knielde bij haar neder, droogde hare tranen af en suste haar met woorden van berouw en naieve teederheid. „Ik zal het niet meer doen, zuchtte hij, zeg mij, dat je niet boos op mij zijt, Suza, en dat gij altijd mijn vrouw tje wilt zijn." En Suza hield op met huilen; zij sloeg haar arm om den hals van haar vriendje, kuste hem en lispelde een voudig: „Ik houd veel van je, Pieter." V. Op dit oogenblik verhief zich de zwakke stem van Bertha, smeekende, en riep de beide kinderen bij haar. Pieter en Suza stonden op en, hiel den elkaar aan de hand vast en hun verschrikte blikken ontmoetten einde lijk den bleeken en bevenden man, wiens wilde oogen onbewegelijk ge vestigd bleven op de jonge vrouw. Met een sprong en met een kreet van angst wierpen de kinderen zich in de armen van Bertha. Deze wilde hen meetrekken, maar een gebroken stem weerklonk in het duister: „Berthal Bertha!" en Bertha bleef staan, overmeesterd door die nog altijd voor haar dierbare stem. Toen naderde Paul langzaam met wankelende schreden en met treffen den eerbied en wierp hij zich voor de jonge vrouw op de knieën, zooals zijn zijn kind gedaan had. „Bertha, hernam hij, zijn 3Choon fier hoofd buigende, kunt gij mij ook vergiffenis schenken? O, dierbare martelares, beste vrouw, te lang door mij miskend, overlaad mij niet met uw rechtvaardige verachting, sta mij toe te pogen het kwaad te herstellen, dat ik u gedaan heb. Vergeef, lieve Bertha, want ik bemin u, het doet mij leed. Vergeef evenais Suza aan ons kind vergeving heeft geschonken Uit liefde tot den jongen, die ook de mijne isl" Bertha tot in het diepste ontroerd, boog haar van vreugde stralend ge laat naar den schuldige en voor de .verraste kinderen onder den vriende lijken aanblik der aan het uitspansel tintelende sterren, herhaalde zij den volzin van Suza: „Ik houd nog veel van u"; zij breidde hare armen uit, gelukkig haar man wedergevonden te hebben. Onder een handdruk stond Paul op en de moeder zeide: „Toen ik heen ging, Paul, had ik u vergeven en se dert heb ik u altijd liefgehad en steeds gebeden voor uw terugkeer." De schrijver drukte het zwakke en goedaardige vrouwtje aan zijn hart: Een zucht van Bertha was het ee- nige antwoord; de jonge vrouw min der bestand voor de vreugde dan voor de smart, viel in onmacht. Dat was voor den armen Paul een oogenblik van vreeselijken angst: hij meende dat God om hem voor zijn misdaad te straffen, den te lang verstooten engel tot zich terugnam. Maar Bertha kwam weldra weer bij onder de tranen van haar man en de liefkozingen der bei de kinderen. Toen was zij gelukkig en fier, zij leunde op den arm van den bescher mer, van den weergevonden vriend; zij voelde, dat voortaan hun weder- zijdsche liefde niet meer zou wanke len. Pieter had zijn handje in die van zijn vader gelegd, dien hij spoedig herkend had en in die roerende stilte verhief zich plotseling zijn heldere stem: „Pa, zeide hij, gij zult toch nooit meer weggaan, niet waar? Moe der zal niet meer ween en en wij zul len allen o zoo tevreden zijn." „Ja, Pieter, antwoordde Paul ernstig, wij zullen allen gelukkig we ien, omdat wij zullen trachten goed te zijn en ik zal alles doen wat ik kan, opdat gij, van nu af, altijd zult kun nen doen: Net als papa". VI. Marie, die met één blik het toon eel overzien had dat in den tuin was af gespeeld, verheugde zich zeer over het geluk van hare vriendin. Paul F. is de zanger van het geluk in de toewijding en de opoffering ge worden. Zijne werken eeren en ver heerlijken de deugd, de liefde en de huwelijkstrouw. Zij wijzen den rech ten weg aan twijfelaars en zwakken, geven den moed terug aan zeer vele terneergeslagen zielen. Bertha zag haar droom verwezen lijkt! Zij heeft hare plaats aan den nieuwen huiseiijken haard ingeno men, de tijd van beproeving heeft ha re ziel veredeld en zij herhaalt nu dikwijls aan haar kind: „O, lieverd, doe altijd net als papa en gij zult bemind, geëerbiedigd wor den van de menschen en gezegend door God." (De N. Br.) Vader Abrnom's erfgenaam. Humoreske uit het Lappenleven. Vader Abruom had eens weer een diepen denkdag. Ofschoon hij dan minder twistziek was dan gewoonlijk vreesden de zijnen deze dagen toch juist het meest. Want wanneer vader Abruom in gedachten was, placht hij altijd op 't een of ander plan te zin nen, dat gewoonlijk minder pleizierig voor zijne familie was. Het ergste van de zaak was, dat men hem nooit met een kluitje in 't riet kon sturen, maar zich alles, letterlijk alles van hem moest laten welgevallen. Want vader Abruom was een zeer rijk mali, hij bezat bijna duizend rendieren en buitendien veel baar geld hoeveel, dat wist wel is waar niemand, maar dat het niet weinig zijn kon, daarvan was iedereen overtuigd. Daar zijne vrouw reeds vijftig jaar dood was, en hij geen kinderen zijn eigen noemde, moest zijn vermogen eens aan do verdere bloedverwanten vervallen. Als men deze verschillende omstandigheden in aanmerking noemt, dan zal men begrijpen, waar om de familie zoo goed de nukken van den twistzieken ouden man ver droeg. Aldus vader Abruom had een die pen denkdag. Van den vroegen mor gen af zat hij voor zijn tent, sneed aan het heft van een mes, zonder veel op te schieten en zuchtte daarbij diep. Eindelijk, toen het al naar den middag liep, wierp hij vastbesloten zijn werk van zich af. trok de pels muts over zijn hoofd, en begaf zich, zoo vlug zijne oude beenen hem wil den dragen, naar het ongeveer een kilometer van daar verwijderde sta tion Esvenacs naar het huis van Lëns- mand. Daar woonde reeds sedert het begin van den zomer een bejaarde Engel- sche dame, die zich hoofdzakelijk in noordelijk Noorwegen ophield, om hare schetsboeken te vullen met olie- en waterverf studies, waarvoor de grootsche Noorsche natuur haar on uitputtelijke stof leverde. Daarnaast hield zij er zich ook mes bezig, het volk der Lappen te beschaven en het in al zijne nooden met raad en daad bij te staan. Miss Editha Sammerset behoorde tot die vrouwen, welke aan een groo- te behoefte om te werken den drang verbinden, de heele wereld gelukkig te willen maken, en daar ze in haar vaderland niet genoeg erkentelijkheid voor hare bemoeiingen meende te vin den, zocht ze thans in streken, waar de beschaving nog niet zoo ver was doorgedrongen, haar troost. De Lappen met hunne slechts ma tige aanspraken op reinheid en hunne neiging tot bijgeloof vond zij bijzon der geschikt voor haar doel. Toen vader Abruom bij haar bin nentrad was zij jul3t bezig een een voudig Engelsch volkslied, dat ze de Lappenkinderen wilde leeren, te ver talen. Goéden dag zei de oude, terwijl hij voor de Engelsche boog. Ik ben bij u gekomen, om u eene gewichtige vraag te doen. Het gezicht der Engelsche straalde. Dat vader Abruom, die anderS altijd zoo teruggetrokken was, thans bij haar om raad kwam vragen, streelde haar bovenmate. U weet, begon de Lap voorzich tig, dat ik aan mijn broederszoon, Uleia, al mijne bezittingen denk na te laten. Maar Illeia kan niet sparen, hij is te goedig hij geeft alles weg, en ik wil niet, dat mijne rendierkud den verdeeld worden en dat mijn geld er voor dienen zal bedelaars vet te mesten. Waarvoor heb ik alles bij elkaar geschraapt Ik wil, dat het bij elkaar blijft. En wat kan ik daar aan doen vroeg miss Editha ijverig. Moet ik soms eens ernstig met Illeia spre ken Vader Abruom schudde langzaam het kale hoofd. Dat zou niets helpen. Illeia zou op alles wat u hem voorstelde, „ja" zeggen, maar als vijf minuten later iemand kwam en tegen hem zei „Illeia, geef me je pelsrok", dan -- geloof me gerust dan zou hij ook „ja" zeggen en hem uittrekken. Dat is juist zijn fout, dat hij altijd ja en nooit neen zegt. De menschen ken nen zijn zwakheid en doen er hun voordeel mee. En daarom.de oude stiet een zijner dagelijksche zorgvolle zuchten uit ben ik bij u gekomen, bij u, die eene wijze vrouw is, die veel ondervonden heeft om u een mid del te vragen, waardoor Uleia „neen' zal leeren zeggen. Dat was eene mbeielijke opgave, en in de eerste oogenblikken wist de En gelsche werkelijk niet, wat ze zeggen zou, doch daar zij vader Abruom's vertrouwen in hare scherpzinnigheid voor geen geld van de wereld zou heb ben willen beschamen, dacht zij aan dachtig na. Goed, zei ze ten laatste, dan zou ik u den raad geven, een testament te maken, waarin u uw neef tot uw erfgenaam maakt, onder voorwaarde, dat hij gedurende het eerste jaar na uw dood niets weg schenkt, in dien tijd zal hij dan wel zijne lichtzinnige vrijgevigheid hebben afgewend. En wie staat er voor in, dat hij zich aan die voorwaarde houdt J? Nu, de overige leden van" uwe familie I Die moeten als opzieners aangesteld worden. Vader Abruom dacht lang na wel tien minuten lang. Toen wreef hij zich de groote opstaande ooren, knik te een paar maal, en antwoordde op zijn eigenaardige, langzame wijze Weet u, wat dan zou gebeuren De heele ellendige troep, welke mijn familie is, zou de een na den ander bij hem kornen en zeggen „Illeia, leen mij een rendier. Illeia, leen ■mij uw slede." En Illeia zou zeggen „ja" en alles geven, want leenen is nog geen weggeven, maar niemand zou do geleende dingen weer terug brengen. Neen, neen, dat gaat niet. Maar goed is uw raad toch, en ik zal hem opvolgen alleen een beetje ge wijzigd, zoodat Illeia „neen" leert zeggen en ik er zelf nog over waken kan. of hij het doet. En nu mijn har- telijken dank, orndat u mij op den rechten weg heeft gebracht, dien ik alleen niet gevonden zou hebben. Met die woorden boog de Lap zich nog eens voor de Engelsche, reikte haar zijn ietwat vuile hand en ging heen. Miss Editha bleef in eenigszins ge drukte stemming achter. Ze had wat haar niet dikwijls gebeurde zoo'n akelig gevoel, juist alsof ze met haar raad onheil had aangericht. Werkelijk was het haav ook niet ernst geweest met haar raad, ze had alleen maar niet gewild, dat de Lap hare wijsheid te vergeefs te hulp zou hebben geroepen, en daarbij in stilte gehoopt, dat de uitvoering van het pi an wel schipbreuk zou lijden op de onuitvoerbare moeilijkheden. Des te vergenoegder keerde vader Abruom van zijn bezoek terug. Gedu rende het middageten lachte hij her haaldelijk geheel ongemotiveerd, zoo maar voor zich heen, zoodat zijne oude tante-hulshoudster Suolla hem verschrikt aankeek, want uit lang jarige ondervinding wist zij, dat zul ke vroolijkheidsaanvallen van haar lieven neef meestal niets goeds be duidden. De hemel bewaar ons i dacht zij. Daar heeft hij stellig weer wat moois bedacht. Ze voelde zich dan ook zeer ver licht, toen hij haar na het eten beval zijn neef Uleia zoo spoedig mogelijk te ontbieden, want nu kon zij ver wachten, dat het onweer boven diens hoofd zou losbarsten. En aan Uleia, wien, zooals zij wist, de geheele erfe nis zou ten deel vallen, wenschte zij alles kwaads. Jammer alleen, dat zij het onder houd, dat nog in hetzelfde uur tus- schen oom en neef plaats vond, niet mee mocht aanhooren. Maar ze kon niet eens buiten de deur blijven staan luisteren, want vader Abruom, die haar plan doorzag, zond haar dade lijk na de komst van Uleia, uit om thee en suiker te koopen. Uleta, sprak de oude, terwijl hij zooals de plechtige gelegenheid dat eischte, op den boasso, de eereplaats achter den haard plaats nam en do neef voor zich liet staan. Illeia, ik heb je bij me laten ontbieden, om je een aangename niededeeling te doen. Zoo hoor dan, dat ik je tot mijn eeni- gen erfgenaam heb gemaakt. Uleia, een voor een Lap ongewoon groot en slank jongeling, bloosde van vreugde en wilde zijn oom, tot teelten zijner dankbaarheid, de knie kus sen, maar Abruom weerde hem met een streng gezicht af. Nog niet, zei hij, want het is heelemaal nog niet zoo zeker, of ik mijn plan wel uit zal voeren. Ten eerste wil ik je op de proef stellen, of je wel waard bent, mijn erfgenaam te worden. Je weet, dat je een niets waardige deugniet, een domkop en een lichtzinnige verkwister bent. Vader Abruom, riep de jongen verschrikt, ik Een nietswaardige deugniet, een domkop en een lichtzinnig verkwis ter, herhaalde oom nadrukkelijk, een dwaas, die zich door iederen schurk laat beetnemen en nooit „neen" zegt, zelfs niet als men de grootste dolhe den en dwaasheden van je verlangt. Om je nu van je fout te genezen, eisch ik van je, dat je gedurende een geheel jaar lederen dag, het eerste verzoek, dat aan je gericht wordt, met „neen" beantwoorden zult, en dat nog wel, zonder een reden op te geven, waarom je het niet doet. En als de ander aan blijft houden, dan herhaal je alleen maar „neen neen neen." Geen woord meer. Vervul je dezen wensch van me een geheel jaar door, dan zullen die begeerlge lui, mijne familieleden, wel de lust verliezen, je nog weer om wat te vra gen en jij zelf zult geleerd hebben „neen" te zeggen. Iederen avond moet je me komen vertellen of je ge daan hebt, wat'ik je beval. Alleen on der die voorwaarde wordt je mijn erfgenaam. Natuurlijk komt aan die dwaze liefdesgeschiedenis rnet Guoji- vina, dat doodarme meisje, ook gauw een einde, want je zult met Rahael trouwen. Heb je me begrepen en wil je mij gehoorzamen Jawel, vader Abruom, antwoord de Illeia Maar zoo vlug en vroolijk als straks klonk het niet meer. Mooi. En nog iets niemand mag een woord van dit onderhoud vernemen, begrijp je niemand. Ga nu heen en kom morgenavond terug, om mij voor de eerste maal reken schap te geven, of je naar mijn wil gehandeld hebt. Uleia was dien dag niet zoo goed geluimd als men van een gelukkig erfgenaam wel zou verwachten. Hij was een buitengewoon goedig mensch die het graag iedereen naar den zin maakte, en met de geheele wereld in vrede wenschte te leven. Dat hij nu door het vervullen van den wensch zijns ooms, menig onaangenaam uur zou doorbrengen, zag hij wel in. Maar toen hij den volgenden mor gen langs de Pasvikelf naar Zuid Va- ranger ging, om aan Figensjou de uit rendierhorens gesneden lepels, welke deze bij hem besteld had, af te leveren, werd het hem al lichter om 't hart. Het was zulk een mooi weer, de groote rivier, die zich hier in den kloosterfjord uitstortte, glinsterde in den morgen zonneschijn als louter goud en edelgesteenten, en de elzen- en berkenboschjes, aan hare oevers, staken zoo glanzend groen tegen den donkerblauwen hemel af, dat het een lust was, dat alles aan te zien. Bij dezen aanblik kon men onmoge lijk aan droevige gedachten toegeven. Wanneer ik eerst Rahael, die ook drie honderd rendieren en twee honderd kronen meekrijgt,, tot vrouw krijg, dacht Uleia, en dan nog van vader Abruom erf, dan Ilij kwam niet verder met den bouw zijner luchtkasteelen, want achter zijn rug riep iemand zijn naam, en toen hij zich omkeerde, zag hij den koopman Figensjou in zijn skjuut, die thans op hem toereed. Uleia, zei de koopman, 't is goed dat ik je zie. Met me zijn gisteren na melijk twee vreemdelingen gekomen, die een gids naar de watervallen wenschen. Ga maar gauw naar mijn huis, en zeg den heeren, dat ik je stuur om ze den weg te wijzen. Iïoor je „Ja", wilde de jongen juist ant woorden, toen hem nog bijtijds zijn met vader Abruom gesloten overeen komst inviel. Neen, zei hij daarom, hoewel eenigszins aarzelend. Wat zei de koopman, die dacht dat hij had misverstaan. Neen, herhaalde Uleia. Wat beteekent dat Wil je den heeren niet den weg wijzen Neen. Maar waarom dan toch niet, in vredesnaam Neen. Domme ezel, riep Figensjou boos, en voegde er toen aan toe Wanneer ik niet wist, dat hier voor geen geld ter wereld brandewijn te koop was, dan zou ik denken, dat do kerel dronken was. Wanneer ]e mij voor 't lapje wilt houdon, baasje, sprak hij verder, zoek dan voortaan een ander, die je rommel van je op. koopt. Maar de lepels stamelde de on gelukkige, den koopman zijn voor- raad hoorngcreedschap voorhoudend. Maak dat je met Je lepels weg komt en kom me niet weer onder de oogen I brulde hij, en zette zijn dieren aan. Onbeschofte ezel I hoorde Illeia hem nog schelden. Ziezoo, dat is de eerste f zei de jonge man droevig voor zich heen Vandaag zal ik me wel geen vijanden meer maken, maar morgen en over morgen en alle dagen, die komen in den loop van een jaar. Drie-honderd vijf-en-zestig dogen heeft het jaar, en evenveel vijanden zal ik hebben. Toon hij 's avonds aan vader Abru om dit eerste resultaat van zijn bevel meedeelde, zette deze wel een verdrie tig gezicht, maar hij meende toch Nu ja, zooiets zal je immers nooit weer overkomen. In deze mcening vergiste hij zich. Uleia bezat in dit geval eene betere profetische gave dan vader Abruom. Den dag daarop ging de gelukkig- ongelukkige erfgenaam een ieder uit den weg, om maar niemand op een tot hem gerichten wensch met „neen" te moeten beantwoorden. Zijn stam- genooteu meenden, dat hij- zijn ver stand had verloren, toen zij zagen, hoe hij er van doorging, wanneer zij hem naderden. Het onaangenaamste was echter, dat hij zich genoodzaakt zag, ook de voor hem bestemde Ra hael zijn hielen te laten zien. Het meisje was echter taai en volg de hem tot in zijn tent. Uleia, zei ze gekrenkt, waarom vlucht je voor me Heb je me dan in 't geheel niet meer lief Daarop behoef ik toch geen neen te zeggen, dacht Uleia. Heel helder leek hem het geval toch niet. Terwijl hij er nog over piekerde, ging Rahael schreiend voort Wanneer je nu al zoo voor me bent, hoe zal dat dan gaan, wan neer ik je vrouw ben Wanneer Ik eens denk, hoe de jongens allemaal achter me aan loopen Allen willen me tot vrouw hebben, en jij jij, hare stem stikte in tranen jij bent het heelemaal niet waard, dat ik Jou gekozen heb. Maar Rahaei, stotterde Uleia wanhopig. Zeg toch, dat je me lief hebt, vleide het meisje. Zeg toch, dat je me Hef zult hebben hoor je Neen, sprak de jonge man, met doffe stem. Neen, krijschte Rahael, terwijl haar toch al niet mooie trekken van woede vertrokken. Dus je wilt me alleen om mijn bruidschat nemen Goed, zoek dan maar eene andere vrouw ik ben duizend maal te goed voor zoo één Een heele stroom van scheldwoor den vloeide over haar lippen en over het hoofd van den beklagenswaardi- gen ex-bruidegom. Zoo Die bruid ben ik dus kwijt I dacht Uleia, terwijl hij zich verwijderde, om het gekijf van het meisje niet meer aan te hooren. Het hart deed hem geen pijn om zijn verlies, want de leelijke, platvoe- tige Rahaei had vader Abruom zeer tegen zijn wil uitgezocht, en slechts de zekerheid, dat zij hem driehon derd rendieren en twee honderd kro nen meebracht, had hem met oom's keus laten verzoenen. Desondanks ergerde hij zich thans toch gruwelijk, dat hij Rahael den bons had gegeven, en aUeen de gedachte aan het beteu terde gezicht, dat vader Abruom zou zetten, wanneer hij die tijding ver nam, troostte hem. Die genoegdoening zou hij echter dezen dag niet meer hebben, want toen hij terugkeerde, stond oom's nicht voor de tent, die hem vertelde, dat vader Abruom voor zaken uit was gegaan en eerst overmorgen zou terugkeeren. Den volgenden morgen heel vroeg kwam een jong meisje zijn tent bin nen. Het was Guojivlna, het armste, maar tevens mooiste meisje van de geheele Lappenkolonie, dat met moei te haar brood verdiende met het be snijden van rendierhorens. Ook Ul9ia bracht zij thans een heele mand mee, die hij haar had gegeven om schoon te maken en te bleeken. Nadat hij van haar de horens had in ontvangst genomen en haar een paar ore daarvoor had betaald, bleef het meisje staan en keek hem mede lijdend aan. Wat wil je nog vroeg hij barsch. Rahael zegt, dat ze je niet neemt, gaf het meisje ten antwoord. Wat gaat jou dat aan riep hij toornig. Ilc heb zoo'n medelijden met je, zei ze zachtjes. Arme Uleia 1 Dat klonk zoo zacht en liefelijk", dat het Uleia zonderling aandeed, de hemel mag weten hoe dat ging hij trad op het meisje toe en streek haar langzaam, bijna teeder, over het haar. Je moet niet zoo treurig zijn, om dat Rahael je niet wil, ging Guojivina vóórt, zo verdient in 't geheel niet zoo'n goeden man te hebben, als jij bent ze is twistziek en heeft geen hart. Wanneer ik in jou plaats was geweest, dan maar dat is waar ook, naar de arme Guojivina vraag je immers niet meer. Die is je te arm. Nü Antwoordt toch. Neen, riep Uleia, getrouw aan het gebod van vader Abruom, en de zen keer kwam het „neen" er luid en krachtig uit. Werkelijk Je je versmaadt me niet stamelde het melsie, dlep- blozend, Illeia spot niet met me ik bid je, zeg me liever, dat Je het niet ernstig hebt gemeend, dat Je niets van me wilt weten. Neen, riep ülela nog eens. Het volgende oogenblik had hij Guojivina in zijn armen en kuste haar, dat hij haar dèn adem bijna benam. Onderwijl fluisterde hij haar allerlei lieve naampjes toe en noemde haar zijn duifje, zijn bruidje, die hij bemind had. lang voor vader Abruom hem Rahael tot zijn yrouw had uitge kozen. Bij de herinnering aan den tyran- niekep oude,' bedaarden de hooggaao» de golven van zijne gelukzaligheid toch een beetje veel. Want dat hij met dezen keer, die de zaken hadden genomen, niet tevreden zou zijn, kon Uleia wel op zijn vingers natellen. Och wat, dacht hij bijna direct daarop, ik heb immers alleen „neen" gezegd, zooals hij nu heeft bevolen. Den geheelen dag hield Uleia, om zich niet door het ontmoeten van menschen, aan nieuwe onaangenaam heden bloot te stellen, in het bosch verborgen. Daar Guojivina hem daar gezelschap hield, duurde de tijd hem echter niet lang. Eerst tegen den avond gingen beiden terug naar de Lappen-nederzetting, waar ze voor vader Abruom's tent van elkaar scheidden. De oude man was ondertusschen te ruggekeerd en ontving den neef in een genadige bui, die echter niet bleef, toen deze hem zijn avonturen vertelde Jou stommeling, jou deugniet, riep hij, paars van kwaadheid, ben je gek geworden Het met Rahael afmaken en je met die bedelmeid, die Guojivina, te verloven. Maar vader Abruom, viel Illeia hem deemoedig in de rede, ik moest toch „neen" antwoorden, omdat ik het u had beloofd. Och, onzin I Ieder ander had in jouw plaats allang een middel gevon den om dal „neen" te voorkomen. Maar jij bent even dom als lichtzin nig. Natuurlijk moet ik nu maar weer jouw dwaasheid gdfed maken. Ik wil morgen direct met Rahael en haar ouders spreken, om ze verge vingsgezind te maken, en jij jij gaat vandaag nog naar Guojivina en zegt haar, dat van een huwelijk met jou niets kan komen. Wat sta je daar nog te gapen. Wil je wel eens direct naar die bedelmeid gaan en haar de bons geven Neen, klonk het vast en duide lijk uit Illeia's mond. Wat Je wilt niet naar me luis teren Neen. Op vader Abruom's voorhoofd zwol de toornader bedenkelijk, en 't scheel de niet veel, of hij had zich in zijne hartstochtelijke woede aan zijn neef vergrepen. Brutale rakker, riep hij, met de vuist dreigend, je wilt mij brutalisee- ren mij Maar vader Abruom, verdedigde zioh Illeia, u bent toch de eerste, die vandaag een wensch aan mij heeft kenbaar gemaakt, en toen kon ik toch niets anders dan u met „neen" ant woorden Tegen mij geldt die overeen komst niet Dat hebt u niet gezegd, toen u mij uwe voorwaarde stelde. Dat doet er niet toe. Maar ik verlang dat je op slag naar Guojivina gaat en ze afzegt. Wanneer je me niet gehoorzaamt krijg je geen ore van mijn erfenis. Dan blijft me niets anders over, dan er maar van af te zien, want Guojivina laat ik niet gaan, zei Uleia met zachte maar vaste stem. En daar ik nu toch niet uw erfgenaam wordt, hoef ik immers ook van nu af geen „neen" meer te zeggen, wanneer ik liever „ja" wil zeggen. Goeden avond, vader Abruom En Illeia zette zijn pelsmuts op en ging- heen. Vader Abruom echter raasde den halven nacht in zijn tent, en toen hij den volgenden morgen na een korten, onrustigen slaap ontwaakte, was het eerste wat hij deed, om zoo snel als zijn oude beenen hem dat veroorloof den, naar Miss Editha Sammerset te gaan. Mevrouw, zei hij grimmig, u hebt me een slechten raad gegeven. Toen vertelde hij in haastige woor den de gebeurtenissen der laatste da gen. De Engelsche, die zich zelf reeds bittere verwijten over hare houding in deze zaak had gedaan, vond hare ernstigste verwachtingen overtroffen; maar snel besloten overlegde ze, hoe ze de zaak nog op zijn pootjes terecht kon brengen. Ik weet niet, wat je eigenlijk wilt, zei ze na een kort overleg. Je wenschte, dat Uleia meer mannelijke vastheid zou krijgen en „neen" leerde zeggen, en naar ik hoor, heeft hij de proef, waaraan je hem hebt onder worpen, uitstekend doorstaan. Niet eens het dreigende verlies der erfenis vermocht hem te verzwakken. Nu hij zich zoodanig als een flinken kerel heeft gedragen, hoef je niet te vree zen, dat hij uit zwakke goedhartig heid je erfenis aan je bloedverwanten zal schenken, wees dus tevreden, ver zoen je met je neef en neem Guojivina als nicht aan. En wat den verderen proeftijd betreft je weet wel, dat ik het neenzeggen bedoel daar ons sla je Uleia natuurlijk van, je hebt nu zelf gezien, wat daarvan komt. De oude man bleef iUi8 steeds aar zelend en mokkend voor kaar staan. Je hebt gezegd, vervolgde zij, dat ik een blanke vrouw ben, zorg er nu voor, dat ik Je ook een blanke man kan noemen. In vader Abruom's ziel streden al lerlei vijandelijke gevoelens met el kaar, maar ten slotte zag hij toch in, dat. de vreemdelinge gelijk had. Hij schikte dus zich dus zoo goed en zoo kwaad als dat ging in den stand van zaken, gaf haar plechtig de hand en begaf zich naar huis om Uleia en Guojivina hun geluk te verkondigen. Miss Editha Sammerset triom feerde, omdat zij er dezen keer in ge slaagd was, iets goeds te stichten. Want zonder haar raad had Illeia nooit zijn Guojivina gekregen 1 („Pr. Gr. Ct.") De eerste Zomergast. „Heerlijk zomerverblijf voor hen, die behoefte hebben aan rust en ont spanning, biedt het dorp Niederbimpf- baoh in Ópper-Beieren. Spoorwegsta tion slechts een klein uur gaans ver wijderd. Bergen, boach en water, ook geschikt voor familiebaden, in de on middellijke nabijheid. Echt Opper- beiersche keuken. Vriendelijke bedie ning. ipsectonvrile kamers en bedden in voldoend aantal voorhanden. Goe de lucht en idyllische rust kunnen ge waarborgd worden, daar de wegen in den verrenomtrek voor automobielen en motorfietsen onberijdbaar zijn. Prijzen matig; vóór de opening van 't seizoen nog lager. Brieven met post zegel voor antwoord aan de Vereeni- ging voor Verfraaiing en Vreemdelin genverkeer te Niederbimpfbach". Deze advertentie verscheen op een voorjaarsmorgen van het jaar 1907 in de „Münchener neueste Nachrich- ten," en toen het nummer van de cou rant, waar ze instond, in Niederbimpf bach van huis tot huis ging, twijfelde niemand er meer aan of weldra zou een goudbevattende stroom van zo mergasten zich over de stille velden van Niederbimpfbach uitstorten. De Vereeniging voor Verfaaiing en Vreem delingenverkeer, bestaande uit den burgemeester en den schoolmeester, verklaarde zich om zoo te zeggen per manent, en bij den winkelier Emeran Bopfner was een nog nooit gekende vraag naar insectenpoeder, wijl som mige dorpelingen, die wat heel nauw gezet van geweten waren, oordeelden, dat de belofte omtrent de bedden en kamers toch veel weg hadden van be drieglijke voorspiegelingen. De mooie WiosbauerKathl, van wie ieder wist dat ze vrijde met Kloiber Florian, maar die, sedert ze het vorige jaar in Munchen was geweest, altijd droomde van een voornamen heer uit do stad, die onvorwacht om haar hand zou ko men vragen, de mooie Wiesbauer Kathl besteedde haar heelen Zondag aan het maken van guirlandes, waar mee ze bij 't vallen van den avond den ingang der vaderlijke woning versierde. En Wiesbauer zelf moest het zich, hoewel hij er over bromde, laten welgevallen, dat hij uit de mooie kamer naar een leeg staand, muffig vertrek werd overdreven. Als 't meest gegoede lid dor gemeente Nieder bimpfbach, die de meeste belasting kon betalen, had hij namelijk de mees te aanspraak op den eersten zomer gast. Zoo was op voorstel van de door den burgemeester gerepresenteerde meerderheid in de Vereeniging voor Verfraaiing en Vreemdelingenverkeer besloten. Want de voordeelan, welke men beslist zeker kon verwachten van de verheffing van Niederbimpfbach tot luchtkuuroord, zouden geen bron van naat en nijd worden onder de le den der gemeente, die altijd zoo eens gezind waren geweest. De zomergas ten zouden overeenkomstig recht en billijkheid over de gemeentenaren worden verdeeld, zooals dat ook ge schiedde met de voordeelen, welke het gemeentebosch afwierp. Bezwaren van den kant der ver wachte gasten verwachtte men niet. Zoo'n stadsmeneer moest immers dank baar zijn, dat men hem de moeite van het zoeken bespaarde door hem reeds vooraf een bepaald kwartier aan te wijzen. Acht en veertig uur na het verschij nen van de door den schoolmeester zoo meesterlijk gestelde advertentie kwam reeds de eerste aanvrage. En ze was inderdaad wel geschikt om in Niederbimpfbach sensatie te wekken. Op een briefkaavt, die in Miinchen gestempeld en dus ongetwijfeld echt was en geadresseerd was aan de be kende vereeniging, stond namelijk in mooie, stevige letters te lezen: „Heb naar aanleiding uwer adver tentie besloten den zomer in Nieder bimpfbach door te brengen. Zal, als mijn verwachtingen vervuld worden, eventueel ook mijn grooten kring van kennissen daartoe bewegen. Bostel hiermee het beste logies, dat to krij gen is. Kom reeds morgen. Goed mid dagmaal gereed houden. Kimo, edele en vrijheer von en zu Krapski." Niederbimpfbach als het geoor loofd is een eenigszins stout beeld te gebruiken Niederbimpfbach stond op z'n kop. De burgemeester liet Wiesbauer zeggen, dat het besluit der vereeniging natuurlijk slechts gold voor gewone zomergasten, maar rooit voor een edele en vrijheer von en zu. Den hoogen adel raoca' hij als hoofd der gemeente voor zich opeischen Wiesbauer moest dan als schadeloos stelling in 's hemelsnaam maar de beide eerste burgerlijke zomergasten hebben. Toen deze oekase was ver schenen, verlangde Wiesbauer de on middellijke bijeenroeping van den ge meenteraad en er volgde een raads- zitting, zóó stormachtig, als men se dert menschenheugenis niet in Nie derbimpfbach had beleefd. Wiesbauer verdedigde m** zóóveel nadruk zijne oudere rechten, dat na afloop der zit ting de gebroken gemeente-inktkoker en twee verbrijzelde stoelen getuige nis aflegden van de overtuigende kracht zijner rfcde. De overwinning was dan ook aau zijn zijde gebleven en in het onaan gevochten bezit van den vrijheer ging hij naar huis. Daar waren reeds zeer uitgebreide maatregelen genomen voor de groote gebeurtenis van den komenden dag. Er werd geveegd en geschuurd, ge bakken en gebraden, alsof er een bruiloftsmaal aangericht moest wor den. De vrouw van Wiesbauer schold voortdurend op Kathl, die voor niets te gebruiken was, omdat ze mot een gezicht als in een zaligen droom rondliep, alles verkeerd deed en ten slotte zelfs naar de weide sloop, om een bloemruiker te binden, welks bui tengewone omvang slechts door zijn buitengewone smakeloosheid over troffen werd. Voor den eersten keer sedert het uur, waarin hun harten elkaar had den gevonden, kwam Kloiber Flort dezen avond voor een gesloten huis, hetwelk ook in weerwil van alle klop pen en smeeken niet werd geopend, En zoodoende had de vrijheer von en xu Krapski zich in Niederbimpfbach een onverzoeniijken vijand gemaakt, 'nog eer xljn voet de lieflijke dreven

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1908 | | pagina 12