BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
?l.20 PEB 8 MAANDEN
er 10 CENT PEB WEEK.
Rubriek voo? Vrouwen
Het rijke Natuurleven
De verloren Jaweele
Jaargang.
ZATEBDAG 19 SEPTEMBER 1908.
No. 7742.
DE ZATERDAGAVOND
HAARLEM'S DAGBLAD KOST
ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55,
DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAA RNE 6.
frl HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN)
ADVERTENTIÊN DOELTREFFEND.
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT.
liet dienstboden-vraagstuk
vooirhoem en thans.
De klachten, die in den tegenwpor-
.$igen tijd aangeheven worden omr
de mindere geschiktheid der diienet-
J>oden, behoorem niet alleen tot de
dagen, waarin wij leven. Honderd
vijf en dertig jaren geleden reeds,
fostig&e hierop Justus van Effen de
aandacht zijne rtijdgeaiopten en me-
;big vertoog heeft in zijn voorkelfelij
ken Spectator aan die kwestie zijn
ontstaan: te danken. En an het jaar
)787 schreef de Maatschappij tot het
Nut van 't Algemeen de prijsvraag
tilt:„Welke plichten moeten huis
knechten en dienstboden, omtrent hun
jpeeren en vrouwen en zicbzelven, uit-
j.befenen?'
In antwoord hierop verscheen in
1790 een geschrift, dat, ofschoon het
kenmerk dragende van den tijd waar
in het wnd opgesteld^ in eenvoudi-
Eolkstoon geschreven de diénst-
aanmaant tot tevredenheid in
tand, ontzag en gehoorzaamheid
ham hunne meesters en tot een inge
bogen, zedig levensgedrag.
Ofschoon de Maatschappij in latere
jaren in' tal van hare géèchriften me-
éigen nuttigen wenk voor de dienst
boden ten beste gaf, nam zij eerst in
het jaar 1843 de zaak meer kracht
dadig ter- hand, door o.a. een lees
hoek uit te geven voor „dienstbaren',
waarin mei „levendige" trekken de
deugden van eerlijkheid en eerbaar
heid werden aangeprezen in „tafe-
reelen zooveel mogelijk op „ware
Voorvallen" berustende.
Jarenlang hield de maatschappij
zich met de dienstbodenkwestie bezig
en het eene rapport volgde op het an
dere. Nu eens werd er gewezen op. de
zucht tot opschik en standvierheffing,
iWelke maar al te vaak aanleiding
geeft tot oneerlijke practijkem, omdat
het loon ontoereikend is oim er aan te
- voldoen; dan weder dat de neiging
tot uithuizigheid dikwijls onzedelijk
heid ten gevolge heeft, enz. enz.
Eindelijk, in het jaar 1875 besloot
de meergenoemde Maatschappij, in
verband met de talrijke klachten over
het dienstpersoneel, een kantoor voor
vrouwelijke dienstboden op te rich
ten. Of het doel, n.l. „de behartiging
dor zedelijke en stoffelijke belangen
der dienstmeisjes" bereikt werd en of
de Maatschappij groote genoegdoe
ning van haai' edel pogen gehad heeft,
meen ik te moeten betwijfelen. Uit 't
bovenstaande zal echter voldoende
blijken dat het diemstbodempersoneel,
althans het vrouwelijke, er in de
laatste honderd jaren niet op vooruit
gegaan is!
Eene medewerks'ter aan de Nieuwe
Courant, zich verschuilende achter
het pseudoniem „May" roept dan ook
terecht uit: „Het wordt tijd voor een
congres van Nederlandsche vrouwen,
/m te komen tot gemeenschappelijk
overleg wat te doen, in zake het
dienstboden-vraagstuk".
Maax*, vóór wij zoo ver zijn, raadt
zij de dames aan, met elkander over
een te komen geen dienstmeisjes meer
te nemen, die niet voldoen aan ze
kere eischen en alleen eerlijke en wa
re getuigschriften te geven; voorts,
om een zekeren grens vast te stellen
van loonen, vacautiedagen, uitgaans
avonden, toilet, enz.
„May",gaat verder in haar betoog
en noemt de algemeene klacht, dat
er bijna geeu goede dienstmeisjes
meer zijn, niet overdreven. Zij vraagt
wat er van de toekomstige huismoe
ders te wachten is, die nu reeds al
■haar geld a^un kleeding opmaakt; die
geen toewijding kent tegenover de fa
milie, met wie zij dagelijks verkeert.
Zij geeft toe, dat de dienstbode niet
behoort tot de meest verkieselijke be
trekkingen, dat de dienstbode een zeer
gebonden leven lijdit. Ook erkent zij,
dat niet alle mevrouwen volmaakt
zijn en dat er zeker tact noodig is om
om te gaan met de ons bedienende
huisgenooten, die men niet im de
huiskamer naast zich duldt en die
toch weder betrokken zijn in het da-
gel ij kscli leven der families, die toe
zien bij hun leed en vreugde, zonder
ooit geheel te worden opgenomen im
den huiselijken kring. Volmondig er
kent „May', dat er mevrouwen zijn,
wier toon onaangenaam is, die gril
lig, humeurig, lastig, kleinzielig zijn.
Niet alle meesters zijn voorbeelden
én daarom moet er volgens de
èchrijfster aan bedde kanten ge
plooid en toegegeven worden.
Deze redeneering is juist. Evenals
aan de dienstboden „hapert" er dik
wijls ook veel aan de mevrouwen. De
ïijn kleindochter op zijn st rken arm
hoogere standen hebben geen recht
minder zedelijk, minder eerlijk te
zijn, dan de lagere. Integendeel, de
meerdere ontwikkeling, van eerstge
noemde klasse maakt het haar tot
een dure plicht, de dienstboden vóór
te gaan in al wat goed en edel is.
En dit heeft „May" begrepen, waar
zij, wijzende op de tekortkomingen
van ons diens tbodenpersomeel ook
een open oog heeft voor de fouten van
ónze huisvrouwen au daarom verdie
nen hare argumenten to wijderen
kring bekend te worden.
Zoowel de dame als de dienstbode
dienen gewezen te worden op het
verkeerde van den tegenwoordlgen
toestand.
MARIE VAN AMSTBL.
Verleden week namen wij een kijk
je in de duinen, om den karakteris
tieken jachtvogel, den fazant, wat
van nabij te leeren kennen, vandaag
zullen wij, omdat afwisseling een van
de voorwaarden voor blijvende be
langstelling is, eens een paar eigen
aardige moerasplan ten bekijken,
In groote menigte bedekken zij den
vochtigeai, bamosten bodem, de won
derlijk gevormde vleeschetende dro-
sera's. Schrik niet, gerust kunt gij ze
aan een nader onderzoek onderwer
pen ze met duim en vinger uit den
drassdgen bodem trekken, zonder ge
vaar te loopem door een in woede ont
stoken plant gebeten te worden. Zoo
ver gaat het antl-vegetarisme niet.
Was dat het geval, dan was het moe
rasje aan „De Lie" een beruchtheid
in plaats van een beroemdheid wat
betreft de plantenvegetatie, want gij
kunt daar tusschen riet, wederik, va
leriaan en lisch geen weg banen,
zonder bij iederen stap dien gij doet,
eenige exemplaren, onder uw brieede
zolen ite vertrappen. „Zijn die blef-
stukversltoders dan zoo klein?" hoor
ik u al spottend vragen. Och, neen,
de drosera's zijn plantjes, diie een
ruimte van een vijf en twintig a der
tig vlerk. c.M. noodig hebben, om de
blaadjes behoorlijk uit te spreiden en
dit is noodig, want hoe vrijer ieder
blaadje is, hoe grooter het jachtter
rein.
Deze blaadjes zijn lang gesteeld en
zeer dicht bij den wortel ingeplant.
Naar alle zijden zendt de stengel
bladeren uit, die eerst nagenoeg dicht
gevouwen, in hun volle ontwikkeling
wel iets hebben van een rond lepeltje.
De bladstelen zijn klierachtig be
haard, terwijl de blaadjes zelf bezet
zijn met een groot aantal steeltjes,
aan welker uiteinde een knopje staat
Die steeltjes zijn te beschouwen als
kleine vangarmen, die op gelijke wij
ze werken als de tentakels bij de hy
dra's en zeeanemones.
Alle haartjes en kliertjes zijn rood
achtig getint en daar het geheele
plantje er mee bezet is hoef ik van de
kleur der drosera's niets meer te zeg
gen. Zij vallen juist door die kleur te
midden van het groene veenmos zeer
sterk op en voor de plantjes is dit
een groot geluk, daar zij van de kleur
en grootte der bloemen niet veel heb
ben te verwachten. Ga nu op een zon-
nigen dag, het behoeft juist gen Juni
of Juli te zijn, eens een wandeling
naar „De Lie" maken. Nu gij weet
hoe de plantjes er uit zien behoeft gij
niet lang te zooken. De zon schijnt
heerlijk en het is te midden der hoo-
ger opschietende stengels heerlijk
zoel. Een eigenaardige, vochtige moe
raslucht stijgt op. Bij lederen tred
dien gij doet, zuigt de bodem uw voe
ten vast en zoodra gij ze hebt terug
getrokken ziet gij met zwart veenwa-
ter gevulde kullen die door het inzin
ken uwer hakken zijn ontstaan. Gij
hebt u slechts te bukken en gij ziet de
bruine plantjes heerlijk schitteren.
De klieren scheiden een vloeistof af,
pepsine genaamd en overeenkomen
de, met een onzer maagsap-fermenten
Deze vloeistof parelt op de knopjes
der haartjes en hun geschitter gaf
den plantjes den naam van zonne
dauw. De kleur is opvallend voor in
secten en daardoor, en door het
vreemde geglineter uitgelokt, willen
zij zich te goed gaan doen aan den
zoeten honing, die zeker aanwezig zal
zijn. Argeloos zetten zij zich op de
blaadjes neer, maar voor zij goed en
wel hun onderzoekingstocht willen
aanvangen, bemerken zij reeds tot
hun schrik, dat er iets niet in den
haak is.
Verschrikt willen zij vluchten maar
o wee, de verraderlijke vriendelijk
noodigende knopjes houden hen vast
Door de hevige krachtsinsp:: 'en
het drukke gespartel werken zij zich
nog meer vast an weldra kunnen zij
geen beweging meer maken. Nu be
ginnen de tentakels het wreede werk.
Langzaam trekken zij zaoh samen
en omarmen het insect wel da-a ge
heel.
Onder die wreede omhelzing be
zwijkt het slachtoffer spoedig en nu
begint de vernietiging. Heel veel ver
terend sap wordt nu afgescheiden.
Langzaam krimpt bet doode lichaam
in, de verteerde sappen neemt het
roofplantje in zich op en spoedig is
er van het vliegje nog slechts een
heel klein, verschrompeld zwart
huidje over. Enkele malen gebeurt 't
nu, dat de blaadjes zich weer uit
spreiden en de haartjes opnieuw het
bekende werk kunnen verrichten,
zoodat het kan voorkomen, dat een
enkel blaadje twee k drie vliegomhul-
eels bevat maar In de meeste geval
len sterft he.t blaadje na den zworen
arbeid af.
Ik sprak zooeven van de wednig op-
vaUemdte bloemen. Toch, voor een
plantenliefhebber ia het droserabloem-
pje heel fraai van bouw. In Juli en
Augustus zendt het plantje een ele
gant bloemsteeltje uit waaraan wel
kleine maar niettemin heel aardige
wit-rose bloempjes prijken. Deze heb
ben een vijfbladigen kelk en dito
kroon. Vijl sierlijk gebogen meeldra
den omgeven het één tot driohokkig
vruchtbeginsel.
Wanneer gij nu deze plantjes wilt
verzorgen, dan moet gij ze thuis in
een nat terrarium brengen, liefst
met een plukje veenmos. Zijt gij niet
in het bezit van een terrarium dan is
een glas, dat gij er over heen plaatst
ook hee ldoelmatig. Vliegjes kunnen
zij echter op deze manier niet be
machtigen.
Heel aardig is het daarom als gij
zeer kleine stukjes vleesch op de
blaadjes werpt. Spoedig zult gij na
deze voedering de boven beschreven
omarming en vernietiging kunnen
waarnemen en naast het eigenaardige
genot, dat het plantenkweeken ons
verschaft, zijt gij alweer een ervaring
rijker geworden.
In ons land komt nog een tweede
drosera voort veel gelijkende op het
boven beschreven plantje, doch daar
van verschillend door de spate Wor
mige bladeren. Deze zijn echter, voor
zoover mij bekend is, niet in den om
trek van Haarlem te vinden, slechts
eenmaal ls het mij gelukt, in den
omtrek van Bergen op Zoom deze
soort aan te treffen.
In Noord-Amerika kojnit op enkele
plaatsen het Amerikaansche vliegen-
vangertje voor, dat bij het vangen
van insecten nog veel handiger te
werk gaat. Do blaadjes van dit
plantje zijn nl. opvouwbaar volgens
de middennerf.
De rand is voorzien van een me
nigte stekelige tandjes. Op iedere
bladhelft bevinden zich drie uitsteek
sels en een menigte kliertjes. Een in
sect behoeft nu slechts een der zes
stekels aan te raken, om bet blaadje
te doen dichtklappen.
De randstekels sluiten in elkaar,
de klierafscheiding vangt aan en ons
insect ls er al even ongelukkig aan
toe als zijn Hollandsche ordebroe
ders.
H. PEUSENS.
VRAGENBUS.
M e j. L. D. te S. De plant, die
u zoo dikwijls op het strand hebt ge
vonden is het blaaswier Fucus vesi-
culosus. De luchtblazen doen als
drijftoestellen dienst.
Zij behoort tot de thallusplanten,
d. w. z. dat er geen blad of stengel
aan voorkomt, doch dat de geheele
plant uit hetzelfde weefsel bestaat.
DenHeerT. M, teH. - Het
dier, dat u mij zond ls geen wesp,
maar een vlinder. De gelijkenis is
echter zoo merkwaardig, dat -bijna
leder direct aan een wesp denkt De
naam wijst or ook op. Trochllium apl-
forme. De Hollandsche naam ken ik
niet. Oudemans duidt het dier aar)
als de horzelgelij kende vlinder.
H. PEUSENS.
Er heerschte niet geringe opschud
ding in de Barrett Street, toen liet be
kend werd, dat de stemmig gekleede
dame van middelbaren leeftijd, die de
armen in de buurt (en er waren er
niet weinig), zoo trouw bezocht^ eene
echte, levende hertogin was.
De populaire voorstelling van eene
hertogin in de Barrett Street was ont
leend aan de beschrijvingen en af
beeldingen in een zeker rijk geïllus
treerde stuivers litteratuur. Daar
toch waren hertoginnen steeds ontzet
tend trotsch en vorstelijk schoon,
droegen eindedoos lange sleepjapon
nen diamanten tiara's op het fiere
hoofd en onschatbare parelsnoeren
om de halzen.
Maar de hertogin In quoestie ge
leek in geen enkel opzicht op deze im
posante soort van aristocratische ver
schijning. Iedereen in de Barrett
Street hield van de kleine dame, die
als „zuster" namelijk als lid van
eene vereeniging tot armenverzorging
bij de mecosohen In tijde van ziekte
en nood op bezoek verschesn. Zij was
precies, zooals de andsre „zusters", in
haar eenvoudig vriendelijk doen eai
praten. Zij droeg een heel gewonen
mantel en een heel eenvoudigen hoed,
en het haar, dat reeds begon te grij
zen, droeg zij glad langs het voor
hoofd gestreken.
„Zuster Martha" zoo stond zij in
de wandeling, bekend.
Men vermoedde, dat zuster Martha
getrouwd was, omdat zij Ben trouw
ring aan den vinger had. Maar velen
hielden haar voor eene weduwe^ om
dat natuurlijk eene getrouwde vrouw
op haar eigen huishouden zou hebben
moeten passen en baar man haar
niet zou hebben toegestaan soms den
ganschen dag en dikwijls ook den
nacht uit te blijven op armenbezoek.
Zuster Martlha woonde wol in een
deftig huis met tuin, en zij had tot
hulp een© oude juffrouw tot huis
houdster, eene keukenmeid en een
loopmeisje. Het was oen huis uit don
goeden ouden tijd, to an kooplieden en
rijke winkeliers het nog niet beneden
zich achtten, nabij te City te wonen.
Maai* het was zeer zeker geen huis
voor eene hertogin.
De „ontdekking van de hertogin"
was te danken aan een toeval of
aan een ongeluk. Een dokwerker
een man, die in betere dagen een
eigen zaakje had gehad was in het
ruim van een schip gevallen ein ge
kwetst naar het hospitaal gebracht,
Zijne vrouw, die ziek was, kon haar
man nlot bezoekenen dus kwam
'smans broeder haar nu en dan be
richten, hoe het met den lijder ging.
Hij kwam ook eens op een tijd, toen
juist zuster Martha haar bezoek
bracht. En zoodra zuster Martha zich
verwijderd en d© deur achter zich
had dichtgetrokken, riep do zwager
der dokwerkersvrouw, heel ver
baasd
Wat komt die hier doen
Zij is eene dam© van de Vereeni
ging, en werkelijk een goed© engel
voor ons, William. Ik weet niet, ho©
ik het zonder haar zou hebben moeten
stellen.
Wat Eene vereanigingadame
zij Weet gij dan niet, wie zij
werkelijk is
Ik ken haar enkel als zuster
Martha.
Nu, dan zal ik u eens wat anders
verteilen. Ik herkende haar dadelijk,
hoe wol het ruim vijf jaar geleden is,
sedert ik haar zag. Ik was toen extra-
bediende bij eene groote partij op haar
Kasteel Wat blieft u Wie is zij
dan Is ze zóó rijk
Rijk ja en méér dan rijk.
Zij is een van de eerste aristocraten
In Engeland, hoor! Gij zijt verpleegd
geworden door de Hertogin-weduwe
van Cottswold. Die was 't, <Re daar
even toen ik binnenkwam, het kus
sen onder uw hoofd opschud die.
Toen de zwager de schoonzuster
verlaten had, ging hij een borrel drin
ken, in de tapperij aan den hoek, en
daar, in een gesprok mot de buffet-
juffer, stak hij niet onder stoelen
en banken, dat zuster Martha eene
hertogin was. De buffetjufferr vertel
de hot nieuwtje aan andere bezoekers
en zoodoende was het weldra in de
heele buurt bekend geworden. Met
het incognito der hertogin van Cotts
wold was t sedert In de Barrett Street
gedaan.
De hertogin van Cottswold, hoewel
zij sedert haar weduwschap zich ge
heel aan een werkdodigo zending on
der de armetn had gewijd, had noch-
thans de wereld ,tot welke zij behoor
de, niet verloochend. Benige weken in
het jaar bewoonde zij haar paleis aan
het Grosvenor Square, en e enige we
ken ook betrok zij haar landgoed.
Gedurende hare afwezigheid uit de
Borough, trad hare huishoudster, juf
frouw Saxby, als hare vertegenwoor
digster op bij de aanzoeken om hulp,
en trachtte er in te voorzien, dat de
arme beschermelingen der hertogin
zoo weinig mogelijk onder hare tijde
lijke uithuizigheid hadden te lijden.
Want het liefdadigheidswerk der
hertogin was niet louter de gril eenar
groote dame, eene remedie tegen ver
veling of een balsem voor persoonlijk
leed. Het was heel wat méér. Het was
eens werkdadlgu poging van de se
dert den dood haars echtgenoots niet
meer in hot wereldscho leven zich
thuisgevoelende vrouw, om van haren
grooten rjjkdom het best mogelijke
gebruik te maken.
Haar zoon en hare dochter waren
gehuwd, en zij had geen kleinkinde
ren. Zoo vond zij dus in haar wonen
en workem onder de armen de aanvul
ling en den inhoud van een leven, dat
anders allicht tem prooi zou zijn ge
worden aan verveling en zwaarmoe
digheid.
Juffrouw Saxby de huishoudster en
secretaresse, vona bij de afwezigheid
dor hertogin har© taak méér dan ver
dubbeld want zij had nu niet alleen
de arme beschermelingen der her
togin Le ontvangen, maar moest ook
nog hare meesteres op de hoogte hou
den van hetgeen er tijdens de afwe
zigheid van deze gebeurde.
Eens op een avond het liep reeds
naar elf uur stond juffrouw Saxby
op het punt om de meid naar bed te
sturen en ook zelf ter ruste te gaan,
toen er luid aan de straatdeur werd
geklopt. De meid ging opendoen ear
kwam terug met de boodschap, dat
er een jónge vrouw was, met name
Lou Misters, die zuster Martha
wenschte te spreken, en wel over een
zaak van groot belang.
Lou Misters was namelijk een jonge
getrouwde vrouw, in wie de hertogin
bijzonder veel belang stelde; en daar
juffrouw Saxby dit wist, zoo gelastte
zij bet meisje om Lou binnen te laten.
De jonge vrouw trad gejaagd bin
nen, blijkbaar in groote opgewonden
heid
Gij zult 't mij wel niet kwalijk
nemen, hoop ik, juffrouw, zeide zij.
dat ik nog zoo bij nacht en ontij kom
aankloppen. De meid zoide mij, dat
zuster Martha niet thuis is en
daarom kom ik dan maar bij u. Ik
lieb hier iets, dat ik zuster Martha
verzoeken wilde om voor mij te be
waren.
Van onder baren doek haalde zij
nu een bundel te voorschijn, gewik
keld in een stuk zwart taf en met
spelden en een koordje bevestigd.
Ik zaJ u zeggen wat 't is, juf
frouw, zeide zij. Het is Jim's Zon-
dagsch costuum. Hij ligt weer in het
hospitaal, en zijn% moeder zeurt mij
de ooren van mijn hoofd, dat ik het
haar geven zal om naar den lom
merd te brengen. Zij is weer schro
melijk aan 't drinken, juffrouw, en
dus is zij er op uit om en- de hand
op te leggen, terwijl ik aan 't werk
ben en dan het briefje te verkoop on,
zoodait die arme Jlm als bij terug
komt zijn beste costuum gevlogen
vindt. Wilt ge 't voor mij bewaren,
juffrouw, zoo lang als het noodig is
Ik kom het weer afhalen, zoodra Jim
weer thuis komt.
Dit verzoek om een andermans
Zondagsche kleeren in bewaring te
nemen, had voor juffrouw Saxby
niets verwonderlijks. Het was name
lijk volstrekt geen ongewone zaak,
dat zuster Martha's beschermelingen
haar voor een tijd dingen te bewaren
gaven, op welke zij bij zonderen prijs
stalden. Niet zelden gebeurde 't, dat
zij in eene kast in hare slaapkamer
eene verzameling dergelijke kleinig
heden had liggen goedkoop© klelnoo-
di&n, «oude werkdoosjes, met huwe
lijks- on geboortB-certlficafcen er in,
en kleine familierolieken, aan welke
de armen waarde hechten, even veel
als ja vaak zelfs méér dan de
rijken. Soms lagen er zooveel pakjes
ln die kast, dat zij sterk geleek aan
een vak ln „een berg van barmhartig
heid" (bank van leening).
Want alleenwonend© personen, of
zelfs 9en paar, die ln éénc kamer sa
men wonen, waar zij nog wat goede
kleederen hebben, vinden, het dik
wijls lastig genoeg ze onbeschadigd te
bewaren, niet slechts, maar pok om
ze uit d© begeerlge handen van hunne
buren, dikwijls zelfs van hunne aan
verwanten behouden.
Niet zeidon kwam het voor, dat eon
jonige vrouw, die nog „boste Moeren"
bezat, wanneer haar man „op de
lappen" was en al wat hij grijpen kon
be gelde wilde maken voor de kroeg,
haastig van hare dingetjes een bun
deltje maakte of hare schamele klei-
rucodien in een doosje pakte, en daar
mee heenliep om het onder zuster
Martha's bewaring in veiligheid te
brengen.
Juffrouw Saxby begreep volkomen
den aard en de bedoeling van Lou
Misters' verzoek, en zij was ook niet
boos om het nachtelijke uur, waarop
het vrouwtje er mee kwam aanzetten.
Zoo aanvaarde dan de huishoudster
der hertogin het bundeltje van Lou
Misters en met de belofte van er goed
zorg voor te zullen dragen, ging zij
mee het portaal in, om hare bezoek
ster uitgeleide te doen.
Zoodra zij de deur gesloten en ge
grendeld had, keerde juffrouw Saxby
ln hare kamers terug, schreef „Lou
Misters" op een Btukje papier, speld
de dit op het bundeltje, en sloot het
vervolgens weg bij andere pakjes op
eene plank in eene kast ln zuster Mar
tha's slaapkamer.
In een kroeg in de Borough, bij de
politie bekend als eene verzamel
plaats van dieven en gespuis, stonden
bij de schenktafel twoo mannen eetn
glas groc te drinken.
De een was een grove, vlerkante ke
rel van om en bij do vijftig. Hij had
kin en wangen vol baardstoppels en
op den ronden kop 9en massa dik, ste
kelig haar
De afwezigheid van een halsboord
droeg niet bij tot de verfraaiing van
zijn uiterlijk, dat het tegendeel van
innemend was. Een verschoten blau
we zakdoek, waarvan de slippen on
der zijn vest gesioken waren, diende
hem tot halsdoek, en een donkere
mats, vettig en verweerd, zat over
zijn hoofd getrokken, zóó diep, dat
aan weerskanten do oorèn naar bui
ten stonden.
Zijn kameraad, een veel jongere
roan, was van uiterlijk niet onknap,
tenminste als men niet lette op de vos-
sige uitdrukking van de groenachtige
oogen en op de vale gelaatskleur, die
maar al te duidelijk getuigde van
eene ongeregelde levenswijze. Zijne
Meeding had iets verloopen fattigs,
alsof hij de afgelegde plunje droeg
van een heer.
Jim Misters, do jongere man, was
onder zijne kornuiten bekend als
„Toff", een bijnaam van welken oor
sprong en verklaring moeilijk zouden
zijn te vindien. Somtijds danste hem
het geld in den za.ken op andere
tijden was hij voor elke shilling zak
geld of. juister gezegd kroeggeld
afhankelijk vam zijne vrouw, die'
werkte in eene groote gelei-fabriek.
In den laatsten tijd echter was Lou,
die Jim getrouwd had uit liefde cd
ook na de ontdekking van 'smondfi
ware karakter met heel haar hart
nog aan hem hing, ziek en builen
werk geweest. Zij had op een guren
avond een zware koude gevat bij hot
zoeken naar haren man, toen diens
moeder ,die bij hen inwoonde en dio
menigmaal wat te diep in de flesch
placht to kijken, wegens het maken
vafo misbaar op de openbare straat
door de politie was opgebracht.
Toen dus Lou niets meer verdien
de, was toevallig ook Jim niet bij kas
en rnoest. dus wel goedschiks of
kwaadschiks, uitgaan op karwei.
Terwijl nu de jonge vrouw thuis
ziek lag, haar man weg was en hare
schoonmoeder wegens rustverstoring
voor eenige dagen achter de tralies
zat, hoorde zuster Martha van het ge
val en kwam dagelijks naar de zieke
zien, om haar het voedsel te verschaf
fen. dat zij noodig had tot herstel.
Van den beginne af hechtte Lou
zich met dankbaarheid aan zusier
Martha. Het verschijnen van de zach
te en fijne dame In hare krottige wo
ning, bracht nog meer bij om haar
op te knappen, dan de medicijnen en
het versterkenide voedsel. Nog nooit
ln haar leven had zij zulk eene
vriendin gehad. Nog nooit had iemand
haar zoo vriendelijk en troostend toe
gesproken. Het speet haar bijna, toen
zij weer beter was, omdat zuster Mar
tha. nu niet meer bij haar bed zou
komen zitten en met haar praten.
Toen Jim Misters van zijn „karwei"
terugkwam, bracht bij wat geld mee
en scheen bijzonder goed gemutsten
wanneer hij goed gemutst was, dan
was hij op zijn manier geen kwade,
kerel. Lou, voor heel weinig al dank
baar, vertelde hem alles van zuster
Martha, en wat een echte „dame" zij
was.
Nog tweemaal na dien avond kwam
zuster Martha naar Lou nog eens zien
ear beide malen was Jim toevallig
thuis. Hij ontmoette de vereenigings-
dame, zonder zich bijzonder voor haar
te imleresseeren. Zijne belangstelling
ld om echter aanmerkelijk, toen hij
van de praatjesmakors In de Barrott
Street vernam, dat zuster Martha een
hertogin was. Vol van dit groote
nieuws, kwam hij bij Lou weer thuis.
Varn den dag dezer ontdekking af
werd de hertogin het voorwerp van
Jim Misters zeer bijzondere oplettend
heid. Hij vischte naar haar bij een
paar kameraden, die in de voorname
wereld van het West End wel eens
oen kijkje hadden gehad, en zoo
kwam hij van veel op de hoogte. Hij
vernam ook, dat zuster Martha op
zekere tijden vam het jaar in haren
aristocratischen kring terugkeerde en
dan woonde in een groot huis aan het
Grosvenor Spuare. Daar ging hij eens
poolshoogte nemen, en hij ontdekte in
de buurt eene tapperij, die veel be
zocht werd door de koetsiers on do
knechts der bewoners van het Gros-
cenor Square.
In deze inrichting sleet hij ettelijke
avonden, en, om een goeden indruk te
maken, joeg hij zich zelf op de kosten
voor een nieuw pak kleeren. Hij kon,
ais hij wilde, wel aardig praten, had
ook eern beetje verstand van paarden,
en wist zich op die manier met eenige
stalknechts op een vriendschappolij-
ken voet te stellen.
Van dat alles zeide hij echter niets
tegen Lou. Zij was reeds lang gewoon,
dat hij eiken avond uitliep, en zoolang
hij niet dronken en tamelijk goed ge
humeurd thuis kwam, klaagde zij
niet en deed hem ook geen vragen....
Op den bewusten avond dan zag'
Jlm Misters daar in die kroeg in de1
Borough, op de klok. Het was zeven
uur.
Komaan, Shob, zeide hij, het
wordt tijd om aan de<n slag te gaan.
Shob Laton knikto, en do beide man-
nen gingen de straat op.
Niemand wist, waarom Loxton ShoJj
werd genoemd, evenmin als iemamo
zou hebben kunnen zeggen, waarorrt
Misters in de wandeling Toff heette,
Maar dii doeit niets ter zake. Shol(
heette de man, en Shob had hij Bindt
menschenheugenis geheeten. Zijp
eigenlijke doopsnaam was Peter, er
als Peter was hij ook bij een paar ge