RUBRIEK VOOR ONZE JEUGD -KyX Raadsels Raadseloplossingen Guitenstreken van vier ondeugei.de Jongens DAMRÜBR1EK. Bl SiM Deze raadsels zijn alle ingezonden or jongens en meisjes, die „Voor ize Jeugd" lezen. De namen der aderen,, die mij vóór Donderdag- yrgen goede oplossingen zenden, irderi in het volgend nummer be nd gemaakt. (Ingezonden door Johanna Reijer). De hoer, of wie mijn eerste heeft, Zal niet gauw dakloos zijn. Al is 't niet altijd even groot, Het is ook niet heel klein. Mijn tweede is een wollen stof Waarvan men kleeren maakt; Ze zijn heel mooi, als men maar zorgt, Dat er geen mot in raakt. En mijn geheel, dat is een dorp In Gelderland gelegen. Ziek maar eens, waar je 't vinden kunt, Het valt je vast niet tegen. (Ingezonden door Mina van Eg- ond). X X X X X X Zet op den 2den regel den naam an iets waar men eten in kan ko en. Op den 3d en regel den naam an een maand. Op. den 5den regel en voorzetsel. Op den 6en regel den s.am van een dier. NÓ kan men op den middelsten re al van boven naar beneden en van nks naai" rechts, den naam van een tats in Nederland lezen. (Ingezonden door Rina v. d. Wel) Mijn geheel bestaat uit 10 letters 11 is een plaats in Limburg. 1 2 3 4 is een rivier. 3 6 1 >s een lichaamsdeel. 1 2 4 5 vindt men op een schip. 4 5 6 2 3 10 vindt men in iedere tad. 6 2 5 is een dier. 9 2 3 6 heeft ieder mensch. 2 8 9 5 is een getal. 4. (Ingezonden door Jan Geijlvoet). Zoek hieruit een begraven plaats Mijn mantel zat vol kalk, maar met 3 borstel was het er gauw af. 5. (Ingezonden door Rika Wijkhui zen). Wie heeft tanden en bijt toch niet? 6. (Ingezonden door Sietse Roelof Bei- neraa). Zoek hieruit een begraven plaats in Frankrijk De staart van een pauw is mooi. 7. (Ingezonden door Jan Souverein. Wie heeft een mond en toch geen hoofd 8. (Ingezonden door G. Hamer.) Mijn geheel bestaat uit 35 letters en is de naam van een beroemd man. 14 27 9 is een jongensnaam. 2 16 19 is een meisjesnaam. Een 28 32 3 is laag. Een 18 8 4 is gevaarlijk voor mui zen. 11 10 10 7 5 11 35 zijn gevaarlek voor reizigers. De 1 12 31 15 33 wonen in België. De 17 17 6 35 is een rivier 30 21 9 20 2 24 22. 29 33 zijn nuttig in het hooge Noorden. 8 30 17 13 34 is een roofvogel. 23 10 15 25 is een hondennaam. Een 26 2 10 10 3 is een muziekin strument. 9 (Ingezonden, door Hubertus Bank). Ik doe soms dienst bij 't bouwen, Hutten maakt men zelfs van mij. Wil men mij omgekeerd aanschou wen, Zie dan in' een bakkerij. '10. (Ingezonden door Piet Bolle). Het liooot op straat en in huis en 't is nog nooit door de zon beschenen. Wat is het De oplossingen der raadsels van de vorige week zijn 1. De vrouw van den schoolmees ter was de dochter van den pre dikant. 2. Gouda. 3. Wandbord. 4. Roelof Arendsveen. 5. De slaap. 6. Een naald en draad. 7. De echo. 8. Korhoen Lafaard Geraden Haarlem Haarlem Grillig Schelde Stemmen 9. Het dorp Heer in Limburg 10. Een schrift. door Suzanna S. de Lange. Een avontuur op een mooien Woensdagmiddag. Ze waren met z'n vieren, ondeu gende jongens, die véél branie had den en nog méér lust tot ondeugen de streken. Ze hielden 't meest van zwemmen, vechten, voetballen, „een. te grazen nemen" en het rooken van cig are tien. welke ze „stiekem" voor een gedeelte van hun zakgeld koch ten. Slechts zelden bleven vriendjes of kameraden van_een min of meer lieflijken bijnaam verschoond, en in 't. bedenken daarvan waren ze dan ook bijzonder handig. Ook hadden ze nog twee oxidere en twee jongere broers, eu een klein zusje; de eer sten vermaanden hen, de laatsten grinnekten om hun streken en zagen hoog-op tegen hun „durf". Eerst had-je Frits, bijgenaamd „de klophamer", omdat hij., toen-ie nog 'n peuter van 'n jaar of 3, 4 was, een bepaalde voorliefde had, met dat werktuig lange spijkers in den hou ten keukenvloer te slaan, 'n bezig heid, waarover zijn Pa en Moe niet bijzonder gesticht waren, dat kun je begrijpen. Frits was in den tijd, waarvan 'k jullie ga vertellen, pre cies twaalf. Dan had je Henk, die dertien was en gewoon woést w.eo.'d, wanneer hij „Haanderik" werd ge noemd, wat d Aar om natuurlijk trouw werd gedaan. Dan Wilhelm, vijftienhij werd „sêlang" genoemd. Wat die bijnaam voor be teekenis heeft, en waaróm hij zoo werd genoemd, weet ik heusch niet. Misschien was hij wel van Ma- leischen oorsprong; en dan nog Eduard, zestien, bijgenaamd „de ko. mieke", orndat hij, met 't ernstigste gezicht van de wereld, de dólste „uien kon tappen". Verder hadden deze vier broers ook nog verscheide ne vriendjes, waarmee jullie in den loop van 't verhaal ook wel zult ken nis maken. Het was 't heerlijkste weer in de maand Juni, dat men zich denken kon; niet te warm, niet te koel je kwilite er van op, want 't waren hee- ta dagen geweest, 't Was Woensdag-; altijd 'n gevierde dag voor d_e Har- derwijksche jeugd, want dan "was ze 's middags vrij 1 Ze schenen er dan ook zoolang mogelijk van te willen genieten en ze stórmden letterlijk, juichend en joelend, de school uit. 'n Viertal jongens, waarvan twee Wilhelm en Eduard, met twee vriend jes wachtend op Frits en Henk, die in een lagere klas zaten, welke altijd een weinig later uitging dan dehoo- gere. Eindelijk kwamen ze. Frits met de pet schééf op en de schooltasch nog in de handbij Henk bengelde die nog zoo'n beetje opzij van z'n rug, met één riem vastgegespt, alles door overgroote haast. Wilhelm mopper de „Hè, wat laat de Waal jullie weer laat gaan, we staan hier al 'n eeuw te wachten." „Kan ik 't helpen", bromde Frits terug, „d'oen wij 't voor ons ple zier? Weer aardig wat te doen ook; flauw genoeg; om met dat mooie weer over m'n boeken te zitten suf fen heb ik ook niet veel zin." „Nee", antwoordde Eduard met z'n radde spraak, „wij hebben niet veel werk. Laat 's zien. Kaartje van Zee land uit 't hoofd. Dicté overschrijven, thema maken, twee Fransche werk woorden vervoegen. Dat 's alles. En laten we hier nou maar niet langer staan teuten." Pratend gingen ze verder. „Neussie, hoe laat kom j'ons ha len „Gerrit Giesius, „de neus" ge- aiaamd, om dat groote, platte deel van z'n gezicht, antwoordde, vragend naar z'n anderen makker kijkend „Ja, hoe laat lean jij, Emil Twee uur? Kwart over't Is mij precies eender." I-Ienk valt gewoonlijk in: „Maarik ga niet zoo vroeg, ik wil éérst m'n schrijfwerk af hebben. Of je het al schuift op vanavond, dan doe-je 't tóch nooit, 's Avonds is 't ook mooi weer, en dan ben-je tot 'n uur of acht buiten, en mag je ruim ander half uur doen over je lessen leeren." „Nou, kom dan om half drie, dat 's niet te vroeg, en dan hebben we nog ruim den tijd!" „Goed, afgesproken. Bonsje. Tot straks." Gerrit en Emil gaan de Kerkstraat in, 'n poosje later stappen de vier broers het huis in de Donkerstraat binnen, 't Was bijna half drieHenk en Frits hadden, tégen hunne ver wachting in, hun werk vroeg klaar, en hieven van pret 'n schei gefluit aan, terwijl ze zich van de trapleu ning lieten glijden, hun geliefkoosde manier van beneden komen. Daarna stapten ze de keuken bin nen. „Hoe laat eten we, Moes Gewone tijd „Neen, jongen, wat vroeger dan gewoonlijk, om 'n uur of vijf. Pa moet vcor zalcen op reis." Frits smeekt„Eteii we nou 's rijst met krenten n&. Moe Toe maar, hoe kimt U nu wat anders koken, dat i9 toch 't. lekkerste wat er bestdat Moe streelt z'n kruïlebol „Jij zou dat maar eiken middag willen eten, hè vent? Waar gaan jullie heen? Heb je je werk netjes af? 'k Moet 't straks eens zien, hoor „Ja Moe, ddg Moe", en Henk ver dween vlug. Frits bouwde hem, van z'n hakken op z'n teenen springend, na„Jé, Moe, ddg Moe, ja Moe, dag moe", tot Kenlc 'm aan z'n ooren meetrok „Kom, Uilenspiegel, schei uit met dien onzin, en doe wat je Vader zegt." Ben je nou mal, m'n oor is geen schoolriem. au au „Ga dan ook méé, de .neus en Emil staan al 'n half uur te fluiten." „We moeten tóch nog op sêlang en kxnikïe wachtel." Wdar zijn ze „Ja, die twee hóógwijzen jorgen voor den inwendigen mensch, en zien van Moe 'n paar sinaasappels en wat noten los te krijgen." Al pratend waren ze bóiten geko men, waai' ze met een bestraffing ontvangen werden. „Is dat nou 'n mensch laten wdch- ten 'k Heb m'n tong uit m'n keel ge floten, mopperde Gerrit. „Dan zit-ie nou zéker, in je neus, zei Frits geestig, „want die is wel tweemaal zoo dik als anders." Onwillekeurig voelde Gerrit aan z'n neus, en ze lachten hem braaf uit. Toen zei hij, zich willende wreken, tot Henk: „Zeg, Haanderik, neem je 'n parasolletje mee, of wou je 'n zonnesteek krijgen „Ja, m'n pét, hè, maar wie zegt ja ook* dat 'k al kléar ben", wist Henk zich eruit te redden, zich schijnbaar niet aan „Haanderik" storend. „Daar zijn de hoogwijzen ook, en d'r zakken zien er flink bol uit En van louter pret gooide Frits z'n pet in de lucht, zoodat ze omgekeerd op Henk's hoofd terecht kwam, die 'm vlug pakte en Frits nu com man- deerde „Berst mijn pet halen, eerder krijg je de jouwe niet terug." ,,Ja, mórgen brengen." Frits ging nu voorzichtig achter hem langs, en greep, met 'n snelle beweging van' z'n vlug, lenig jongenslichaam, de pet af, en zette ze met 'n „sierlijke zwaai", achterste vóór, opiets wat hij echter gauw bemerkte. En Henk zag zich nu wel genoodzaakt, z'n pet zélf te halen, terwijl Frits hem spot tend nakeek. Terugkomend zei hij, om de aan dacht van zich af te leiden „Hè, wat zijn wij toch gelukkige wezens Hoe krijg je dat nou weer ineens in je bo!vroeg Eduard verwonderd. „Nou, reken 's aan, eei'st Dick eu Jaap, die .arme sukkels zitten te blok ken en te zweeten voor d'r examenn; Gerard ligt boven nog half ziek, en Louis en Suze, nou, die hebben toch nooit zoo'n pret als wij. Dus wij de gelukkigen Al pratend waren ze aan den Sta tionsweg gekomen. (Wordt vervolgd.) Vofgerde week weer Brievenbus, Het was een Cause Célèbre. Heel hussel lachte zich ziek. 't Heele sei- oen door was de zaak reeds aan den ang. FTangois Duparc, de beroemde iolist, de Belgische Paganini, die ijne, Meeke kunstenaar, met de a.' mes van een koninklijken pi'ins, met e slanke, melkwitte handen, met de achte. droomerige oogen, neen ïen had nooi t zoo iets van hem vei'- racht Eerst dacht men aan een grap, ten hij begon, iedereen, ja, iederen eer, dien hij ontmoette, jong of oud. ['hij hem lang had gekend, of eerst »as aan hem was -voorgesteld, met ïen opvallend scherpen toon en een leangstigde manier van aanstaren te ragen „Houdt u van mandarij en Men zal moeten toegeven, dat is ïen heel ongewone vraag, die een nan, wanneer ze hem onverwacht als en dakpan op het hoofd valt, wel in en odgenblikkelijke verlegenheid lan brengen. Menigeen is op het eer- te moment volstrekt niet in staat, ïen onderscheid te maken tussohen len kleinen, goudrooden sinaasappel n de dikke, lang gestaarte waardig- leidsbekleeders met glasknoop en lauweveer en gele rij-jas. Ja, het i eenszins te verwonderen, wanneer e verder liggende voorstelling van en mandarijn tengevolge van hare uantitaiieve en qualitatieve hooger 'aarde vlugger in het bewustzijn ringt dan de voorstelling van de ge- inge mandarijn. Deze verwarring was dan ook meer- lalen uit de gezichten der zoo onver dachts gevraagden te lezen, die dan en ontstelde, aan bedeesdheid bijna renzenden graad van perplexheid errieden., Frangois Duparc reageerde op zon- erlinge manier op zoo'n ontzetting an zijn slachtoffer. Met rollende ogen, gebalde vuisten en trillende ppen drong hij stamelende antwoor- en af, die hem niet altijd geheel chenen te bevredigen. De betrokken ersonen tenminste verzekerden een- temmig, dat zij na hunne ontmoe- iifag met den beroemden meester het evoeï hadden gekregen, dat hunne .ivendigst-e verzekeringen van hun fkeer voor de laffe, sterk aromati- vrucht niet ten volle werden ge- 'jiofd. De manie van den kunstenaar njreigde langzamerhand de geheele erelcï aan te tasten. Waar hij zich Betoonde sprak men van de manda rijnen van Damocles, en alles wat ok en uniform droeg, ging eerst na in grondig zelfonderzoek naar bal diner, om de stereotype vraag van rl|upavc met groote beslistheid te kun- en beantwoorden. Ja, het burgerde ch zoo tot een gewoonte in, dat de lenschen onder elkaar zich zelf niet eze vraag overvielen, om hunne slag- aardigheid op proef te stellen. Men Pgroette elkaar er mee, zooals men id kaar elders goeden dag wenscht of aar eikaars gezondheid vraagt. „Houdt u van mandarijnen was et gevleugelde woord van het sei- n. ,Die leepo schavuitzei een scher- eaje criticus critici zijn, zooals be- &ncf, altijd scherp die maakt zich aar een mooie reclameEn zoo ledkoop I zoo dikwijls men dat oord hoort, denkt men natuurlijk m Frangois Duparc. Daar nu echter de onzinnigste be eringen, zooals de ervaring leert, et snelste school maken, lachte "wel- ?a heel Brussel om de sluwheid van in meester van den strijkstok. En >odra hij nu op een heer losstormde n een vraag tot hem te richten, lonk 'i hem reeds van verre lachend gen „Neen, neen, monsieur le maitre lust ze niet 1" Tot er iemand was, die nooit in zijn leven madarijnen gezien, laat staan gegeten had, en eerst er van had gehoord, toen men hem vertelde, dat hij de eer zou hebben, den groo- ten Duparc te ontmoeten. Een van Parijs komend kunst-enthousiast. Deze was op het idee gekomen, of hij den meester niet door beminne lijkheid zou kunnen overhalen eens in zijn paleis op den Faubourg de St. Germain een concert te geven. Hij was in staat zijn doel ook door een vorstelijk honorarium te bereiken, maar als echte idealist betaalde hij liever met den geest, dan met de ma terie. Deze heer rekende als volgt. Is het voor een man als Duparc noodig, zoo'n smakelooze reclame voor zich te maken Neen. Is het niet moge lijk, dat aan zijn vraag een heel an dere be teekenis ten grondslag ligt Ja. Misschien is hij zelf een harts tochtelijk liefhebber van mandarij nen. Men vertelt van zoovele kunste naars, die aan deze of gene vrucht de voorkeur gaven en volstrekt niet kon den werken zonder ze in of op hun schrijftafel, naast het klavier, op den notenstander gedeponeerd te hebben. Zou het niet kunnen, dat Duparc's passie voor de verachte mandarijn zoo groot is, dat hij het als een die pe smart voelt met haar geheel al leen te staan onder de mannen Ja, dat is het Hij ziet er verlangend naar uit iemand te vinden, die met hem daarin lotgenoot is. En de maecenas antwoordde des avonds op de vraag van Duparc met stralend gezicht en een tonggeklap, dat dooden had kunnen wekken „Mandarijnen Ik ben er gek op Toen gebeurde iets vreeselijks. De Belgische Paganini, de fijne, bleeke kunstenaar met de allures van een koninklijken prins, met de slanke: melkwitte handen, met de zachte, droomerige oogen wierp zich op den Parijzenaar en sloeg hem ten aanschouwe van het geheele gezel schap jammerlijk bont en blauw. En thans stond Francois Duparc terecht om zich wegens levensgevaar lijke mishandeling te verantwoorden. Op de publieke tribune en op de ge tuigenbanken schitterde het van dia mant, ritselden zijden japonnen, geurden de individueelste parfums van Odonelt. Lorgnetten en tooneel- kijkers waren op den interessanten kunstenaar gevestigd. Maar ook de beeldschoone jonge dame in het zwart, die zeer beschreide oogen had en een reukfleschje van goud en emaille- niet onder haar neus weg nam, trok de algemeene opmerkzaam heid mevrouw Heloise Duparc, de vrouw van den beklaagde. De heer Frangois vroeg het woord. „Heei'en rechters", zei hij, „ik be ken alles en gevoel geen berouw." (Beweging). Met een majestueus gebaar strekte hij zijn arm in de richting van me vrouw Heloise uit. „Dat is mijn vrouw. Ziet haar aan, heeren rechters, en zegt u dan of er onder u iemand is, die, wanneer hij de ontrouw van zoo'n vrouw ver nam. niet tot razei'nij zou verval len De sensatie was zóó ontzaggelijk, dat men van louter rumoer in de zaal ?ijn eigen woorden niet kon erstean. De president belde als een bezetene. Uit het eindelijk kalmee- rende lawaai hoorde men de beven de stem der jonge Heloise „Hij liegt hij liegt Fiangois Dupai'C liet zich niet van de wijs brengen. Hij keei'de zich tot den mishandelden klager en don der- Ie door de zaal „Die man heeft mij mijn eer ont stolen Nieuwe ontroering. Een kreet op dè publieke tribune. Mevrouw Duparc viel in onmacht. De president belde. De Parijsche kunst-enthousiast sloeg met zijn armen als een bezetene in de lucht.. Eindelijk kon hij zich ver staanbaar maken. „Ik zweer, dat ik madame Duparc nooit heb gezien, als juist nu Heloise was weer bijgekomen en riep naar beneden A ooit -— En de verhandeling werd een dia- l"<:g t ..'schen den beklaagde en zijn vrouw, welke door rechters en pu bliek met gespannen aandacht werd aangehoord. „Heb jc mij met Kerstmis een kist met mandarijnen cadeau gegeven. Heloise „Dat heb ik, Frangois." „Dat heb je, Heloise lachte de kunstenaar wanhopig, „hoewel ik een waren afschuw voor die akelige vruchten heb, dat heb je, nadat ik weken lang op mijn tournee van Brussel afwezig ben geweest. „Mijn God, Frangois, dat deed ik in een bui. ik deed het, om te zien. of je galant genoeg zou zijn, om je tegenzin te overwinnen, omdat ik het was, die je mandarijnen gaf, om te zien hoever je liefde gaat, Fran gois." „Heloise1" Blijkbaar neigde de xxaald der schaal van toen af meer en meer naar den kant van madame over. „Je hebt de mandarijnen uit het raam gegooid, maar mijn hart heb je daarbij gewond, Frangois. Dat gebrek aan teederheid ben ik nog niet te boven gekomen." „Heloise „Jouw wantrouwen, jouw verden ken van mijn trouw zou ik je ver geven. „Waarom heb je niet gesproken, Heloise „Een beleedigde vrouw heeft slechts het zwijgen ter harer verdediging." Hier klonk een duidelijk hoorbaar „Oho van de tribune. Dat bleef de eenige stoornis in het woordenduel der Duparcs. „En ik zocht nu naar je minnaar!" klaagde de kunstenaar, „naar dat immaginaire wezen, dat ik als den moordenaar van mijn geluk be schouwde O, wat heb ik geleden. Heloise Ik wist, dat er misschien slechts een enkele man op dé wereld kon zijn, wiens smaak ontaard ge noeg kon zijn, om van mandarijnen te houden, en ik ontmoette nie mand, niemand, tot deze idioot!" Met een ruk keerde Duparc zich tot den aanklager en brulde „Mijnheer Waarom hebt u mij dat onzinnige antwoord gegeven „Om u een pleizier te doen stot terde de man. Toen verhief zich een brullend ge lach door het geheele huis. De zitting- moest worden opgeheven, de galerij ontruimd. In een besloten zitting kwam het tot een verzoening. Frangois Daparc concerteerde kort daarop in het paleis van zijn slacht offer op den Faubourg St.. Germain te Parijs gratis. IS WATERDRINKEN GEZOND? Wij lezen in „Moleschott": Nu wij spoedig in het jaargetijde verlceeren, waai'in het drinken, om zoo te zeggen, schering en inslag is, kan het zijn nut hebben bovenstaan de vraag te beantwoorden. Dikwijls en laat ons reeds vooruit zeggen ten onrechte hoort men, vooral te genover kinderen, de vermaning om toch vooral geen water te drinken. Om een goed antwoord op de ge stelde vraag te verkrijgen, is het in de eerste plaats noodig, eens na te gaan, welke rol het water in het menschelijk lichaam vervult, en daar om zullen we eenige feiten mededee- len, die daarop betrekking hebben. Het lichaam bestaat voor 63 van zijn gewicht uit water. De herse nen bevatten 81 het hart 73 de beenderen 7 en zelfs het glasharde tandivoor nog 2 water. Zooals men weet, heeft de mensch groote be hoefte aan lucht, zóó zelfs dat hij sterft, als hem die lucht slechts ee nige minuten wordt onthoud en. Even min als lucht kan hij water derven, al ka?i hij dit laatste desnoods ook 1014 dagen ontberen; dan echter sterft hij in een toestand van waan zin en vertwijfeling. Op water alléén echter, zonder dat hem ander voed- ander voedsel wordt verstrekt, kan de mensch verscheidene weken leven. Blijkt hieruit niet, dat water een groote beteekenis heeft, een groo- tere levensbehoefte vormt dan ander voedsel? Een en ander treedt echter ook dui delijk voor den dag bij de volgende feiten. Een volwassen mensch, die bij ge middelde temperatuur, b.v. 18 gr. C., arbeid verricht, scheidt dagelijks door uitademing ongeveer 1500 gram wa ter af, langs de nieren circa 1400 gram en 200300 gram door verdamping langs de huid. Door zijn lichaam in normale samenstelling en zijn geest behoorlijk aan het werk te houden, moet liij dus dagelijks ongeveer 3000 gram of 3 liter water tot zich nemen. Behalve in den vonn van verschillen ds dranken, doet hij dit met zijn ove- ïïge spijzen; want deze bevatten allen, de een meer dan de ander, zekere hoeveelheden water. Zoo bevat brood 40 rundvleesch 4-560 en ei dooier zelfs nog A water. Gemid deld bevatten de vaste voedingsstoffen van een krachtig arbeider 300 gram water. Het lichaam van kinderen en oude meixschen is eenïgszins waterrijker dan dat van sterke menschen op mid delbaren leeftijd. Bij allen zijn de voornaamste verrichtingen gebonden aan een goede vulling rran het bloed aderstelsel, d. w. z. het aanwezig zijn ec-ner voldoende hoeveelheid water. Spijsvertering, bloedsomloop lichaams warmte, hersen- en zenuwwerking, kortom alle beken-de schei- en na tuurkundige processen in 't lichaam, hangen af van den voorraad vloeistof, die zich in de bloedbaan bevindt. Als wij water drinken, houden wij in de eerste plaats den mond zuiver en dragen wij daardoor bij den smaak te veredelendus den eetlust te be vorderen. In de maag werkt het wa ter oplossend en verdunnend op de voedingssoffen, en daardoor zorgt hec voor een snelle en gemakkelijke spijsvertering. Daar staat tegenover, dat zéér groote hoeveelheden water da spijsvertering, zij het ook voorbij gaande, kunnen storen, hetgeen even eens het geval is met ijswater of te heet water. Dit brengt ons als van zelf tot de bekende waarschuwing om toch nooit met een verhit, bezweet, of vermoeid lichaam koud water te drin ken. Als een bezweet wandelaar, een oververhit veldarbeider of een zwaar beladen in dichte kolommen mar- cheerend soldaat drinkt, dan zal hem dit volstrekt niet hinderen, in zoover re hij zijn arbeid dadelijk weer voort zet. Maar als het lichaam door loo- pen, dansen enz. is verhit, dan wor den In de eerste plaats de deelen, die met kouden dronk in aanraking ko men, belangrijk afgekoeld. Die deelen zijn de maag, het darmkanaal, de le ver, ja zelfs de longen en het harit; al deze deelen missen het warmtere- gelend, waterver damp end vermogen, dat de huid in zoo ruime mate be zit. Nu kaïn die plotselinge afkoeling wel eens goed afloopen, evenals de va'i van een dak niet altoos noodlot tige gevolgen behoeft na zich te slee pen, maai' in de meestegevallen ont staan zware stoornissen in het ze nuwleven, of wel er ontwikkelen zich voedingsstoornissen, die op allerlei ontstekingstoestanden uitloopen. Men ziet dus, dat de koude dronk alleen gevaarlijk is voor hen, die di rect rust nemen, en niet zoozeer voor hen, die in beweging blijven. Een persoon, die veel water langs de huid verdampt, krijgt veel dorst. Wie echter veel drinkt, bevordert de waterafscheiding in belangrijke mate. Daarom dienen menschen, die arbei den en daarbij meenen, dat zij door te veel drinken hun overmatig zwee- ten tot bedaren zullen brengen, aanmerking te nemen, dat zij van hun lichaam een distilleermachine maken, waarin zweeten, dorst hebben, drinken en -wederom zweeten elkan der voortdurend afwisselen. Hij, die zijn eersten dorst weet te overwin nen, zweet het minste, lijdt het min ste dorst en houdt het het langste vol. Een andere werking, welke het op genomen water op het Lichaam uitoe fent, is eveneens van groote beteeke nis. Het dient op zijn weg door het bloedaderstelsel en langs de verschil lende weefsels, die dit doorloopt, tot opneming en verwijdering van zeer vele'afgewerkte, onzuivere stoffen. Als zoodanig werkt .het water dus bloedzuiverend en staat het in dit op zicht gelijk met het gebruik van an dere in de geneeskunde gebruikelijke z.g. bloedzuivei'ende middelen. Men kan aantoonen, dat, als iemand één liter water meer drinkt dan hij noo dig heeft om te leven, hij dan niet alleen deze 1000 gram water meer af geeft, maar zelfs een veel groote-r ge wicht, met name teweeggebracht door de op zijn weg doar het lichaam opge nomen en opgeloste ontjedingspro- ducteri. Hoogst belangrijk is de ro-1, die het water .nog in een ander op zicht heeft te vervullen. Terwijl het, zooals we zeiden, wordt gebruikt aks scheikundig middel bij de spijsverte ring, als bouwmateriaal voor het lichaam, is het ook bestemd om de liehaam9wai'mte te behouden, te ver doelen over alle lichaamsdeelen en langzaam weer af te geven. Maar vooral doet het grooten dienst om de voortbrenging dier lichaamswarmte in overeenstemming, in evenwicht te houden met de waterverliezen, waar aan het lichaam voortdurend bloot staat. In dit opzicht zorgt het water voor het in stand houden van den harmonischen gang van het levens proces en het herstellen van de daar in optredende stoornissen. We her halen lo. dat water voor ons lichaam onontbeerlijk is; 2o. dat derhalve ge bruik van water dringend noodzake lijk is; 3o. dat waterdrinken bevor derlijk is voor de spijsvertering; 4o. dat onmatig, d. w.z. te veel, te heet of te koud water zeer schadelijke ge volgen voor de gezondheid hebben kan. Verantwoordelijke ï'edacteuren; H. E. Lantinga, C. E. Visse, C. H. B. Tollenaar. Oplossingen in te zenden aan den heer H. E. Lantinga, Barendsestr. 41. PROBLEEM No. 53. Ingezonden door den heer J. I,. Velde te Ovei'veen. Zwart 12 3 4 6 46 47 48 49 60 Wit Wit. Schijven op 25 27 28 32 33 34 36 38 39 47. Zwart. Schijven op 8 9 10 13 14 16 17 18 19 21 30. Oplossing Probleem No. 50 is 29-23, 23 14, 28-22, 34—29, 39—34, 29—24, 36—31, 41 1, 1 34, ingezon den door den heer W. van Daalen, opgedragen aan den heer R. C. Broek- meijer, goed opgelost door de heeren: R. C. Broekmeijev, G. P. Heck, C. Serodini, II. A. van Abs, allen te Haarlem W. C. Faas, Ovei'veen J. L. Velde, te Overveen VV. II. dé Klerk, BloemendaalW. A. Z. en H. L. Jr., te Ruhrort. MOOIE VERSIERING. Bij de gala-voorstelling, die ter eere van president Fallières' bezoek aan Londen in de Covent-Garden opera zal wox-den gegeven, wordt de geheele zaal uitsluitend met rozen versierd. 250.000 bloemen werden reeds besteld. De geheele schouwburg is reeds uit verkocht op eenige stallesplaatsen na, die 7 pond sterling moeten opbren gen, en een paar loges van 30 en 40 pond. BETOOGINGEN TE PARIJS. Er hebben Zondag te Parijs twee betoogingen plaats gehad, de een op de place de la Concorde, de ander op het kerkhof Pèi'e-Lachaise. Op de place de la Concoi'de hebben nationalistische studenten aan hun vaderlandsche gevoelens willen lucht even voor het standbeeld van Straatsburg. Er was veel politie ver dekt opgesteld in den tuin der Tuile- rieën en op het plein, waar de stu denten verwacht werden, liepen bij drommen agenten in burgerkieeren. De studenten, die kwamen, ontvin gen het verzoek, heen te gaan. Een tiental jongelui, die zich verzetten, werden meegenomen naar een politie post, waar zij hun namen moesten opgeven. Zij werden aanstonds weer vrijgelaten. De betooging op het kerkhof had' plaats ter herdenking van de Com mune. Eenige duizenden betoogers, mannen, vrouwen, kinderen, kwa men kransen liggen op een gedenk- teelcen, opgericht voor Eugène Pot tier, lid van de Commune en dichter van de Internationale. Er werden veel roode vlaggen ontplooid, de In ternationale en de Carmagnole wer den gezongen, redevoeringen werden uitgesproken, o.a. door de socialisti sche Kamerleden Allemane en Vail- lant

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1908 | | pagina 13