BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD f3.20 PER 3 MAANDEN if 80 CENT PER WEEK. Rubriek voor Vrouwen Natuurhistorische Wandelingen Zjja plicht. 2S?t0 Jsorr* BATEHDAG BO JONÏ 1908 No. 7664. DE ZATERDAGAVOND MIAARLEKIPS DAGBLAD KOST ADMINISTRATIE OROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERU ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN ADVERTENTIËN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT» De .linnenkast in verband met de moderne uitzetten. De linnenkast en haar inhoud is voor onze vrouwen en meisjes van groot belang, en geeft aan moeders met huwbare dochters veel hoofdbre ken. De samenstelling van het uitzet der jonge bruid moet met overleg geschie den, daar men met verschillende om standigheden rekening heeft te hóu den. Vroeger jaren was men er op uit het lijfgoed zoowel als het tafel- en hp.riiin.nATi zoo zwaar en soliede mo gelijk te nemen, opdat het vaak ge- wasschen zou kunnen worden; ver der moest een uitzet uit een massa Stuks bestaan, opdat het budget der - nieuw op te richten huishouding niet ai te spoedig met een rekening van den linnenwinkel zou bezwaard wor den en zoo kreeg de jonge bruid van gegoede burgerfamilie minstens een dozijn rokken, nachtjaponnen, onder lijfjes enz. enz. mede. Thans is men daarvan om meer dan eene reden teruggekomen. Ten eerste omdat de mode ook op het „des sous" haar invloed doet gelden men dus ten opzichte van het lijfgoed deze machtige en tegelijk tirannieke heerscheresse rekening moet houden. Ten tweede omdat de verschillende kleedingstukken naderhand niet zou- den passen en zij dus genoodzaakt zijn nieuw ondergoed te laten maken, terwijl zij haar mooi uitzet in koffers en kisten kunnen opbergen in de hoop het voor een volgend geslacht te be nutten. Daarom is het veel praktischer de jonge bruid niet meer dan hoogstens zes stuks van elk soort mede te gei en voor het overige dj vereischte elle- inaat in shirting, madapoiam, batist, broderie, kant en wat verder noodig is, om al naar gelang de behoefte zich doet gevoelen, het benoodigde te kun nen vervaardigen. De tegenwoordige mode wil van het zware, solide ondergoed niets weten; alles moet licht en soepel zijn. Men ziet onderlijfjes en chemises, die men door een vingerring kan halen en alhoewel niet ieders beurs toelaat zich dit ragfijne linnen of batist aan te schaffen, bezigt men in elk geval thans veel dunnere weefsels dan vroe ger. Zonder twijfel zijn de dunne, door zichtige blouses en de transparant in- zetstukken onzer tailles oorzaak van die verandering in ons ondergoed, want het is overbodig te zeggen, dat men zich niets leelijkers kan denken dan een grof hemd met zwaar bor duursel onder een dunne batiste blouse met fijne kant gegarneerd. De namaak valencienne-kant is bij zonder geschikt om het dunne onder goed te garneeren, doch we kunnen niet verhelen dat het uiterst onsterk is en niet bestand tegen herhaald wasschen. Veel beter is daarom het machinale Zwitsersche borduursel en de eigen gehaakte kantjes en entre- deux. De onder tailles worden hoofd zakelijk va nfijn batist of nansouk vervaardigd en afgewerkt met „point de Paris", namaak linnen of gehaak te kant. De modellen zijn weinig in gewikkeld; ze bestaan uit vóór- en rugpand met een naad onder den arm en op den schouder. De garneering is het voornaamste. Aanbeveling ver dient een kleine basque of een aange knipte reep met knoopsgat in het voormidden om aan den baak van 't corset te kunnen bevestigen. De corsetten worden, althans in den zomer, slechts van wit coutil of dito tule vervaardigd. Ten eerste omdal deze zich het beste laten wasschen en ten tweede omdat gekleurde corset ten onder de dunne blouses allicht zouden doorschijnen. De bovenrokken hebben eveneens eene wijziging ondergaan. Ze passen zeer correct om de heupen, zijn van voren puntsgewijze uitgesneden, om onder de haken van het corset beves tigd te kunnen worden fen sluiten aan den linker zijkant met kleine knoopjes. Van cmdero o worden ze met verschillende vo/.ants, lingerie- plooien en entre-doux gegarneerd. De onderrokken zijn bij de tegen woordige mode over/iodig geworden. Nachtjaponnen zijij eveneens veran derd en die verando ring le eene zeer praktische en hygiij ïische tevens. De groote omliggende kragen en staan de boorden van borf luursel zijn name lijk verdwenen. Dj halzen worden rond of vierkant ui igeknipt eh met en- ire-deux van kan' of broderie afge- De omliggende kragen aan de nacht japonnen waren inderdaad een kwel ling te noemen, daar ze steeds in wanorde geraakten en het nachtge waad een slordig en verfomfaaid aan zien gaven, terwijl het uit een ge- zondheidsoogpunt te ontraden is nauwsluitende boorden of kragen ge durende den slaap te dragen. Ook de mouwen hebbek eene wijzigign on dergaan en worden half- of drie kwart lang Ingericht Flanellen onder hemden worden weinig meer gebruikt; ze zijn vervan gen door uiterst dunne wollen cami soles, die in het dragen veel beter vol doen. Door dat deze camisoles rek baar zijn, voorkomt men de hinderlij ke plooien onder het corset, die noo deloos verbxeeden en bovendien vaak pijn doen. De geheele mode is er nu eenmaal op gebaseerd slankheid in de hand te werken. MARIE VAN AMSTEL. IN EN OM HAARLEM. CCXXI. 't Is een warme dag geweest, en daarom zoeken we zoo tegen den avond nog een frisch luchtje te schep pen. Over dag Is het ln de duinen veel te warm, des morgens vroeg reeds brandt het zonnetje er zoo vinnig op, dat het om 6 uur daar voor een ge woon mensch niet is uit te houden. Alleen echte natuurhistorici, niet van die hoekenmenschen, kunnen daarte gen, weten van geen zon, weten van geen regen, kunnen dorst en honger een poosje weerstaan en zoeken maar, de geheele wereld om zich vergetend. Zoo moet het eigenlijk zijn, wil men buiten recht genieten en de duinen hebben daarin een bijzonder magi sche kracht, die maken spoedig, dat men alles rondom zich vergeet; alle zorgen van school en huis, van kan toor of winkel... een zucht en weg zijn ze, als wij de zanderij oploopen om nog eenmaal zoozeer bekende paadjes langs te wandelen, zoozeer bekende boscbjes te doorgluren, zoozeer beken de bloemen en planten en dieren te ontmoeten. Langs het water valt ons oog al dadelijk op de geil opschieten de stengels van het helmkruid; in het gras de donkere bloemen van knoopkruid, die, ofschoon van dezelf de makelij als de blauwe korenbloem toch nooit zoo bekoort. De gevoelig heid van de meeldraden zouden we ook hier even goed kunnen waarne men. En dan die zoo geheel andere composiet, die ganzebloem niet haar mooi goudgeel hart, omzoomd met mooie witte blaadjes. Daar vinden we zoowaar ook de veldlathyrus met haar trosjes gele vlinderbloemen, druk eens even die kiel neer en zie eens, hoe mooi die weer teruggaat, de punt van de kiel schuift meteen wat stuifmeel af, en was werkelijk een insect de oorzaak geweest, dan had het, of een opvolgende waf stuif meel aan de buikzijde medegenomen, wat het dier bij het bezoeken van een volgende bloem zeker weer zou heb ben afgegeven. Kijk daar eens die ei genaardige klimplant zich omhoog ge werkt hebben in de struiken, oan ook een beetje licht en lucht te ontvangen. Lang en dun zijn de stengels, karak teristiek bet mooi gevormde blad, en wat dan het meest in 't oog valt, zijn de lange ranken, die van beide zijden zijn begonnen zich op te rollen, in 't raidden een keerpunt overlatend. Zoo doende werd de lengte van de rank van een drietal d.M. teruggebracht tot een c.M. of vijf, zes, met zich me denemend den tak met bladeren en al. 't Werd wel tijd ook, want dat snel groeiende topeind was al mooi begon nen door te zakken. Na deze rank komt de volgende enz. 't Is..., maar laten we nu die groene nietige bloem pjes eens zien, hè, enkel meeldraden, dus een mannelijke plant en toch meenen we ons te herinneren, hier 't vorige jaar een plant met bessen ge zien te hebben; kleine, roode, ronde besjes. Ja, zie maar, daar, eenige heesters verder, daar kunnen we duidelijk de onderstandige vruchtbeginsels zien, net als bij de augurk of de komkom mer. Daar hebben we ook eenslachti- ge bloemen, maar die komen op de zelfde plant voor; hier zitten ze op verschillende planten; dit is een kom kommerachtige, en weJ de tweehuizi- ge heggerank. Zij Biaat als giftig ge noteerd. Voel eens aan die jonge takeinden van den els hier; xe zijn min of meer kleverig, ook de Jonge bladeren; dat is zeker tegen te groote verdamping, of tegen vraatzucht van dieren. Zoo tusschen de vingers, meenen we dui delijk waar te nemen, dat het takje min of meer driehoekig is. En nader toekijkend blijkt het geen vergissing; ook pet merg ia driehoekig en de blad stand 1/3, d. w. z., de bladen staan in een spiraal, elk volgend blad zoo wat 120 gr. verder dan bet vorige. Kijk die groote bladen eens, hoe ruw, en wollig aan den onderkant. De tevens krachtig opschietende stengel doet wel extra hoeveelheden reserve- Yoedsel onder den grond vermoeden en zoo is het ook. Een dikke vleezige wortel zit er aan. Ge kent de plant niet, och; als ze maar bloeide, of lie er nog .uitgebloeid was, dan zoudt ge geen oogenblik raoer twijfelen. Ja, 't is de klit. Daar zijn we weldra bij de viaduct, een trein komt juist aangesnord van Zandvoort, 't is een vreemd gezicht, een trein zoo van uit de verte en dan van onderen te bekijken. Daar hebben we waarempel een bremraap ook; zoo'n plant zonder groen maakt toch altijd een vreemden indruk, en geen wonder: groen ia zoozeer de algemee ns kleur, dat de afwezigheid daarvan moet opvallen, 't Is een woekerplant, zooals we weten. Zie, daar zijn ande re woekeraars bezig, rupsen. Er is aan de plant haast geen blaadje meer te zien, zelfs de gele bloemhoofdjes zijn grootendeels opgepeuzeld; we kunnen ze toch nog thuis brengen en wel is het het Jacobskxuiskruid. De rupsen, mooi geel gestreept, noemt men wel eens zebrarupsen. Neem eens eenige mede, dan kunt ge na de verpopping kennis maken met de mooie roode vlindertjes. De Akkerwinde bloeit ook reeds; wat ge hier zoo mooi vindt, zoudt ge elders als een gemeen, haast niet uit te roeien onkruid gaan bestempelen; want ln den grond beeft het evenals haar grootere zuster, de haagwinde, witte, vleezige wortelstokken, waar van elk eindje, dat in den grond blijft, toch weer gaat uitloopen en bet verlorene spoedig tracht te herwin nen. Als het geluk ons nu niet dient, dan weet ik het niet. Ziet ge nog niets? Een dikke, extra dikke rups. Ook die zullen we maar inpikken, om daar eens nauwkeuriger kennis me de te maken. Haar naam? Nu, gemak kelijk genoeg: Winde-pijlstaart. En de vlinder, die daar uitkomt, is voor al bekend om de lange roltong; juist geschikt om in bloemen met lange bloembuls de honig te zoeken en te vens de bestuiving tot stand te bren gen. De dames-leden van 't gezelschap zijn altijd min of meer griezelig van zoo'n vondst; maar aan zoo'n groote rups is tevens het voordeel verbon den, dat we de deelen beter kunnen zien. Zie, de bek, de pooten, de buik zoowel als de borstpooten en dan de naschuivers; verder de ademhalings openingen, enz. We stijgen, de weg is mul, en we staan wel een weinig verbaasd, dat in dit losse zand nog zooveel groeien kan. Maai' bij eenig nadenken en de beschouwing van een duinvorm van deze of gene plant, zien we duidelijk in, hoe de aanvoer van benoodigde hoeveelheid water tot het grootste bedrag is opgedreven, getui ge het kolossaal vertakte wortelstelsel en hoe het verbruik tot het allernoo- digste beperkt blijft. Bladen meest klein, met weinig insnijdingen, be dekt met haren, en Juist daar, waai de meeste huldmondjes zich bevinden en tevens gering in aantal. Zoek zelf bij gelegenheid maar eens een paar- denbloem, een vergeet-mij-nlet, een reigersbek, enz. hier in de duinen, en een exemplaar elders, waar de plan ten niet zoo zuinig behoeven te zijn. Wat is dat hier, riet En dat in de duinen, en daarnaast nog enkele an dere planten, die ook wat vocht be minnen Ja, kan dat niet Hebt ge wel eens van duinpannen gehoord? Grootere of kleinere kuilen, waar in den grond een veenlaag zit, die het water niet doorlaat; we hebben er het vorige jaar wel eens opgewezen bij de zanderij zelve. Maar we mo moeten wat aanstappen, het begint reeds te donkeren en ver dwalen willen we niet graag. Daar zijn we reeds weer bij de steenen via duct, en spoedig bij Kraantjelek, om na even gerust te hebben, weldra weer thuis te zijn- J. STURING VRAGENBUS. Aan MeJ. V. O. te H. De witte, 'don zige pluisjes, die U op den grond vondt, zijn hoogstwaarschijnlijk af. komstig van den een of anderen popel ln de buurt. Aan de vrouwelijke exemplaren toch van dezen boom ont wikkel on de afzonderlijke bloempjes der katjes zich tot vruchtjes, tweeklep pige doosvruchtjes, die gekuifde za den bevatten; net katoenvruchten in 't klein. Den Heer K. te H. Indien uw serin gen en ook de andere heesters lucht en licht genoeg krijgen, dan zou het euvel nog kunnen liggen aan het snoeien. De door U opgenoemde toch bloeien alle in 't voorjaar of voorzo mer en moeten dus in het vorige jaar bloemknoppen gevormd hebben. Ge brek aan voedsel doet zich gemakke lijk kennen aan kleine blaadjes, kor te takjes, enz., en zelfs bloeien uit armoede, zooals men dat gewoonlijk zegt. Maar daar ik met den plaatselij ken toestand van uw tuin een weinig bekend ben, vrees ik toch, dat het niet bloeien door 't gebrek aan licht zal zijn. Aan Oost- en Westkant hoo gs muren, gebouwen van twee ver diepingen boog en aan de Zuidzijde een muur van een paar M. met daar achter nog een vrij hoogen boom, die heel wat licht onderschept. J. STURING. De graaf van Wolfsburg bleek erg ingenomen met den nieuwbenoemden jachtopziener, die zich zooeven bij hem had aangediend, 't Was een flin ke, vierkante kerel, en zijn kalme, korte, duidelijke antwoorden bevie len hem zeer. De man was nog onge trouwd en hij had hem op het hart gedrukt eens onder de dochters van het stadje of uit de dorpen in den omtrek om te zien. De Jachtopzichter Sober voelde zich spoedig thuis in zijn nieuwe behui zing, zes mooie kamers stonden tot zijne beschikking, een lange stal en een flinke schuur. Op het erf bloeide juist de overoude linde, voor het huis stonden een paar breedkronige kas- tanjeboomen, door den moestuin klauterde lustig de woudbeek en van de hoogte zagen de donkergroene dennewouden in het vreedzame dal neer. Sober vond werk van den vroegen morgen tot den laten avond, hij moest immers zijn district grondig leeren kennen en zich eenige autori teit bij de woudarbeiders verschaffen. En de grafelijke opperhoutvester, on der wien zes jachtopzieners stonden, kwam elk oogenblik om hem te con troleeren en aanwijzingen te geven zooals alle dingen behandeld moesten worden Op zekeren avond kwam de graaf zelf aangereden. Hij was erg vrien delijk, de opperhoutvester had hem niets dan goeds gemeld. Goeden bok voor me uitgezocht Tot uw dienst I Stap dan in en wijs den koetsier den weg Dien avond schoot de graaf een flin- ken zes-ender. Het vorige jaar had hij op hetzelfde beest vijf maal tever geefs gejaagd. Vriendelijk gaf de graaf hem de hand. Ik dank je, je hebt me een groot genoegen gedaan Ook over zijn aanplantingen kreeg Sober veel goeds te hooren. En de strikkenzetters vroeg eindelijk de graaf. Ik heb zoo juist eerst eon strik onschadelijk gemaaktik geloof dat deze al lang stond. De plek wordt thans niet meer betreden Nu, sper je oogen maar wijd open 1 Ik wed, dat er in je district nog minstens honderd liggen 1 De winter kwam rnet zijn massa's sneeuw in de wouden en het werd erg eenzaam ln het boschwachtershuis. Toen zag Frans Sober in, dat zijn meester gelijk had, toen hij over trou wen sprak. Hij was lid van eene schietvereeniging geworden. Deze vierde een jubilé met een feest. Hij besloot er heen te gaan en onder de dochteren des lands naar een vrouw om te zien. Sober genoot veel en goed. Bijzon der veel sprak hij met een blond, frisch meisje, zoo groot als hij, met blozende wangen en blauwe oogen en altijd weer keuvelde hij met haar. Hij liet zich aan hare ouders, den kopersmid Reinloo, een krassen heer met grijzen baard en diens wederhelft voorstellen en ging bij hen aan het tafeltje zitten. Reinloo begon direct een ijverig gesprek met den jachtop ziener. Weet u, als t aan mij had gele gen, had ik ook het groene pak aan getrokken. Als eenige zoon moest ik echter de zaak van mijn vader over nemen, maar het groene woud trekt me nog steeds aan. Dat begrijp ik ons beroep is ook zoo mooi En de graaf een beste kerel. Dat zou ik denken l Na afloop van het feest vergezelde de houtvester de blonde Greta nog tot aan de huisdeur, en stapte toen door de sneeuw naar zijn eenzame woning toe. 'tWas merkwaardig zooveel zaken de jachtopziener sedert dien ln de stad had af te doen, terwijl hij dan telkens bij den kopersmid uitrustte. Die Greta had ook altijd zulke blijde oogen als hil het huis binnentrad. Op zekeren dag noodde hij de heele familie tegen Zondag tot een bezoek bij hem uit. Zaterdags ging de Jachtopziener door zijn district-. Het was een mooie dag, begin Mei. Den vijftienden was de verboden tijd voor den reebok ge ëindigd en hij wilde een paar flinke zesenders uitzoeken, tegen den tijd, dat de graaf er naar vroeg. Want wanneer deze niet naar wensch onder schot kwamen, zou hij uit zijn hu meur geraken, zooals bij alle harts- toch telijke 1 lagers het geval is. Sober trok omzichtig door een 12- Jarlg pijnbosch, toen voor hem in de namiddagzon een splinternieuwe koperstrik schitterde. Een verwen- sching kwam over zijn lippen. Hij maakte den strik onschadelijk en ging op den loer liggen. Maar geen mensch kwam tot het aanbreken van den nacht. Den volgenden morgen lag hij weer op zijn post, tot den mid dag bleef hij er niemand liet zich zien. Nu begonnen liefde en plicht in hem een strijd te voeren. Zij zouden 'er weldra zijn en de oude meid was zoo dom, die kon niet eens de tafel fatsoenlijk dekken. Zijn geweten kwam op den kruisweg nog wel eeni ge malen in opstand, maar hij had immers den strik onschadelijk ge maakt en zoo gauw werd een bok toch niet gevangen, dat de wilddief ze weer kon opstellen en er op kon wachten. De Reinloo's kwamen, toet hun dochter en de zoon, die bij het leger diende. In de gezellige kamer werd koffie gedronken, toen ging men tot de be zichtiging van het huis en (len tuin over. Je treft het hier heel best£ meen de de oude Reinloo. Het salaris is wel niet erg hoog, maar het wordt om de drie jaar ver hoogd en dan mag je ook het er bij behoorend land niet vergeten. Mijn heer de graaf is heel goed, en dat blijft de hoofdzaak om den lust tot werken 'aan le wakkeren. Tevreden menschen zijn togen- woordig haast wereldwondere Bent u dan niet gelukkig, mijn heer Reinloo De kopersmid wiegde peinzend het hoofd heen en weer en zei Beter zou toch iedereen het wel willen hebben I Toen ademde hij een paar maal de geurige dennenlucht in. Och, dat doet goed, dit groene bosch I Ik benijd u waarachtig, hout vester 1 Kom, Hans, laten we nog een poosje naar buiten gaan 1 Gaarne was deze daartoe bereid. Mijn vrouw en Greta zullen het avondeten helpen klaar maken. In een uurtje zijn we terug 1 De houtvester vond dat uitstekend. Hij kon dan immers eens met het ge liefde meisje onder vier oogen een paar woorden spreken, want haar moeder was op de sofa gaan zitten en bladerde in het jachttijdschrift en keek naar de plaatjes. Het liefst had hij nog direct het jonge meisje gevraagd, of ze niet houtvestersvrouw wilde worden maar zij was zoo vroolijk en plaagde hem steeds, dat hij geen ernstig woord durfde zeggen. En toen vader en zoon van hunne wandeling terug keerden, stond het avondeten op tafel gereed. Met de Reinloo's maakte de hout vester zich gereed om uit te gaan en *hing zijn geweer om. Waar wil je dan nog vandaag op Zondagavond met het geweer heen vroeg bij het vertrek de koper- Sn—d-Het jachtveld is niet zuiver. Ik moet nog eens op onderzoek uit I Nu, veel geluk dan I Men wuifde elkaar met hoeden en mutsen afscheid toe. Ijlings ging Sober naar de plaats waar de strik had gelegen. Hij ver trouwde zijn oogen nietde wilddiei was in dien iusschentijd er geweest en had hem opnieuw opgesteld. Weer maakte hit hem stuk en ging naar huis, want thans, in den donkeren nacht, viel er toch niets te doen. Bij het krieken van don dag ging hij echter weer op den loer liggen, nadat hij den grond in den omtrek nauwkeurig had onderzocht. Twee personen waren er geweest, die moest hij snappen I Meer dan een week lag hij in zijn schuilhoek niemand kwam. Toon liet hij zijn opmerkzaamheid varen, meldde den opperhoutvester de bij zonderheden over de jacht, en de graaf schoot den sterken bok dan ook precies op den eersten dag van de reejacht neer. Sober's gedachten vertoefden dik wijls bij Greta. Of zij het hem kwa lijk nam. dat hij zich zoo lang niet liet zien Stond de lange notaris klerk inderdaad zijn plannen ln den weg Altijd was zij weggeloopen of had hem geplaagd, wanneer hij een ernstig woordje met haar wilde spre ken. Speelde zij met hein Toen hij eens naar het stadje ging, om inkoopen te doen voor zijn kleine huishouden, liep hij ook even bij den kopersmid aan. Greta kwam hem met uitgestoken hand tegemoet. Maar mijnheer de jachtopzieners- waar bent u toch'tegenwoordig De dienst, juffrouw de dienst I Ik heb de handen vol werk. Spottend knipte zij met hare oogen. Mijnheer de graaf, ja, die ken- nen we. Hij zoekt achter ieder mensch een wilddief. Bent u er soms eentje op 't spoor 77 Hoe „komt u dio gedachte, juffrouw Greta .Vroolijk begon ze te lachen. Vraagt u maar aan den eersten den besten, dien u tegenkomt, of hil niet hetzelfde denkt, als een jachtop ziener van den graaf zich weken lang niet in de stad laat zien. Op dat oogenblik kwam Reinloo van zijne wandeling terug. —Eindelijk ziet men u dan eens benijdenswaardige man, die altijd in de bossclien moogt leven I Greta, jij maakt ons zeker een lekkere boterham klaar I Mijn vrouw is name lijk op het oogenblik in Berlijn, mijn heer de jachtopziener. dr?nI-enP6rSmid noodisde hem tot oTv^ vertelrme nu eeas wat u toch eindelijk overkomen ls. Men ziet u immers in het geheel niet meer. W el, ik hak hout, verzorg plan ten enz. voor mijnheer den graaf. vrlendenV?ergeet U daardoor uwe beste Maar mijnheer Reinloo I Man, je moet trouwen li* zaH.het wel graag doen. ant woordde hij verlegen. ia^jp betzelfde oogenblik springt Gre- Hemel, de eieren zullen" wel steenhard geworden zijn 1 Ze lig- Ï3L mi^tens vijf minuten in het kokend water. Be kopersmid lacht en roept haar Wie weet, waar jou gedachten weer gezeten hebben. Hoeveel moeite Sober zich ook gaf er was weer geen gelegenheid enf sprelf de ^0I1^e Greta te teragwe1?'1'00""8 ondemam -WJ <Jeu lo.°? d0.r volgends week ont- dekte hij niet minder dan drie strik ken van koperdraad. Hij meldde dit aan den grafelij ken opperhoutvester I^ze kwam den volgenden dag bij e?n Jacht°Pziener in zijn district blijft, laat geen een wilddief zich zien, zeide hij. Maar hij behoefi 5e?,?n?el uur in de 8lad 'e zijn, of dadelijk komen de strikkenzetters te voorschijn en gaan aan den arbeid. Vertrouwt ge uw huishoudster üjiTist lk 8eIoof' dat ze heel eer" haarLet ieder geval een beeUa ÖP Zeker. Ook de houtbakkers con doleer ik streng en toch moeten de wilddieven zich onder hen bevinden. /-, T is in geheel niet noodig. ook uit andere districten komen* der gelijke mededeelingen. Ga nu morgen' naar het naburige district van hout vester Staal, dan kan hij zich in de* stad vertoonen en ga bij hem op den loer liggen, misschien dat we op deze wijze een wilddief vangen. Dat zou wel mogelijk zijn, mijn heer de opperhoutvester En zoo gebeurde het. Den volgen den morgen ontmoetten de beide jachtopzieners elkander. Staal vertel de, dat zich. twee honderd meter ver in 't pijnboschje een strik bevond, en' dat de verbinding met de stad daar het gemakkelijkst was. Denk je werkelijk, dat de dieven uit de stad zijn De ernstige bruine oogen van deu houtvester schenen de vraag te be vestigen. Ze waren nu aan de plaats gekomen waar de strik lag, dezelfde soort vaii rood koperdraad, die Sober zelf zoó' veel in zijn eigen district had gevon den. Staal ging nu naar de stad oio zich overal te laten zien en te schimpen op den grafelijken rent meester, die hem nog 's middags wil de spreken. Onderwijl zat Sober steeds te wach ten. Uur na uur kroop voorbii, ter wijl de heete Junizon steeds hooger steeg, de muggen pijnigden den hout-* vester lot hij niet meer wist wat te doen, maar hij durfde geen pijp op steken, omdat dit hem zou Kunnen verraden. Telkens weer zag hij op zijn horloge. Wel wat was dat Een dorre taK kraakte. Hij hield den adem in en luisterde gespannen. Geen hondera schreden van hem verwijderd be woog zich de kroon van een jongen' pijnboom. Misschien waren het wilde zwijnen. Maar die loopen toch niet zoo zachtjes. Thans kon men duide lijk voetstappen hooren. Twee han den hogen voorzichtig de takken op zij. Het hart van den jachtopziener begon sneller te kloppen. Was het mogelijk De kopersmid I Misschien is het een toeval, hoopte Sober nog. Maar snel werd alle twijfel hem ontnomen. Toornig stampte Reinloo met den voet op den grond, stelde handig den omgevallen strik opnieuw, ging een paar schre den voorwaarts, draalde zich om eh boog zijn lichaam naar voren rechts' en naar links, zag nauwkeurig na,; of de strik weer goed stond en wUdé^

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1908 | | pagina 11