BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
f9.20 PER 3 MAANDEN
©F >0 CENT PER WEEK.
Rubriek voor Vrouwen
Van de Leestafel
Het r(jke Natuurleven
Er zit iets in.
26j Jaargang
ZATERDAG 8 AUGUSTUS 1808
Ho. 7706
DE ZATERDAGAVOND
HAARLEM'S DAGBLAD KOST
ADMINISTRA?IE GROOTE HOUTSTRAAT 55.
DRUKKERIJ ZUIDER BWTENSPAARNE 6.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZUïfl
ADVERTENTIÊN DOELTREFFEND,
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT.
Elk opvoeder, onverschillig .of het
puders of onderwijzend personeel is,
poet zich dagelijks opnieuw inpren
ten, dat kinderen tot ontwikkeling-
komende menschen zijn en derhalve
•*an voortdurende veranderingen zijn
ttootgesteld, reden waarom men hen
net de grootste omzichtigheid behoort
te behandelen.
De grootste afwijkingen merkt men
Dp, wanneer het kind vermoeid en
afgemat is, hetgeen zich in den over
langsleeftijd het meest voordoet.
Wanneer een kind vermoeid is, is
eet ongeschikt nieuwe indrukken in
zich op te nemen en te verwerken.
Er openbaart zich een soort van on
verschilligheid, die zich meestentijds
tegen het leeren richt. Indien deze
verschijnselen van vermoeidheid, die
door overgangs- en ontwikkelings-
Jeeftïjd veroorzaakt worden, ln het
voorjaar vallen, zoo treden ze nog
sterker op den voorgrond, dan in elk
ander jaargetijde.
Kinderen die vroeger vlijtig waren,
worden plotseling lui, wel opgevoede
gehoorzame kinderen, worden eigen
zinnig en tegensporrelig, ze zijn ln
hooge mate prikkelbaar en als 't ware
doof voor vermaningen, die vroeger
een gewillig oor vonden.
Zij worden nalatig, in zichzelf ge
keerd en schuw, hetgeen bij onder
vonden hardheid of machtvertoon van
opvoeders of onderwijzers nog verer
gerd wordt.
Vermaningen, als: „doe je best eens,
span je toch wat in," enz. mogen
voor korten tijd helpen, doch overwin
nen doen ze den eigenaardigen aan
drang niet; wijl deze onverschilligheid
pn gedachtenloosheid door eene gees
telijke en lichamelijke ongeschiktheid
veroorzaakt worden waarvoor geener-
cex vermaningen iets uitwerken.
Daar nu deze overgangsperioden
4ch op verschillende wijze openharen,
moet ook de behandeling van elk
kind een lndividueele zijn.
Wanneer zij, die met de opvoeding
heiast zijn, in het bestrijden van de
hierboven bedoelde aanvallen van
vermoeidheid en totale lusteloosheid
geenerlei resultaat bereiken, verdient
het aanbeveling een arts te raadple
gen, zoodat ook hier de behoefte aan
schoolartsen zich doet gevoelen.
Het onderwijzersambt is op zich zelf
jnder normale omstandigheden, reeds
»en zeer moeilijk en verantwoordelijk
vak, het vordert een groote ma
te van liefde, toewijding en zelfver
loochening wanneer het er op aan
komt, leerlingen die tijdelijk slecht ge
disponeerd zijn, aan orde te gewen
nen aan welke zij hun denken en han
delen ondergeschikt moeten maken.
Het komt er slechts op aan met een
helder verstand en fijn gevoel voor 't
waarachtig goede, met zachtheid den
leerling te leiden, hem te overtuigen
van de goede bedoelingen ten zijnen
opzichte en daardoor vertrouwen te
winnen; doch hier moet in de aller
eerste plaats samenwerking van op
voeder en onderwijzer bestaan. Het
„Zwervers", door G. van Hul
zen, (Tweede Boek). Uitg.
Maas en Van Sucbtelen,
Amsterdam—Leipzig.
De auteur Van Hulzen is sinds lang
bekend als een der beste waarnemers
van armoed-leven. En waarnemer
niet alleen hij is ook een goed han-
teerder van de taaiwapenen, hij weet
zijn materiaal te kneden en te vormen
tot stukken van vaak zeer goede lite
ratuur.
In groot werk heeft Van Hulzen,
naar 't mij voorkomt, nooit bijzon
der uitgemunt. Zijn romans (In hoo
ge Regionen, bijv.) zijn altijd wat
slap gebleven, en in zijn „Maria van
Dalen", een romantische psychologie,
Is de psychologie m. i. romantischer
dan de roman.
Maar in zijn menschen van den
zelfkant der samenleving, eenvoudig
weg geobjectiveerd en gegeven zooals
hij ze zag, zonder poging tot ziels-
analyse en zonder moraliseering, Is
Van Hulzen een sterk auteur geble
ken.
In dezen bundel „Zwervers" vallen
dan ook al dadelijk, ais minderwaar
dig werk, een paar schetsen uit.
„Medelijden", de laatste, is een, naar
t mij voorkomt, onzuiver gevoelde
schets. De heer en dame in de villa,
die Van Hulzen teekent.... ze mógen
scheppingen van fantasie, ja, moeten
dat zijn in zuiver kunstwerk, maar
als fantasie moeten ze nochtans
reëel blijven. En dat zijn deze opzette
lijk alzóó geteekende figuren niet.
Van het stukje „De Pchoenen" kan
nerveuse afgematte' kipd moet ook li
chamelijk behoorlijk verpleegd en
doelmatig gevoed worden, terwijl een
verkwikkende slaap ln frissche goed
geventileerde vertrekken van groot
nut is.
Veel moelelijker ls de opvoeding
van kinderen, die geboren zijn met
zwakke zenuwen, welke ze als een on
gelukkig erfdeel mee ter wereld brach
ten daar zich bij hen vaak verschijn
selen van krampen, stuipen, toevallen
en groote bloedarmoede voor doen.
Elk kind dat lichamelijk vermoeid
of geestelijk ondermijnd wordt, moet
een behoorlijke rustkuur ondergaan
en zelfs wanneer het er daarna oo-
genschijnlijk frlsch en gezond uitziet
moet nog elke overspanning zorgvul
dig vermeden worden. Men moet den
lust, tot leeren opwekken door hem
niet met werk te overladen, voor vol
doende afwisseling zorg dragen en
vooral den geest niet meer inspannen
dan het lichaam.
Bij het spelen moet men er nauw
keurig op letten, dat het kind niet te
wild is en het spel geen ruw karakter
aanneemt; daar men dan na een gees
telijke Inspanning eene lichamelijke
overspanning zou krijgen; waardoor
het kind wederom In de vroegere slap
heid zou vervallen.
Opvoeders en onderwijzers, die de
kunst verstaan het kind als een wel
willend vriend tegemoet te komen zul
len steeds het beste resultaat berei
ken,
Men moet toestanden van vermoeie
nis, overspanning en afgematheid
welke met den ontwikkelingsleeftijd
samenvallen zéér ernstig opvatten,
vóór alles moet men het kind er aan
gewennen open en eerlijk te zijn, op
dat het niet' verbergt wat aanleiding
tot verkeerde handelingen zou kun
nen geven.
Op alle vragen moet men een waar
antwoord geven en bedenken dat de
waarheid altijd beter is dan halve
antwoorden, die de fantasie onnoodig
opwekken en bezig houden.
Meer dan ooit moet men zich in den
tegenwoordigen tijd met hart en ziel
aan de opvoeding der kinderen wij
den; en ongemerkt de ontwakende
hartstochten beteugelen. Doch waar
het eene kind in geen enkel opzicht
het anderen gelijkt, kan men ze ook
niet over één kam scheren doch moet
de behandeling een streng Individu
eels zliii
MARIE VAN AMSTEL.
Laatst wandelde ik over de bloe
menmarkt op de Gasthuisvest, toen
een der handelaars eenige planten te
koop aanbood, die, om de gemakke
lijkheid van behandeling en de mor-
pho- en biologische eigenaardigheden,
Interessant genoeg zijn, om wat beter
bekend te worden. Ik becloel Maagden-
palm. Waarschijnlijk staat 't plantje
niet bij ieder onder dezen naam be
kend. Laat ik 't U daarom even voor-
stollen.
Het is een plant met slappe, krui
pende stengels en kleine, gladde
niet veel beters worden gezegd, 't
geval lijkt al hijster onwaarschijn
lijk.
Maar veel beter zijn de beide groote
stökken uit dezen bundel„De Zwar-
te Wagen'" en „Kermismenschen".
Het eerste, groote stuk vooral is een
buitengewoon sterk stuk literatuur,
waarin niet alleen het moeilijk leven
der zwervers langs den giooten weg,
hun tobberijen en angsten, zoowel als
hunne luttele, kleine vreugden trou-
welijk uitgebeeld zijn, maar waarin
ook de angst van het tweetal, dat de
wraak van den eens door hen bena
deelden „manke" altijd-door vreezen
blijft, scherp ontleed ls.
..Kermismenschen" geeft een beeld
van de tobberij der kermismenschen.
Risi, die een fotografietent heeft,
weinig verdiende, is aan 't opbreken
iD de halve tent slapen de menschen
op en bij elkaar. Dan komt er een
nscht van onweer en regen, die de
ellende volledig maakt.
Als kenschets van Van Hulzen's be
schrijvingsmanier neem ik er een
brok uit over.
„Na een uur begon het toch te re-
f;enen.... Eerst langzaam, weifelend
n enkele groote droppen, &ie weer
ophielden, daarna feller, tappelings
neerstraiend en dan ging het door,
onmeedoogend.
Bij 't geraas van de eerste groote
droppen op 't losliggend gespante
raakten Risi en z'n vrouw bijna ge
lijktijdig en verschrikt wakker. Ze
luisterden even, de oogen star, of 't
wel zóó was, of ze zich niet vergis
ten. O, het kletterde en pletste op het
wrakke dak en t stroomde er af in
zware geulen. Ze moesten op, want
zoo'n weer koD Je alles bederven.
blaadjes, ongeveer drie c.M. lang.
Op onze bloemenmarkt zijn zij het
gemakkelijkst te herkennen aan de
smaaklooze manier, waarop de sten
gels vaak in een pot worden geduwd
en het weinig aesthetische, zelfs ar
moedige aanzien, dat de plant daar
door krijgt. Zij worden niet vaak met
omzichtigheid behandeld, zoodat en
kele stengels, die zich te ver vooruit
wagen, al heel spoedig bemodderd, be
stoven of platgetrapt daar neerliggen.
Ziet gij nu tusschen deze slappe sten
gels in nog blauwe bloemen, en wordt
u d^ plant voor tien of vijftien cent
te koop aangeboden, dan kunt gij bij»
na zeker zijn, dat gij met genoemde
plant te doen hebt.
Hoe het plantje eigenlijk aan dien
naam gekomen is, weet ik niet. Het
laatste deel „palm" kan ik mij nog
wel eenigszins verklaren, wanneer ik
denk aan ons „palmboompje", waar
van de bladeren zeer veel gelijken,
vooral wat vorm, kleur en glans be
treft, op die van onze marktkennis.
Van het eerste deel ls de afkomst mij
onbekend.
Zooals gij het daar op de markt
ziet, lijkt het niet erg aanlokkelijk en
toch, het is een der liefste plantjes
onzer bosschen, een der dankbaarste
en gemakkelijkste kruiden Yoor den
kweeker.
Vooral in het Oosten des lands komt
het vrij menigvuldig voor. Daar siert
het den grond, als andere planten
reeds lang zijn afgestorven, of zich
eerst beginnen te ontwikkelen.
Het liefst groeit het plantje op
eenigszins vochtlgen bodem, maar
door de gemakkelijkheid, waarmee
het zich naar alles schikt, komt het
zelfs ook wel in dennenbosschen
voor.
De dunne houtachtige of groene
stengels groeien snel en kruipen over
den grond aardig steekt het donkere
groen der blaadjes dan af bij de om
geving, en nog prettiger doet het ons
aan, wanneer de mooie, blauwe
bloempjes van afstand tot afstand te
voorschijn komen.
Hier in Haarlem heb Ik de plant
slechts twee malen in het wild ge
vonden, namelijk op Bosch en Vaart
en in het bosch achter Woestduin.
Mocht een van u het geluk hebben,
ze nog op meer plaatsen aan te tref
fen, dan houd ik mij aanbevolen voor
een vriendelijk bericht hiervan.
Het beste is dan, een gedeelte van
den stengel mee te nemen, ten minste
wanneer het vroeg in het voorjaar is.
Gij kunt anders het best wachten tot
Januari of Februari, bij dooi weer.
Het plantje bloeit nog niet en de sten
gels zijn nog niet tot hun volle lengte
uitgegroeid.
Weet. gij geen yindplaats, dan
maar zoo'n prachtverzameling op de
markt gekocht. De potten zijn heel
goedkoop.
Gij doet nu het beste, wanneer gij
de plant in den tuin wilt hebben, wat
boschgrond bij den bloemist te koo-
pen. Hiermee vermengt gij de aarde
b.v. om een bloemperkje, en in den
lossen bodem zet gij de stengels,
waaraan bijna steeds worteltjes zit
ten.
De plantjes mogen niet te dicht bij
elkaar staan, want naar alle kanten
maken zij uitloopers, waardoor het te
spoedig een chaotisch boeltje zon wor
den.
Wilt gij u, voor gij er aan begint
vergewissen van het aardige effect,
dat zoo'n rand maakt dan raad ik u
aan, even een kijkje te nemen In het
In 't stikkedonker scharrelden ze
nu overeind en hun eerste gedachte
was, om *t licht aan te steken. Maar
de lucifers waren maar niet te vin
den hun handen grabbelden en
zochten overal op de tastte ver-
sefs.
De wind zette op, gierde door het
geboomte, sloeg bladderend tegen het
vloerzeil, dat hun tent afdekte. Al
feller pletsten de regenstralen.
Nu weerlichtte het ook en de don
derslagen vielen bolderend, ratelend
neer.
De kinderen schreeuwden van
angst en zij zelf, half gekleed, liepen
in 't donker rond om het beddegoed
op stoelen te Irekken ze botsten dan
telkens tegen elkaar op. Rosie sliep
door in een zwaren droom ze was
niet wakker te krijgen, al stompte
haar vader haar nog zoo.
Ze steunde enkel van ja-ja, soesde
weer voort.
Het water lekte al langs de naden
en droop neer van alle kanten. Tel
kens opnieuw vielen de donderslagen,
schichtte het licht, en al angstiger
schreeuwden de kinderen.
God in d'n hemel, waar toch die
lucifers zaten Roosie gebruikte ze t
laatste, dat 't beest nu ook niet wak
ker wou worden I
De fotograaf kroop over den grond
naar haar toe, terwijl zijn vrouw
stond te kermen, en hij schudde haar
zóó geweldig, dat ze een gil uitstiet
en van schrik hem in het gezicht
sloeg. Hij rammeide van kwaadheid
terug. Dat maakte haar Ineens klaar
wakker en nu kreeg hij de lucifers,
die ze in haar zak had weggestoken,
om ze morgen dadelijk hij de hand te
hebben.
Risi zocht en tastte nu 'zwxr 3e
Kenaupark. Daar ziet gij voor een
der eerste huize aan uw linkerhand,
gerekend van de Nassauhrug af, een
heel mooi voorbeeld. Het schijnt uit
stekend te bevallen, daar het al enke
le Jaren achtereen ln dien toestand is
gelaten, en geen wonder, zoodra de
lentezon maar wat meewerkt, ont
plooien zich overal de fraaie, blauwe
sterretjes, telkens komen er meer bij,
de uitgebloeide, verschrompelde bloem
pjes vallen tusschen het donkere
groen niet op en ontsieren dus niet.
Die bloempjes zijn om den eigenaardi
gen bouw wel waard, wat nader be
keken te worden.
Reeds in den winter zijn zij als heel
kleine knopjes aanwezig.
In het voorjaar ontwikkelen zich
die knopjes tot de fraaie bloemen.
De groene kleur gaat langzaam over
in blauw, de plooien worden duidelij
ker zichtbaar en binnen weinige we
ken is het onaanzienlijk stipje een
prachtig sterretje geworden.
Probeer nu eens, meeldraden en
stamper te vinden. Op het eerste ge
zicht zal dat nog niet zoo gemakkelijk
gaan en dit ls geen wonder, zij liggen
heel mooi verborgen.
Ziet gij aan den hals die schub-
achtige haartjes, zich voortzettende
als witte strepen? Deze strepen wijzen
den Insecten den weg naar het won
derlijk gevormde Inwendige der
bloem.
Volgen wij ze, dan komen wij aan
vijf haarbosjes, heel teer en zacht.
Deze bedekken den stamper bijna
volkomen, terwijl zich tusschen hen
in de meeldraden bevinden.
Deze zijn zonderling gevormd. Zij
lijken wel wat op een "lepeltje, in-de
holte waarvan de helmknopjes zitten.
De stempel lijkt wel wat op een be
haard rond tafeltje. De randen zijn
kleverig. Nu valt het poedervormlge
stuifmeel op het tafelblad. Dit is ech
ter niet kleverig, het stuifmeel werkt
niet, wij zien dus geen zelfbestuiving
plaats hebben, hoewel ln enkele geval
len, de kleverige rand ook wel wat
stuifmeel zal ontvangen. Komt echter
een bij of een hommel, dan steekt de
ze de tong diep ln de bloem, raakt
den kleverigen stempelrand aan,
neemt daarop stuifmeel mee en vliegt
zoo naar de volgende bloem. Nu strijkt
de tong weer langs een kleverigen
rand, maar daar het diertje met stuif
meel uit de vorige bloem beladen was,
zien wij hier kruisbestuiving tot stand
komen.
De twee vruchtbeginsels ontvangen
het stuifmeel op een gemeenschappe-
lijken stempel. Er ontstaan twee
vruchtjes, die in den nazomer het
zaadje laten vallen.
De beste verspreidingsmanier is
echter wel die door uitloopen van den
stengel. Daardoor groeit de plant snel
aan, zoodat al heel spoedig uw perk-
rand een vol aanzien krijgt.
H. PEUSENS.
VRAGENBUS.
Den Heer E. H. G. F. IC. te H. Ik
vrees dat het aan het bodemvocht ligt
en aan de samenstelling van den
lamp, ontstak het licht, dat op de
rukken van den wind flapperde en
vlokte. En de donderslagen vielen
opnieuw en zóó geweldig, of ze re
gelrecht van boven op het dak wer
den neergesmeten. Heel de tent da
verde, schudde mee.
Roosie. nog altijd verbouwereerd,
staarde suffig rond. Ze wreef haar
oogen uit en riep tegen de kinderen
Stil, stil, hou je mond
De kinderen in hun hemd schreeuw
den nog harder, terwijl de moeder
met rammel dreigde. In de kleine
ruimte van hun wrakke tent schichtte
het lamplichtje spookachtig op en
neer, met kans weer uit te flappen.
De fotograaf, in zijn donkere kamer
weggescholen, hield uit schrik de
handen voor z'n oogen, stopte de vin
gers in de ooren, om al die geweldige
slagen niet te hooren. Bang voelde
hij zich hij kromp ineen als een we.
zei en zijn hart stond bijna stil.
Het onweer woedde voort, 't Leek
hem of de laatste oordeelsdag, of 't
eind der wereld was gekomen, en
niets meer helpen kon tegen dezen
zondvloed, zelfs niet een arke Noachs,
indien zijn tent daarvoor dienen
mocht. Soms meende hij 't schetteren
van bazuinen heel in de verte te hoo
ien, wat toch wel verbeelding moesi
wezen. Nee, 't was enkel de wind,
die door de hoornen huilde en fluitte
en hem angst aanjoeg. Plots gü-
schreeuwdo zijn vrouw
Gauw, gauw, hellep I
Nu moest hij wel uit zijn schuilhoek
komen. Een bliksemlicht sloeg hem
weer vlak voor de oogen, zijn vrouw
gilde venijnig
Man, waar zit je toch We drij-
vg onder 1
Gejacht otomiuelde hïï naar voren.
grond. Om echter meer zekerheid te
hebben, heb lk uw Yraag door gezon
den aan het Rijks Landbouwproef
station, maar heb nog geen antwoord.
Ik hoop het u de volgende week te be
richten in het „H. D."
H. PEUSENS.
De wtnd was scherp als een sn^
dend mes, en de lucht zwaar Yan op
komend onweer.
De harde droge sneeuw streek over
het veld. De menschen hadden moei
te zich staande te houden en ver-
wanschten het wear :het meisje dat
toekeek van haar bank af, vond, dat
ze heel vreemd waren.
Ze nam ze allen nauwkeurig op en
vond ze vreemd, maar een van hen
vond ze nog veel vreemder dan de
rest.
De prikkel van te zien Douglas
Massendon's goed gevormde slanke
gestalte, die als een vreemde vlugge
vogel over het ijs vloog, deed haar de
kou. de stijfheid verdragen en de
vreeselijke pijn, die haar van tijd tot
tijd aangreep, alsof Iemand een koud.
zwaard tegen haar borst drukte.
Elisabeth Denton wist, dat ze daar
eigenlijk niet mocht zijn, ze was ge
komen, voor haar gezondheid en om
dat ze een schilderij had verkocht.
Het was maar een kleine studie, een
jongenskop, maar het leven, de man
nelijkheid. de bijzondere karakteris
tieke leepe uitdrukking in het gezicht
van den Parijschen gamin, deed de
menschen zeggen„Kan dit door
een vrouw gedaan zijn En een man
met een naam, die klinkt als een klok,
een groote beroemdheid in de schil-
derswereld, vertelde haar dat er „wel
iets ln zat." Een rijke Amerikaan
kocht het, hij zei, dat hij het voelde,
en hij betaalde royaal voor het ge
voel.
Z$ kwam nü naar de bergen met de
genezende sneeuwze baadde in gou
den zonneschijn, ze voelde Jeugd een
sterkte, hoop en kracht terug komen.
Elizabeth begon aan een andere
schilderij. Het wae een eenzame den-
neboom, die zwart afstak tegen de
lichte rose-achtige sneeuw daarach
ter zag men een rij bergen, badend in
den gloed der avondzonne, maar de
boom stond daar zoo onveranderlijk
zwart, eenzaam, verlaten, en afge
scheiden van de omringende pracht.
Zb dacht eerst, dat ze het „Eei
zaamheid" zou noemen, maar later
bedacht ze, dat het nog betsr zou
zijn het heelemaal geen naam te ge
ven. Zij hield er van zich door alle
dingen verhalen te laten vertellen, en
de denneboom vertelde er haar een.
Elisabeth was altijd alleen geweest.
De groote familie, waartoe ze behoor
de was bijzonder verstandig. De meis
jes leerden de gewone gemakkelijke
dingen op de gewone gemakkelijke
wijze, de jongens gingen hun eigen
weg. Elizabeth was nóch gewoon,
nóch tevreden met gemakkelijke din
gen. Ze wilde leeren teekenen en
schilderentoen ze thuis eindelijk
inzagen, dat dit toch het „eenige ding
was, dat ze kon doen", gaven ze hun
ne toestemming maar en dudelijk
herkendon ze het portret, dat ze van
den tuinman maakte, ofschoon ze niet
begrepen, waarom Elizabeth niet lie
ver haar vader schilderde.
z'n kleine beangstiging ineens verge
tend. Een paar delen van 't planken
dak lagen er af geslagen en de regen
ruischte met volle stralen binnen. Dat
werd een ware onderstroomirg 1
Het water pletste neer uit volle tul
ten, alsof het met bakken nu werd
uitgesmeten en de wind joeg bolde
rend onder de daklagen. De kinderen
verstomden en kropen in een hoek,
bang voor al dat water.
De donderslagen vielen door 't gat
nu nog feller neer en onophoudelijk
slangschlchtte de bliksem. Het kra-
terde, krakkelde naar alle kanten en
't vuur raakte niet van de lucht.
Dat ontwrichtte alle denken, maak
te ze radeloos. Handenwringend
kermden en huilden ze tegen elkan
der in, aldoor terug deinzend voor
dat al plotsere neerschieten van het
geweldig verblindend licht.
Van schrik begonnen ook de kinde
ren weer te huilen.
Roosie wreef nog altijd haar oogen
uit en wilde onder al het tumult door,
haai' broertje en zusjes bedwingen
.nat oen schor
ati't, iiil, zeg lk je 1 Of ik sla d'r
op 1 1
Maar die stoorden zich niet. aan
haar, gilden al angstiger, en zij
achordo weer er tegen in.
De donderslagen overdaverden haar
eheel. De fotograaf, In 't halfdonker
naar dc trapleer tastend, vond die nu
eindelijk en plantte haar bibberend
neer, om 't gat te herstellen; de vloer
dreef al onder, hij moest zich dus
haasten. Maar nu riep zijn vrouw,
dat hij eerst moest helpen het bedde
goed naar een droge plek te sleepen
en onthutst liet hij de trap los, die
uitglipte, bijna kantelde. Hij vloekte
en kwam nu zijn vrouw ter hulp, die
Mijnheer Denbon zeide eerst, dai
hij er niet in toe kon stemmen haar
naar Parijs te zenden, omdat hij niet
zeker van Parijs was.
Maar mijnheer Denton was een
goedig man, en toen zijn jongste
dochter, die bovendien zijn lieveling
was, op een goeden dag kalm zijn
studeerkamer binnen kwam en zeide:
vader ik kan schilderen en de gedach
te daaraan brandt in me ais een
vuur, laat me gaan toen maande
hij haar aan steeds braaf te blijven'
on zeide, dat hij er over denken zou.
De uitslag van het denken was, dai
Elizabeth naar Parijs ging, in een
goedkoop pension, dat gehouden werd
door twee Engelsche dames, die be
tere dagen gekend hadden, 'en daar
altijd over spraken.
Daar bleef Elizabeth twee jaar, ze
werkte en zwoegde, zag hare fouten,
werkte weer tot ze geen fouten meer
zag, en tot ze op een goeden dag den
grooten man hoorde zeggen, dat er
„wel iets in zat." Toen vertelde een
dokter, bij wien ze kwam voor een
lichte verkoudheid, haar, dat ze eenF
ge jaren lang kalmpjes aan moest
leven.
De Amerikaan kocht haar schilderij
en Elizabeth vertrok naar een der
vele hotels in een gezonde plaats.
Ze had nog nooit tijd gehad om te
denken aan vriendschap, liefde of ge
luk, en wat het woord „plealer" be
treft, dat scheen haar toe te zijn een
woord uit een vreemde taalhet
paste niet bij eenig ding, dat ze
kendeze hield heel veel van haar fa
milie, maar thuis hadden ze geen'
pleziertjes, ze hadden plichten
ledereen had haar aangeraden in Pa
rijs heel „braaf" te zijn en dat was
ze ook gewast.
Elizabeth was niet mooi, ze was
niet opvallend en ze was buitenge
woon verlegenhare mede-studenten
hadden haar alleen gelaten. Ze dach
ten allemaal, dat ze ijverig was en
saai, en ze verwachtten, dat zenaar
Engeland terug zou gaan, daar een
predikant trouwen en figuren schil
deren voor zijn kerk.
Slechts gedurende den laatsten tijd
van haar verblijf zagen zij duidelijk
artistieke in hare schilderijen, maar
toen was zij reeds zoo ziek, dat ze ei
geen acht meer op sloeg, wat ze zei
den. Het zou haar toen misschien wei
veel goed gedaan hebben het gunstig
oordeel te hooren ,het zou haar ge
toond hebben, waar ze stond.
In het groote, vroolijke hotel wist
niemand lets van haar afde vrou
wen keken naar hare kleeren en haal
den hare schouders op, de mannen
zagen haar niet. Ze was geheel alleen.
Toen kwam Douglas Massendon om
bandy te spelen hij had nog twee
maanden den tijd voor hij weer naaf
Indië terug moest.
Hot meisje, dat hij het liefste van[
de wereld vond, had besloten een'
man met drie duizend pond per jaar
eai schele oogen te trouwen. Douglas
had maar twee honderd buiten zijn
tractementdus dacht hij dat zijn
hart was gebroken, en dat hij nooit
weer van een vrouw zou kunnen hou
den.
Hij vermeed aardige knappe meis
jes, en omdat hij een vriendelijke,
ijverige jongen was, die graag sym
pathie ondervond, gaf hij Elizabeth
gelegenheid hem te troosten over zijn
verdriet, en Elizabeth troostte hem.
Douglas had nooit uilgevonden,
dal ze knap was, dat was ©en vaa
zijne fouten.
met haar zwaar lichaam maar weinig
uit de voeten kon zetten.
Naar den hoek, waar de kinderen'
lagen, sjouwden ze hun beddegoed, en
stouwden 't op elkaar, zonder veel op
de schreeuwers te letten, die er onder
raakten en met handen en voeten er
onder uit woelden. Opnieuw moesten'
ze de hoop te zamen duwen.
Nu kon hij naar zijn ladder terug,
zijn vrouw zou vasthouden tot hij de
planken over 't gat had gelegd. Maaf
daar joepte het spetterend lampje
uit, en :t donderde en bliksemde tege
lijkertijd. Ze stieten allen een schrik-
kreet uit, een kreet, even scherp en
rauw als de bliksemschicht zelf,
en hoe kort ook, hadden ze op éï-
k&ar's verwrongen gezicht de ontzet
ting gelezen.
Do angst voor 't straffe donker, tel
kens onheilspellend doorlicht, kneep
hun adem afze durfden zich niet
vorroeren onder den rommelenden
donder
Bij elke bliksemstraal, hij elke doft-
dering, die achter elkaar volgden,
stieten ook de kinderen een huil
schreeuw uit. Hoog op 't opgestapeld©
beddegoed lagen ze als een klit, als
een nest jonge katten in elkaar, bang
voor dat verschrikkend onweer, en
voor vader, die meppen zou uitdcelen,
als ze niet zwegen, toch bij elke nieu
we zigzag gillend, de oogen toeknij
pend voor 't gevaar, dat niet afliet en
al dichterbij kwam.
Alleen Roosie bleef bedaard.
Zie, dit is knappe beschrijvings
kunst. Wie dat geven kan, telt meè
onder de auteurs van zijn land.
DRIESTAR.