knielde bij haar neder, droogde hare
tranen af en suste haar met woorden
van berouw en naieve teederheid.
„Ik zal het niet meer doen, zuchtte
hij, zeg mij, dat je niet boos op mij
zijt, Suza, en dat gij altijd mijn vrouw
tje wilt zijn."
En Suza hield op met huilen; zij
sloeg haar arm om den hals van haar
vriendje, kuste hem en lispelde een
voudig:
„Ik houd veel van je, Pieter."
V.
Op dit oogenblik verhief zich de
zwakke stem van Bertha, smeekende,
en riep de beide kinderen bij haar.
Pieter en Suza stonden op en, hiel
den elkaar aan de hand vast en hun
verschrikte blikken ontmoetten einde
lijk den bleeken en bevenden man,
wiens wilde oogen onbewegelijk ge
vestigd bleven op de jonge vrouw.
Met een sprong en met een kreet
van angst wierpen de kinderen zich in
de armen van Bertha.
Deze wilde hen meetrekken, maar
een gebroken stem weerklonk in het
duister: „Berthal Bertha!" en Bertha
bleef staan, overmeesterd door die
nog altijd voor haar dierbare stem.
Toen naderde Paul langzaam met
wankelende schreden en met treffen
den eerbied en wierp hij zich voor de
jonge vrouw op de knieën, zooals zijn
zijn kind gedaan had.
„Bertha, hernam hij, zijn 3Choon
fier hoofd buigende, kunt gij mij ook
vergiffenis schenken? O, dierbare
martelares, beste vrouw, te lang door
mij miskend, overlaad mij niet met
uw rechtvaardige verachting, sta mij
toe te pogen het kwaad te herstellen,
dat ik u gedaan heb. Vergeef, lieve
Bertha, want ik bemin u, het doet mij
leed. Vergeef evenais Suza aan ons
kind vergeving heeft geschonken
Uit liefde tot den jongen, die ook de
mijne isl"
Bertha tot in het diepste ontroerd,
boog haar van vreugde stralend ge
laat naar den schuldige en voor de
.verraste kinderen onder den vriende
lijken aanblik der aan het uitspansel
tintelende sterren, herhaalde zij den
volzin van Suza: „Ik houd nog veel
van u"; zij breidde hare armen uit,
gelukkig haar man wedergevonden te
hebben.
Onder een handdruk stond Paul op
en de moeder zeide: „Toen ik heen
ging, Paul, had ik u vergeven en se
dert heb ik u altijd liefgehad en
steeds gebeden voor uw terugkeer."
De schrijver drukte het zwakke en
goedaardige vrouwtje aan zijn hart:
Een zucht van Bertha was het ee-
nige antwoord; de jonge vrouw min
der bestand voor de vreugde dan voor
de smart, viel in onmacht. Dat was
voor den armen Paul een oogenblik
van vreeselijken angst: hij meende dat
God om hem voor zijn misdaad te
straffen, den te lang verstooten engel
tot zich terugnam. Maar Bertha kwam
weldra weer bij onder de tranen van
haar man en de liefkozingen der bei
de kinderen.
Toen was zij gelukkig en fier, zij
leunde op den arm van den bescher
mer, van den weergevonden vriend;
zij voelde, dat voortaan hun weder-
zijdsche liefde niet meer zou wanke
len.
Pieter had zijn handje in die van
zijn vader gelegd, dien hij spoedig
herkend had en in die roerende stilte
verhief zich plotseling zijn heldere
stem: „Pa, zeide hij, gij zult toch
nooit meer weggaan, niet waar? Moe
der zal niet meer ween en en wij zul
len allen o zoo tevreden zijn."
„Ja, Pieter, antwoordde Paul
ernstig, wij zullen allen gelukkig we
ien, omdat wij zullen trachten goed
te zijn en ik zal alles doen wat ik kan,
opdat gij, van nu af, altijd zult kun
nen doen: Net als papa".
VI.
Marie, die met één blik het toon eel
overzien had dat in den tuin was af
gespeeld, verheugde zich zeer over het
geluk van hare vriendin.
Paul F. is de zanger van het geluk
in de toewijding en de opoffering ge
worden. Zijne werken eeren en ver
heerlijken de deugd, de liefde en de
huwelijkstrouw. Zij wijzen den rech
ten weg aan twijfelaars en zwakken,
geven den moed terug aan zeer vele
terneergeslagen zielen.
Bertha zag haar droom verwezen
lijkt! Zij heeft hare plaats aan den
nieuwen huiseiijken haard ingeno
men, de tijd van beproeving heeft ha
re ziel veredeld en zij herhaalt nu
dikwijls aan haar kind:
„O, lieverd, doe altijd net als papa
en gij zult bemind, geëerbiedigd wor
den van de menschen en gezegend
door God."
(De N. Br.)
Vader Abrnom's
erfgenaam.
Humoreske uit het Lappenleven.
Vader Abruom had eens weer een
diepen denkdag. Ofschoon hij dan
minder twistziek was dan gewoonlijk
vreesden de zijnen deze dagen toch
juist het meest. Want wanneer vader
Abruom in gedachten was, placht hij
altijd op 't een of ander plan te zin
nen, dat gewoonlijk minder pleizierig
voor zijne familie was. Het ergste
van de zaak was, dat men hem nooit
met een kluitje in 't riet kon sturen,
maar zich alles, letterlijk alles van
hem moest laten welgevallen. Want
vader Abruom was een zeer rijk mali,
hij bezat bijna duizend rendieren en
buitendien veel baar geld hoeveel,
dat wist wel is waar niemand, maar
dat het niet weinig zijn kon, daarvan
was iedereen overtuigd.
Daar zijne vrouw reeds vijftig jaar
dood was, en hij geen kinderen zijn
eigen noemde, moest zijn vermogen
eens aan do verdere bloedverwanten
vervallen. Als men deze verschillende
omstandigheden in aanmerking
noemt, dan zal men begrijpen, waar
om de familie zoo goed de nukken
van den twistzieken ouden man ver
droeg.
Aldus vader Abruom had een die
pen denkdag. Van den vroegen mor
gen af zat hij voor zijn tent, sneed
aan het heft van een mes, zonder veel
op te schieten en zuchtte daarbij
diep. Eindelijk, toen het al naar den
middag liep, wierp hij vastbesloten
zijn werk van zich af. trok de pels
muts over zijn hoofd, en begaf zich,
zoo vlug zijne oude beenen hem wil
den dragen, naar het ongeveer een
kilometer van daar verwijderde sta
tion Esvenacs naar het huis van Lëns-
mand.
Daar woonde reeds sedert het begin
van den zomer een bejaarde Engel-
sche dame, die zich hoofdzakelijk in
noordelijk Noorwegen ophield, om
hare schetsboeken te vullen met olie-
en waterverf studies, waarvoor de
grootsche Noorsche natuur haar on
uitputtelijke stof leverde. Daarnaast
hield zij er zich ook mes bezig, het
volk der Lappen te beschaven en het
in al zijne nooden met raad en daad
bij te staan.
Miss Editha Sammerset behoorde
tot die vrouwen, welke aan een groo-
te behoefte om te werken den drang
verbinden, de heele wereld gelukkig
te willen maken, en daar ze in haar
vaderland niet genoeg erkentelijkheid
voor hare bemoeiingen meende te vin
den, zocht ze thans in streken, waar
de beschaving nog niet zoo ver was
doorgedrongen, haar troost.
De Lappen met hunne slechts ma
tige aanspraken op reinheid en hunne
neiging tot bijgeloof vond zij bijzon
der geschikt voor haar doel.
Toen vader Abruom bij haar bin
nentrad was zij jul3t bezig een een
voudig Engelsch volkslied, dat ze de
Lappenkinderen wilde leeren, te ver
talen.
Goéden dag zei de oude, terwijl
hij voor de Engelsche boog. Ik ben
bij u gekomen, om u eene gewichtige
vraag te doen.
Het gezicht der Engelsche straalde.
Dat vader Abruom, die anderS altijd
zoo teruggetrokken was, thans bij
haar om raad kwam vragen, streelde
haar bovenmate.
U weet, begon de Lap voorzich
tig, dat ik aan mijn broederszoon,
Uleia, al mijne bezittingen denk na te
laten. Maar Illeia kan niet sparen,
hij is te goedig hij geeft alles weg,
en ik wil niet, dat mijne rendierkud
den verdeeld worden en dat mijn
geld er voor dienen zal bedelaars vet
te mesten. Waarvoor heb ik alles bij
elkaar geschraapt Ik wil, dat het bij
elkaar blijft.
En wat kan ik daar aan doen
vroeg miss Editha ijverig. Moet
ik soms eens ernstig met Illeia spre
ken
Vader Abruom schudde langzaam
het kale hoofd.
Dat zou niets helpen. Illeia zou
op alles wat u hem voorstelde, „ja"
zeggen, maar als vijf minuten later
iemand kwam en tegen hem zei
„Illeia, geef me je pelsrok", dan --
geloof me gerust dan zou hij ook „ja"
zeggen en hem uittrekken. Dat is
juist zijn fout, dat hij altijd ja en
nooit neen zegt. De menschen ken
nen zijn zwakheid en doen er hun
voordeel mee. En daarom.de oude
stiet een zijner dagelijksche zorgvolle
zuchten uit ben ik bij u gekomen,
bij u, die eene wijze vrouw is, die
veel ondervonden heeft om u een mid
del te vragen, waardoor Uleia „neen'
zal leeren zeggen.
Dat was eene mbeielijke opgave, en
in de eerste oogenblikken wist de En
gelsche werkelijk niet, wat ze zeggen
zou, doch daar zij vader Abruom's
vertrouwen in hare scherpzinnigheid
voor geen geld van de wereld zou heb
ben willen beschamen, dacht zij aan
dachtig na.
Goed, zei ze ten laatste, dan zou
ik u den raad geven, een testament
te maken, waarin u uw neef tot uw
erfgenaam maakt, onder voorwaarde,
dat hij gedurende het eerste jaar na
uw dood niets weg schenkt, in dien
tijd zal hij dan wel zijne lichtzinnige
vrijgevigheid hebben afgewend.
En wie staat er voor in, dat hij
zich aan die voorwaarde houdt J?
Nu, de overige leden van" uwe
familie I Die moeten als opzieners
aangesteld worden.
Vader Abruom dacht lang na
wel tien minuten lang. Toen wreef hij
zich de groote opstaande ooren, knik
te een paar maal, en antwoordde op
zijn eigenaardige, langzame wijze
Weet u, wat dan zou gebeuren
De heele ellendige troep, welke mijn
familie is, zou de een na den ander
bij hem kornen en zeggen „Illeia,
leen mij een rendier. Illeia, leen
■mij uw slede." En Illeia zou zeggen
„ja" en alles geven, want leenen is
nog geen weggeven, maar niemand
zou do geleende dingen weer terug
brengen. Neen, neen, dat gaat niet.
Maar goed is uw raad toch, en ik zal
hem opvolgen alleen een beetje ge
wijzigd, zoodat Illeia „neen" leert
zeggen en ik er zelf nog over waken
kan. of hij het doet. En nu mijn har-
telijken dank, orndat u mij op den
rechten weg heeft gebracht, dien ik
alleen niet gevonden zou hebben.
Met die woorden boog de Lap zich
nog eens voor de Engelsche, reikte
haar zijn ietwat vuile hand en ging
heen.
Miss Editha bleef in eenigszins ge
drukte stemming achter. Ze had
wat haar niet dikwijls gebeurde
zoo'n akelig gevoel, juist alsof ze met
haar raad onheil had aangericht.
Werkelijk was het haav ook niet
ernst geweest met haar raad, ze had
alleen maar niet gewild, dat de Lap
hare wijsheid te vergeefs te hulp zou
hebben geroepen, en daarbij in stilte
gehoopt, dat de uitvoering van het
pi an wel schipbreuk zou lijden op de
onuitvoerbare moeilijkheden.
Des te vergenoegder keerde vader
Abruom van zijn bezoek terug. Gedu
rende het middageten lachte hij her
haaldelijk geheel ongemotiveerd, zoo
maar voor zich heen, zoodat zijne
oude tante-hulshoudster Suolla hem
verschrikt aankeek, want uit lang
jarige ondervinding wist zij, dat zul
ke vroolijkheidsaanvallen van haar
lieven neef meestal niets goeds be
duidden.
De hemel bewaar ons i dacht zij.
Daar heeft hij stellig weer wat moois
bedacht.
Ze voelde zich dan ook zeer ver
licht, toen hij haar na het eten beval
zijn neef Uleia zoo spoedig mogelijk
te ontbieden, want nu kon zij ver
wachten, dat het onweer boven diens
hoofd zou losbarsten. En aan Uleia,
wien, zooals zij wist, de geheele erfe
nis zou ten deel vallen, wenschte zij
alles kwaads.
Jammer alleen, dat zij het onder
houd, dat nog in hetzelfde uur tus-
schen oom en neef plaats vond, niet
mee mocht aanhooren. Maar ze kon
niet eens buiten de deur blijven staan
luisteren, want vader Abruom, die
haar plan doorzag, zond haar dade
lijk na de komst van Uleia, uit om
thee en suiker te koopen.
Uleta, sprak de oude, terwijl hij
zooals de plechtige gelegenheid dat
eischte, op den boasso, de eereplaats
achter den haard plaats nam en do
neef voor zich liet staan. Illeia, ik
heb je bij me laten ontbieden, om je
een aangename niededeeling te doen.
Zoo hoor dan, dat ik je tot mijn eeni-
gen erfgenaam heb gemaakt.
Uleia, een voor een Lap ongewoon
groot en slank jongeling, bloosde van
vreugde en wilde zijn oom, tot teelten
zijner dankbaarheid, de knie kus
sen, maar Abruom weerde hem met
een streng gezicht af.
Nog niet, zei hij, want het is
heelemaal nog niet zoo zeker, of ik
mijn plan wel uit zal voeren. Ten
eerste wil ik je op de proef stellen, of
je wel waard bent, mijn erfgenaam
te worden. Je weet, dat je een niets
waardige deugniet, een domkop en
een lichtzinnige verkwister bent.
Vader Abruom, riep de jongen
verschrikt, ik
Een nietswaardige deugniet, een
domkop en een lichtzinnig verkwis
ter, herhaalde oom nadrukkelijk, een
dwaas, die zich door iederen schurk
laat beetnemen en nooit „neen" zegt,
zelfs niet als men de grootste dolhe
den en dwaasheden van je verlangt.
Om je nu van je fout te genezen,
eisch ik van je, dat je gedurende een
geheel jaar lederen dag, het eerste
verzoek, dat aan je gericht wordt, met
„neen" beantwoorden zult, en dat nog
wel, zonder een reden op te geven,
waarom je het niet doet. En als de
ander aan blijft houden, dan herhaal
je alleen maar „neen neen
neen." Geen woord meer. Vervul
je dezen wensch van me een geheel
jaar door, dan zullen die begeerlge
lui, mijne familieleden, wel de lust
verliezen, je nog weer om wat te vra
gen en jij zelf zult geleerd hebben
„neen" te zeggen. Iederen avond
moet je me komen vertellen of je ge
daan hebt, wat'ik je beval. Alleen on
der die voorwaarde wordt je mijn
erfgenaam. Natuurlijk komt aan die
dwaze liefdesgeschiedenis rnet Guoji-
vina, dat doodarme meisje, ook gauw
een einde, want je zult met Rahael
trouwen. Heb je me begrepen en wil
je mij gehoorzamen
Jawel, vader Abruom, antwoord
de Illeia
Maar zoo vlug en vroolijk als straks
klonk het niet meer.
Mooi. En nog iets niemand
mag een woord van dit onderhoud
vernemen, begrijp je niemand. Ga
nu heen en kom morgenavond terug,
om mij voor de eerste maal reken
schap te geven, of je naar mijn wil
gehandeld hebt.
Uleia was dien dag niet zoo goed
geluimd als men van een gelukkig
erfgenaam wel zou verwachten. Hij
was een buitengewoon goedig mensch
die het graag iedereen naar den zin
maakte, en met de geheele wereld in
vrede wenschte te leven. Dat hij nu
door het vervullen van den wensch
zijns ooms, menig onaangenaam uur
zou doorbrengen, zag hij wel in.
Maar toen hij den volgenden mor
gen langs de Pasvikelf naar Zuid Va-
ranger ging, om aan Figensjou de
uit rendierhorens gesneden lepels,
welke deze bij hem besteld had, af te
leveren, werd het hem al lichter om
't hart.
Het was zulk een mooi weer, de
groote rivier, die zich hier in den
kloosterfjord uitstortte, glinsterde in
den morgen zonneschijn als louter
goud en edelgesteenten, en de elzen-
en berkenboschjes, aan hare oevers,
staken zoo glanzend groen tegen den
donkerblauwen hemel af, dat het een
lust was, dat alles aan te zien.
Bij dezen aanblik kon men onmoge
lijk aan droevige gedachten toegeven.
Wanneer ik eerst Rahael, die
ook drie honderd rendieren en twee
honderd kronen meekrijgt,, tot vrouw
krijg, dacht Uleia, en dan nog van
vader Abruom erf, dan
Ilij kwam niet verder met den
bouw zijner luchtkasteelen, want
achter zijn rug riep iemand zijn
naam, en toen hij zich omkeerde, zag
hij den koopman Figensjou in zijn
skjuut, die thans op hem toereed.
Uleia, zei de koopman, 't is goed
dat ik je zie. Met me zijn gisteren na
melijk twee vreemdelingen gekomen,
die een gids naar de watervallen
wenschen. Ga maar gauw naar mijn
huis, en zeg den heeren, dat ik je
stuur om ze den weg te wijzen.
Iïoor je
„Ja", wilde de jongen juist ant
woorden, toen hem nog bijtijds zijn
met vader Abruom gesloten overeen
komst inviel.
Neen, zei hij daarom, hoewel
eenigszins aarzelend.
Wat zei de koopman, die dacht
dat hij had misverstaan.
Neen, herhaalde Uleia.
Wat beteekent dat Wil je den
heeren niet den weg wijzen
Neen.
Maar waarom dan toch niet, in
vredesnaam
Neen.
Domme ezel, riep Figensjou
boos, en voegde er toen aan toe
Wanneer ik niet wist, dat hier voor
geen geld ter wereld brandewijn te
koop was, dan zou ik denken, dat do
kerel dronken was. Wanneer ]e
mij voor 't lapje wilt houdon, baasje,
sprak hij verder, zoek dan voortaan
een ander, die je rommel van je op.
koopt.
Maar de lepels stamelde de on
gelukkige, den koopman zijn voor-
raad hoorngcreedschap voorhoudend.
Maak dat je met Je lepels weg
komt en kom me niet weer onder de
oogen I brulde hij, en zette zijn dieren
aan. Onbeschofte ezel I hoorde
Illeia hem nog schelden.
Ziezoo, dat is de eerste f zei de
jonge man droevig voor zich heen
Vandaag zal ik me wel geen vijanden
meer maken, maar morgen en over
morgen en alle dagen, die komen in
den loop van een jaar. Drie-honderd
vijf-en-zestig dogen heeft het jaar, en
evenveel vijanden zal ik hebben.
Toon hij 's avonds aan vader Abru
om dit eerste resultaat van zijn bevel
meedeelde, zette deze wel een verdrie
tig gezicht, maar hij meende toch
Nu ja, zooiets zal je immers
nooit weer overkomen.
In deze mcening vergiste hij zich.
Uleia bezat in dit geval eene betere
profetische gave dan vader Abruom.
Den dag daarop ging de gelukkig-
ongelukkige erfgenaam een ieder uit
den weg, om maar niemand op een
tot hem gerichten wensch met „neen"
te moeten beantwoorden. Zijn stam-
genooteu meenden, dat hij- zijn ver
stand had verloren, toen zij zagen,
hoe hij er van doorging, wanneer zij
hem naderden. Het onaangenaamste
was echter, dat hij zich genoodzaakt
zag, ook de voor hem bestemde Ra
hael zijn hielen te laten zien.
Het meisje was echter taai en volg
de hem tot in zijn tent.
Uleia, zei ze gekrenkt, waarom
vlucht je voor me Heb je me dan in
't geheel niet meer lief
Daarop behoef ik toch geen neen
te zeggen, dacht Uleia.
Heel helder leek hem het geval
toch niet.
Terwijl hij er nog over piekerde,
ging Rahael schreiend voort
Wanneer je nu al zoo voor me
bent, hoe zal dat dan gaan, wan
neer ik je vrouw ben Wanneer Ik
eens denk, hoe de jongens allemaal
achter me aan loopen Allen willen
me tot vrouw hebben, en jij jij,
hare stem stikte in tranen jij bent
het heelemaal niet waard, dat ik Jou
gekozen heb.
Maar Rahaei, stotterde Uleia
wanhopig.
Zeg toch, dat je me lief hebt,
vleide het meisje. Zeg toch, dat je me
Hef zult hebben hoor je
Neen, sprak de jonge man, met
doffe stem.
Neen, krijschte Rahael, terwijl
haar toch al niet mooie trekken van
woede vertrokken. Dus je wilt me
alleen om mijn bruidschat nemen
Goed, zoek dan maar eene andere
vrouw ik ben duizend maal te goed
voor zoo één
Een heele stroom van scheldwoor
den vloeide over haar lippen en over
het hoofd van den beklagenswaardi-
gen ex-bruidegom.
Zoo Die bruid ben ik dus
kwijt I dacht Uleia, terwijl hij zich
verwijderde, om het gekijf van het
meisje niet meer aan te hooren.
Het hart deed hem geen pijn om
zijn verlies, want de leelijke, platvoe-
tige Rahaei had vader Abruom zeer
tegen zijn wil uitgezocht, en slechts
de zekerheid, dat zij hem driehon
derd rendieren en twee honderd kro
nen meebracht, had hem met oom's
keus laten verzoenen. Desondanks
ergerde hij zich thans toch gruwelijk,
dat hij Rahael den bons had gegeven,
en aUeen de gedachte aan het beteu
terde gezicht, dat vader Abruom zou
zetten, wanneer hij die tijding ver
nam, troostte hem.
Die genoegdoening zou hij echter
dezen dag niet meer hebben, want
toen hij terugkeerde, stond oom's
nicht voor de tent, die hem vertelde,
dat vader Abruom voor zaken uit
was gegaan en eerst overmorgen zou
terugkeeren.
Den volgenden morgen heel vroeg
kwam een jong meisje zijn tent bin
nen. Het was Guojivlna, het armste,
maar tevens mooiste meisje van de
geheele Lappenkolonie, dat met moei
te haar brood verdiende met het be
snijden van rendierhorens. Ook Ul9ia
bracht zij thans een heele mand mee,
die hij haar had gegeven om schoon
te maken en te bleeken.
Nadat hij van haar de horens had
in ontvangst genomen en haar een
paar ore daarvoor had betaald, bleef
het meisje staan en keek hem mede
lijdend aan.
Wat wil je nog vroeg hij
barsch.
Rahael zegt, dat ze je niet
neemt, gaf het meisje ten antwoord.
Wat gaat jou dat aan riep hij
toornig.
Ilc heb zoo'n medelijden met je,
zei ze zachtjes. Arme Uleia 1
Dat klonk zoo zacht en liefelijk", dat
het Uleia zonderling aandeed, de
hemel mag weten hoe dat ging
hij trad op het meisje toe en streek
haar langzaam, bijna teeder, over het
haar.
Je moet niet zoo treurig zijn, om
dat Rahael je niet wil, ging Guojivina
vóórt, zo verdient in 't geheel niet
zoo'n goeden man te hebben, als jij
bent ze is twistziek en heeft geen
hart. Wanneer ik in jou plaats was
geweest, dan maar dat is waar
ook, naar de arme Guojivina vraag
je immers niet meer. Die is je te arm.
Nü Antwoordt toch.
Neen, riep Uleia, getrouw aan
het gebod van vader Abruom, en de
zen keer kwam het „neen" er luid en
krachtig uit.
Werkelijk Je je versmaadt
me niet stamelde het melsie, dlep-
blozend, Illeia spot niet met me
ik bid je, zeg me liever, dat Je het
niet ernstig hebt gemeend, dat Je niets
van me wilt weten.
Neen, riep ülela nog eens.
Het volgende oogenblik had hij
Guojivina in zijn armen en kuste
haar, dat hij haar dèn adem bijna
benam. Onderwijl fluisterde hij haar
allerlei lieve naampjes toe en noemde
haar zijn duifje, zijn bruidje, die hij
bemind had. lang voor vader Abruom
hem Rahael tot zijn yrouw had uitge
kozen.
Bij de herinnering aan den tyran-
niekep oude,' bedaarden de hooggaao»
de golven van zijne gelukzaligheid
toch een beetje veel. Want dat hij
met dezen keer, die de zaken hadden
genomen, niet tevreden zou zijn, kon
Uleia wel op zijn vingers natellen.
Och wat, dacht hij bijna direct
daarop, ik heb immers alleen „neen"
gezegd, zooals hij nu heeft bevolen.
Den geheelen dag hield Uleia, om
zich niet door het ontmoeten van
menschen, aan nieuwe onaangenaam
heden bloot te stellen, in het bosch
verborgen. Daar Guojivina hem daar
gezelschap hield, duurde de tijd hem
echter niet lang. Eerst tegen den
avond gingen beiden terug naar de
Lappen-nederzetting, waar ze voor
vader Abruom's tent van elkaar
scheidden.
De oude man was ondertusschen te
ruggekeerd en ontving den neef in
een genadige bui, die echter niet
bleef, toen deze hem zijn avonturen
vertelde
Jou stommeling, jou deugniet,
riep hij, paars van kwaadheid, ben
je gek geworden Het met Rahael
afmaken en je met die bedelmeid, die
Guojivina, te verloven.
Maar vader Abruom, viel Illeia
hem deemoedig in de rede, ik moest
toch „neen" antwoorden, omdat ik
het u had beloofd.
Och, onzin I Ieder ander had in
jouw plaats allang een middel gevon
den om dal „neen" te voorkomen.
Maar jij bent even dom als lichtzin
nig. Natuurlijk moet ik nu maar
weer jouw dwaasheid gdfed maken.
Ik wil morgen direct met Rahael en
haar ouders spreken, om ze verge
vingsgezind te maken, en jij jij
gaat vandaag nog naar Guojivina en
zegt haar, dat van een huwelijk met
jou niets kan komen. Wat sta je
daar nog te gapen. Wil je wel eens
direct naar die bedelmeid gaan en
haar de bons geven
Neen, klonk het vast en duide
lijk uit Illeia's mond.
Wat Je wilt niet naar me luis
teren
Neen.
Op vader Abruom's voorhoofd zwol
de toornader bedenkelijk, en 't scheel
de niet veel, of hij had zich in zijne
hartstochtelijke woede aan zijn neef
vergrepen.
Brutale rakker, riep hij, met de
vuist dreigend, je wilt mij brutalisee-
ren mij
Maar vader Abruom, verdedigde
zioh Illeia, u bent toch de eerste, die
vandaag een wensch aan mij heeft
kenbaar gemaakt, en toen kon ik toch
niets anders dan u met „neen" ant
woorden
Tegen mij geldt die overeen
komst niet
Dat hebt u niet gezegd, toen u
mij uwe voorwaarde stelde.
Dat doet er niet toe. Maar ik
verlang dat je op slag naar Guojivina
gaat en ze afzegt. Wanneer je me
niet gehoorzaamt krijg je geen ore
van mijn erfenis.
Dan blijft me niets anders over,
dan er maar van af te zien, want
Guojivina laat ik niet gaan, zei Uleia
met zachte maar vaste stem. En
daar ik nu toch niet uw erfgenaam
wordt, hoef ik immers ook van nu af
geen „neen" meer te zeggen, wanneer
ik liever „ja" wil zeggen. Goeden
avond, vader Abruom
En Illeia zette zijn pelsmuts op en
ging- heen.
Vader Abruom echter raasde den
halven nacht in zijn tent, en toen hij
den volgenden morgen na een korten,
onrustigen slaap ontwaakte, was het
eerste wat hij deed, om zoo snel als
zijn oude beenen hem dat veroorloof
den, naar Miss Editha Sammerset te
gaan.
Mevrouw, zei hij grimmig, u hebt
me een slechten raad gegeven.
Toen vertelde hij in haastige woor
den de gebeurtenissen der laatste da
gen.
De Engelsche, die zich zelf reeds
bittere verwijten over hare houding
in deze zaak had gedaan, vond hare
ernstigste verwachtingen overtroffen;
maar snel besloten overlegde ze, hoe
ze de zaak nog op zijn pootjes terecht
kon brengen.
Ik weet niet, wat je eigenlijk
wilt, zei ze na een kort overleg. Je
wenschte, dat Uleia meer mannelijke
vastheid zou krijgen en „neen" leerde
zeggen, en naar ik hoor, heeft hij de
proef, waaraan je hem hebt onder
worpen, uitstekend doorstaan. Niet
eens het dreigende verlies der erfenis
vermocht hem te verzwakken. Nu hij
zich zoodanig als een flinken kerel
heeft gedragen, hoef je niet te vree
zen, dat hij uit zwakke goedhartig
heid je erfenis aan je bloedverwanten
zal schenken, wees dus tevreden, ver
zoen je met je neef en neem Guojivina
als nicht aan. En wat den verderen
proeftijd betreft je weet wel, dat
ik het neenzeggen bedoel daar ons
sla je Uleia natuurlijk van, je hebt
nu zelf gezien, wat daarvan komt.
De oude man bleef iUi8 steeds aar
zelend en mokkend voor kaar staan.
Je hebt gezegd, vervolgde zij, dat
ik een blanke vrouw ben, zorg er nu
voor, dat ik Je ook een blanke man
kan noemen.
In vader Abruom's ziel streden al
lerlei vijandelijke gevoelens met el
kaar, maar ten slotte zag hij toch in,
dat. de vreemdelinge gelijk had. Hij
schikte dus zich dus zoo goed en zoo
kwaad als dat ging in den stand van
zaken, gaf haar plechtig de hand en
begaf zich naar huis om Uleia en
Guojivina hun geluk te verkondigen.
Miss Editha Sammerset triom
feerde, omdat zij er dezen keer in ge
slaagd was, iets goeds te stichten.
Want zonder haar raad had Illeia
nooit zijn Guojivina gekregen 1
(„Pr. Gr. Ct.")
De eerste Zomergast.
„Heerlijk zomerverblijf voor hen,
die behoefte hebben aan rust en ont
spanning, biedt het dorp Niederbimpf-
baoh in Ópper-Beieren. Spoorwegsta
tion slechts een klein uur gaans ver
wijderd. Bergen, boach en water, ook
geschikt voor familiebaden, in de on
middellijke nabijheid. Echt Opper-
beiersche keuken. Vriendelijke bedie
ning. ipsectonvrile kamers en bedden
in voldoend aantal voorhanden. Goe
de lucht en idyllische rust kunnen ge
waarborgd worden, daar de wegen in
den verrenomtrek voor automobielen
en motorfietsen onberijdbaar zijn.
Prijzen matig; vóór de opening van 't
seizoen nog lager. Brieven met post
zegel voor antwoord aan de Vereeni-
ging voor Verfraaiing en Vreemdelin
genverkeer te Niederbimpfbach".
Deze advertentie verscheen op een
voorjaarsmorgen van het jaar 1907
in de „Münchener neueste Nachrich-
ten," en toen het nummer van de cou
rant, waar ze instond, in Niederbimpf
bach van huis tot huis ging, twijfelde
niemand er meer aan of weldra zou
een goudbevattende stroom van zo
mergasten zich over de stille velden
van Niederbimpfbach uitstorten. De
Vereeniging voor Verfaaiing en Vreem
delingenverkeer, bestaande uit den
burgemeester en den schoolmeester,
verklaarde zich om zoo te zeggen per
manent, en bij den winkelier Emeran
Bopfner was een nog nooit gekende
vraag naar insectenpoeder, wijl som
mige dorpelingen, die wat heel nauw
gezet van geweten waren, oordeelden,
dat de belofte omtrent de bedden en
kamers toch veel weg hadden van be
drieglijke voorspiegelingen. De mooie
WiosbauerKathl, van wie ieder wist
dat ze vrijde met Kloiber Florian,
maar die, sedert ze het vorige jaar in
Munchen was geweest, altijd droomde
van een voornamen heer uit do stad,
die onvorwacht om haar hand zou ko
men vragen, de mooie Wiesbauer
Kathl besteedde haar heelen Zondag
aan het maken van guirlandes, waar
mee ze bij 't vallen van den avond
den ingang der vaderlijke woning
versierde. En Wiesbauer zelf moest
het zich, hoewel hij er over bromde,
laten welgevallen, dat hij uit de mooie
kamer naar een leeg staand, muffig
vertrek werd overdreven. Als 't meest
gegoede lid dor gemeente Nieder
bimpfbach, die de meeste belasting
kon betalen, had hij namelijk de mees
te aanspraak op den eersten zomer
gast. Zoo was op voorstel van de door
den burgemeester gerepresenteerde
meerderheid in de Vereeniging voor
Verfraaiing en Vreemdelingenverkeer
besloten. Want de voordeelan, welke
men beslist zeker kon verwachten van
de verheffing van Niederbimpfbach
tot luchtkuuroord, zouden geen bron
van naat en nijd worden onder de le
den der gemeente, die altijd zoo eens
gezind waren geweest. De zomergas
ten zouden overeenkomstig recht en
billijkheid over de gemeentenaren
worden verdeeld, zooals dat ook ge
schiedde met de voordeelen, welke het
gemeentebosch afwierp.
Bezwaren van den kant der ver
wachte gasten verwachtte men niet.
Zoo'n stadsmeneer moest immers dank
baar zijn, dat men hem de moeite van
het zoeken bespaarde door hem reeds
vooraf een bepaald kwartier aan te
wijzen.
Acht en veertig uur na het verschij
nen van de door den schoolmeester
zoo meesterlijk gestelde advertentie
kwam reeds de eerste aanvrage. En ze
was inderdaad wel geschikt om in
Niederbimpfbach sensatie te wekken.
Op een briefkaavt, die in Miinchen
gestempeld en dus ongetwijfeld echt
was en geadresseerd was aan de be
kende vereeniging, stond namelijk in
mooie, stevige letters te lezen:
„Heb naar aanleiding uwer adver
tentie besloten den zomer in Nieder
bimpfbach door te brengen. Zal, als
mijn verwachtingen vervuld worden,
eventueel ook mijn grooten kring van
kennissen daartoe bewegen. Bostel
hiermee het beste logies, dat to krij
gen is. Kom reeds morgen. Goed mid
dagmaal gereed houden. Kimo, edele
en vrijheer von en zu Krapski."
Niederbimpfbach als het geoor
loofd is een eenigszins stout beeld te
gebruiken Niederbimpfbach stond
op z'n kop. De burgemeester liet
Wiesbauer zeggen, dat het besluit der
vereeniging natuurlijk slechts gold
voor gewone zomergasten, maar rooit
voor een edele en vrijheer von en zu.
Den hoogen adel raoca' hij als hoofd
der gemeente voor zich opeischen
Wiesbauer moest dan als schadeloos
stelling in 's hemelsnaam maar de
beide eerste burgerlijke zomergasten
hebben. Toen deze oekase was ver
schenen, verlangde Wiesbauer de on
middellijke bijeenroeping van den ge
meenteraad en er volgde een raads-
zitting, zóó stormachtig, als men se
dert menschenheugenis niet in Nie
derbimpfbach had beleefd. Wiesbauer
verdedigde m** zóóveel nadruk zijne
oudere rechten, dat na afloop der zit
ting de gebroken gemeente-inktkoker
en twee verbrijzelde stoelen getuige
nis aflegden van de overtuigende
kracht zijner rfcde.
De overwinning was dan ook aau
zijn zijde gebleven en in het onaan
gevochten bezit van den vrijheer ging
hij naar huis.
Daar waren reeds zeer uitgebreide
maatregelen genomen voor de groote
gebeurtenis van den komenden dag.
Er werd geveegd en geschuurd, ge
bakken en gebraden, alsof er een
bruiloftsmaal aangericht moest wor
den. De vrouw van Wiesbauer schold
voortdurend op Kathl, die voor niets
te gebruiken was, omdat ze mot een
gezicht als in een zaligen droom
rondliep, alles verkeerd deed en ten
slotte zelfs naar de weide sloop, om
een bloemruiker te binden, welks bui
tengewone omvang slechts door zijn
buitengewone smakeloosheid over
troffen werd.
Voor den eersten keer sedert het
uur, waarin hun harten elkaar had
den gevonden, kwam Kloiber Flort
dezen avond voor een gesloten huis,
hetwelk ook in weerwil van alle klop
pen en smeeken niet werd geopend,
En zoodoende had de vrijheer von en
xu Krapski zich in Niederbimpfbach
een onverzoeniijken vijand gemaakt,
'nog eer xljn voet de lieflijke dreven