BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
f3.20 PER 3 MAANDEN
if 80 CENT PER WEEK.
Rubriek voor Vrouwen
Natuurhistorische
Wandelingen
Zjja plicht.
2S?t0 Jsorr*
BATEHDAG BO JONÏ 1908
No. 7664.
DE ZATERDAGAVOND
MIAARLEKIPS DAGBLAD KOST
ADMINISTRATIE OROOTE HOUTSTRAAT 55.
DRUKKERU ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN
ADVERTENTIËN DOELTREFFEND.
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT»
De .linnenkast in verband met
de moderne uitzetten.
De linnenkast en haar inhoud is
voor onze vrouwen en meisjes van
groot belang, en geeft aan moeders
met huwbare dochters veel hoofdbre
ken.
De samenstelling van het uitzet der
jonge bruid moet met overleg geschie
den, daar men met verschillende om
standigheden rekening heeft te hóu
den.
Vroeger jaren was men er op uit
het lijfgoed zoowel als het tafel- en
hp.riiin.nATi zoo zwaar en soliede mo
gelijk te nemen, opdat het vaak ge-
wasschen zou kunnen worden; ver
der moest een uitzet uit een massa
Stuks bestaan, opdat het budget der
- nieuw op te richten huishouding niet
ai te spoedig met een rekening van
den linnenwinkel zou bezwaard wor
den en zoo kreeg de jonge bruid van
gegoede burgerfamilie minstens een
dozijn rokken, nachtjaponnen, onder
lijfjes enz. enz. mede.
Thans is men daarvan om meer
dan eene reden teruggekomen. Ten
eerste omdat de mode ook op het „des
sous" haar invloed doet gelden
men dus ten opzichte van het lijfgoed
deze machtige en tegelijk tirannieke
heerscheresse rekening moet houden.
Ten tweede omdat de verschillende
kleedingstukken naderhand niet zou-
den passen en zij dus genoodzaakt
zijn nieuw ondergoed te laten maken,
terwijl zij haar mooi uitzet in koffers
en kisten kunnen opbergen in de hoop
het voor een volgend geslacht te be
nutten.
Daarom is het veel praktischer de
jonge bruid niet meer dan hoogstens
zes stuks van elk soort mede te gei
en voor het overige dj vereischte elle-
inaat in shirting, madapoiam, batist,
broderie, kant en wat verder noodig
is, om al naar gelang de behoefte zich
doet gevoelen, het benoodigde te kun
nen vervaardigen.
De tegenwoordige mode wil van het
zware, solide ondergoed niets weten;
alles moet licht en soepel zijn. Men
ziet onderlijfjes en chemises, die men
door een vingerring kan halen en
alhoewel niet ieders beurs toelaat zich
dit ragfijne linnen of batist aan te
schaffen, bezigt men in elk geval
thans veel dunnere weefsels dan vroe
ger.
Zonder twijfel zijn de dunne, door
zichtige blouses en de transparant in-
zetstukken onzer tailles oorzaak van
die verandering in ons ondergoed,
want het is overbodig te zeggen, dat
men zich niets leelijkers kan denken
dan een grof hemd met zwaar bor
duursel onder een dunne batiste
blouse met fijne kant gegarneerd.
De namaak valencienne-kant is bij
zonder geschikt om het dunne onder
goed te garneeren, doch we kunnen
niet verhelen dat het uiterst onsterk
is en niet bestand tegen herhaald
wasschen. Veel beter is daarom het
machinale Zwitsersche borduursel en
de eigen gehaakte kantjes en entre-
deux. De onder tailles worden hoofd
zakelijk va nfijn batist of nansouk
vervaardigd en afgewerkt met „point
de Paris", namaak linnen of gehaak
te kant. De modellen zijn weinig in
gewikkeld; ze bestaan uit vóór- en
rugpand met een naad onder den arm
en op den schouder. De garneering is
het voornaamste. Aanbeveling ver
dient een kleine basque of een aange
knipte reep met knoopsgat in het
voormidden om aan den baak van 't
corset te kunnen bevestigen.
De corsetten worden, althans in den
zomer, slechts van wit coutil of dito
tule vervaardigd. Ten eerste omdal
deze zich het beste laten wasschen en
ten tweede omdat gekleurde corset
ten onder de dunne blouses allicht
zouden doorschijnen.
De bovenrokken hebben eveneens
eene wijziging ondergaan. Ze passen
zeer correct om de heupen, zijn van
voren puntsgewijze uitgesneden, om
onder de haken van het corset beves
tigd te kunnen worden fen sluiten aan
den linker zijkant met kleine
knoopjes. Van cmdero o worden ze
met verschillende vo/.ants, lingerie-
plooien en entre-doux gegarneerd.
De onderrokken zijn bij de tegen
woordige mode over/iodig geworden.
Nachtjaponnen zijij eveneens veran
derd en die verando ring le eene zeer
praktische en hygiij ïische tevens. De
groote omliggende kragen en staan
de boorden van borf luursel zijn name
lijk verdwenen. Dj halzen worden
rond of vierkant ui igeknipt eh met en-
ire-deux van kan' of broderie afge-
De omliggende kragen aan de nacht
japonnen waren inderdaad een kwel
ling te noemen, daar ze steeds in
wanorde geraakten en het nachtge
waad een slordig en verfomfaaid aan
zien gaven, terwijl het uit een ge-
zondheidsoogpunt te ontraden is
nauwsluitende boorden of kragen ge
durende den slaap te dragen. Ook de
mouwen hebbek eene wijzigign on
dergaan en worden half- of drie
kwart lang Ingericht
Flanellen onder hemden worden
weinig meer gebruikt; ze zijn vervan
gen door uiterst dunne wollen cami
soles, die in het dragen veel beter vol
doen. Door dat deze camisoles rek
baar zijn, voorkomt men de hinderlij
ke plooien onder het corset, die noo
deloos verbxeeden en bovendien vaak
pijn doen. De geheele mode is er nu
eenmaal op gebaseerd slankheid in de
hand te werken.
MARIE VAN AMSTEL.
IN EN OM HAARLEM.
CCXXI.
't Is een warme dag geweest, en
daarom zoeken we zoo tegen den
avond nog een frisch luchtje te schep
pen. Over dag Is het ln de duinen veel
te warm, des morgens vroeg reeds
brandt het zonnetje er zoo vinnig op,
dat het om 6 uur daar voor een ge
woon mensch niet is uit te houden.
Alleen echte natuurhistorici, niet van
die hoekenmenschen, kunnen daarte
gen, weten van geen zon, weten van
geen regen, kunnen dorst en honger
een poosje weerstaan en zoeken maar,
de geheele wereld om zich vergetend.
Zoo moet het eigenlijk zijn, wil men
buiten recht genieten en de duinen
hebben daarin een bijzonder magi
sche kracht, die maken spoedig, dat
men alles rondom zich vergeet; alle
zorgen van school en huis, van kan
toor of winkel... een zucht en weg zijn
ze, als wij de zanderij oploopen om
nog eenmaal zoozeer bekende paadjes
langs te wandelen, zoozeer bekende
boscbjes te doorgluren, zoozeer beken
de bloemen en planten en dieren te
ontmoeten. Langs het water valt ons
oog al dadelijk op de geil opschieten
de stengels van het helmkruid; in het
gras de donkere bloemen van
knoopkruid, die, ofschoon van dezelf
de makelij als de blauwe korenbloem
toch nooit zoo bekoort. De gevoelig
heid van de meeldraden zouden we
ook hier even goed kunnen waarne
men. En dan die zoo geheel andere
composiet, die ganzebloem niet haar
mooi goudgeel hart, omzoomd met
mooie witte blaadjes. Daar vinden
we zoowaar ook de veldlathyrus met
haar trosjes gele vlinderbloemen,
druk eens even die kiel neer en zie
eens, hoe mooi die weer teruggaat,
de punt van de kiel schuift meteen
wat stuifmeel af, en was werkelijk
een insect de oorzaak geweest, dan
had het, of een opvolgende waf stuif
meel aan de buikzijde medegenomen,
wat het dier bij het bezoeken van een
volgende bloem zeker weer zou heb
ben afgegeven. Kijk daar eens die ei
genaardige klimplant zich omhoog ge
werkt hebben in de struiken, oan ook
een beetje licht en lucht te ontvangen.
Lang en dun zijn de stengels, karak
teristiek bet mooi gevormde blad, en
wat dan het meest in 't oog valt, zijn
de lange ranken, die van beide zijden
zijn begonnen zich op te rollen, in 't
raidden een keerpunt overlatend. Zoo
doende werd de lengte van de rank
van een drietal d.M. teruggebracht
tot een c.M. of vijf, zes, met zich me
denemend den tak met bladeren en al.
't Werd wel tijd ook, want dat snel
groeiende topeind was al mooi begon
nen door te zakken. Na deze rank
komt de volgende enz. 't Is..., maar
laten we nu die groene nietige bloem
pjes eens zien, hè, enkel meeldraden,
dus een mannelijke plant en toch
meenen we ons te herinneren, hier 't
vorige jaar een plant met bessen ge
zien te hebben; kleine, roode, ronde
besjes.
Ja, zie maar, daar, eenige heesters
verder, daar kunnen we duidelijk de
onderstandige vruchtbeginsels zien,
net als bij de augurk of de komkom
mer. Daar hebben we ook eenslachti-
ge bloemen, maar die komen op de
zelfde plant voor; hier zitten ze op
verschillende planten; dit is een kom
kommerachtige, en weJ de tweehuizi-
ge heggerank. Zij Biaat als giftig ge
noteerd.
Voel eens aan die jonge takeinden
van den els hier; xe zijn min of meer
kleverig, ook de Jonge bladeren; dat
is zeker tegen te groote verdamping,
of tegen vraatzucht van dieren. Zoo
tusschen de vingers, meenen we dui
delijk waar te nemen, dat het takje
min of meer driehoekig is. En nader
toekijkend blijkt het geen vergissing;
ook pet merg ia driehoekig en de blad
stand 1/3, d. w. z., de bladen staan
in een spiraal, elk volgend blad zoo
wat 120 gr. verder dan bet vorige.
Kijk die groote bladen eens, hoe
ruw, en wollig aan den onderkant. De
tevens krachtig opschietende stengel
doet wel extra hoeveelheden reserve-
Yoedsel onder den grond vermoeden
en zoo is het ook. Een dikke vleezige
wortel zit er aan. Ge kent de plant
niet, och; als ze maar bloeide, of lie
er nog .uitgebloeid was, dan zoudt
ge geen oogenblik raoer twijfelen. Ja,
't is de klit.
Daar zijn we weldra bij de viaduct,
een trein komt juist aangesnord van
Zandvoort, 't is een vreemd gezicht,
een trein zoo van uit de verte en dan
van onderen te bekijken. Daar hebben
we waarempel een bremraap ook;
zoo'n plant zonder groen maakt toch
altijd een vreemden indruk, en geen
wonder: groen ia zoozeer de algemee
ns kleur, dat de afwezigheid daarvan
moet opvallen, 't Is een woekerplant,
zooals we weten. Zie, daar zijn ande
re woekeraars bezig, rupsen. Er is
aan de plant haast geen blaadje meer
te zien, zelfs de gele bloemhoofdjes
zijn grootendeels opgepeuzeld; we
kunnen ze toch nog thuis brengen en
wel is het het Jacobskxuiskruid.
De rupsen, mooi geel gestreept,
noemt men wel eens zebrarupsen.
Neem eens eenige mede, dan kunt ge
na de verpopping kennis maken met
de mooie roode vlindertjes.
De Akkerwinde bloeit ook reeds;
wat ge hier zoo mooi vindt, zoudt ge
elders als een gemeen, haast niet uit
te roeien onkruid gaan bestempelen;
want ln den grond beeft het evenals
haar grootere zuster, de haagwinde,
witte, vleezige wortelstokken, waar
van elk eindje, dat in den grond
blijft, toch weer gaat uitloopen en bet
verlorene spoedig tracht te herwin
nen. Als het geluk ons nu niet dient,
dan weet ik het niet. Ziet ge nog
niets? Een dikke, extra dikke rups.
Ook die zullen we maar inpikken, om
daar eens nauwkeuriger kennis me
de te maken. Haar naam? Nu, gemak
kelijk genoeg: Winde-pijlstaart. En
de vlinder, die daar uitkomt, is voor
al bekend om de lange roltong; juist
geschikt om in bloemen met lange
bloembuls de honig te zoeken en te
vens de bestuiving tot stand te bren
gen. De dames-leden van 't gezelschap
zijn altijd min of meer griezelig van
zoo'n vondst; maar aan zoo'n groote
rups is tevens het voordeel verbon
den, dat we de deelen beter kunnen
zien. Zie, de bek, de pooten, de buik
zoowel als de borstpooten en dan de
naschuivers; verder de ademhalings
openingen, enz. We stijgen, de weg is
mul, en we staan wel een weinig
verbaasd, dat in dit losse zand nog
zooveel groeien kan. Maai' bij eenig
nadenken en de beschouwing van een
duinvorm van deze of gene plant, zien
we duidelijk in, hoe de aanvoer van
benoodigde hoeveelheid water tot het
grootste bedrag is opgedreven, getui
ge het kolossaal vertakte wortelstelsel
en hoe het verbruik tot het allernoo-
digste beperkt blijft. Bladen meest
klein, met weinig insnijdingen, be
dekt met haren, en Juist daar, waai
de meeste huldmondjes zich bevinden
en tevens gering in aantal. Zoek zelf
bij gelegenheid maar eens een paar-
denbloem, een vergeet-mij-nlet, een
reigersbek, enz. hier in de duinen, en
een exemplaar elders, waar de plan
ten niet zoo zuinig behoeven te zijn.
Wat is dat hier, riet En dat in de
duinen, en daarnaast nog enkele an
dere planten, die ook wat vocht be
minnen Ja, kan dat niet Hebt ge
wel eens van duinpannen gehoord?
Grootere of kleinere kuilen, waar in
den grond een veenlaag zit, die het
water niet doorlaat; we hebben er
het vorige jaar wel eens opgewezen
bij de zanderij zelve.
Maar we mo
moeten wat aanstappen,
het begint reeds te donkeren en ver
dwalen willen we niet graag. Daar
zijn we reeds weer bij de steenen via
duct, en spoedig bij Kraantjelek, om
na even gerust te hebben, weldra
weer thuis te zijn-
J. STURING
VRAGENBUS.
Aan MeJ. V. O. te H. De witte, 'don
zige pluisjes, die U op den grond
vondt, zijn hoogstwaarschijnlijk af.
komstig van den een of anderen popel
ln de buurt. Aan de vrouwelijke
exemplaren toch van dezen boom ont
wikkel on de afzonderlijke bloempjes
der katjes zich tot vruchtjes, tweeklep
pige doosvruchtjes, die gekuifde za
den bevatten; net katoenvruchten in
't klein.
Den Heer K. te H. Indien uw serin
gen en ook de andere heesters lucht
en licht genoeg krijgen, dan zou het
euvel nog kunnen liggen aan het
snoeien. De door U opgenoemde toch
bloeien alle in 't voorjaar of voorzo
mer en moeten dus in het vorige jaar
bloemknoppen gevormd hebben. Ge
brek aan voedsel doet zich gemakke
lijk kennen aan kleine blaadjes, kor
te takjes, enz., en zelfs bloeien uit
armoede, zooals men dat gewoonlijk
zegt. Maar daar ik met den plaatselij
ken toestand van uw tuin een weinig
bekend ben, vrees ik toch, dat het
niet bloeien door 't gebrek aan licht
zal zijn. Aan Oost- en Westkant hoo
gs muren, gebouwen van twee ver
diepingen boog en aan de Zuidzijde
een muur van een paar M. met daar
achter nog een vrij hoogen boom, die
heel wat licht onderschept.
J. STURING.
De graaf van Wolfsburg bleek erg
ingenomen met den nieuwbenoemden
jachtopziener, die zich zooeven bij
hem had aangediend, 't Was een flin
ke, vierkante kerel, en zijn kalme,
korte, duidelijke antwoorden bevie
len hem zeer. De man was nog onge
trouwd en hij had hem op het hart
gedrukt eens onder de dochters van
het stadje of uit de dorpen in den
omtrek om te zien.
De Jachtopzichter Sober voelde zich
spoedig thuis in zijn nieuwe behui
zing, zes mooie kamers stonden tot
zijne beschikking, een lange stal en
een flinke schuur. Op het erf bloeide
juist de overoude linde, voor het huis
stonden een paar breedkronige kas-
tanjeboomen, door den moestuin
klauterde lustig de woudbeek en van
de hoogte zagen de donkergroene
dennewouden in het vreedzame dal
neer.
Sober vond werk van den vroegen
morgen tot den laten avond, hij
moest immers zijn district grondig
leeren kennen en zich eenige autori
teit bij de woudarbeiders verschaffen.
En de grafelijke opperhoutvester, on
der wien zes jachtopzieners stonden,
kwam elk oogenblik om hem te con
troleeren en aanwijzingen te geven
zooals alle dingen behandeld moesten
worden
Op zekeren avond kwam de graaf
zelf aangereden. Hij was erg vrien
delijk, de opperhoutvester had hem
niets dan goeds gemeld.
Goeden bok voor me uitgezocht
Tot uw dienst I
Stap dan in en wijs den koetsier
den weg
Dien avond schoot de graaf een flin-
ken zes-ender. Het vorige jaar had hij
op hetzelfde beest vijf maal tever
geefs gejaagd. Vriendelijk gaf de
graaf hem de hand.
Ik dank je, je hebt me een groot
genoegen gedaan
Ook over zijn aanplantingen kreeg
Sober veel goeds te hooren.
En de strikkenzetters vroeg
eindelijk de graaf.
Ik heb zoo juist eerst eon strik
onschadelijk gemaaktik geloof dat
deze al lang stond. De plek wordt
thans niet meer betreden
Nu, sper je oogen maar wijd
open 1 Ik wed, dat er in je district
nog minstens honderd liggen 1
De winter kwam rnet zijn massa's
sneeuw in de wouden en het werd erg
eenzaam ln het boschwachtershuis.
Toen zag Frans Sober in, dat zijn
meester gelijk had, toen hij over trou
wen sprak. Hij was lid van eene
schietvereeniging geworden. Deze
vierde een jubilé met een feest. Hij
besloot er heen te gaan en onder de
dochteren des lands naar een vrouw
om te zien.
Sober genoot veel en goed. Bijzon
der veel sprak hij met een blond,
frisch meisje, zoo groot als hij, met
blozende wangen en blauwe oogen
en altijd weer keuvelde hij met haar.
Hij liet zich aan hare ouders, den
kopersmid Reinloo, een krassen heer
met grijzen baard en diens wederhelft
voorstellen en ging bij hen aan het
tafeltje zitten. Reinloo begon direct
een ijverig gesprek met den jachtop
ziener.
Weet u, als t aan mij had gele
gen, had ik ook het groene pak aan
getrokken. Als eenige zoon moest ik
echter de zaak van mijn vader over
nemen, maar het groene woud trekt
me nog steeds aan.
Dat begrijp ik ons beroep is
ook zoo mooi
En de graaf een beste kerel.
Dat zou ik denken l
Na afloop van het feest vergezelde
de houtvester de blonde Greta nog
tot aan de huisdeur, en stapte toen
door de sneeuw naar zijn eenzame
woning toe.
'tWas merkwaardig zooveel zaken
de jachtopziener sedert dien ln de
stad had af te doen, terwijl hij dan
telkens bij den kopersmid uitrustte.
Die Greta had ook altijd zulke blijde
oogen als hil het huis binnentrad.
Op zekeren dag noodde hij de heele
familie tegen Zondag tot een bezoek
bij hem uit.
Zaterdags ging de Jachtopziener
door zijn district-. Het was een mooie
dag, begin Mei. Den vijftienden was
de verboden tijd voor den reebok ge
ëindigd en hij wilde een paar flinke
zesenders uitzoeken, tegen den tijd,
dat de graaf er naar vroeg. Want
wanneer deze niet naar wensch onder
schot kwamen, zou hij uit zijn hu
meur geraken, zooals bij alle harts-
toch telijke 1 lagers het geval is.
Sober trok omzichtig door een 12-
Jarlg pijnbosch, toen voor hem in de
namiddagzon een splinternieuwe
koperstrik schitterde. Een verwen-
sching kwam over zijn lippen. Hij
maakte den strik onschadelijk en ging
op den loer liggen. Maar geen
mensch kwam tot het aanbreken van
den nacht. Den volgenden morgen
lag hij weer op zijn post, tot den mid
dag bleef hij er niemand liet zich
zien.
Nu begonnen liefde en plicht in
hem een strijd te voeren. Zij zouden
'er weldra zijn en de oude meid was
zoo dom, die kon niet eens de tafel
fatsoenlijk dekken. Zijn geweten
kwam op den kruisweg nog wel eeni
ge malen in opstand, maar hij had
immers den strik onschadelijk ge
maakt en zoo gauw werd een bok
toch niet gevangen, dat de wilddief
ze weer kon opstellen en er op kon
wachten.
De Reinloo's kwamen, toet hun
dochter en de zoon, die bij het leger
diende.
In de gezellige kamer werd koffie
gedronken, toen ging men tot de be
zichtiging van het huis en (len tuin
over.
Je treft het hier heel best£ meen
de de oude Reinloo.
Het salaris is wel niet erg hoog,
maar het wordt om de drie jaar ver
hoogd en dan mag je ook het er bij
behoorend land niet vergeten. Mijn
heer de graaf is heel goed, en dat
blijft de hoofdzaak om den lust tot
werken 'aan le wakkeren.
Tevreden menschen zijn togen-
woordig haast wereldwondere
Bent u dan niet gelukkig, mijn
heer Reinloo
De kopersmid wiegde peinzend het
hoofd heen en weer en zei
Beter zou toch iedereen het wel
willen hebben I
Toen ademde hij een paar maal de
geurige dennenlucht in.
Och, dat doet goed, dit groene
bosch I Ik benijd u waarachtig, hout
vester 1 Kom, Hans, laten we nog
een poosje naar buiten gaan 1
Gaarne was deze daartoe bereid.
Mijn vrouw en Greta zullen het
avondeten helpen klaar maken. In
een uurtje zijn we terug 1
De houtvester vond dat uitstekend.
Hij kon dan immers eens met het ge
liefde meisje onder vier oogen een
paar woorden spreken, want haar
moeder was op de sofa gaan zitten en
bladerde in het jachttijdschrift en
keek naar de plaatjes.
Het liefst had hij nog direct het
jonge meisje gevraagd, of ze niet
houtvestersvrouw wilde worden maar
zij was zoo vroolijk en plaagde hem
steeds, dat hij geen ernstig woord
durfde zeggen.
En toen vader en zoon van hunne
wandeling terug keerden, stond het
avondeten op tafel gereed.
Met de Reinloo's maakte de hout
vester zich gereed om uit te gaan en
*hing zijn geweer om.
Waar wil je dan nog vandaag
op Zondagavond met het geweer
heen vroeg bij het vertrek de koper-
Sn—d-Het jachtveld is niet zuiver. Ik
moet nog eens op onderzoek uit I
Nu, veel geluk dan I
Men wuifde elkaar met hoeden en
mutsen afscheid toe.
Ijlings ging Sober naar de plaats
waar de strik had gelegen. Hij ver
trouwde zijn oogen nietde wilddiei
was in dien iusschentijd er geweest
en had hem opnieuw opgesteld. Weer
maakte hit hem stuk en ging naar
huis, want thans, in den donkeren
nacht, viel er toch niets te doen.
Bij het krieken van don dag ging
hij echter weer op den loer liggen,
nadat hij den grond in den omtrek
nauwkeurig had onderzocht.
Twee personen waren er geweest,
die moest hij snappen I
Meer dan een week lag hij in zijn
schuilhoek niemand kwam. Toon
liet hij zijn opmerkzaamheid varen,
meldde den opperhoutvester de bij
zonderheden over de jacht, en de
graaf schoot den sterken bok dan ook
precies op den eersten dag van de
reejacht neer.
Sober's gedachten vertoefden dik
wijls bij Greta. Of zij het hem kwa
lijk nam. dat hij zich zoo lang niet
liet zien Stond de lange notaris
klerk inderdaad zijn plannen ln den
weg Altijd was zij weggeloopen of
had hem geplaagd, wanneer hij een
ernstig woordje met haar wilde spre
ken. Speelde zij met hein
Toen hij eens naar het stadje ging,
om inkoopen te doen voor zijn kleine
huishouden, liep hij ook even bij den
kopersmid aan.
Greta kwam hem met uitgestoken
hand tegemoet.
Maar mijnheer de jachtopzieners-
waar bent u toch'tegenwoordig
De dienst, juffrouw de dienst I
Ik heb de handen vol werk.
Spottend knipte zij met hare oogen.
Mijnheer de graaf, ja, die ken-
nen we. Hij zoekt achter ieder
mensch een wilddief. Bent u er soms
eentje op 't spoor
77 Hoe „komt u dio gedachte,
juffrouw Greta
.Vroolijk begon ze te lachen.
Vraagt u maar aan den eersten
den besten, dien u tegenkomt, of hil
niet hetzelfde denkt, als een jachtop
ziener van den graaf zich weken lang
niet in de stad laat zien.
Op dat oogenblik kwam Reinloo
van zijne wandeling terug.
—Eindelijk ziet men u dan eens
benijdenswaardige man, die
altijd in de bossclien moogt leven I
Greta, jij maakt ons zeker een lekkere
boterham klaar I Mijn vrouw is name
lijk op het oogenblik in Berlijn, mijn
heer de jachtopziener.
dr?nI-enP6rSmid noodisde hem tot
oTv^ vertelrme nu eeas wat u toch
eindelijk overkomen ls. Men ziet u
immers in het geheel niet meer.
W el, ik hak hout, verzorg plan
ten enz. voor mijnheer den graaf.
vrlendenV?ergeet U daardoor uwe beste
Maar mijnheer Reinloo I
Man, je moet trouwen
li* zaH.het wel graag doen. ant
woordde hij verlegen.
ia^jp betzelfde oogenblik springt Gre-
Hemel, de eieren zullen"
wel steenhard geworden zijn 1 Ze lig-
Ï3L mi^tens vijf minuten in het
kokend water.
Be kopersmid lacht en roept haar
Wie weet, waar jou gedachten
weer gezeten hebben.
Hoeveel moeite Sober zich ook gaf
er was weer geen gelegenheid enf
sprelf de ^0I1^e Greta te
teragwe1?'1'00""8 ondemam -WJ <Jeu
lo.°? d0.r volgends week ont-
dekte hij niet minder dan drie strik
ken van koperdraad. Hij meldde dit
aan den grafelij ken opperhoutvester
I^ze kwam den volgenden dag bij
e?n Jacht°Pziener in zijn
district blijft, laat geen een wilddief
zich zien, zeide hij. Maar hij behoefi
5e?,?n?el uur in de 8lad 'e zijn,
of dadelijk komen de strikkenzetters
te voorschijn en gaan aan den arbeid.
Vertrouwt ge uw huishoudster
üjiTist lk 8eIoof' dat ze heel eer"
haarLet ieder geval een beeUa ÖP
Zeker. Ook de houtbakkers con
doleer ik streng en toch moeten de
wilddieven zich onder hen bevinden.
/-, T is in geheel niet noodig.
ook uit andere districten komen* der
gelijke mededeelingen. Ga nu morgen'
naar het naburige district van hout
vester Staal, dan kan hij zich in de*
stad vertoonen en ga bij hem op den
loer liggen, misschien dat we op deze
wijze een wilddief vangen.
Dat zou wel mogelijk zijn, mijn
heer de opperhoutvester
En zoo gebeurde het. Den volgen
den morgen ontmoetten de beide
jachtopzieners elkander. Staal vertel
de, dat zich. twee honderd meter ver
in 't pijnboschje een strik bevond, en'
dat de verbinding met de stad daar
het gemakkelijkst was.
Denk je werkelijk, dat de dieven
uit de stad zijn
De ernstige bruine oogen van deu
houtvester schenen de vraag te be
vestigen.
Ze waren nu aan de plaats gekomen
waar de strik lag, dezelfde soort vaii
rood koperdraad, die Sober zelf zoó'
veel in zijn eigen district had gevon
den.
Staal ging nu naar de stad oio
zich overal te laten zien en te
schimpen op den grafelijken rent
meester, die hem nog 's middags wil
de spreken.
Onderwijl zat Sober steeds te wach
ten. Uur na uur kroop voorbii, ter
wijl de heete Junizon steeds hooger
steeg, de muggen pijnigden den hout-*
vester lot hij niet meer wist wat te
doen, maar hij durfde geen pijp op
steken, omdat dit hem zou Kunnen
verraden. Telkens weer zag hij op
zijn horloge.
Wel wat was dat Een dorre taK
kraakte. Hij hield den adem in en
luisterde gespannen. Geen hondera
schreden van hem verwijderd be
woog zich de kroon van een jongen'
pijnboom. Misschien waren het wilde
zwijnen. Maar die loopen toch niet
zoo zachtjes. Thans kon men duide
lijk voetstappen hooren. Twee han
den hogen voorzichtig de takken op
zij. Het hart van den jachtopziener
begon sneller te kloppen. Was het
mogelijk De kopersmid I
Misschien is het een toeval,
hoopte Sober nog. Maar snel werd
alle twijfel hem ontnomen. Toornig
stampte Reinloo met den voet op den
grond, stelde handig den omgevallen
strik opnieuw, ging een paar schre
den voorwaarts, draalde zich om eh
boog zijn lichaam naar voren rechts'
en naar links, zag nauwkeurig na,;
of de strik weer goed stond en wUdé^