Verschijnt dagelijks, behalve op Zon» en Feestdagen.
NIEUWS- en ADVERTENTIEBLAD.
Haarlemsche
landelsvereeniging
NatafffffistDilsche
Wandelingen
PAR1JSCHE BRIEVEN.
I-
26e Jaargang. No. 7647
MAANDAG 1 JUNI 1908 g
1
HAARLEM S DAGBLAD
ABONNEMENTEN
PER DRIE MAANDENs
Voof Haarlem 1.20
VÖöï de dorpen in den omtrek waar een Agent gevestigd is (kom der
gemeente)1.30
Franco per post door Nederlands 1.65
i&onderlifke nummers0.02 H
©e'iilustreerd Zondagsblad, voor Haarlem0.37 H
de omstreken en franco per post 0.45
Uitgave der Vennootschap Lonrens Coster. Directeur J. C. PEEREBOOM.
AD VER .«d'N:
Van I—5 regels 50 Cts.: iedere regci meer 10 Cts. Bulten het Arrondissement
Haarlem van 1—5 regels /is™-, elke regel meer 030. Reclames 30 Cent per regel,
s Bij Abonnement aanzienlijk rabat
Advertentiën van Vraag en Aanbod, hoogstens zes regels, 25 Cts. per plaatsing?
50 Cts. voor 3 plaatsingen k contant
Redactie en Administratie? Groot© Houtstraat 55.
Intercommunaal Telefoonnummer der Redactie 600 en der Administratie 724
Dmfefeerijë Snider Bnitenspaaree 6. T ^'oonnnmmer 122,
Tot de plaatsing van advertentiën en reclames van buiten het Arrondissement Haarlem in dit blad is uitsluitend gemachtigd het Algemeen Binnen- en Buitenlandsch Advertentie-Bureau D. Y. ALTA,
Warmoesstraat 76—78, Amsterdam. Telephoon interc. 6229.
iSsedgek. bi] Kon. Beal. van 12 Nov. 1899
De Haarlemsche Handelsvereni
ging hier ter stede, opgericht 10 Mei
heeft in den loop van den tijd
wel haar recht van bestaan bewezen.
In zeer vele gevallen, zaken van ver
schillenden aard betreffende, is zij
opgetreden en dikwijls met groot
iuccès. Jammer echter, dat men alge
neen niet meer blijk geeft, dit te
vaardeeren, door als lid der Vereni
ging toe te treden. Er zijn wel meer
ian 600 leden, maar dat is niet vol
doende. Elk handelaar, neringdoen
de, ja zelfs particulieren, moesten lid
worden, om tenminste te laten gevoe
len, dat men het werk op prijs stelt,
dat de Haarlemsche Handelsvereni
ging steeds opneemt, als doende, wat
hare hand vindt om te doen.
De voordeelen, die de Vereeniging
buiten hare bemoeiingen van ver
schillenden aard, haren leden aan
biedt, zijn zeer vele en zeer groote
tegenover de geringe jaarlijksche
contributie van f 3.50, die gevraagd
wordt.
De Haarlemsche Handelsvereni
ging bemoeit zich in de eerste plaats
er mede, de belangen van hare leden
te bevorderen, door onwillige beta
lers voor hen tot betaling aan te
manen en informatiën voor hen in te
winnen. Bovendien hebben de leden
het recht, het hun gratis te verstrek
ken advies van den rechtsgeleerden
adviseur der Vereeniging te vragen,
die ook in proceduren en faillisse
menten gratis voor hen optreedt, na
tuurlijk alleen voor zaken betreffende
den handel en het bedrijf der leden.
Rechtsgeleerde adviseurs der Ver
eeniging zijn de heeren Mrs. Th. de
Haan Hugenholtz en A. H. J. Merens,
Spaarne 94, alhier, die voor de leden
eiken werkdag van 24 uur des na
middags zijn te spreken.
Het bureau der Vereeniging is ge
vestigd Jansweg 11.
Voor incasso's door bemiddeling
der Vereeniging wordt een vast
recht van 5 pet. der vordering bere
kend.
Bovendien moet 10 cent voor port
steeds worden bijgevoegd, bij inzen
ding van vorderingen door bemidde
ling der advocaten te innen.
De kosten van informatiën naar
buiten de stad woonachtige personen
bedragen 60 cts. per informatie, plus
vijf cents porto-vergoeding. Informa
tiën naar binnen de stad wonende
personen worden gratis verstrekt.
Pretentiën op buiten de stad wo
nende personen worden niet behan
deld, wanneer niet 10 cts. voor porto
vergoeding is toegevoegd.
Ruim 1748 informatiën en rechts
geleerde adviezen werden in het afge
lopen jaar gegeven.
In Februari en Maart 1908 zijn 57
vorderingen tot een bedrag van
ƒ2579.33 betaald; 12 vorderingen wor
den afbetaald, 16 vorderingen zijn uit-
Men wordt geraden alvorens te le
veren aan A. L. Corver, Kennemer-
plein No. 3, J. van Kammen, Leid-
scheplein 47 rood, ook wel adres op
gevende Van Kranenburg, Schouw
tjeslaan 25, N. Wiebes, vrachtrijder,
Bloemendaalsche Weg 209, Bloemen-
daal., Mejuffrouw De Rooij, Lange
Lakenstraat 7, D. J. Bekaar, hoofd
commies der Posterijen, Johan van
Vlietstraat, zich om inlichtingen te
vervoegen aan het kantoor.
Volgens art. 7 dient het geheim der
lijsten van wanbetalers ongeschon
den te blijven.
Alle brieven, aanvragen, reclames
J wat ook, moeten worden geadres
seerd aan het bureau, dat geopend
dagelijks van 's morgens 9 tot 1 uur
en 's namiddags van 2 tot 4 uur,
waar dan ook verdere inlichtingen
zijn te bekomen.
Het Bestuur heeft bemerkt, dat men
soms meent, dat men, hoewel geen
lid der H. H. V., toch van haar infor
matiën kan bekomen, en brengt nu
nogmaals en uitdrukkelijk ter kennis
dat alleen aan leden der Vereeniging
informatiën door haar worden ver
strekt, en dat voor informatiën op
hier ter stede woonachtige personen
nooit betaling mag worden gevor
derd.
HET BESTUUR.
IN EN OM HAARLEM.
CCXVIII.
Malsche, groene weiden, waarin de
koeien grazen, de witgewolde schapen
met hunne dartele jongen vertoeven,
de van de dagtaak vermoeide paar
den hun kostje verorberen, is dat
geen schoon, verrukkelijk gezicht
Een opmerkelijk verschijnsel is het,
dat juist vreemdelingen zoo vol be
wondering over onze typisch-Hol-
landsche landschappen zijn, terwijl
wij 'zelf meer hoog en laag, meer
bosch en hoornen zoeken, om van
natuurschoon te genieten. Het echt
landelijke vervult de meeste Hol
landers slechts met matige bewonde
ring. En toch, het gras. bedekt verre
weg het grootste deel van ons vader
land, bij duizendtallen telt men in
ons land het vee, dat in hun lichaam
dat gras weet om te tooveren in melk
en vleesch, in arbeid en wol, in hon
derdtallen van producten. Zonder
gras geen melk, geen vleesch, geen
boter, geen kaas, geen leer voor onze
schoenen. En behooren onze koren
soorten ook niet tot de grassen
En wat zou het wel zijn, wanneer
die er niet waren Laten we er dus
eens op uitgaan, om een beetje meer
van deze zoo door en door belangrij
ke planten-familie gewaar te worden,
want voor de meesten, wel 99 der
menschen, is gras gras, en niets
meer. Ze gelijken dan ook oppervlak
kig zooveel op elkaar, dat het werke
lijk moeilijk is ze van elkaar te on
derscheiden. De lange smalle gras
bladen, worden zelfs door de meesten
niet tot de bladeren gerekend. Laten
we hier aan de Leidsche Vaart eens
zoo'n grasstengel afplukken. Die
stengels komen alleen te voorschijn
tegen den bloeieerst verzamelen de
planten wat reservevoedsel in den
wortelstok, want de meeste zijn over
blijvend, of in een blad-rozet en gaan
dan spoedig over tot stengelvorming,
er\ daarmede zijn de meeste juist be
gonnen, andere wachten nog wat.
Die stengel is hol, uitgezonderd op de
knoopen, dat zijn de van afstand'tot
afstand verdikte gedeelten, die we ook
bij andere planten wel eens aantref
fen en juist daar waar de bladeren
zitten. Die bladeren zijn bij de gras
sen interessant. In plaats van dade
lijk van den stengel af te wijken, zoo
als bij andere planten, om lucht en
licht met volle teugen op te slorpen,
omklemmen ze dien nog een eind-
weegs en meer of minder aaneenge
groeid laat die bladscheede, zooals
men dien koker noemt, een draaiing
van de bladschijf om den 9tengel toe.
Op de grens van die scheede, dus
daar waar de schijf, het platte ge
deelte van den stengel afgaat, vindt
men een klein vliesje, dat ook nog
den stengel meer of minder omsluit,
't is een soort van verhoogde kroon
lijst, om het inregenen in de scheede
te voorkomen als 't ware. En dan de
lintvormige schijf.
Onder een hoek van 10 tot 90 gra
den varieerend, vangt die schijf het
licht op, ademt en. voedt zich, alles
vervoerend langs de evenwijdige ner
ven. En dan de winddruk op dien
zwakken stengel. Zwak Komaan,
sterk als het sterkste hout, buigzaam
in de hoogste mate. Er is een soort
gras, bentgras genaamd, dat de leng
te bereikt van ongeveer 1 M. ruim,
en dan is toch zeker de doorsnede
beneden niet meer dan hoogstens 2
3 m.M. Stel u nu voor zoo'n langen
mastboom als ft!? hoogstens 30 M.
lang is, is dat veel, en hoe dik is dan
het benedeneind niet. Ook 30 keer 2
of 3 m.M., dus een d.M. op zijn aller
hoogst Geen denken aan; maak
zelf de vergelijking maar eens bij
zoo'n flinken rietstengel, hier langs
de Leidsche Vaart niet, wat verder
op wel te vinden.
Ga eens een vergelijking maken,
wat de draagkracht betreft, en be
schaamd als de trotsche eik zult ge
moeten toegeven, de groote macht
door de Natuur in het kleine ontwik
keld.
En aan den top van dien stengel de
bloemen. Bloemen, grasbloemen dus?
Ja zeker, kijk maar eens hier. Dat
harde, eénigszins scherpe gras, met
die zoowat losse, eenzijdige pluim,
kropaar heet hetziet ge daar die
meeldraden Let eens op, hoe het
stuifmeel afvalt, neen, wegstuift. Het
zijn dus windbloemen met veel en
licht stuifmeel. Zie die helmknopjes
wiegelen op den dunnen helmdraad.
Snapt ge nu, waarom die bloemsten
gels zich zoo hoog boven het gras
.moeten verheffen, waarom ze zoo bui
gen en heen en weer slingeren Ja,
maar elders, als geheel daarmede
niet in overeenstemming zijn er tal
van grasbloemen met zoogenaamde
cleisbogame bloemen, bloemen dus,
die noch meeldraden, noch stampers
laten zien. O, ja in bloemen behoo-
ren ook stampers. En waar zouden
die zijn Wel, kijk die beide witte
vedervormige pluimpjeseens naar
rechts en links uitkijken, ze hebben
de groene kafjes wat ter zijde ge
schoven. Later moeten deze de rij
pende graanvrucht weer voor het oog
verbergen en een weinig later het uit
vallen voorkomen. Dan eerst komt de
naam kaf tot zijn recht.
Zoo'n bloempje is dus zeer eenvou
dig 2 kroonkafjes, een drietal lange,
hangende meeldraden en dan het
stampertje met de heide stempels. En
ge meendet nogal, dat die familie zoo
moeilijk was, dat is ze in 't geheel
niet, maar de groote moeilijkheid be
staat daarin, dat de bloempjes zoo
klein zijn en dat juist dat kleine de
onderscheiding van de verschillende
bloempjes moeilijk maakt. En dan
zitten die bloempjes tot kleine aartjes
verenigd, bij tweeën soms, doch ook
bij tienen en meer. De vereeniging,
de aartjes zijn zoo klein, dat men
ieder, wel voor een afzonderlijk
bloempje aanziet, te meer, daar het
dan weer omgeven is door een paar
nieuwe kafjes, de kelkkafjes, zooge
naamd, zie hier, licht ze maar eens
op, dan zijn dit enkel kleine blaadjes
en de volgende onderdeelen, die daar-
tussclien in zitten zijn dat niet.
Die aartjes nu zitten bij onze krop
aar aan steeltjes, die met andere te
zamen een zijtak vormen van onzen
grooten tros, die eenzijdig is en zeer
los.
Hé, kijk wat aardige ronde aren
aan den top van dien dunnen sten
gel. Dat heele graspolletje brengt ze
zoo voort, nu nog even een blik op
de kropaar en ook daar zien we dui-.
delijk een graspol, en ons oog, nu
wat meer opmerkzaam geworden, ziet
duidelijk verschil ook, al kunnen we
dat zoo maar niet onder woorden
brengen. Hoe, zoudt ge denken, dat
dat gras heet Wel, eenvoudig ge
noeg, yossestaart. Buig die aar eens
even een weinig ter zijde, dan ziet
ge, dat het eigenlijk een pluim is met
zeer verkorte zijtakken, een aarpluim
zooals de botanische term luidt.
De jongens, dat wil zeggen de na
tuuronderzoekers in den dop, kun
nen dit gras op een prik onderschei
den van het veel later bloeiend Ti-
motheegras, ongeveer even hoog,
maar met wat stomper aarpluim. Een
kleiner soort groeit er van in de dui
nen. Ze nemen echter vaak voor alle
zékerheid den afgeplukten stengel in
de linkerhand en beproeven, of ze
met den nagel van duim en wijsvin
ger der rechterhand alle aartjes niet
gemakkelijk kunnen afstooten. Gaat.
dat, dan iS; het vossestaart., gaat het
niet, dan is het Timotheegras. In 't
eerste geval houden ze de hoofdas
over, met de kleine zij-asjes er nog
aan, een haartrekkertje, zooals ze
dat noemen.
Zie hier, sta eens even stil, een
paar maal in het haar rondgewen
teld en ge ziet, dat ge goed vast zit
ook. Ónze eerste schrede op den weg
naar de grassen is gemaakt. Laten
we riu afspreken, om allen eens wat
van die halmen te verzamelen in klei
ne bosjes, van elke soort bijv. zoo'n
stuk of tien, dan wordt de nieuwsgie
righeid geprikkeld en kunnen we la
ter wel op de een of andere maflier
achter de namen komen ook.
En waar zijn die te vinden Van
daag plukken we langs de Leidsche
Vaart al vast wat, morgen of over
morgen loopen we de Houtvaart eens
langs en vinden daar vast en zeker
wel een vijftal nieuwe, waaronder
het mooie kamgras, en dan eens
naar de duinen, om die heele losse,
bevallige pluimen van de onvruchtba
re draverik, of meer andere. En de
volgende week eens ten Zuiden, ten
Noorden en ten Oosten van de stad.
J. STURING.
VRAGENBUS.
D e n II e e r L., te A. De door
U bedoelde plant is „Asparagus
Sprengeri", of ook wel „Asparagus
falcatus" genoemd. Er is zeker in de
laatste jaren geen plant geweest, die
zooveel opgang maakte en spoedig
zoo algemeen bekend en bemind werd
als deze. Als sierplant., een zooge
naamde ampel of hangplant, heeft ze
de grootste waarde, ofschoon ze veel
meer gekweekt wordt door de bloemis
ten als snijgroen, gebruikt voor al
lerlei versieringen, bouquetten, enz.
enz.
't. Is met recht zooals u schrijft, een
schoon sieraad in huiskamer of ser
re en ook begrijp ik maar al te
goed, hoe ge er mee tobt, om er een
mooie plant van te kweeken. Ik raad
u daarom aan, koop een flinke plant,
krachtig en sterk, maar die kost nog
al wat. Keer den pot dan eens voor
zichtig om en klop die even op den
rand van een tafel of zoo iets, en ge
zult op twee zaken moeten letten: ten
eerste, of ze beneden goed gedrai
neerd is met potscherven, niet één
maar vele en ten tweede, of er nog
genoeg aarde in de pot is, en nog
niet de geheele pot gevuld is door
wortels en dikke wortelknollen. Ge
woonlijk zijn beide niet in orde, en
hindert zulks in de kas minder, maar
in de kamer wel. Neem dan een groo-
ter pot met veel potscherven en breng
goede vruchtbare aarde aan, goed
stijf aangedrukt, zonder de kluit en
ook zonder de „ranken", vooral de
jonge te beschadigen. Eerst flink aan
gegoten, wacht ge dan eenige dagen,
om daarna geregeld te gieten.
D e n H e e r K., te H. Het door
u geteekende diertje is hoogstwaar
schijnlijk een wantssoort, vergelijk
het maar eens met de bekende wa-
terloopers. Had u me even zoo'n
diertje toegezonden, dan had ik u
zekerder de soort kunnen opgeven.
Over de larve van den loopkever (er
zijn er meer dan een), vrees ik, dat
u'misgekeken hebt. I.et er bij gele
genheid eens op, of het geen kort-
schildkever kan zij, die vertoonen de
zelfde eigenaardigheid.
J. STURING.
XXXI.
Oef!
De menschen, die mij dezen blief
zien schrijven, kunnen getuigen, dat
ik bij het neerpennen van boven
staand tusschenwerpsel een diepen
zucht heb geslaakt, en liet spijt me
meer dan ik zeggen kan, dat ik geen
gi'ainophoon bij de hand heb om dien
verademingsuitroep op te vangen, ten
einde ongeloovige lezers op stoffelijke
wijze te overtuigen van de waarheid
mijner woorden.
Waartoe heeft een luimige speling
dei' immer grillige- natuur bewerkt,
dat mijn physionomie veel gelijkenis
vertoont met die van een inwoner van
het land der chi'ysantemums? Welk
nut kan het voor haar, de imperatie
ve natuur, en welk nut voor mij heb
ben?
Vroeger had ik niet veel hinder
van voornoemde gelijkenis. De aller-
vrijpostigste blanken vroegen mij, als
blijk van hun beschaafde belangstel
ling hoogstens om een gratis pentee-
kening la Hokusai. Doch nu, na den
Russisch-Japanschen oorlog, ziet me
nige Westerling in mij niets meer of
minder dan een vertegenwoordiger
van het „gele gevaar", waarvoor men.
in sommige opzichten op zijn hoedé
dient te zijn. Toen ik het vorige jaar
in een Duitsch stadje een fort aan-
dachtiglijk in oogenschouw nam,
kwam er een diender op me af en
sprak: „Fort!" Meenende, dat hij met
dien uitroep zijn kennis van de IIol-
landsche taal wilde luchten, ant
woordde ik minzaam: „Ja, dat noemt
men ,fort' bij ons". Waarop de politie
agent mij in een stroom van dreigend
uitgestooten woorden te kennen gaf,
dat ik de plaat moest poetsen. De
man dacht zoowaar, dat ik de kansen
stond te berekenen, of Japan eenmaal
Duitschland zou kunnen innemen!
Dezer dagen had mijn zeven en
tachtigste quiproquo betreffende^mijn
surrogaat-Japannerschap plaats. De
gevolgen der gebeurtenis voelde ik
ditmaal in mijn... beurs. Ik ga u nu
de geschiedenis vertellen, niet uit lust
in fragmentarische autobiographic,
doch louter om den lezer eenigermate
in kennis te stellen met het type van
den „bohème honteux" te Parijs.
Omstreeks half een 's nachts. Het
voorzitje van een café aan een der
groote boulevards. Ik was juist van
een schouwburg gekomen en zat nu
op dat voorzitje alleen aan een tafel
een kop koffie in alle gemoedskalmte
te verschalken. Vijftig a zestig andere
menschen op dat voorzitje.
Daar komt een man aan. Een rij
zige man, met lange blonde lokken en
een langen blonden puntbaard, welke
lokken en welke puntbaard elkander
ter hoogte van de ooren schijnen te
liefkozen. Kleedij: vilten hoed met zeer
breeden rand, groote, veelkleurige
das, nauwsluitende fluweelen jas, wij
de fluweelen broek kleur van jas
en broek: blauwzwart, donkergele pun
tig uitloopende schoenen. Vermoede
lijke leeftijd: ongeveer 30 jaar. Een
schilder van 't Quartier latin of van
Montmartre, dacht ik.
Hij nam het gezelschap links en
rechts op, vorschend, als zocht hij
naar een kennis. Nauwelijks had hij
mij in het vizier, of hij liep met haas
tigen stap op mijn tafeltje toe,
schudde mijn hand stevig en riep op
vreugdigen toon:
Tiens! Toi ici, mon cher. Kayata-
mi! En hoe maak je 't? In geen jaren
gezien, Ja, waar is die tijd gebleven!
Toen ik over mijn eerste verbazing
heen was, antwoordde ik:
Pardon, meneer, u vergist u. Ut
ben Kayatami niet...
Farceur, va! hernam hij, glim
lachend en knipoogend. Wil je me
niet meer kennen, omdat je meent,
dat ik in „la dèche" (slechten doen)
ben? Stel je gerust hoor!... Je ziet er
kapitaal uit. Veel werk zeker, en dus
goed in de centen.
—Ik verzeker u nogmaals, dat ik
een ander ben dan...
Tn dieu, quel entêtement! Kom.
zonder gekheid laten we op onze oude
kameraadschap drinken. Gargon! een
cognac fine voor meneer... Je bent
toch geen afschaffer geworden, hè?
Goeie, ouwe, brave Kayatami!
Hij gaf me een broederlijken slag
op mijn naastbijgelegen schouder.
Ik gaf het bewijzen van zijn vergis
sing en van mijn. identiteit op. Kreeg
langzamerhand schik in het geval.
Een journalist moet nimmer de gele
genheid laten voorbijgaan om eigen
aardige types te leeren kennen, voor
al als die gelegenheid zich op onge
zochte wijze aanbiedt.
- Jij bent zeker nog altijd op het
atelier van Cormon, hè? Professeur
remarquable. Ik heb in die vier jaar
tijd een soort van reis om de wereld
gemaakt. Ben in New-York, San
Francisco en Chicago geweest. Heb
Patagonië en Vuurland gezien. Heb
lang rondgezworven in Marokko, en
Madagascar. Heb Madras, Bombay,
Calcutta, Hongkong en Amoy leeren
kennen. Verder nog Melbourne en
Sidney....
Het kwam me erg verdacht voor,
dat hij Japan geheel onaangeroerd
liet.
Kortom, ik heb in die vijf jaar...
Èerst was het „vier" jaar, maar
„c'est une belie chose que la mémoi-
re", vooral als men. fantaseert.
...in dje vijf jaar een heel stuk
van de wereld gezien. Gargon! nog 2
cognacs. Gisteren ben ik te Havre aan
wal gestapt. En nu zit ik hier lek
ker weer in Parijs. Vanmiddag bij
diverse kunstkoopers in de Rue La-
fitte geweest om een berg schilderijen
en studies, die ik in den vreemde heb
gemaakt, van de hand te zetten. Aar
dig veel geld verdiend. Professeur re
marquable, ce Cormon! Ben intus-
schen door al dat zakengedoe erg
hongerig geworden. Je eet zeker meê,
hè?
Neen, mercR ik heb...
Kom, om me gezelschap te hou
den. Of ter eere van den teruggeko-
mene. Gargon, de spijskaartl Mijn
maag rammelt.
Hij bestelde twee porties „vol-au-
vent" en twee porties „langue de
veau".
In Amoy hebben ze me honden-
vleesch laten eten. Toch niet zoo erg
onsmakelijk als ik dacht. Ja, eigen
lijk wel lekker, ma foi!
Ik vond deze concessie aan den
smaak van het gele ras nogal grieze
lig, doch de man trok een gezicht, als
of hij mij iets aangenaams had ge
zegd.
De schilder hield mij ongeveer een
uur bezig met het vertellen van zijn
avonturen in de verre landen. Dik
werf had ik de gelegenheid om op
te merken, dat hij, trots zijn verre
reizen, niet sterk was in land- en
volkenkunde. O.a. vertelde hij van
een jacht op bisons in het Himalaya-
gebergte, van negerstammen, in
Melbourne, en van het opvaren der
Amazone, met San Francisco als uit
gangspunt.
Ook zijn rekenkunde liet te wen-
schen. Drie jaar in Noord-Amerika,
twee in Zuid-Amerika, achttien maan
den in Marokko, een jaar in Madagas
car, zes maanden in Britsoh-Indië,
anderhalf jaar in China, vijf maan
den in Australië volgens mijn be
rekening was dat alles te zamen meer
dan vijf jaar afwezigheid.
De schilder was zeer hongerig
zeer dorstig. At als een worstelaar
zwaargewicht en dronk als een tem
pelier. Dat zakengedoe in de Rue La
fitte bekend om het groote aantal
kunsthandelaars scheen hem toch
veel geld opgebracht te hebben.
Eindelijk bleek hij verzadigd t.e
zijn. Zijn spraakzaamheid minderde.
Hij verliet het conversatie-veld van
zijn globetrotterschap. Daarentegen
sprak hij met een bewogen stem van
de groote vriendschap, die hij altijd
voor mij had gevoeld. „II n'y a que
l'amité", verklaarde hij. Liefde was
een „chimère". Zijn „petite amie"
was hem gedurende zijn buitenland-
sche omzwervingen ontrouw gewor
den. „En ik hield nog wel zoo bijzon
der veel van haar, meer zelfs dan
van jou." Zijn stem kreeg een so-
praanachtigen klank.
Ik boog voor zooveel eer.
Toen kwam een gewichtig oogen-
blik.
Plotseling stond hij op, mompelde
„Au revoir, cher amiriep den
kcllner, wees met een zwierig gebaar
naar mij en sprak, nu met een diep-
baritonaal geluid„C'est monsieur,
mon cher ami et camarade, qui» pais
cette fois
Au revoir zei hij nogmaals en
ging heen, met onmiskenbare „gran
dezza". Kr was iets kranigs in zijn
jang, als hadde hij een nobele daad
verricht. Waarachtig
Gratis levensleslezer, als in een
wereldstad als Parijs iemand, dien
ge nooit van uw leven gezien hebt,
op u toekomt en u beweert te herken
nen, zorg dan tenzij het u wat
waard is, het type van den „bohème
honteux" te leeren kennen! dat ge
weg zijt, voordat hij den kellner wat
heeft besteld.
Een andere ontmoeting.
Nu, met de mooie lentedagen, de
tijd gekomen is, dat ettelijke Parijze-
naars het aan hun „savoir vivre"
verplicht meenen te zijn, buiten Pa
rijs rond te zwerven nu juist ko
men de vreemdelingen de Seine-stad
overstroomen. Vooral Duitschers, En-
jelschen en Amerikanen. De Enget-
gelschen en Amerikanen trekken na
eenigen tijd weer heen. Van de Duit
schers blijft gemeenlijk een^ gedeelte
zich hier nestelen.
Het krioelt hier van Duitschers.
Nou, waar doet het dat niét?
Hij kwam binnen, geflankeerd door
twee dames.
Het drietal streek aan een tafeltje
naast het mijne néér, waaraan ik
met. twee mijner vrienden zat te kou
ten.
Blijkbaar trok ik sterk de aan
dacht van den nieuw-aangekomene.
Na een paar minuten weifelen 8
knoopte hij een gesprek met me aan
en begon zijn ellenlange rede waar
bij hij zijn dametjes aan heur lot
overliet - met de mededeeling, dat
liij de 'Japanners een hoogst intelli
gent volk vond.
Mijn vrienden gnuifden of gnoven.
Ik luisterde met gelatenheid.
Vervolgens zei hij met een onge
hoorde zelfgenoegzaamheid
Maar hoe intelligent ze ook zijn,
de Duitsche arbeider heeft hen in de
gaten. Ik ben elektro-technicus en
ben voortgesproten uit den arbeiders
stand. Jullie bedotten mij niet. Ik
spreek Fransch, Engelsch, Russisch
en Hollandsch. Alles zelf geleerd. Ik'
schrijf geregeld buitengewoon le
zenswaardige artikelen in de „Tech
nische Rundschau" van Berlijn en
teeken ze „Ein Arbeiter". De Direc
tie betaalt me met goud, want als ik
zoü overloopen naar een ander tijd
schrift, zouden de abonné's van de
„Technische Rundschau" mij vol
gen. Ik heb hier te Parijs zeventien
woningen van' rijke lui elektrisch ge
ïnstalleerd. Maar ik vertel u niet,
van welke firma ik ben. Want do
slimme Japannees is in staat om
onder mijn duiven te schieten. Neen',-
rteen, mij neemt men niet beet. Van
den Duitschen arbeider komt de her
vorming over de gansche wereld. Let
op mijn woorden Des Kaiser batte
einen unsinnvollen Klugheitsmo-
ment.
Was brulde eqn onzer.
Einen unsinnvollen Klugheitsmo-
ment, zeg ik. Dat lijkt een paradox,
maar als u evenveel denkkracht had
als de Duitsche arbeider, zoudt u be
grijpen, dat ik logisch redeneer.
Toen vonden we het aardig, Lud-
wig Bamch tot verder spreken te
prikkelen. En de man kletste, kletste
honderd-uit, bijna voortdurend over
zichzelf. Zijn kennis omvatte zoo
wat alles, naar zijn eigen beweren.
Eindelijk werd zijn gebazel ons te
machtig. Met de uiterste minzaam
heid voegde ik heb in het Fransch
toe„Pardon, meneer, uw dame#
hebben meer recht op de uitingen,
van uw redenaarstalent dan wij. Aï
een kwartier lang laat u ze op een
droogje zitten."
Dankbare blikken uit vier oogea!
waren mijn loon» Ludwig Baruch
voegde me, na vijf seconden beden-
kens, toe„Ook de beleefdheid be
hoeft de Duitsche arbeider niet vaa
den Japannees te leeren."
Mijn vrienden kreten „ga se
voir". Baruch knarsetandde, maar
zweeg ditmaal.
Als dat, het type is van den autodt-
daktischen. Duitschen werkmanHe
vond den Parijschen „bohème hon
teux" veel aardiger.
Ik vind, dat alle schapen op el
kander lijken. Niet aldus de herder.
Die kan ze, over een gansche kudde,
uit elkander houden.
Ik bezocht de schilderschool vaa
Julian. In een der zalen schreeuw
den een paai- der rumoerigste ,,r*v
pins" de leerlingen in de schild-"v
wereld zijn doorgaans zéér rumoe
rig
Kijk eens, Tamiari, een landge
noot van je
Tamiari stond van achter zijn
schildersezel op, wierp een vluchti-
gen blik op mij en zei kalm
Pas un compatriote, celui-lè.