BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD f9.20 PER 3 MAANDEN ©F >0 CENT PER WEEK. Rubriek voor Vrouwen Van de Leestafel Het r(jke Natuurleven Er zit iets in. 26j Jaargang ZATERDAG 8 AUGUSTUS 1808 Ho. 7706 DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST ADMINISTRA?IE GROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERIJ ZUIDER BWTENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZUïfl ADVERTENTIÊN DOELTREFFEND, ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. Elk opvoeder, onverschillig .of het puders of onderwijzend personeel is, poet zich dagelijks opnieuw inpren ten, dat kinderen tot ontwikkeling- komende menschen zijn en derhalve •*an voortdurende veranderingen zijn ttootgesteld, reden waarom men hen net de grootste omzichtigheid behoort te behandelen. De grootste afwijkingen merkt men Dp, wanneer het kind vermoeid en afgemat is, hetgeen zich in den over langsleeftijd het meest voordoet. Wanneer een kind vermoeid is, is eet ongeschikt nieuwe indrukken in zich op te nemen en te verwerken. Er openbaart zich een soort van on verschilligheid, die zich meestentijds tegen het leeren richt. Indien deze verschijnselen van vermoeidheid, die door overgangs- en ontwikkelings- Jeeftïjd veroorzaakt worden, ln het voorjaar vallen, zoo treden ze nog sterker op den voorgrond, dan in elk ander jaargetijde. Kinderen die vroeger vlijtig waren, worden plotseling lui, wel opgevoede gehoorzame kinderen, worden eigen zinnig en tegensporrelig, ze zijn ln hooge mate prikkelbaar en als 't ware doof voor vermaningen, die vroeger een gewillig oor vonden. Zij worden nalatig, in zichzelf ge keerd en schuw, hetgeen bij onder vonden hardheid of machtvertoon van opvoeders of onderwijzers nog verer gerd wordt. Vermaningen, als: „doe je best eens, span je toch wat in," enz. mogen voor korten tijd helpen, doch overwin nen doen ze den eigenaardigen aan drang niet; wijl deze onverschilligheid pn gedachtenloosheid door eene gees telijke en lichamelijke ongeschiktheid veroorzaakt worden waarvoor geener- cex vermaningen iets uitwerken. Daar nu deze overgangsperioden 4ch op verschillende wijze openharen, moet ook de behandeling van elk kind een lndividueele zijn. Wanneer zij, die met de opvoeding heiast zijn, in het bestrijden van de hierboven bedoelde aanvallen van vermoeidheid en totale lusteloosheid geenerlei resultaat bereiken, verdient het aanbeveling een arts te raadple gen, zoodat ook hier de behoefte aan schoolartsen zich doet gevoelen. Het onderwijzersambt is op zich zelf jnder normale omstandigheden, reeds »en zeer moeilijk en verantwoordelijk vak, het vordert een groote ma te van liefde, toewijding en zelfver loochening wanneer het er op aan komt, leerlingen die tijdelijk slecht ge disponeerd zijn, aan orde te gewen nen aan welke zij hun denken en han delen ondergeschikt moeten maken. Het komt er slechts op aan met een helder verstand en fijn gevoel voor 't waarachtig goede, met zachtheid den leerling te leiden, hem te overtuigen van de goede bedoelingen ten zijnen opzichte en daardoor vertrouwen te winnen; doch hier moet in de aller eerste plaats samenwerking van op voeder en onderwijzer bestaan. Het „Zwervers", door G. van Hul zen, (Tweede Boek). Uitg. Maas en Van Sucbtelen, Amsterdam—Leipzig. De auteur Van Hulzen is sinds lang bekend als een der beste waarnemers van armoed-leven. En waarnemer niet alleen hij is ook een goed han- teerder van de taaiwapenen, hij weet zijn materiaal te kneden en te vormen tot stukken van vaak zeer goede lite ratuur. In groot werk heeft Van Hulzen, naar 't mij voorkomt, nooit bijzon der uitgemunt. Zijn romans (In hoo ge Regionen, bijv.) zijn altijd wat slap gebleven, en in zijn „Maria van Dalen", een romantische psychologie, Is de psychologie m. i. romantischer dan de roman. Maar in zijn menschen van den zelfkant der samenleving, eenvoudig weg geobjectiveerd en gegeven zooals hij ze zag, zonder poging tot ziels- analyse en zonder moraliseering, Is Van Hulzen een sterk auteur geble ken. In dezen bundel „Zwervers" vallen dan ook al dadelijk, ais minderwaar dig werk, een paar schetsen uit. „Medelijden", de laatste, is een, naar t mij voorkomt, onzuiver gevoelde schets. De heer en dame in de villa, die Van Hulzen teekent.... ze mógen scheppingen van fantasie, ja, moeten dat zijn in zuiver kunstwerk, maar als fantasie moeten ze nochtans reëel blijven. En dat zijn deze opzette lijk alzóó geteekende figuren niet. Van het stukje „De Pchoenen" kan nerveuse afgematte' kipd moet ook li chamelijk behoorlijk verpleegd en doelmatig gevoed worden, terwijl een verkwikkende slaap ln frissche goed geventileerde vertrekken van groot nut is. Veel moelelijker ls de opvoeding van kinderen, die geboren zijn met zwakke zenuwen, welke ze als een on gelukkig erfdeel mee ter wereld brach ten daar zich bij hen vaak verschijn selen van krampen, stuipen, toevallen en groote bloedarmoede voor doen. Elk kind dat lichamelijk vermoeid of geestelijk ondermijnd wordt, moet een behoorlijke rustkuur ondergaan en zelfs wanneer het er daarna oo- genschijnlijk frlsch en gezond uitziet moet nog elke overspanning zorgvul dig vermeden worden. Men moet den lust, tot leeren opwekken door hem niet met werk te overladen, voor vol doende afwisseling zorg dragen en vooral den geest niet meer inspannen dan het lichaam. Bij het spelen moet men er nauw keurig op letten, dat het kind niet te wild is en het spel geen ruw karakter aanneemt; daar men dan na een gees telijke Inspanning eene lichamelijke overspanning zou krijgen; waardoor het kind wederom In de vroegere slap heid zou vervallen. Opvoeders en onderwijzers, die de kunst verstaan het kind als een wel willend vriend tegemoet te komen zul len steeds het beste resultaat berei ken, Men moet toestanden van vermoeie nis, overspanning en afgematheid welke met den ontwikkelingsleeftijd samenvallen zéér ernstig opvatten, vóór alles moet men het kind er aan gewennen open en eerlijk te zijn, op dat het niet' verbergt wat aanleiding tot verkeerde handelingen zou kun nen geven. Op alle vragen moet men een waar antwoord geven en bedenken dat de waarheid altijd beter is dan halve antwoorden, die de fantasie onnoodig opwekken en bezig houden. Meer dan ooit moet men zich in den tegenwoordigen tijd met hart en ziel aan de opvoeding der kinderen wij den; en ongemerkt de ontwakende hartstochten beteugelen. Doch waar het eene kind in geen enkel opzicht het anderen gelijkt, kan men ze ook niet over één kam scheren doch moet de behandeling een streng Individu eels zliii MARIE VAN AMSTEL. Laatst wandelde ik over de bloe menmarkt op de Gasthuisvest, toen een der handelaars eenige planten te koop aanbood, die, om de gemakke lijkheid van behandeling en de mor- pho- en biologische eigenaardigheden, Interessant genoeg zijn, om wat beter bekend te worden. Ik becloel Maagden- palm. Waarschijnlijk staat 't plantje niet bij ieder onder dezen naam be kend. Laat ik 't U daarom even voor- stollen. Het is een plant met slappe, krui pende stengels en kleine, gladde niet veel beters worden gezegd, 't geval lijkt al hijster onwaarschijn lijk. Maar veel beter zijn de beide groote stökken uit dezen bundel„De Zwar- te Wagen'" en „Kermismenschen". Het eerste, groote stuk vooral is een buitengewoon sterk stuk literatuur, waarin niet alleen het moeilijk leven der zwervers langs den giooten weg, hun tobberijen en angsten, zoowel als hunne luttele, kleine vreugden trou- welijk uitgebeeld zijn, maar waarin ook de angst van het tweetal, dat de wraak van den eens door hen bena deelden „manke" altijd-door vreezen blijft, scherp ontleed ls. ..Kermismenschen" geeft een beeld van de tobberij der kermismenschen. Risi, die een fotografietent heeft, weinig verdiende, is aan 't opbreken iD de halve tent slapen de menschen op en bij elkaar. Dan komt er een nscht van onweer en regen, die de ellende volledig maakt. Als kenschets van Van Hulzen's be schrijvingsmanier neem ik er een brok uit over. „Na een uur begon het toch te re- f;enen.... Eerst langzaam, weifelend n enkele groote droppen, &ie weer ophielden, daarna feller, tappelings neerstraiend en dan ging het door, onmeedoogend. Bij 't geraas van de eerste groote droppen op 't losliggend gespante raakten Risi en z'n vrouw bijna ge lijktijdig en verschrikt wakker. Ze luisterden even, de oogen star, of 't wel zóó was, of ze zich niet vergis ten. O, het kletterde en pletste op het wrakke dak en t stroomde er af in zware geulen. Ze moesten op, want zoo'n weer koD Je alles bederven. blaadjes, ongeveer drie c.M. lang. Op onze bloemenmarkt zijn zij het gemakkelijkst te herkennen aan de smaaklooze manier, waarop de sten gels vaak in een pot worden geduwd en het weinig aesthetische, zelfs ar moedige aanzien, dat de plant daar door krijgt. Zij worden niet vaak met omzichtigheid behandeld, zoodat en kele stengels, die zich te ver vooruit wagen, al heel spoedig bemodderd, be stoven of platgetrapt daar neerliggen. Ziet gij nu tusschen deze slappe sten gels in nog blauwe bloemen, en wordt u d^ plant voor tien of vijftien cent te koop aangeboden, dan kunt gij bij» na zeker zijn, dat gij met genoemde plant te doen hebt. Hoe het plantje eigenlijk aan dien naam gekomen is, weet ik niet. Het laatste deel „palm" kan ik mij nog wel eenigszins verklaren, wanneer ik denk aan ons „palmboompje", waar van de bladeren zeer veel gelijken, vooral wat vorm, kleur en glans be treft, op die van onze marktkennis. Van het eerste deel ls de afkomst mij onbekend. Zooals gij het daar op de markt ziet, lijkt het niet erg aanlokkelijk en toch, het is een der liefste plantjes onzer bosschen, een der dankbaarste en gemakkelijkste kruiden Yoor den kweeker. Vooral in het Oosten des lands komt het vrij menigvuldig voor. Daar siert het den grond, als andere planten reeds lang zijn afgestorven, of zich eerst beginnen te ontwikkelen. Het liefst groeit het plantje op eenigszins vochtlgen bodem, maar door de gemakkelijkheid, waarmee het zich naar alles schikt, komt het zelfs ook wel in dennenbosschen voor. De dunne houtachtige of groene stengels groeien snel en kruipen over den grond aardig steekt het donkere groen der blaadjes dan af bij de om geving, en nog prettiger doet het ons aan, wanneer de mooie, blauwe bloempjes van afstand tot afstand te voorschijn komen. Hier in Haarlem heb Ik de plant slechts twee malen in het wild ge vonden, namelijk op Bosch en Vaart en in het bosch achter Woestduin. Mocht een van u het geluk hebben, ze nog op meer plaatsen aan te tref fen, dan houd ik mij aanbevolen voor een vriendelijk bericht hiervan. Het beste is dan, een gedeelte van den stengel mee te nemen, ten minste wanneer het vroeg in het voorjaar is. Gij kunt anders het best wachten tot Januari of Februari, bij dooi weer. Het plantje bloeit nog niet en de sten gels zijn nog niet tot hun volle lengte uitgegroeid. Weet. gij geen yindplaats, dan maar zoo'n prachtverzameling op de markt gekocht. De potten zijn heel goedkoop. Gij doet nu het beste, wanneer gij de plant in den tuin wilt hebben, wat boschgrond bij den bloemist te koo- pen. Hiermee vermengt gij de aarde b.v. om een bloemperkje, en in den lossen bodem zet gij de stengels, waaraan bijna steeds worteltjes zit ten. De plantjes mogen niet te dicht bij elkaar staan, want naar alle kanten maken zij uitloopers, waardoor het te spoedig een chaotisch boeltje zon wor den. Wilt gij u, voor gij er aan begint vergewissen van het aardige effect, dat zoo'n rand maakt dan raad ik u aan, even een kijkje te nemen In het In 't stikkedonker scharrelden ze nu overeind en hun eerste gedachte was, om *t licht aan te steken. Maar de lucifers waren maar niet te vin den hun handen grabbelden en zochten overal op de tastte ver- sefs. De wind zette op, gierde door het geboomte, sloeg bladderend tegen het vloerzeil, dat hun tent afdekte. Al feller pletsten de regenstralen. Nu weerlichtte het ook en de don derslagen vielen bolderend, ratelend neer. De kinderen schreeuwden van angst en zij zelf, half gekleed, liepen in 't donker rond om het beddegoed op stoelen te Irekken ze botsten dan telkens tegen elkaar op. Rosie sliep door in een zwaren droom ze was niet wakker te krijgen, al stompte haar vader haar nog zoo. Ze steunde enkel van ja-ja, soesde weer voort. Het water lekte al langs de naden en droop neer van alle kanten. Tel kens opnieuw vielen de donderslagen, schichtte het licht, en al angstiger schreeuwden de kinderen. God in d'n hemel, waar toch die lucifers zaten Roosie gebruikte ze t laatste, dat 't beest nu ook niet wak ker wou worden I De fotograaf kroop over den grond naar haar toe, terwijl zijn vrouw stond te kermen, en hij schudde haar zóó geweldig, dat ze een gil uitstiet en van schrik hem in het gezicht sloeg. Hij rammeide van kwaadheid terug. Dat maakte haar Ineens klaar wakker en nu kreeg hij de lucifers, die ze in haar zak had weggestoken, om ze morgen dadelijk hij de hand te hebben. Risi zocht en tastte nu 'zwxr 3e Kenaupark. Daar ziet gij voor een der eerste huize aan uw linkerhand, gerekend van de Nassauhrug af, een heel mooi voorbeeld. Het schijnt uit stekend te bevallen, daar het al enke le Jaren achtereen ln dien toestand is gelaten, en geen wonder, zoodra de lentezon maar wat meewerkt, ont plooien zich overal de fraaie, blauwe sterretjes, telkens komen er meer bij, de uitgebloeide, verschrompelde bloem pjes vallen tusschen het donkere groen niet op en ontsieren dus niet. Die bloempjes zijn om den eigenaardi gen bouw wel waard, wat nader be keken te worden. Reeds in den winter zijn zij als heel kleine knopjes aanwezig. In het voorjaar ontwikkelen zich die knopjes tot de fraaie bloemen. De groene kleur gaat langzaam over in blauw, de plooien worden duidelij ker zichtbaar en binnen weinige we ken is het onaanzienlijk stipje een prachtig sterretje geworden. Probeer nu eens, meeldraden en stamper te vinden. Op het eerste ge zicht zal dat nog niet zoo gemakkelijk gaan en dit ls geen wonder, zij liggen heel mooi verborgen. Ziet gij aan den hals die schub- achtige haartjes, zich voortzettende als witte strepen? Deze strepen wijzen den Insecten den weg naar het won derlijk gevormde Inwendige der bloem. Volgen wij ze, dan komen wij aan vijf haarbosjes, heel teer en zacht. Deze bedekken den stamper bijna volkomen, terwijl zich tusschen hen in de meeldraden bevinden. Deze zijn zonderling gevormd. Zij lijken wel wat op een "lepeltje, in-de holte waarvan de helmknopjes zitten. De stempel lijkt wel wat op een be haard rond tafeltje. De randen zijn kleverig. Nu valt het poedervormlge stuifmeel op het tafelblad. Dit is ech ter niet kleverig, het stuifmeel werkt niet, wij zien dus geen zelfbestuiving plaats hebben, hoewel ln enkele geval len, de kleverige rand ook wel wat stuifmeel zal ontvangen. Komt echter een bij of een hommel, dan steekt de ze de tong diep ln de bloem, raakt den kleverigen stempelrand aan, neemt daarop stuifmeel mee en vliegt zoo naar de volgende bloem. Nu strijkt de tong weer langs een kleverigen rand, maar daar het diertje met stuif meel uit de vorige bloem beladen was, zien wij hier kruisbestuiving tot stand komen. De twee vruchtbeginsels ontvangen het stuifmeel op een gemeenschappe- lijken stempel. Er ontstaan twee vruchtjes, die in den nazomer het zaadje laten vallen. De beste verspreidingsmanier is echter wel die door uitloopen van den stengel. Daardoor groeit de plant snel aan, zoodat al heel spoedig uw perk- rand een vol aanzien krijgt. H. PEUSENS. VRAGENBUS. Den Heer E. H. G. F. IC. te H. Ik vrees dat het aan het bodemvocht ligt en aan de samenstelling van den lamp, ontstak het licht, dat op de rukken van den wind flapperde en vlokte. En de donderslagen vielen opnieuw en zóó geweldig, of ze re gelrecht van boven op het dak wer den neergesmeten. Heel de tent da verde, schudde mee. Roosie. nog altijd verbouwereerd, staarde suffig rond. Ze wreef haar oogen uit en riep tegen de kinderen Stil, stil, hou je mond De kinderen in hun hemd schreeuw den nog harder, terwijl de moeder met rammel dreigde. In de kleine ruimte van hun wrakke tent schichtte het lamplichtje spookachtig op en neer, met kans weer uit te flappen. De fotograaf, in zijn donkere kamer weggescholen, hield uit schrik de handen voor z'n oogen, stopte de vin gers in de ooren, om al die geweldige slagen niet te hooren. Bang voelde hij zich hij kromp ineen als een we. zei en zijn hart stond bijna stil. Het onweer woedde voort, 't Leek hem of de laatste oordeelsdag, of 't eind der wereld was gekomen, en niets meer helpen kon tegen dezen zondvloed, zelfs niet een arke Noachs, indien zijn tent daarvoor dienen mocht. Soms meende hij 't schetteren van bazuinen heel in de verte te hoo ien, wat toch wel verbeelding moesi wezen. Nee, 't was enkel de wind, die door de hoornen huilde en fluitte en hem angst aanjoeg. Plots gü- schreeuwdo zijn vrouw Gauw, gauw, hellep I Nu moest hij wel uit zijn schuilhoek komen. Een bliksemlicht sloeg hem weer vlak voor de oogen, zijn vrouw gilde venijnig Man, waar zit je toch We drij- vg onder 1 Gejacht otomiuelde hïï naar voren. grond. Om echter meer zekerheid te hebben, heb lk uw Yraag door gezon den aan het Rijks Landbouwproef station, maar heb nog geen antwoord. Ik hoop het u de volgende week te be richten in het „H. D." H. PEUSENS. De wtnd was scherp als een sn^ dend mes, en de lucht zwaar Yan op komend onweer. De harde droge sneeuw streek over het veld. De menschen hadden moei te zich staande te houden en ver- wanschten het wear :het meisje dat toekeek van haar bank af, vond, dat ze heel vreemd waren. Ze nam ze allen nauwkeurig op en vond ze vreemd, maar een van hen vond ze nog veel vreemder dan de rest. De prikkel van te zien Douglas Massendon's goed gevormde slanke gestalte, die als een vreemde vlugge vogel over het ijs vloog, deed haar de kou. de stijfheid verdragen en de vreeselijke pijn, die haar van tijd tot tijd aangreep, alsof Iemand een koud. zwaard tegen haar borst drukte. Elisabeth Denton wist, dat ze daar eigenlijk niet mocht zijn, ze was ge komen, voor haar gezondheid en om dat ze een schilderij had verkocht. Het was maar een kleine studie, een jongenskop, maar het leven, de man nelijkheid. de bijzondere karakteris tieke leepe uitdrukking in het gezicht van den Parijschen gamin, deed de menschen zeggen„Kan dit door een vrouw gedaan zijn En een man met een naam, die klinkt als een klok, een groote beroemdheid in de schil- derswereld, vertelde haar dat er „wel iets ln zat." Een rijke Amerikaan kocht het, hij zei, dat hij het voelde, en hij betaalde royaal voor het ge voel. Z$ kwam nü naar de bergen met de genezende sneeuwze baadde in gou den zonneschijn, ze voelde Jeugd een sterkte, hoop en kracht terug komen. Elizabeth begon aan een andere schilderij. Het wae een eenzame den- neboom, die zwart afstak tegen de lichte rose-achtige sneeuw daarach ter zag men een rij bergen, badend in den gloed der avondzonne, maar de boom stond daar zoo onveranderlijk zwart, eenzaam, verlaten, en afge scheiden van de omringende pracht. Zb dacht eerst, dat ze het „Eei zaamheid" zou noemen, maar later bedacht ze, dat het nog betsr zou zijn het heelemaal geen naam te ge ven. Zij hield er van zich door alle dingen verhalen te laten vertellen, en de denneboom vertelde er haar een. Elisabeth was altijd alleen geweest. De groote familie, waartoe ze behoor de was bijzonder verstandig. De meis jes leerden de gewone gemakkelijke dingen op de gewone gemakkelijke wijze, de jongens gingen hun eigen weg. Elizabeth was nóch gewoon, nóch tevreden met gemakkelijke din gen. Ze wilde leeren teekenen en schilderentoen ze thuis eindelijk inzagen, dat dit toch het „eenige ding was, dat ze kon doen", gaven ze hun ne toestemming maar en dudelijk herkendon ze het portret, dat ze van den tuinman maakte, ofschoon ze niet begrepen, waarom Elizabeth niet lie ver haar vader schilderde. z'n kleine beangstiging ineens verge tend. Een paar delen van 't planken dak lagen er af geslagen en de regen ruischte met volle stralen binnen. Dat werd een ware onderstroomirg 1 Het water pletste neer uit volle tul ten, alsof het met bakken nu werd uitgesmeten en de wind joeg bolde rend onder de daklagen. De kinderen verstomden en kropen in een hoek, bang voor al dat water. De donderslagen vielen door 't gat nu nog feller neer en onophoudelijk slangschlchtte de bliksem. Het kra- terde, krakkelde naar alle kanten en 't vuur raakte niet van de lucht. Dat ontwrichtte alle denken, maak te ze radeloos. Handenwringend kermden en huilden ze tegen elkan der in, aldoor terug deinzend voor dat al plotsere neerschieten van het geweldig verblindend licht. Van schrik begonnen ook de kinde ren weer te huilen. Roosie wreef nog altijd haar oogen uit en wilde onder al het tumult door, haai' broertje en zusjes bedwingen .nat oen schor ati't, iiil, zeg lk je 1 Of ik sla d'r op 1 1 Maar die stoorden zich niet. aan haar, gilden al angstiger, en zij achordo weer er tegen in. De donderslagen overdaverden haar eheel. De fotograaf, In 't halfdonker naar dc trapleer tastend, vond die nu eindelijk en plantte haar bibberend neer, om 't gat te herstellen; de vloer dreef al onder, hij moest zich dus haasten. Maar nu riep zijn vrouw, dat hij eerst moest helpen het bedde goed naar een droge plek te sleepen en onthutst liet hij de trap los, die uitglipte, bijna kantelde. Hij vloekte en kwam nu zijn vrouw ter hulp, die Mijnheer Denbon zeide eerst, dai hij er niet in toe kon stemmen haar naar Parijs te zenden, omdat hij niet zeker van Parijs was. Maar mijnheer Denton was een goedig man, en toen zijn jongste dochter, die bovendien zijn lieveling was, op een goeden dag kalm zijn studeerkamer binnen kwam en zeide: vader ik kan schilderen en de gedach te daaraan brandt in me ais een vuur, laat me gaan toen maande hij haar aan steeds braaf te blijven' on zeide, dat hij er over denken zou. De uitslag van het denken was, dai Elizabeth naar Parijs ging, in een goedkoop pension, dat gehouden werd door twee Engelsche dames, die be tere dagen gekend hadden, 'en daar altijd over spraken. Daar bleef Elizabeth twee jaar, ze werkte en zwoegde, zag hare fouten, werkte weer tot ze geen fouten meer zag, en tot ze op een goeden dag den grooten man hoorde zeggen, dat er „wel iets in zat." Toen vertelde een dokter, bij wien ze kwam voor een lichte verkoudheid, haar, dat ze eenF ge jaren lang kalmpjes aan moest leven. De Amerikaan kocht haar schilderij en Elizabeth vertrok naar een der vele hotels in een gezonde plaats. Ze had nog nooit tijd gehad om te denken aan vriendschap, liefde of ge luk, en wat het woord „plealer" be treft, dat scheen haar toe te zijn een woord uit een vreemde taalhet paste niet bij eenig ding, dat ze kendeze hield heel veel van haar fa milie, maar thuis hadden ze geen' pleziertjes, ze hadden plichten ledereen had haar aangeraden in Pa rijs heel „braaf" te zijn en dat was ze ook gewast. Elizabeth was niet mooi, ze was niet opvallend en ze was buitenge woon verlegenhare mede-studenten hadden haar alleen gelaten. Ze dach ten allemaal, dat ze ijverig was en saai, en ze verwachtten, dat zenaar Engeland terug zou gaan, daar een predikant trouwen en figuren schil deren voor zijn kerk. Slechts gedurende den laatsten tijd van haar verblijf zagen zij duidelijk artistieke in hare schilderijen, maar toen was zij reeds zoo ziek, dat ze ei geen acht meer op sloeg, wat ze zei den. Het zou haar toen misschien wei veel goed gedaan hebben het gunstig oordeel te hooren ,het zou haar ge toond hebben, waar ze stond. In het groote, vroolijke hotel wist niemand lets van haar afde vrou wen keken naar hare kleeren en haal den hare schouders op, de mannen zagen haar niet. Ze was geheel alleen. Toen kwam Douglas Massendon om bandy te spelen hij had nog twee maanden den tijd voor hij weer naaf Indië terug moest. Hot meisje, dat hij het liefste van[ de wereld vond, had besloten een' man met drie duizend pond per jaar eai schele oogen te trouwen. Douglas had maar twee honderd buiten zijn tractementdus dacht hij dat zijn hart was gebroken, en dat hij nooit weer van een vrouw zou kunnen hou den. Hij vermeed aardige knappe meis jes, en omdat hij een vriendelijke, ijverige jongen was, die graag sym pathie ondervond, gaf hij Elizabeth gelegenheid hem te troosten over zijn verdriet, en Elizabeth troostte hem. Douglas had nooit uilgevonden, dal ze knap was, dat was ©en vaa zijne fouten. met haar zwaar lichaam maar weinig uit de voeten kon zetten. Naar den hoek, waar de kinderen' lagen, sjouwden ze hun beddegoed, en stouwden 't op elkaar, zonder veel op de schreeuwers te letten, die er onder raakten en met handen en voeten er onder uit woelden. Opnieuw moesten' ze de hoop te zamen duwen. Nu kon hij naar zijn ladder terug, zijn vrouw zou vasthouden tot hij de planken over 't gat had gelegd. Maaf daar joepte het spetterend lampje uit, en :t donderde en bliksemde tege lijkertijd. Ze stieten allen een schrik- kreet uit, een kreet, even scherp en rauw als de bliksemschicht zelf, en hoe kort ook, hadden ze op éï- k&ar's verwrongen gezicht de ontzet ting gelezen. Do angst voor 't straffe donker, tel kens onheilspellend doorlicht, kneep hun adem afze durfden zich niet vorroeren onder den rommelenden donder Bij elke bliksemstraal, hij elke doft- dering, die achter elkaar volgden, stieten ook de kinderen een huil schreeuw uit. Hoog op 't opgestapeld© beddegoed lagen ze als een klit, als een nest jonge katten in elkaar, bang voor dat verschrikkend onweer, en voor vader, die meppen zou uitdcelen, als ze niet zwegen, toch bij elke nieu we zigzag gillend, de oogen toeknij pend voor 't gevaar, dat niet afliet en al dichterbij kwam. Alleen Roosie bleef bedaard. Zie, dit is knappe beschrijvings kunst. Wie dat geven kan, telt meè onder de auteurs van zijn land. DRIESTAR.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1908 | | pagina 11