BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD ?l.20 PEB 8 MAANDEN er 10 CENT PEB WEEK. Rubriek voo? Vrouwen Het rijke Natuurleven De verloren Jaweele Jaargang. ZATEBDAG 19 SEPTEMBER 1908. No. 7742. DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55, DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAA RNE 6. frl HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN) ADVERTENTIÊN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. liet dienstboden-vraagstuk vooirhoem en thans. De klachten, die in den tegenwpor- .$igen tijd aangeheven worden omr de mindere geschiktheid der diienet- J>oden, behoorem niet alleen tot de dagen, waarin wij leven. Honderd vijf en dertig jaren geleden reeds, fostig&e hierop Justus van Effen de aandacht zijne rtijdgeaiopten en me- ;big vertoog heeft in zijn voorkelfelij ken Spectator aan die kwestie zijn ontstaan: te danken. En an het jaar )787 schreef de Maatschappij tot het Nut van 't Algemeen de prijsvraag tilt:„Welke plichten moeten huis knechten en dienstboden, omtrent hun jpeeren en vrouwen en zicbzelven, uit- j.befenen?' In antwoord hierop verscheen in 1790 een geschrift, dat, ofschoon het kenmerk dragende van den tijd waar in het wnd opgesteld^ in eenvoudi- Eolkstoon geschreven de diénst- aanmaant tot tevredenheid in tand, ontzag en gehoorzaamheid ham hunne meesters en tot een inge bogen, zedig levensgedrag. Ofschoon de Maatschappij in latere jaren in' tal van hare géèchriften me- éigen nuttigen wenk voor de dienst boden ten beste gaf, nam zij eerst in het jaar 1843 de zaak meer kracht dadig ter- hand, door o.a. een lees hoek uit te geven voor „dienstbaren', waarin mei „levendige" trekken de deugden van eerlijkheid en eerbaar heid werden aangeprezen in „tafe- reelen zooveel mogelijk op „ware Voorvallen" berustende. Jarenlang hield de maatschappij zich met de dienstbodenkwestie bezig en het eene rapport volgde op het an dere. Nu eens werd er gewezen op. de zucht tot opschik en standvierheffing, iWelke maar al te vaak aanleiding geeft tot oneerlijke practijkem, omdat het loon ontoereikend is oim er aan te - voldoen; dan weder dat de neiging tot uithuizigheid dikwijls onzedelijk heid ten gevolge heeft, enz. enz. Eindelijk, in het jaar 1875 besloot de meergenoemde Maatschappij, in verband met de talrijke klachten over het dienstpersoneel, een kantoor voor vrouwelijke dienstboden op te rich ten. Of het doel, n.l. „de behartiging dor zedelijke en stoffelijke belangen der dienstmeisjes" bereikt werd en of de Maatschappij groote genoegdoe ning van haai' edel pogen gehad heeft, meen ik te moeten betwijfelen. Uit 't bovenstaande zal echter voldoende blijken dat het diemstbodempersoneel, althans het vrouwelijke, er in de laatste honderd jaren niet op vooruit gegaan is! Eene medewerks'ter aan de Nieuwe Courant, zich verschuilende achter het pseudoniem „May" roept dan ook terecht uit: „Het wordt tijd voor een congres van Nederlandsche vrouwen, /m te komen tot gemeenschappelijk overleg wat te doen, in zake het dienstboden-vraagstuk". Maax*, vóór wij zoo ver zijn, raadt zij de dames aan, met elkander over een te komen geen dienstmeisjes meer te nemen, die niet voldoen aan ze kere eischen en alleen eerlijke en wa re getuigschriften te geven; voorts, om een zekeren grens vast te stellen van loonen, vacautiedagen, uitgaans avonden, toilet, enz. „May",gaat verder in haar betoog en noemt de algemeene klacht, dat er bijna geeu goede dienstmeisjes meer zijn, niet overdreven. Zij vraagt wat er van de toekomstige huismoe ders te wachten is, die nu reeds al ■haar geld a^un kleeding opmaakt; die geen toewijding kent tegenover de fa milie, met wie zij dagelijks verkeert. Zij geeft toe, dat de dienstbode niet behoort tot de meest verkieselijke be trekkingen, dat de dienstbode een zeer gebonden leven lijdit. Ook erkent zij, dat niet alle mevrouwen volmaakt zijn en dat er zeker tact noodig is om om te gaan met de ons bedienende huisgenooten, die men niet im de huiskamer naast zich duldt en die toch weder betrokken zijn in het da- gel ij kscli leven der families, die toe zien bij hun leed en vreugde, zonder ooit geheel te worden opgenomen im den huiselijken kring. Volmondig er kent „May', dat er mevrouwen zijn, wier toon onaangenaam is, die gril lig, humeurig, lastig, kleinzielig zijn. Niet alle meesters zijn voorbeelden én daarom moet er volgens de èchrijfster aan bedde kanten ge plooid en toegegeven worden. Deze redeneering is juist. Evenals aan de dienstboden „hapert" er dik wijls ook veel aan de mevrouwen. De ïijn kleindochter op zijn st rken arm hoogere standen hebben geen recht minder zedelijk, minder eerlijk te zijn, dan de lagere. Integendeel, de meerdere ontwikkeling, van eerstge noemde klasse maakt het haar tot een dure plicht, de dienstboden vóór te gaan in al wat goed en edel is. En dit heeft „May" begrepen, waar zij, wijzende op de tekortkomingen van ons diens tbodenpersomeel ook een open oog heeft voor de fouten van ónze huisvrouwen au daarom verdie nen hare argumenten to wijderen kring bekend te worden. Zoowel de dame als de dienstbode dienen gewezen te worden op het verkeerde van den tegenwoordlgen toestand. MARIE VAN AMSTBL. Verleden week namen wij een kijk je in de duinen, om den karakteris tieken jachtvogel, den fazant, wat van nabij te leeren kennen, vandaag zullen wij, omdat afwisseling een van de voorwaarden voor blijvende be langstelling is, eens een paar eigen aardige moerasplan ten bekijken, In groote menigte bedekken zij den vochtigeai, bamosten bodem, de won derlijk gevormde vleeschetende dro- sera's. Schrik niet, gerust kunt gij ze aan een nader onderzoek onderwer pen ze met duim en vinger uit den drassdgen bodem trekken, zonder ge vaar te loopem door een in woede ont stoken plant gebeten te worden. Zoo ver gaat het antl-vegetarisme niet. Was dat het geval, dan was het moe rasje aan „De Lie" een beruchtheid in plaats van een beroemdheid wat betreft de plantenvegetatie, want gij kunt daar tusschen riet, wederik, va leriaan en lisch geen weg banen, zonder bij iederen stap dien gij doet, eenige exemplaren, onder uw brieede zolen ite vertrappen. „Zijn die blef- stukversltoders dan zoo klein?" hoor ik u al spottend vragen. Och, neen, de drosera's zijn plantjes, diie een ruimte van een vijf en twintig a der tig vlerk. c.M. noodig hebben, om de blaadjes behoorlijk uit te spreiden en dit is noodig, want hoe vrijer ieder blaadje is, hoe grooter het jachtter rein. Deze blaadjes zijn lang gesteeld en zeer dicht bij den wortel ingeplant. Naar alle zijden zendt de stengel bladeren uit, die eerst nagenoeg dicht gevouwen, in hun volle ontwikkeling wel iets hebben van een rond lepeltje. De bladstelen zijn klierachtig be haard, terwijl de blaadjes zelf bezet zijn met een groot aantal steeltjes, aan welker uiteinde een knopje staat Die steeltjes zijn te beschouwen als kleine vangarmen, die op gelijke wij ze werken als de tentakels bij de hy dra's en zeeanemones. Alle haartjes en kliertjes zijn rood achtig getint en daar het geheele plantje er mee bezet is hoef ik van de kleur der drosera's niets meer te zeg gen. Zij vallen juist door die kleur te midden van het groene veenmos zeer sterk op en voor de plantjes is dit een groot geluk, daar zij van de kleur en grootte der bloemen niet veel heb ben te verwachten. Ga nu op een zon- nigen dag, het behoeft juist gen Juni of Juli te zijn, eens een wandeling naar „De Lie" maken. Nu gij weet hoe de plantjes er uit zien behoeft gij niet lang te zooken. De zon schijnt heerlijk en het is te midden der hoo- ger opschietende stengels heerlijk zoel. Een eigenaardige, vochtige moe raslucht stijgt op. Bij lederen tred dien gij doet, zuigt de bodem uw voe ten vast en zoodra gij ze hebt terug getrokken ziet gij met zwart veenwa- ter gevulde kullen die door het inzin ken uwer hakken zijn ontstaan. Gij hebt u slechts te bukken en gij ziet de bruine plantjes heerlijk schitteren. De klieren scheiden een vloeistof af, pepsine genaamd en overeenkomen de, met een onzer maagsap-fermenten Deze vloeistof parelt op de knopjes der haartjes en hun geschitter gaf den plantjes den naam van zonne dauw. De kleur is opvallend voor in secten en daardoor, en door het vreemde geglineter uitgelokt, willen zij zich te goed gaan doen aan den zoeten honing, die zeker aanwezig zal zijn. Argeloos zetten zij zich op de blaadjes neer, maar voor zij goed en wel hun onderzoekingstocht willen aanvangen, bemerken zij reeds tot hun schrik, dat er iets niet in den haak is. Verschrikt willen zij vluchten maar o wee, de verraderlijke vriendelijk noodigende knopjes houden hen vast Door de hevige krachtsinsp:: 'en het drukke gespartel werken zij zich nog meer vast an weldra kunnen zij geen beweging meer maken. Nu be ginnen de tentakels het wreede werk. Langzaam trekken zij zaoh samen en omarmen het insect wel da-a ge heel. Onder die wreede omhelzing be zwijkt het slachtoffer spoedig en nu begint de vernietiging. Heel veel ver terend sap wordt nu afgescheiden. Langzaam krimpt bet doode lichaam in, de verteerde sappen neemt het roofplantje in zich op en spoedig is er van het vliegje nog slechts een heel klein, verschrompeld zwart huidje over. Enkele malen gebeurt 't nu, dat de blaadjes zich weer uit spreiden en de haartjes opnieuw het bekende werk kunnen verrichten, zoodat het kan voorkomen, dat een enkel blaadje twee k drie vliegomhul- eels bevat maar In de meeste geval len sterft he.t blaadje na den zworen arbeid af. Ik sprak zooeven van de wednig op- vaUemdte bloemen. Toch, voor een plantenliefhebber ia het droserabloem- pje heel fraai van bouw. In Juli en Augustus zendt het plantje een ele gant bloemsteeltje uit waaraan wel kleine maar niettemin heel aardige wit-rose bloempjes prijken. Deze heb ben een vijfbladigen kelk en dito kroon. Vijl sierlijk gebogen meeldra den omgeven het één tot driohokkig vruchtbeginsel. Wanneer gij nu deze plantjes wilt verzorgen, dan moet gij ze thuis in een nat terrarium brengen, liefst met een plukje veenmos. Zijt gij niet in het bezit van een terrarium dan is een glas, dat gij er over heen plaatst ook hee ldoelmatig. Vliegjes kunnen zij echter op deze manier niet be machtigen. Heel aardig is het daarom als gij zeer kleine stukjes vleesch op de blaadjes werpt. Spoedig zult gij na deze voedering de boven beschreven omarming en vernietiging kunnen waarnemen en naast het eigenaardige genot, dat het plantenkweeken ons verschaft, zijt gij alweer een ervaring rijker geworden. In ons land komt nog een tweede drosera voort veel gelijkende op het boven beschreven plantje, doch daar van verschillend door de spate Wor mige bladeren. Deze zijn echter, voor zoover mij bekend is, niet in den om trek van Haarlem te vinden, slechts eenmaal ls het mij gelukt, in den omtrek van Bergen op Zoom deze soort aan te treffen. In Noord-Amerika kojnit op enkele plaatsen het Amerikaansche vliegen- vangertje voor, dat bij het vangen van insecten nog veel handiger te werk gaat. Do blaadjes van dit plantje zijn nl. opvouwbaar volgens de middennerf. De rand is voorzien van een me nigte stekelige tandjes. Op iedere bladhelft bevinden zich drie uitsteek sels en een menigte kliertjes. Een in sect behoeft nu slechts een der zes stekels aan te raken, om bet blaadje te doen dichtklappen. De randstekels sluiten in elkaar, de klierafscheiding vangt aan en ons insect ls er al even ongelukkig aan toe als zijn Hollandsche ordebroe ders. H. PEUSENS. VRAGENBUS. M e j. L. D. te S. De plant, die u zoo dikwijls op het strand hebt ge vonden is het blaaswier Fucus vesi- culosus. De luchtblazen doen als drijftoestellen dienst. Zij behoort tot de thallusplanten, d. w. z. dat er geen blad of stengel aan voorkomt, doch dat de geheele plant uit hetzelfde weefsel bestaat. DenHeerT. M, teH. - Het dier, dat u mij zond ls geen wesp, maar een vlinder. De gelijkenis is echter zoo merkwaardig, dat -bijna leder direct aan een wesp denkt De naam wijst or ook op. Trochllium apl- forme. De Hollandsche naam ken ik niet. Oudemans duidt het dier aar) als de horzelgelij kende vlinder. H. PEUSENS. Er heerschte niet geringe opschud ding in de Barrett Street, toen liet be kend werd, dat de stemmig gekleede dame van middelbaren leeftijd, die de armen in de buurt (en er waren er niet weinig), zoo trouw bezocht^ eene echte, levende hertogin was. De populaire voorstelling van eene hertogin in de Barrett Street was ont leend aan de beschrijvingen en af beeldingen in een zeker rijk geïllus treerde stuivers litteratuur. Daar toch waren hertoginnen steeds ontzet tend trotsch en vorstelijk schoon, droegen eindedoos lange sleepjapon nen diamanten tiara's op het fiere hoofd en onschatbare parelsnoeren om de halzen. Maar de hertogin In quoestie ge leek in geen enkel opzicht op deze im posante soort van aristocratische ver schijning. Iedereen in de Barrett Street hield van de kleine dame, die als „zuster" namelijk als lid van eene vereeniging tot armenverzorging bij de mecosohen In tijde van ziekte en nood op bezoek verschesn. Zij was precies, zooals de andsre „zusters", in haar eenvoudig vriendelijk doen eai praten. Zij droeg een heel gewonen mantel en een heel eenvoudigen hoed, en het haar, dat reeds begon te grij zen, droeg zij glad langs het voor hoofd gestreken. „Zuster Martha" zoo stond zij in de wandeling, bekend. Men vermoedde, dat zuster Martha getrouwd was, omdat zij Ben trouw ring aan den vinger had. Maar velen hielden haar voor eene weduwe^ om dat natuurlijk eene getrouwde vrouw op haar eigen huishouden zou hebben moeten passen en baar man haar niet zou hebben toegestaan soms den ganschen dag en dikwijls ook den nacht uit te blijven op armenbezoek. Zuster Martlha woonde wol in een deftig huis met tuin, en zij had tot hulp een© oude juffrouw tot huis houdster, eene keukenmeid en een loopmeisje. Het was oen huis uit don goeden ouden tijd, to an kooplieden en rijke winkeliers het nog niet beneden zich achtten, nabij te City te wonen. Maai* het was zeer zeker geen huis voor eene hertogin. De „ontdekking van de hertogin" was te danken aan een toeval of aan een ongeluk. Een dokwerker een man, die in betere dagen een eigen zaakje had gehad was in het ruim van een schip gevallen ein ge kwetst naar het hospitaal gebracht, Zijne vrouw, die ziek was, kon haar man nlot bezoekenen dus kwam 'smans broeder haar nu en dan be richten, hoe het met den lijder ging. Hij kwam ook eens op een tijd, toen juist zuster Martha haar bezoek bracht. En zoodra zuster Martha zich verwijderd en d© deur achter zich had dichtgetrokken, riep do zwager der dokwerkersvrouw, heel ver baasd Wat komt die hier doen Zij is eene dam© van de Vereeni ging, en werkelijk een goed© engel voor ons, William. Ik weet niet, ho© ik het zonder haar zou hebben moeten stellen. Wat Eene vereanigingadame zij Weet gij dan niet, wie zij werkelijk is Ik ken haar enkel als zuster Martha. Nu, dan zal ik u eens wat anders verteilen. Ik herkende haar dadelijk, hoe wol het ruim vijf jaar geleden is, sedert ik haar zag. Ik was toen extra- bediende bij eene groote partij op haar Kasteel Wat blieft u Wie is zij dan Is ze zóó rijk Rijk ja en méér dan rijk. Zij is een van de eerste aristocraten In Engeland, hoor! Gij zijt verpleegd geworden door de Hertogin-weduwe van Cottswold. Die was 't, <Re daar even toen ik binnenkwam, het kus sen onder uw hoofd opschud die. Toen de zwager de schoonzuster verlaten had, ging hij een borrel drin ken, in de tapperij aan den hoek, en daar, in een gesprok mot de buffet- juffer, stak hij niet onder stoelen en banken, dat zuster Martha eene hertogin was. De buffetjufferr vertel de hot nieuwtje aan andere bezoekers en zoodoende was het weldra in de heele buurt bekend geworden. Met het incognito der hertogin van Cotts wold was t sedert In de Barrett Street gedaan. De hertogin van Cottswold, hoewel zij sedert haar weduwschap zich ge heel aan een werkdodigo zending on der de armetn had gewijd, had noch- thans de wereld ,tot welke zij behoor de, niet verloochend. Benige weken in het jaar bewoonde zij haar paleis aan het Grosvenor Square, en e enige we ken ook betrok zij haar landgoed. Gedurende hare afwezigheid uit de Borough, trad hare huishoudster, juf frouw Saxby, als hare vertegenwoor digster op bij de aanzoeken om hulp, en trachtte er in te voorzien, dat de arme beschermelingen der hertogin zoo weinig mogelijk onder hare tijde lijke uithuizigheid hadden te lijden. Want het liefdadigheidswerk der hertogin was niet louter de gril eenar groote dame, eene remedie tegen ver veling of een balsem voor persoonlijk leed. Het was heel wat méér. Het was eens werkdadlgu poging van de se dert den dood haars echtgenoots niet meer in hot wereldscho leven zich thuisgevoelende vrouw, om van haren grooten rjjkdom het best mogelijke gebruik te maken. Haar zoon en hare dochter waren gehuwd, en zij had geen kleinkinde ren. Zoo vond zij dus in haar wonen en workem onder de armen de aanvul ling en den inhoud van een leven, dat anders allicht tem prooi zou zijn ge worden aan verveling en zwaarmoe digheid. Juffrouw Saxby de huishoudster en secretaresse, vona bij de afwezigheid dor hertogin har© taak méér dan ver dubbeld want zij had nu niet alleen de arme beschermelingen der her togin Le ontvangen, maar moest ook nog hare meesteres op de hoogte hou den van hetgeen er tijdens de afwe zigheid van deze gebeurde. Eens op een avond het liep reeds naar elf uur stond juffrouw Saxby op het punt om de meid naar bed te sturen en ook zelf ter ruste te gaan, toen er luid aan de straatdeur werd geklopt. De meid ging opendoen ear kwam terug met de boodschap, dat er een jónge vrouw was, met name Lou Misters, die zuster Martha wenschte te spreken, en wel over een zaak van groot belang. Lou Misters was namelijk een jonge getrouwde vrouw, in wie de hertogin bijzonder veel belang stelde; en daar juffrouw Saxby dit wist, zoo gelastte zij bet meisje om Lou binnen te laten. De jonge vrouw trad gejaagd bin nen, blijkbaar in groote opgewonden heid Gij zult 't mij wel niet kwalijk nemen, hoop ik, juffrouw, zeide zij. dat ik nog zoo bij nacht en ontij kom aankloppen. De meid zoide mij, dat zuster Martha niet thuis is en daarom kom ik dan maar bij u. Ik lieb hier iets, dat ik zuster Martha verzoeken wilde om voor mij te be waren. Van onder baren doek haalde zij nu een bundel te voorschijn, gewik keld in een stuk zwart taf en met spelden en een koordje bevestigd. Ik zaJ u zeggen wat 't is, juf frouw, zeide zij. Het is Jim's Zon- dagsch costuum. Hij ligt weer in het hospitaal, en zijn% moeder zeurt mij de ooren van mijn hoofd, dat ik het haar geven zal om naar den lom merd te brengen. Zij is weer schro melijk aan 't drinken, juffrouw, en dus is zij er op uit om en- de hand op te leggen, terwijl ik aan 't werk ben en dan het briefje te verkoop on, zoodait die arme Jlm als bij terug komt zijn beste costuum gevlogen vindt. Wilt ge 't voor mij bewaren, juffrouw, zoo lang als het noodig is Ik kom het weer afhalen, zoodra Jim weer thuis komt. Dit verzoek om een andermans Zondagsche kleeren in bewaring te nemen, had voor juffrouw Saxby niets verwonderlijks. Het was name lijk volstrekt geen ongewone zaak, dat zuster Martha's beschermelingen haar voor een tijd dingen te bewaren gaven, op welke zij bij zonderen prijs stalden. Niet zelden gebeurde 't, dat zij in eene kast in hare slaapkamer eene verzameling dergelijke kleinig heden had liggen goedkoop© klelnoo- di&n, «oude werkdoosjes, met huwe lijks- on geboortB-certlficafcen er in, en kleine familierolieken, aan welke de armen waarde hechten, even veel als ja vaak zelfs méér dan de rijken. Soms lagen er zooveel pakjes ln die kast, dat zij sterk geleek aan een vak ln „een berg van barmhartig heid" (bank van leening). Want alleenwonend© personen, of zelfs 9en paar, die ln éénc kamer sa men wonen, waar zij nog wat goede kleederen hebben, vinden, het dik wijls lastig genoeg ze onbeschadigd te bewaren, niet slechts, maar pok om ze uit d© begeerlge handen van hunne buren, dikwijls zelfs van hunne aan verwanten behouden. Niet zeidon kwam het voor, dat eon jonige vrouw, die nog „boste Moeren" bezat, wanneer haar man „op de lappen" was en al wat hij grijpen kon be gelde wilde maken voor de kroeg, haastig van hare dingetjes een bun deltje maakte of hare schamele klei- rucodien in een doosje pakte, en daar mee heenliep om het onder zuster Martha's bewaring in veiligheid te brengen. Juffrouw Saxby begreep volkomen den aard en de bedoeling van Lou Misters' verzoek, en zij was ook niet boos om het nachtelijke uur, waarop het vrouwtje er mee kwam aanzetten. Zoo aanvaarde dan de huishoudster der hertogin het bundeltje van Lou Misters en met de belofte van er goed zorg voor te zullen dragen, ging zij mee het portaal in, om hare bezoek ster uitgeleide te doen. Zoodra zij de deur gesloten en ge grendeld had, keerde juffrouw Saxby ln hare kamers terug, schreef „Lou Misters" op een Btukje papier, speld de dit op het bundeltje, en sloot het vervolgens weg bij andere pakjes op eene plank in eene kast ln zuster Mar tha's slaapkamer. In een kroeg in de Borough, bij de politie bekend als eene verzamel plaats van dieven en gespuis, stonden bij de schenktafel twoo mannen eetn glas groc te drinken. De een was een grove, vlerkante ke rel van om en bij do vijftig. Hij had kin en wangen vol baardstoppels en op den ronden kop 9en massa dik, ste kelig haar De afwezigheid van een halsboord droeg niet bij tot de verfraaiing van zijn uiterlijk, dat het tegendeel van innemend was. Een verschoten blau we zakdoek, waarvan de slippen on der zijn vest gesioken waren, diende hem tot halsdoek, en een donkere mats, vettig en verweerd, zat over zijn hoofd getrokken, zóó diep, dat aan weerskanten do oorèn naar bui ten stonden. Zijn kameraad, een veel jongere roan, was van uiterlijk niet onknap, tenminste als men niet lette op de vos- sige uitdrukking van de groenachtige oogen en op de vale gelaatskleur, die maar al te duidelijk getuigde van eene ongeregelde levenswijze. Zijne Meeding had iets verloopen fattigs, alsof hij de afgelegde plunje droeg van een heer. Jim Misters, do jongere man, was onder zijne kornuiten bekend als „Toff", een bijnaam van welken oor sprong en verklaring moeilijk zouden zijn te vindien. Somtijds danste hem het geld in den za.ken op andere tijden was hij voor elke shilling zak geld of. juister gezegd kroeggeld afhankelijk vam zijne vrouw, die' werkte in eene groote gelei-fabriek. In den laatsten tijd echter was Lou, die Jim getrouwd had uit liefde cd ook na de ontdekking van 'smondfi ware karakter met heel haar hart nog aan hem hing, ziek en builen werk geweest. Zij had op een guren avond een zware koude gevat bij hot zoeken naar haren man, toen diens moeder ,die bij hen inwoonde en dio menigmaal wat te diep in de flesch placht to kijken, wegens het maken vafo misbaar op de openbare straat door de politie was opgebracht. Toen dus Lou niets meer verdien de, was toevallig ook Jim niet bij kas en rnoest. dus wel goedschiks of kwaadschiks, uitgaan op karwei. Terwijl nu de jonge vrouw thuis ziek lag, haar man weg was en hare schoonmoeder wegens rustverstoring voor eenige dagen achter de tralies zat, hoorde zuster Martha van het ge val en kwam dagelijks naar de zieke zien, om haar het voedsel te verschaf fen. dat zij noodig had tot herstel. Van den beginne af hechtte Lou zich met dankbaarheid aan zusier Martha. Het verschijnen van de zach te en fijne dame In hare krottige wo ning, bracht nog meer bij om haar op te knappen, dan de medicijnen en het versterkenide voedsel. Nog nooit ln haar leven had zij zulk eene vriendin gehad. Nog nooit had iemand haar zoo vriendelijk en troostend toe gesproken. Het speet haar bijna, toen zij weer beter was, omdat zuster Mar tha. nu niet meer bij haar bed zou komen zitten en met haar praten. Toen Jim Misters van zijn „karwei" terugkwam, bracht bij wat geld mee en scheen bijzonder goed gemutsten wanneer hij goed gemutst was, dan was hij op zijn manier geen kwade, kerel. Lou, voor heel weinig al dank baar, vertelde hem alles van zuster Martha, en wat een echte „dame" zij was. Nog tweemaal na dien avond kwam zuster Martha naar Lou nog eens zien ear beide malen was Jim toevallig thuis. Hij ontmoette de vereenigings- dame, zonder zich bijzonder voor haar te imleresseeren. Zijne belangstelling ld om echter aanmerkelijk, toen hij van de praatjesmakors In de Barrott Street vernam, dat zuster Martha een hertogin was. Vol van dit groote nieuws, kwam hij bij Lou weer thuis. Varn den dag dezer ontdekking af werd de hertogin het voorwerp van Jim Misters zeer bijzondere oplettend heid. Hij vischte naar haar bij een paar kameraden, die in de voorname wereld van het West End wel eens oen kijkje hadden gehad, en zoo kwam hij van veel op de hoogte. Hij vernam ook, dat zuster Martha op zekere tijden vam het jaar in haren aristocratischen kring terugkeerde en dan woonde in een groot huis aan het Grosvenor Spuare. Daar ging hij eens poolshoogte nemen, en hij ontdekte in de buurt eene tapperij, die veel be zocht werd door de koetsiers on do knechts der bewoners van het Gros- cenor Square. In deze inrichting sleet hij ettelijke avonden, en, om een goeden indruk te maken, joeg hij zich zelf op de kosten voor een nieuw pak kleeren. Hij kon, ais hij wilde, wel aardig praten, had ook eern beetje verstand van paarden, en wist zich op die manier met eenige stalknechts op een vriendschappolij- ken voet te stellen. Van dat alles zeide hij echter niets tegen Lou. Zij was reeds lang gewoon, dat hij eiken avond uitliep, en zoolang hij niet dronken en tamelijk goed ge humeurd thuis kwam, klaagde zij niet en deed hem ook geen vragen.... Op den bewusten avond dan zag' Jlm Misters daar in die kroeg in de1 Borough, op de klok. Het was zeven uur. Komaan, Shob, zeide hij, het wordt tijd om aan de<n slag te gaan. Shob Laton knikto, en do beide man- nen gingen de straat op. Niemand wist, waarom Loxton ShoJj werd genoemd, evenmin als iemamo zou hebben kunnen zeggen, waarorrt Misters in de wandeling Toff heette, Maar dii doeit niets ter zake. Shol( heette de man, en Shob had hij Bindt menschenheugenis geheeten. Zijp eigenlijke doopsnaam was Peter, er als Peter was hij ook bij een paar ge

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1908 | | pagina 13