van Zee
land uit 't hoofd. Dicté overschrijven,
thema maken, twee Fransche werk
woorden vervoegen. Dat 's alles. En
laten we hier nou maar niet langer
staan teuten."
Pratend gingen ze verder.
„Neussie, hoe laat kom j'ons ha
len
„Gerrit Giesius, „de neus" ge-
aiaamd, om dat groote, platte deel
van z'n gezicht, antwoordde, vragend
naar z'n anderen makker kijkend
„Ja, hoe laat lean jij, Emil Twee
uur? Kwart over't Is mij precies
eender."
I-Ienk valt gewoonlijk in: „Maarik
ga niet zoo vroeg, ik wil éérst m'n
schrijfwerk af hebben. Of je het al
schuift op vanavond, dan doe-je 't
tóch nooit, 's Avonds is 't ook mooi
weer, en dan ben-je tot 'n uur of
acht buiten, en mag je ruim ander
half uur doen over je lessen leeren."
„Nou, kom dan om half drie, dat
's niet te vroeg, en dan hebben we
nog ruim den tijd!"
„Goed, afgesproken. Bonsje. Tot
straks."
Gerrit en Emil gaan de Kerkstraat
in, 'n poosje later stappen de vier
broers het huis in de Donkerstraat
binnen, 't Was bijna half drieHenk
en Frits hadden, tégen hunne ver
wachting in, hun werk vroeg klaar,
en hieven van pret 'n schei gefluit
aan, terwijl ze zich van de trapleu
ning lieten glijden, hun geliefkoosde
manier van beneden komen.
Daarna stapten ze de keuken bin
nen.
„Hoe laat eten we, Moes Gewone
tijd
„Neen, jongen, wat vroeger dan
gewoonlijk, om 'n uur of vijf. Pa moet
vcor zalcen op reis."
Frits smeekt„Eteii we nou 's rijst
met krenten n&. Moe Toe maar, hoe
kimt U nu wat anders koken, dat i9
toch 't. lekkerste wat er bestdat
Moe streelt z'n kruïlebol „Jij zou
dat maar eiken middag willen eten,
hè vent? Waar gaan jullie heen?
Heb je je werk netjes af? 'k Moet 't
straks eens zien, hoor
„Ja Moe, ddg Moe", en Henk ver
dween vlug.
Frits bouwde hem, van z'n hakken
op z'n teenen springend, na„Jé,
Moe, ddg Moe, ja Moe, dag moe", tot
Kenlc 'm aan z'n ooren meetrok
„Kom, Uilenspiegel, schei uit met
dien onzin, en doe wat je Vader
zegt." Ben je nou mal, m'n oor is
geen schoolriem. au au
„Ga dan ook méé, de .neus en
Emil staan al 'n half uur te fluiten."
„We moeten tóch nog op sêlang en
kxnikïe wachtel." Wdar zijn ze
„Ja, die twee hóógwijzen jorgen
voor den inwendigen mensch, en zien
van Moe 'n paar sinaasappels en wat
noten los te krijgen."
Al pratend waren ze bóiten geko
men, waai' ze met een bestraffing
ontvangen werden.
„Is dat nou 'n mensch laten wdch-
ten 'k Heb m'n tong uit m'n keel ge
floten, mopperde Gerrit.
„Dan zit-ie nou zéker, in je neus,
zei Frits geestig, „want die is wel
tweemaal zoo dik als anders."
Onwillekeurig voelde Gerrit aan
z'n neus, en ze lachten hem braaf uit.
Toen zei hij, zich willende wreken,
tot Henk: „Zeg, Haanderik, neem je
'n parasolletje mee, of wou je 'n
zonnesteek krijgen
„Ja, m'n pét, hè, maar wie zegt ja
ook* dat 'k al kléar ben", wist Henk
zich eruit te redden, zich schijnbaar
niet aan „Haanderik" storend.
„Daar zijn de hoogwijzen ook, en
d'r zakken zien er flink bol uit
En van louter pret gooide Frits z'n
pet in de lucht, zoodat ze omgekeerd
op Henk's hoofd terecht kwam, die
'm vlug pakte en Frits nu com man-
deerde
„Berst mijn pet halen, eerder krijg
je de jouwe niet terug."
,,Ja, mórgen brengen." Frits ging
nu voorzichtig achter hem langs, en
greep, met 'n snelle beweging van'
z'n vlug, lenig jongenslichaam, de
pet af, en zette ze met 'n „sierlijke
zwaai", achterste vóór, opiets wat
hij echter gauw bemerkte. En Henk
zag zich nu wel genoodzaakt, z'n pet
zélf te halen, terwijl Frits hem spot
tend nakeek.
Terugkomend zei hij, om de aan
dacht van zich af te leiden „Hè, wat
zijn wij toch gelukkige wezens Hoe
krijg je dat nou weer ineens in je
bo!vroeg Eduard verwonderd.
„Nou, reken 's aan, eei'st Dick eu
Jaap, die .arme sukkels zitten te blok
ken en te zweeten voor d'r examenn;
Gerard ligt boven nog half ziek, en
Louis en Suze, nou, die hebben toch
nooit zoo'n pret als wij. Dus wij de
gelukkigen
Al pratend waren ze aan den Sta
tionsweg gekomen.
(Wordt vervolgd.)
Vofgerde week weer Brievenbus,
Het was een Cause Célèbre. Heel
hussel lachte zich ziek. 't Heele sei-
oen door was de zaak reeds aan den
ang. FTangois Duparc, de beroemde
iolist, de Belgische Paganini, die
ijne, Meeke kunstenaar, met de a.'
mes van een koninklijken pi'ins, met
e slanke, melkwitte handen, met de
achte. droomerige oogen, neen
ïen had nooi t zoo iets van hem vei'-
racht
Eerst dacht men aan een grap,
ten hij begon, iedereen, ja, iederen
eer, dien hij ontmoette, jong of oud.
['hij hem lang had gekend, of eerst
»as aan hem was -voorgesteld, met
ïen opvallend scherpen toon en een
leangstigde manier van aanstaren te
ragen „Houdt u van mandarij
en
Men zal moeten toegeven, dat is
ïen heel ongewone vraag, die een
nan, wanneer ze hem onverwacht als
en dakpan op het hoofd valt, wel in
en odgenblikkelijke verlegenheid
lan brengen. Menigeen is op het eer-
te moment volstrekt niet in staat,
ïen onderscheid te maken tussohen
len kleinen, goudrooden sinaasappel
n de dikke, lang gestaarte waardig-
leidsbekleeders met glasknoop en
lauweveer en gele rij-jas. Ja, het i
eenszins te verwonderen, wanneer
e verder liggende voorstelling van
en mandarijn tengevolge van hare
uantitaiieve en qualitatieve hooger
'aarde vlugger in het bewustzijn
ringt dan de voorstelling van de ge-
inge mandarijn.
Deze verwarring was dan ook meer-
lalen uit de gezichten der zoo onver
dachts gevraagden te lezen, die dan
en ontstelde, aan bedeesdheid bijna
renzenden graad van perplexheid
errieden.,
Frangois Duparc reageerde op zon-
erlinge manier op zoo'n ontzetting
an zijn slachtoffer. Met rollende
ogen, gebalde vuisten en trillende
ppen drong hij stamelende antwoor-
en af, die hem niet altijd geheel
chenen te bevredigen. De betrokken
ersonen tenminste verzekerden een-
temmig, dat zij na hunne ontmoe-
iifag met den beroemden meester het
evoeï hadden gekregen, dat hunne
.ivendigst-e verzekeringen van hun
fkeer voor de laffe, sterk aromati-
vrucht niet ten volle werden ge-
'jiofd.
De manie van den kunstenaar
njreigde langzamerhand de geheele
erelcï aan te tasten. Waar hij zich
Betoonde sprak men van de manda
rijnen van Damocles, en alles wat
ok en uniform droeg, ging eerst na
in grondig zelfonderzoek naar bal
diner, om de stereotype vraag van
rl|upavc met groote beslistheid te kun-
en beantwoorden. Ja, het burgerde
ch zoo tot een gewoonte in, dat de
lenschen onder elkaar zich zelf niet
eze vraag overvielen, om hunne slag-
aardigheid op proef te stellen. Men
Pgroette elkaar er mee, zooals men
id kaar elders goeden dag wenscht of
aar eikaars gezondheid vraagt.
„Houdt u van mandarijnen was
et gevleugelde woord van het sei-
n.
,Die leepo schavuitzei een scher-
eaje criticus critici zijn, zooals be-
&ncf, altijd scherp die maakt zich
aar een mooie reclameEn zoo
ledkoop I zoo dikwijls men dat
oord hoort, denkt men natuurlijk
m Frangois Duparc.
Daar nu echter de onzinnigste be
eringen, zooals de ervaring leert,
et snelste school maken, lachte "wel-
?a heel Brussel om de sluwheid van
in meester van den strijkstok. En
>odra hij nu op een heer losstormde
n een vraag tot hem te richten,
lonk 'i hem reeds van verre lachend
gen
„Neen, neen, monsieur le maitre
lust ze niet 1"
Tot er iemand was, die nooit in
zijn leven madarijnen gezien, laat
staan gegeten had, en eerst er van
had gehoord, toen men hem vertelde,
dat hij de eer zou hebben, den groo-
ten Duparc te ontmoeten. Een van
Parijs komend kunst-enthousiast.
Deze was op het idee gekomen, of
hij den meester niet door beminne
lijkheid zou kunnen overhalen eens
in zijn paleis op den Faubourg de
St. Germain een concert te geven. Hij
was in staat zijn doel ook door een
vorstelijk honorarium te bereiken,
maar als echte idealist betaalde hij
liever met den geest, dan met de ma
terie.
Deze heer rekende als volgt. Is het
voor een man als Duparc noodig,
zoo'n smakelooze reclame voor zich
te maken Neen. Is het niet moge
lijk, dat aan zijn vraag een heel an
dere be teekenis ten grondslag ligt
Ja. Misschien is hij zelf een harts
tochtelijk liefhebber van mandarij
nen. Men vertelt van zoovele kunste
naars, die aan deze of gene vrucht de
voorkeur gaven en volstrekt niet kon
den werken zonder ze in of op hun
schrijftafel, naast het klavier, op den
notenstander gedeponeerd te hebben.
Zou het niet kunnen, dat Duparc's
passie voor de verachte mandarijn
zoo groot is, dat hij het als een die
pe smart voelt met haar geheel al
leen te staan onder de mannen
Ja, dat is het Hij ziet er verlangend
naar uit iemand te vinden, die met
hem daarin lotgenoot is.
En de maecenas antwoordde des
avonds op de vraag van Duparc met
stralend gezicht en een tonggeklap,
dat dooden had kunnen wekken
„Mandarijnen Ik ben er gek
op
Toen gebeurde iets vreeselijks. De
Belgische Paganini, de fijne, bleeke
kunstenaar met de allures van een
koninklijken prins, met de slanke:
melkwitte handen, met de zachte,
droomerige oogen wierp zich op
den Parijzenaar en sloeg hem ten
aanschouwe van het geheele gezel
schap jammerlijk bont en blauw.
En thans stond Francois Duparc
terecht om zich wegens levensgevaar
lijke mishandeling te verantwoorden.
Op de publieke tribune en op de ge
tuigenbanken schitterde het van dia
mant, ritselden zijden japonnen,
geurden de individueelste parfums
van Odonelt. Lorgnetten en tooneel-
kijkers waren op den interessanten
kunstenaar gevestigd. Maar ook de
beeldschoone jonge dame in het
zwart, die zeer beschreide oogen had
en een reukfleschje van goud en
emaille- niet onder haar neus weg
nam, trok de algemeene opmerkzaam
heid mevrouw Heloise Duparc, de
vrouw van den beklaagde.
De heer Frangois vroeg het woord.
„Heei'en rechters", zei hij, „ik be
ken alles en gevoel geen berouw."
(Beweging).
Met een majestueus gebaar strekte
hij zijn arm in de richting van me
vrouw Heloise uit.
„Dat is mijn vrouw. Ziet haar aan,
heeren rechters, en zegt u dan of er
onder u iemand is, die, wanneer hij
de ontrouw van zoo'n vrouw ver
nam. niet tot razei'nij zou verval
len
De sensatie was zóó ontzaggelijk,
dat men van louter rumoer in de
zaal ?ijn eigen woorden niet kon
erstean. De president belde als een
bezetene. Uit het eindelijk kalmee-
rende lawaai hoorde men de beven
de stem der jonge Heloise
„Hij liegt hij liegt
Fiangois Dupai'C liet zich niet van
de wijs brengen. Hij keei'de zich tot
den mishandelden klager en don der-
Ie door de zaal
„Die man heeft mij mijn eer ont
stolen
Nieuwe ontroering. Een kreet op
dè publieke tribune. Mevrouw Duparc
viel in onmacht. De president belde.
De Parijsche kunst-enthousiast sloeg
met zijn armen als een bezetene in
de lucht.. Eindelijk kon hij zich ver
staanbaar maken.
„Ik zweer, dat ik madame Duparc
nooit heb gezien, als juist nu
Heloise was weer bijgekomen en
riep naar beneden
A ooit -—
En de verhandeling werd een dia-
l"<:g t ..'schen den beklaagde en zijn
vrouw, welke door rechters en pu
bliek met gespannen aandacht werd
aangehoord.
„Heb jc mij met Kerstmis een kist
met mandarijnen cadeau gegeven.
Heloise
„Dat heb ik, Frangois."
„Dat heb je, Heloise lachte de
kunstenaar wanhopig, „hoewel ik
een waren afschuw voor die akelige
vruchten heb, dat heb je, nadat ik
weken lang op mijn tournee van
Brussel afwezig ben geweest.
„Mijn God, Frangois, dat deed ik
in een bui. ik deed het, om te zien.
of je galant genoeg zou zijn, om je
tegenzin te overwinnen, omdat ik het
was, die je mandarijnen gaf, om
te zien hoever je liefde gaat, Fran
gois."
„Heloise1"
Blijkbaar neigde de xxaald der
schaal van toen af meer en meer
naar den kant van madame over.
„Je hebt de mandarijnen uit het
raam gegooid, maar mijn hart heb
je daarbij gewond, Frangois. Dat
gebrek aan teederheid ben ik nog niet
te boven gekomen."
„Heloise
„Jouw wantrouwen, jouw verden
ken van mijn trouw zou ik je ver
geven.
„Waarom heb je niet gesproken,
Heloise
„Een beleedigde vrouw heeft slechts
het zwijgen ter harer verdediging."
Hier klonk een duidelijk hoorbaar
„Oho van de tribune. Dat bleef de
eenige stoornis in het woordenduel
der Duparcs.
„En ik zocht nu naar je minnaar!"
klaagde de kunstenaar, „naar dat
immaginaire wezen, dat ik als den
moordenaar van mijn geluk be
schouwde O, wat heb ik geleden.
Heloise Ik wist, dat er misschien
slechts een enkele man op dé wereld
kon zijn, wiens smaak ontaard ge
noeg kon zijn, om van mandarijnen
te houden, en ik ontmoette nie
mand, niemand, tot deze idioot!"
Met een ruk keerde Duparc zich tot
den aanklager en brulde
„Mijnheer Waarom hebt u mij
dat onzinnige antwoord gegeven
„Om u een pleizier te doen stot
terde de man.
Toen verhief zich een brullend ge
lach door het geheele huis. De zitting-
moest worden opgeheven, de galerij
ontruimd. In een besloten zitting
kwam het tot een verzoening.
Frangois Daparc concerteerde kort
daarop in het paleis van zijn slacht
offer op den Faubourg St.. Germain
te Parijs gratis.
IS WATERDRINKEN GEZOND?
Wij lezen in „Moleschott":
Nu wij spoedig in het jaargetijde
verlceeren, waai'in het drinken, om
zoo te zeggen, schering en inslag is,
kan het zijn nut hebben bovenstaan
de vraag te beantwoorden. Dikwijls
en laat ons reeds vooruit zeggen
ten onrechte hoort men, vooral te
genover kinderen, de vermaning om
toch vooral geen water te drinken.
Om een goed antwoord op de ge
stelde vraag te verkrijgen, is het in
de eerste plaats noodig, eens na te
gaan, welke rol het water in het
menschelijk lichaam vervult, en daar
om zullen we eenige feiten mededee-
len, die daarop betrekking hebben.
Het lichaam bestaat voor 63
van zijn gewicht uit water. De herse
nen bevatten 81 het hart 73 de
beenderen 7 en zelfs het glasharde
tandivoor nog 2 water. Zooals
men weet, heeft de mensch groote be
hoefte aan lucht, zóó zelfs dat hij
sterft, als hem die lucht slechts ee
nige minuten wordt onthoud en. Even
min als lucht kan hij water derven,
al ka?i hij dit laatste desnoods ook
1014 dagen ontberen; dan echter
sterft hij in een toestand van waan
zin en vertwijfeling. Op water alléén
echter, zonder dat hem ander voed-
ander voedsel wordt verstrekt, kan
de mensch verscheidene weken leven.
Blijkt hieruit niet, dat water een
groote beteekenis heeft, een groo-
tere levensbehoefte vormt dan ander
voedsel?
Een en ander treedt echter ook dui
delijk voor den dag bij de volgende
feiten.
Een volwassen mensch, die bij ge
middelde temperatuur, b.v. 18 gr. C.,
arbeid verricht, scheidt dagelijks door
uitademing ongeveer 1500 gram wa
ter af, langs de nieren circa 1400 gram
en 200300 gram door verdamping
langs de huid. Door zijn lichaam in
normale samenstelling en zijn geest
behoorlijk aan het werk te houden,
moet liij dus dagelijks ongeveer 3000
gram of 3 liter water tot zich nemen.
Behalve in den vonn van verschillen
ds dranken, doet hij dit met zijn ove-
ïïge spijzen; want deze bevatten allen,
de een meer dan de ander, zekere
hoeveelheden water. Zoo bevat brood
40 rundvleesch 4-560 en ei
dooier zelfs nog A water. Gemid
deld bevatten de vaste voedingsstoffen
van een krachtig arbeider 300 gram
water.
Het lichaam van kinderen en oude
meixschen is eenïgszins waterrijker
dan dat van sterke menschen op mid
delbaren leeftijd. Bij allen zijn de
voornaamste verrichtingen gebonden
aan een goede vulling rran het bloed
aderstelsel, d. w. z. het aanwezig zijn
ec-ner voldoende hoeveelheid water.
Spijsvertering, bloedsomloop lichaams
warmte, hersen- en zenuwwerking,
kortom alle beken-de schei- en na
tuurkundige processen in 't lichaam,
hangen af van den voorraad vloeistof,
die zich in de bloedbaan bevindt.
Als wij water drinken, houden wij
in de eerste plaats den mond zuiver
en dragen wij daardoor bij den smaak
te veredelendus den eetlust te be
vorderen. In de maag werkt het wa
ter oplossend en verdunnend op de
voedingssoffen, en daardoor zorgt
hec voor een snelle en gemakkelijke
spijsvertering. Daar staat tegenover,
dat zéér groote hoeveelheden water
da spijsvertering, zij het ook voorbij
gaande, kunnen storen, hetgeen even
eens het geval is met ijswater of te
heet water. Dit brengt ons als van
zelf tot de bekende waarschuwing om
toch nooit met een verhit, bezweet, of
vermoeid lichaam koud water te drin
ken. Als een bezweet wandelaar, een
oververhit veldarbeider of een zwaar
beladen in dichte kolommen mar-
cheerend soldaat drinkt, dan zal hem
dit volstrekt niet hinderen, in zoover
re hij zijn arbeid dadelijk weer voort
zet. Maar als het lichaam door loo-
pen, dansen enz. is verhit, dan wor
den In de eerste plaats de deelen, die
met kouden dronk in aanraking ko
men, belangrijk afgekoeld. Die deelen
zijn de maag, het darmkanaal, de le
ver, ja zelfs de longen en het harit;
al deze deelen missen het warmtere-
gelend, waterver damp end vermogen,
dat de huid in zoo ruime mate be
zit. Nu kaïn die plotselinge afkoeling
wel eens goed afloopen, evenals de
va'i van een dak niet altoos noodlot
tige gevolgen behoeft na zich te slee
pen, maai' in de meestegevallen ont
staan zware stoornissen in het ze
nuwleven, of wel er ontwikkelen zich
voedingsstoornissen, die op allerlei
ontstekingstoestanden uitloopen.
Men ziet dus, dat de koude dronk
alleen gevaarlijk is voor hen, die di
rect rust nemen, en niet zoozeer voor
hen, die in beweging blijven.
Een persoon, die veel water langs
de huid verdampt, krijgt veel dorst.
Wie echter veel drinkt, bevordert de
waterafscheiding in belangrijke mate.
Daarom dienen menschen, die arbei
den en daarbij meenen, dat zij door
te veel drinken hun overmatig zwee-
ten tot bedaren zullen brengen,
aanmerking te nemen, dat zij van
hun lichaam een distilleermachine
maken, waarin zweeten, dorst hebben,
drinken en -wederom zweeten elkan
der voortdurend afwisselen. Hij, die
zijn eersten dorst weet te overwin
nen, zweet het minste, lijdt het min
ste dorst en houdt het het langste
vol.
Een andere werking, welke het op
genomen water op het Lichaam uitoe
fent, is eveneens van groote beteeke
nis. Het dient op zijn weg door het
bloedaderstelsel en langs de verschil
lende weefsels, die dit doorloopt, tot
opneming en verwijdering van zeer
vele'afgewerkte, onzuivere stoffen.
Als zoodanig werkt .het water dus
bloedzuiverend en staat het in dit op
zicht gelijk met het gebruik van an
dere in de geneeskunde gebruikelijke
z.g. bloedzuivei'ende middelen. Men
kan aantoonen, dat, als iemand één
liter water meer drinkt dan hij noo
dig heeft om te leven, hij dan niet
alleen deze 1000 gram water meer af
geeft, maar zelfs een veel groote-r ge
wicht, met name teweeggebracht door
de op zijn weg doar het lichaam opge
nomen en opgeloste ontjedingspro-
ducteri. Hoogst belangrijk is de ro-1,
die het water .nog in een ander op
zicht heeft te vervullen. Terwijl het,
zooals we zeiden, wordt gebruikt aks
scheikundig middel bij de spijsverte
ring, als bouwmateriaal voor het
lichaam, is het ook bestemd om de
liehaam9wai'mte te behouden, te ver
doelen over alle lichaamsdeelen en
langzaam weer af te geven. Maar
vooral doet het grooten dienst om de
voortbrenging dier lichaamswarmte
in overeenstemming, in evenwicht te
houden met de waterverliezen, waar
aan het lichaam voortdurend bloot
staat. In dit opzicht zorgt het water
voor het in stand houden van den
harmonischen gang van het levens
proces en het herstellen van de daar
in optredende stoornissen. We her
halen lo. dat water voor ons lichaam
onontbeerlijk is; 2o. dat derhalve ge
bruik van water dringend noodzake
lijk is; 3o. dat waterdrinken bevor
derlijk is voor de spijsvertering; 4o.
dat onmatig, d. w.z. te veel, te heet
of te koud water zeer schadelijke ge
volgen voor de gezondheid hebben
kan.
Verantwoordelijke ï'edacteuren; H.
E. Lantinga, C. E. Visse, C. H. B.
Tollenaar.
Oplossingen in te zenden aan den
heer H. E. Lantinga, Barendsestr. 41.
PROBLEEM No. 53.
Ingezonden door den heer J. I,. Velde
te Ovei'veen.
Zwart
12 3 4 6
46 47 48 49 60
Wit
Wit. Schijven op 25 27 28 32 33 34
36 38 39 47.
Zwart. Schijven op 8 9 10 13 14 16
17 18 19 21 30.
Oplossing Probleem No. 50 is
29-23, 23 14, 28-22, 34—29, 39—34,
29—24, 36—31, 41 1, 1 34, ingezon
den door den heer W. van Daalen,
opgedragen aan den heer R. C. Broek-
meijer, goed opgelost door de heeren:
R. C. Broekmeijev, G. P. Heck, C.
Serodini, II. A. van Abs, allen te
Haarlem W. C. Faas, Ovei'veen J.
L. Velde, te Overveen VV. II. dé
Klerk, BloemendaalW. A. Z. en H.
L. Jr., te Ruhrort.
MOOIE VERSIERING.
Bij de gala-voorstelling, die ter eere
van president Fallières' bezoek aan
Londen in de Covent-Garden opera
zal wox-den gegeven, wordt de geheele
zaal uitsluitend met rozen versierd.
250.000 bloemen werden reeds besteld.
De geheele schouwburg is reeds uit
verkocht op eenige stallesplaatsen na,
die 7 pond sterling moeten opbren
gen, en een paar loges van 30 en 40
pond.
BETOOGINGEN TE PARIJS.
Er hebben Zondag te Parijs twee
betoogingen plaats gehad, de een op
de place de la Concorde, de ander
op het kerkhof Pèi'e-Lachaise.
Op de place de la Concoi'de hebben
nationalistische studenten aan hun
vaderlandsche gevoelens willen lucht
even voor het standbeeld van
Straatsburg. Er was veel politie ver
dekt opgesteld in den tuin der Tuile-
rieën en op het plein, waar de stu
denten verwacht werden, liepen bij
drommen agenten in burgerkieeren.
De studenten, die kwamen, ontvin
gen het verzoek, heen te gaan. Een
tiental jongelui, die zich verzetten,
werden meegenomen naar een politie
post, waar zij hun namen moesten
opgeven. Zij werden aanstonds weer
vrijgelaten.
De betooging op het kerkhof had'
plaats ter herdenking van de Com
mune. Eenige duizenden betoogers,
mannen, vrouwen, kinderen, kwa
men kransen liggen op een gedenk-
teelcen, opgericht voor Eugène Pot
tier, lid van de Commune en dichter
van de Internationale. Er werden
veel roode vlaggen ontplooid, de In
ternationale en de Carmagnole wer
den gezongen, redevoeringen werden
uitgesproken, o.a. door de socialisti
sche Kamerleden Allemane en Vail-
lant