legemhetfeii, toeoi hij met eene rector baak had. k3nnis gemaakt, geboekt- Ni et onmogelijk is hei, dat zijne •Vrienden hem Slxob noemden, omdat rt,Peter" tn de dieventaal een horloge beteekent, zoodot hierdoor een ver- warring van begrippen zou hebben kunnen ontstaan. En dienzelfden avond werd de slag geslagen. Het was de kamenier der hertogin, die het eerst alarm sloeg. De hertogin vertrok met den snel trein 3.45 uit King's Cross naar Schot land, om haron zoon te bezoeken. Zij Was uit haar rij tuig gestapt en op het perron gekomen, gevolgd door den •lakei met de handbagage. En de ka menier, die heft juweelenkistjo onder hare bijzondere hoede had, wilde dit juist uit het rijtuig nemen, toen zij ontdekte, dat het verdwenen was. Terstond herinnerde zij zich, dat ze een oogenblik te voren tegen het lijf galoopen was door een zwaar gebouw den, ruwen kerel, die een bak met timmergereedschap op den schouder droeg. En in verband hiermede kwam zij op het vermoeden, dat de juwee lendoos gestolen moest zijn. Zij deed een geweldig grooten mond open, de staitionbeambten werden gealarmeerd en de hertogin vertrok naar Schat- lamd zonder hare ju woelen. Maar de beschrijving, die de kar tnenier gai van den man, met wien tij in botsing kwam welke man ook door den koetsier der hertogin was gezien leidde dienselfden avond tot de aanihouding van Shob Laxtotn, bij wien echter niets gevonden werd en die plechtig zijne onschuld bezoer. Men hield hem echter niettemin ach ter slot en grendel. Want de politie was overtuigd, dat Laxton, 200 niet de feitelijke dief, toch diens mede plichtige was, an dat zijne botsing toet de kamenier eenvoudig een stra tegische manoeuvre was geweest, om de bewegingen van den eigenlijken ïoover te dekken. De hertogin van Cottswold was door het verlies van hare kleiruoodièn zeer terneergeslagen, minder nog om de groots geldswaarde er van, dan om de herinneringen, die er aan verbon den waren. Evenwel, al de nasporki en van de politie bleven vruchtedoos, hob Laxton moest wegens gemis aan. schuldbewijs uit do gevangenis ont slagen worden, en de hertogin, na alle hoop op het wederzien van hare kost baarheden te hebben opgegeven^ keer de weder naar de Borough terug en :,ward weer zuster Martha, do armen- fcezoekster. Op een grauwen namiddag in De cember zat zij thuis bij haar vuur. Zij Was moede, want zij had een zwaar 'dagwerk achter zich. De winter was zeer streng ingevallen, de nood onder de armen grooten de tooneelen van ellende, die zuster Martha had bijge woond, bedrukten haar met een be sef van machteloosheid. Daar kwam het dienstmeisje juf- lrouw Saxby was uit haar zeggen, dat er een© vrouw was can haar te Spreken. De vrouw werd binnengelar- ten. Het was Lou Misters, vervallen esn ibleek, met roodgeschreide oogen. Wei, Lou, zie ik u weer eens riep de hertogin verrast. Zij kende de 'geschiedenis dar jonge vrouw, die in drie maanden, sedert zij aan juffrouw Saxby het bundeltje ter bewaring had 'gegeven, niet meer over haar drem pel was getreden. Zij had gehoord, dat Jim Misters, na eeuige weken den gebraden haan te hebben uitgehan gen, met zijn vrouw heftig ruzie had gemaakt, haar tegen den grond ge slagen en schandelijk mishandeld had, an daarna met zijne moeder er van door was gegaan, waarna er van hem in de buurt niets meer ver bomen was. Het is u slecht gegaan, Lou, zei- de de hertogin vol deelneming. Ik heb er van gehoord. Wat kan ik voor u doen Het vrouwke zag haar een oogen- ,blik door hare tranen heen aan, en zeide toen Jim is dood Dood Wat zegt -gij Hoe is dat gekomen Ik weet het niet. Ik heb het dezen morgen eerst gehoord. Ik ben terug in de fabriek, weet ge, maar ik woon niet meer in de Borough. Zijne moe der is het mij in de fabriek komen vertellen. Ja, ja, ik weet er alles van. Het Is eene treurigs geschiedenis 1 Ik geloof, niet dat hij slecht zou geworden zijn, snikte het vrouwke, als hij geen slechten omgang gevon den had. Maar het baat nu niets meer, daarover nog te praten. Wat kan ik doen om u te helpen, Lou? Niets, mevrouw. Ik heb werk, eai ik kan mijzelf helpenMaar ik torn bij u voor iets anders. Ik moest udas komen ver teilen van Jim, omdat omdat... Zij bleef steken. Wel, Lou, gij hoeft niet bang te wezen om mij alles te zeggen. Ik ben ook niet bang. Maar ik schaam Tnij .Het is wel hard, dat ik dat nog moet nahouden, nu hij dood ligt» Maar ik moet het toch wel... Me vrouw, gij hebt boven een bundeltje, dat ik drie maanden geleden, toen gij niet thuis waart, aan uwe huis houdster te bewaren gaf. Ja. wilt gij hot terug hebben? Dan zal ik het gaan halen. Nog niet, mevrouw. Eerst moet ik u nog iets zeggen... Het was... het Was Jim, die.... die uwe Juweslen ge ittóen heeft... Wat Hij riep de hertogin. Ja, mevrouw.... Ik weet, wie gij jijt, üitó ge, hoewel ik het u nooit heb laten merken. En Jim, die wist het pok. En toen gij terug ging naair uw jroot huis aan het Square, toen beb- öen Jim en nog een ander een door trapte boef de handen Ineen gesla gen om u te bestelen. Jim nam de ju- tveelondoos uit uw rijtuig, terwijl de jmder hem dekte door tegen uwe ka menier aan te loopen. Hij bracht de muilen thuis. Maar hij was bang. want hij had gezien, dat zij zijo maat al ingerekend hadden. Lou, zeide hij. tegen mij, ik vrees dat hij klappen zal bm zijn eigen huid te redden. Dus ^ets ik voor een tijdje de plaat engt gij dus do juwaeten naai* den puden Salomons. Die weet, wat hij er mee moet doen, èfi hij *aS toet tnij wel afrekenen, Dus uw man gaf a mijne Juwee- len? Ja, mevrouw. Zij waren trt een zakdoek gebonden. De doos wierpen ze weg. En gij hebt ze naar dien Salo mons gebracht? Neen, mevrouw, dat niet Ik stak den zakdoek tusschen wat kleeren. Daar maakte ik een pakje van, en dat bracht ik aan uwe huishoudster. En in dat pakje dus.... Ja, mevrouw, gij rijt goed voor mij geweest, en ik wilde er niet de hand in hebben om u te bestelen. He wilde, dat gij uwe juweelen terug zoudt hebben en dat was dus de énige manier, zonder Jtm to verklap pen. Maar nu Jim dood is, nu komt heit ca- niet mesr op aan. Alleen bid Ik u, mevrouw, zeg het aan niemand an ders. Want ik zou niet gaarne nu nog worden nagewezen als de vrouw van eon dief. Arm schepsel I zeide de hertogin. Nu begrijp ik, waarom uw man u zoo gruwelijk mishandelde». Gij hebt voor uwe eerlijkheid bitter moeten lijden. Ik zeide tegen Jim, dat hij mij kon mishandelen ,maar dat hij niet zou weten, wat ik met de juweelen had gedaan. Zij zouden in uw huis niet meer veilig zijn geweest, als ik het hem gezegd had. Ga zitten, Lou, zeide de hertogin. Ik zal naar boven <man en het pakje halen. Ge kunt het dam zelf openen. Lou maakte het bundeltje los, en toen zij aan den zakdoek kwam, dien zij tusschen de kieeren had verstopt, opende zij dien en stortte den imhoud In den schoot der hertogin. Daar zijn zij, mevrouw, zei zij, net zooals Jim ze mij gaf. Ik ben blij, u te hebben kunnen bewijzen, dai ik nieit ondankbaar ben, voor al wat gij voor mij hebt gedaan. De hertogin deed van hot terugvin den barer verlorene kleinoodièn be richt aan de politie. Mijn eigendom, zeide zij, is mij teruggebracht door een onschuldig persoon, die niet de hand heeft gehad iin den diefstal. En dit niettegenstaande de ster ke drukking, die er door de politie op haar geoefend werd was alles, wat de hertogin van Cottswold wilde bij dragen tot de oplossing van het ge heim harer gestolen juweelendoos. Lou Misters verdient nog mot hard werken haar brood in de fabriek. De hertogin had heel wat voor haar wil len doen, maar Lou wil uit hare han den niets meer ontvangen. Jim vertrouwde mij, zegt zij, eaa toch heb ik hem verraden. Dat was al erg genoeg. Maar ala ik nu ook nog geld aannam, voor hetgeen ik heb ge daan, dan zou ik mijzelf mijn leven lang verfoeien. (N. R. Ct) De Nacht op de Zandbank Op de hoogte tusschen Cuxhaven en Manie zeilde een eenzame boot» De zon ging gloeiend onder in de zacht bewogen zee. Op de vuurtorens van Cuxhaven en Neuwerk werden ae lampen ontstoken. De stuurman der boot, een grijsaard met witte haa ien die de frissche wind om zijn verweerd gelaat deed spelen, wendde bel roer, om naar het land terug te zeilen. Keeren wij reeds terug, vroeg hal jongste der belde meisjes, die in gezelschap van haren broeder, mei de beide loodsen de eenige menschen wa ren in de sterke, goed de zee bou wende boot. Och, vader Mons, nog tbr, gang I Daar komen juist een paar heerlijke, breede, hooge golven aan, die moesten wij nog genieten. Hf.t is zoo genoeg, schoone da me, zeide de oude en hield het roer liard bakboord. Wij moeten terug, d« nach* breekt aan, de wind is ver anderlijk, de zee kookt. Maar, goede, beste Mons, ver volgde Louise, en zag den loods vrien delijk aan, op één golf komt het er toch niet aan. En ik vind het zoo aangenaam, als de boot zoo zacht wordt opgeheven, en het zilveren schuim zoo frisch mij besproeit. Toe, nog eer. gang Werp het zeil om, jongen, beval barsch de grijze loods. Het valt .ïoeilijk, jonge meisjes iets af te f-'aan. Hola, zuid-oost ten zuiden, scherp gebrast, dicht aan den wind. De boot vloog fluitend de aandrin gende golven over. De meisjes lach ten. schreeuwden, juichten in over moed der vreugde, ofschoon zij van het geduchte bad doornat waren, Mons lachte mede. Hij liet golf op golf tegen de boot breken, tot de doornatte meisjeseindelijk zelf hem verzochten, het nu daarbij te laten. -- Nu, als gij tevreden zljt, schoo ne dames, haal dan de schoten maar wederom, Willem, zeide de stuur man lachend. Het wordt tijd, de eb is begonnen en de wind verflauwd. Neem den riem, Willem, en doe fik se ha slagen, dat wij den stroom ont- gaaai. Wij drijven al op de hoogte van Neuwerk. Waar kijkt gij naar. Willem De boot drijft, zei de jongeling neerslachtig. Drijft? schreeuwde Mons, en toch blaast de wind in het zeil Hij boog zich over den rand van het vaartuig en scheen al zijn ziiinen in te spannen, om de bewegingen der grauwgele golven waar té ne men. Zoo waar, de boot drijft l her haalde de grijsaard, nam z!jn muts af, maakte hot roer vast en vouwde sidderend de handen. Wat scheelt u toch, goede lie den vroeg Theodoor, die thans eerst de werkeloosheid der loodsen be speurde. Da eb sleept ons mede, de wind stnat, en komt er al een koeltje, dan waaii het uit hot zuiden of zuid-was ten. Menschon«cracht kan hier niet helpen, slechts 'e hemels barmhartig heid alleen Doodsangst maakte zich na deze woorden van den loods, van de beide, kortelings nog zoo vroolijke meisjes meester. Van angst en koude sidde rend, hielden zij elkander omvat. Theocloor wikkelde zich in zijnen mantel, want de lucht, hoewel Kalm, waë Köud, Op d« lag de stilte des doods, het akelig stilzwijgen van den levenloozen nacht. De trage golven bewogen zich in lange breede bogen om het vaartuig, hieven het op, de den het dalen en rukten het dan met vreesellike snelheid de open zee tn. De lichten tn de vuurtorens schitter den ala kwaad voorspellende lucht verschijnselen nog slechte van verre en brandden hoe langer hoe droevi ger en zwakker. Nevelen stegen uit de zee op en breidden zich uit om de machtelooze boot, als een grijs met diamanten geborduurd lijkkleed •.vant de sterren blonken door den dunnen, nevelachtigen sluier heen. Links en rechts vertoonden zich glimmende strepen, die als met zilver uit de zwarte watoren opstegen. Een dof gebrui8ch liet zich van daar hoo- ren en drong in de ooren der ge dwongen zeevaarders. Wat is dat vroeg Theodoor. Zou er een schip in de nabijheid zijn Neen, hernam Mons, Het is het geluld der branding op de zand banken. Die witte vlakten, die ons aan alle kanten omringen, zijn het door de eb bloot gelaten zand der zee, de schrik aller zeevaarders, maar voor ons misschien eene redding. Ziet de breede, glinsterende streep daar vlak Yoor ons l Dat is het Voge- Ienzand, en daar verder rechts, die hooge glimmende verheffing. Is de Reus. De hemel geve, dat wij de boot op de een of andere zandbank kun nen laten aandrijven I Dan kunnen wij met den vloed de hoogte van den stroom met het aanbreken van den dag wel veder bereiken. Maar sleept de eb ons in de open zee, dan ia er bij menschen geen mogelijkheid yan red ding I Die kalmte der wanhoop, welke op berusting gelijkt, kwam over de on vrijwillige zeevaarders. De boot dreef al langer hoe sneller, want de eb had haar met volle kracht gevat. Vol komen windstilte heerschte op de sla pende zee, en was te vreeselijker en indrukwekkender, daar nergens een zeil te ontdekken, nergens een men- schelijk wezen te zien was. Slechts de meeuwen streken met hunne glinste rende vederen als lichtvonken over de vlakte der zee, of omkringden ln dichte scharen met een klagend ge schreeuw de voortschommelende boot. De banken van Dijkzand verdwenen alle uit het oog, de boot werd met onwederstaanbaar geweld door de eb- strooming naar de Holsteinsche kust heengeslingerd, slechts de Reus lag nog als eentg reddingsmiddel vlak voor het vaartuig. Mons, koelbloedig en voorzichtig, ook in het grootste gevaar, zocht de boot de gunstige richting te geven en hield steeds een oog op de zee geves tigd. Wel een half uur lang dreven de zeilenden zwijgend op de golven voort, zonder uitzicht op redding. Plotseling riep de oude Willem toe, dat hij het peillood zoude uitwer pen. Het geschiedde. Eene korte, ang stige, verwachtingsvolle poos, toen een vreugdekreet en de opwekkende woorden Wij zijn op den Reus I Den almachtige zij dank I sta melde de oude schipper. De zusters drukten elkander in het gevoel des wedergevonden levens luid snikkend aan het hart, terwijl Theo door zijn best deed, den jongen Wil lem te ondersteunen, die juist het zeil wilde uitspannen, daar eene koelte opkwam. Binnen weinige minuten schommelde de boot op de korte, dan sende golven, zij was den stroom ontkomen, luisterde weder naar het roer en snelde nu den 2ilveren wal van schuim te gemoet, waarmede de branding de zandbank omgordde. Moeten wij tegen deze brullende zee inzeilen vroeg Theodoor, door het gebrul der hrulschende golven ontzet. Er is geen gevaar bij, zeide Mons. De eb-branding krult, maar raast niet De gordel ls slechts smal en heeft geen kracht. Nog terwijl hij sprak, snelde de boot met een geweldigen stoot op het zand, even snel sprongen de loodsen over boord en duwden met aanmoe digend geroep bij eiken nieuwen golfslag het vaartuig verder het zand op, tot het op oen veiligen grond lag. De uitgeputte, sidderende meisjes stegen uit de boot, om, door Theodoor geleid, de onoverzienbare witte vlak te, die wel vochtig, maar veilig was, op te gaan, terwijl de loodsen de boot voor zoo ver mogelijk op het zand trokken en vastmaakten. Deze zandbanken, die aan den mond der Elbe zich in een schrikver wekkend aantal bevinden, zijn laag en verheffen zich bij de ebbe slechts weinige voeten boven de oppervlakte der zee. De vloed bedekt ze meestal met wit, krullend schuim, maar ook slechts weinige voeten hoog, zoodat zonder het geweld der altoos bran dende golven te rekenen, in geval van uitersten nood zelfs voor menschen een kort oponthoud aldaar niet on der de volstrekte onmogelijkheden be hoorde. De Reus, breeder en dus in 't midden meer dan de overige zand banken oprijzande, laat zelfs bij den vloed, wanneer de wind stil is, nog eene kleine, op een eiland gelijkende ruimte voor weinig menschen. Op deze verheffing begaf zich nn het kleine, zoo onverwacht in de open zee gedreven gezelschap, de meisjes met de hoop op een naderend schip de loodsen met die op het Invallen van den vloed en het omloopen van den wind. De middernacht was voorbij en nog sliep de zee want niet anders kan men den toestand eener kalme zee ten tijde der laagste ebbe noemen. De branding bruischte en brulde toet moer op het gladde oeverzand, zij rolde zachtjes ruischend over de vochtige kiezelsteenen, met wier, zee gras on schelpen spelende. Dit murmelen en suizen der slui merende golven klonk als het lang zame zwellen en zacht afloopen van een welluidend accoord. De zusters, door angst en afmat ting overweldigd, waren Ingeslui merd. TheoÖoor spreidde zijn mantel over haar uit, opdat de vochtige nachtdamp haar geen nadeel mocht cloao. Hij zelf liep met over elkan der geslagen araeti, en beschouwde de kalme zee, In dezen pijnlijken, gevaarvol!en toestond verliepen de minuten met martelende langzaamheid. De Hchte koelte w&9 verdwenen, de windstilte had iets drukkende, iets akeligs. Van lieverlede verdween het geflik ker der sterren, rondom den gezichts einder vormden de nevelen zich tot vaste massa's en bedekten in korten tijd don geheelen hemel, Utt de verte klonk een dof gemisch als dat van een onafgebroken rollenden donder. Theodoor luisterde met inspanning naar die onbekende toonen en vroeg eindelijk den ouden loods naar de oorzaak daarvan. Mons zag met zijn scherpe oogen onderzoekend in ds duisternis. Het ls vlood, zeide hij, die op den bodem der zee kookt en de gol ven van Engeland hier heen drijft, maar voegde hij er bij ik vrees, dat hij een ongenooden gast mede brengt. Het vuur op Helgoland, dat wij voor een half uur nog zoo duide lijk zagen, is in den neveldamp ver dwenen en thans, zie ginds in het Noord-Westen, daar springen blik semstralen als vurige slangen over de zee I Spoedig, zegt de arme kinde ren, dat zij de boot weder bestijgen l Als de vloed komt en zijn schuim over zand en duinen spuwt, dan heeft men zelden veel tijd te verliezen. Terwijl nu de zusters hare plaats to de boot weder innamen en de lood sen alles tot een spoedig vertrek ge reed maakten, vloog fluitend een windvlaag over de zandvlakte, de zee begon te bruischen, en rolde eenige vademen ver do bank op. Zuidwest, zeide Willem. Wat raadt gij, grootvader Bedaard, jongen, bedaard l En bras het zeil half aan den wind. Het zal terstond niet aan flarden gaan, maar werk zal het kosten. O, hemel, zie Theodoor, Elize, welk een prachtig Noorderlicht l riep thans Louise en wees naar den kant van Helgoland. Aller blikken volgden de hapd van het verbaasde meisje. Een heldere purperstreep, breed en gloeiend, steeg als een zuil uit de zee op, en barstte omhoog in duizend stralen. De streep werd hoe langer hoe brandender en verlichtte op een akelige wijze den nacht. Zelfs de zee begon dien gloed te weerkaatsen. De golven, door den vloed en enkele hevige windvlagen bewogen, kleurden zich rood en spat ten het bloedkleurige schuim in de glinsterende lucht. Zou dat het Noorderlicht zijn vroeg Theodoor, terwijl een dof ge knal dreunend over de steeds woeli ger wordende zee rolde. Neen, hernam Mons. Die gloed komt niet van het Noorderlicht, het is een schip dat brandt. Een brandend schip, riepen de meisjes, midden op zee, reddeloos aan twee vreeselijke elementen prijs gegeven l Wat moet er van die arme menschen worden Kunnen wij hen niet helpen, vader Mons Bidt den hemel, lieve kinderen, dat hij ons helpt. Wij zullen genoeg te doen hebben. Er komt een ouwe- der op, en de storm zal, hoewel mis schien kort, toch vreeseiijk worden. Sta, daar Is de rook I riep Wil lem, en inderdaad steeg een met vlammen gemengde rook midden uit de zee op. Hij nam hoe langer hoe meer toe, naderde snel en verlichtte weldra zee en zandbanken ver in de rondte. Daarbij verhief de wind zich hoe langer hoe heviger, de golven naderden als bloedige kaken op, als zij opspringend barstend en als hon gerige tijgers over de witte zandvlak ten heensprongen. Het is een stoomboot, zeide Mons, zijn boot met alle kracht door de branding sturende. Werp het zeil om, Willem, het is alles hetzelfde. Tegen den wind in te sturen, zou waanzinnig zijp, en dus willen wij tenminste onze plich ten als loodsen vervullen en de ln nood zijnden te hulp Bnellen. Het zeil vulde zich, slingerend vloog de sterke boot over de kokende bruischende golven den vreeselijken gloed tegemoet, die nu steeds nader kwam. Spoedig onderscheidde men den zwarten romp, voor de helft in vlam staande. De hooge schoorsteen, gloeiend, waggelend, spuwde dichte stralen vuur hoog in de lucht. In kor te tusschenruimten vielen langzaam weggalmende noodschoten, die bij 't huilen van den wind, bij het gebulder en gedruisch van den thans losbar stenden storm nauwelijks te onder scheiden waren. Het brandende schip, daA op de vleugelen des stooms steeds naderbij kwam, leverde zulk een verheven ge zicht op, dat de bemanning van de boot, hoewel zelve in levensgevaar, alles om zich heen vergat eai slechts het onbeschrijfelijk vreeseiijk schoo ne schouwspel zwijgend aanstaarde Zoo ver het oog reikte, scheen de zee in purper gehuld, die als dons door den storm masten hoog opjaagde en ln gloeiende vonken, in vurige vlok ken, werd rondgestrooid. Sissend, brandend, vlammend dreef de wind losgerukte einden touw, flarden van zeilen, sprieten en latten van het brandende schip in de woedende gol ven, en een breede, fonkelende streep van vlammen door gillende meeuwen omfladderd, volgde de boot en over dekte de schuimende zee met een bliksemenden mantel van gloed. Thans steigerde het schip als een wild ros, een ontzaggelijke golf slin gerde het opnieuw omhoog en liet het toen brutschend en krakend we der op het zand vallen. Een ontzet tende kreet der bangste vertwijfeling drong ie bemanning der kleine boot in de ooren. Toon werd alles stil, slechts het fluiten van den wind, het gedruisch en gebrul van den vloed, liet zich hooren door het geknetter der vlammen. De verongelukte stoom boot was op den Reus gestrand. Zuidwest ten westen, Willem I Het zeil dicht aan den wind I En nu de schipbreukelingen te hulp, riep Mons, rukte met reuzonsterke hand het roer om. en de boot door wind en vloed gegrepen, snorde als een meeuw over de toppen der golven. De geheele voorsteven der stoom boot stond tot aan de kiel fn vlam, slechts hei achterdek waa door den brand nög hiel aangeiaet, ofschoon een zwarte walm uit de kajuit-ven sters drong en slangachtig» vlammen- spitsen van alle kanten het hout lek ten. De machine werkte nog en de raderen rolden, als door eenen boo- zen geest gedreven, met toachteloos geweld in de golven rond, sand en wier opwoelende, Theodoor en zijne zusters, hun eigen gevaar bij het grooter gevaar der manschappen op het brandende schip vergetende, lieten hunne doe ken wapperen, tot een teekeoi van naderende hulp. Ook bemerkte men spoedig de naderende reddingsboot. Een klein hoopje vrouwen, mannen en kinderen had zich dicht om het roer opeen gedrongen, in welles rad spaken de stuurman nog werktuige lijk de hond legde. Het grootste ge deelte der passagiers was ln de eeni ge boot onder gelelde van den kapi tein ontvlucht. De golven braken met vreeselijke kracht op het gestrande schip en over stelpten soms den brandenden ko lossus, zonder den vuurgloed te kun nen blnsschen. Hitte en golfgeweld verhinderden de loodsen, het schip zoo dicht te naderen, dat de redding der jammerenden, die aan eenen ze keren dood prijs gegeven waren, kon beproefd worden. Ook hadden dezen alle tegenwoordigheid van geest zoo zeer verloren, dat niemand een hand uitstak, om de met de golven worste lende boot ook slechts een touw toe "te werpen. Door onvermoeid roepen en wenken kwam eindelijk een nog jeugdig man tot bezinning, die een kind van drie tot vier jaren in zijue armen hield, terwijl een nog jonge vrouw ln onmacht op zijn schoot lag. Hij schoof de halfdoods zacht op zij de, logde het kind naast haar, greep een touw en slingerde het met de kracht der wanhoop naar de boot. Het viel nog daarover heen ln zee. Willem greep het met eene geoefende hand, maakte het aan den steven vast en riep de schipbreukelingen met alle kracht toe, dat zij de boot door de branding heen naar zich toe moesten trekken 1 Deze woorden gaven ook de overi gen moed. Mannen en vrouwen, de mogelijkheid van redding voor zich ziende, sloegen de handen aan het werk, zoodat na geweldige pogingen de gevaar-dreigende branding ge lukkig te boven werd gekomen en de boot dicht onder den spiegel van het brandende schip, t-egen den hevigsten aandrang der golven beveiligd kon aanleggen. Met moeite en steeds in gevaar door de bruischende zee verslonden te worden, gleden de passagiers van het schip langs een vastgemaakt touw in het kleine loodsvaartuig neder, welke nauwe ruimte op een bedenke lijke wijze vol werd. Nog slechts drie personein bleven te x-edden over, een jong gehuwd paai* en de stuurman. Genoeg 1 beval Mons. De boot kan niet meer dragen 1 Wij hebben nauwelijks twee handen breed boord, de vloed wast nog, de wind is tegen en de zee onstuimig. O, barmhartigheid 1 jammerde de jonge vrouw. Neem ons nog in, de hemel zal u beschermen I De zee geeft niet om uw gekerm, hernam de oude Mons barsch, en be val Willem het touw te kappen. Halt I riep de stuurman van het brandende schip. Twee personen kan de boot nog dragen, een derde zou hem doen ondergaan. Vader MonB, gij kent mij I Mijn zoon I Christiaan, mijn zoon 1 riep de grijsaard, strekte zijne handen smeekend naar hem uit en bad meer met de oogen dan met de lippen, dat hij in de boot mocht springen, eer het te laat w$e. Ik ben het, vader, zei de stuur- man. De hemel zij u genadig, zoo als gij menschelijk zult zijn. Dit hier zijn mijne dochter en mijn schoon zoon. Neem hen op, red hun jeugdig leven 1 Ik blijf als stuurman op mijn post l Zoo lang nog twee planken sa men blijven, zal ik toet van. de plaats wijken. Mijn oom I kermde Willem. Christiaan 1 Mijn lang gemist kind, dat mijne oude oogen sedert twintig jaren niet gezien hebben, jammerde de grijsaard, 0, spring over, kom aan mijn hart, opdat ik gerust moge sterven I Zeilt met God klonk het dof uit den gloeienden walm, die alles omhulde, men hoorde een gil en de woorden „Vader I vader 1", Vervol gens gleed een man, zijn jonge, half doods vrouw in zijne armen houden de, in de boot neder. Mijn boot is sterk, zij zal ons dragen I riep Mons met vertwijfe ling. De boot zou zinken, en de zee u allen verslinden, klonk wederom de stem van den stuurman van het brandende schip. Toen hoorde men den slag eener bijl, het touw sloeg 'n de zee en een geweldige golf slingerde de bijna overladen loodsboot van de stoom boot een groot eind ver in de zee. Het was onmogelijk met bet zoo vol ge laden kleine vaartuig het schip op nieuw te naderen, welke pogingen de ongelukkige grijsaard daartoe ook in het werk stelde. De eene golf na de andere rolde tusschen vader en zoon en noodzaak ten eindelijk den loods van zijne vruchtelooze bemoeiingen af te zien. Het schip stond nu to volle vlam. Het barstte in het itodden van elkan der, zoodat de branding midden daardoor heensloeg. In sommige oogenblikken zag men de zware ge stalte van den stuurman, door den gloed verlicht recht op bij het roer staan. Eindelijk braken ook hier de vlam men uit, de geredden hooi*den een luiden kreet en een zwaren val in het water. Allen luisterden zwijgend, maar het bleef rondom stil. Slechts de meeuwen krijschten luider dan gewoonlijk, daarentengen scheen de zee bedaarder te worden. De storm had uitgewoed, sterren blonken we der door de scheurende wolken, slechts ln de verte rolde nog de don der, en fonkelde nog bleek en zwak een enkele bliksemstraal. Hij heeft voleindigd, zeide Mons, zijn handen vouwend. God zij zijn brave zeemansziel genadig en bedde hem ïMhi op den bodem dgr zee I De boot, ofschoon bovenmate bela den, zeilde^ door den hoogen vloed- gedrag011, tamelijk snel den mond der Elbe lin. De zandbanken bedreigden 't niet diepgaande vaai-tuig met geen gevaar, on zoo bevond het zich in kor ten tijd weder op de hoogte van Neu werk. De gloed van het brandende schip werd hoe langer hoe flauwer, ln het Oosten schemerde de dageraad. De zee bedaarde, de wind werd vast en de geredden zeilden met veilige gerustheid het land tegemoet» Hier wachtte een nieuw, ongewoon schouwspel de zustors, die thans, niettegenstaandeii den doorgestanen angst, hunnen inval toch zegendon er zich niet weinig daarop lieten voor staan, dat hunne zoogenaamde eigen zinnigheid de aanloicling geworden was tot de redding van zoovele onge- lukkigen. Van alle kanten schoter loodsbooten iin de duisternis hou voorbij, de meesten stilop sommi gen vroeg men of er goederen op het brandende schip te redden waren? Maar Mons noch Willem antwoorden de vragers. Werktuigelijk vervulden zij hun plicht als zeelieden, maar geen woord kwam meer over hunne lippen. Bij den eersten straal der .zon land de de boot te Cuxhaven. Mons droeg zijn kleindochter op zijn sterken arm naar zijn hut. De schrik, en het ver lies haars vaders had haar van hare zin vermogens beroofd en een hevige koorts op den hals gehaald. Ook Theo door en zijne zusters volgden den ouden Mons wiens rechtmatige smart, wiens wanhopig stilzwijgen hen voor zijn verstand dedeix vreezen. Op den avond van denztófd**n dag liepen oud en jong aan het strand bijeen. Half verbrande planken, lat ten, verzengd touwwerk dreef aan het strand. Maar meer dan dit boeide een voorwerp, hetwelk op een halve mijl afstand op de Elbe dreef, de op merkzaamheid der loodsen. Men sprang in de booten en zeilde daar heen. Het was eene omgeslagen boot uit welker bouw en kenteekenen men duidelijk kon bemerken, dat hij tot de verbrande stoomboot behoord had De bemanning was zeker in den storm omgekomen. Ook Mons ging, meer uit oude ge woonte dan uit nieuwsgierigheid naar het strand. Theodoor en il-em ver gezelden hem. Allen beschouwden met innerlijken zielsontroering de treuri ge teekenen van het vreeselijke ouge- luk, waarvan zij ooggetuigen geweest waren. Het geheele strand was met verbrande stukken van het schip be dekt. Maar wat is dat? Uit de bruine draden van het zeewier steekt een- arm te voorschijn I De eenzame wan delaars ijlen daarheen, bevrijden hot lijk van die walgelijke planten; de tranen storten Mons uit de oogen, hij werpt zich op den dood©, want het is zijn zoon, de brave stuurman. Men droeg den drenkeling naar de hut van Mons. De oude vader zat den geheelen nacht bij het flauwe licht eener traarilamp bij het lijk, en hield toet op het te beschouwen. Eindelijk boog hij het hoofd en liet het snik kend op de borst zijns zoons rusten. Zoo vonden hem den volgenden mor gen vroeg Theodoor en zijn© zusters. Eene beroerte had den oud«-n loods gedood. Drie dagen later begroef uien vader en zoon. Het geheele oodson- gildo geleidde hun oudste ten grave. Ook Theodoor en zijne zusters ont braken niet bij de begrafenisplechtig heid. De geredde kleindochter her stelde eerst lang nadei*hand van de zenuwkoorts en begaf zich aiel horen echtgenoot naar Linnen 's lands uin niet in de onmiddellijke nabijheid te zijn van het tooneel, waar de ver schrikkelijkste gebeurtenissen haars leven had plaats gegrepen. (U. Crt.) OORZAAK VAN DEN REUK VAN TEGEN ELKANDER GESLA GEN KIEZELS EEN EN. Kiezelsteenen, sterk gewreven of tegen elkaar geslagen, verspreiden een onaangenamen reuk, die aua dien van gezengde haren herinnert. J. en A. Piccard hebben floor proe ven uitgemaakt, dat de oorzaak daarvan in het betasten met de han den gelegen is. Steenen, door uitgloeien gezuiverd en daarna alleen met goed gewas- schen handschoenen aangepakt, ge ven bij het tegen elkaar slaan geen reuk meer. Voorts hebben zij denzelf den reuk verkregen door een platina- draad te betasten en dan door een Ivanischen stroom tot 200-300 gr. C. verhitten. Even hooge tempera tuur moet dus door het slaan of wrij ven worden bereikt, zal men den reuk waarnemen. Men kan aan gegloeide kiez%?stee- nen zoo lezen wij in het „Album der Natuur" ook andere geuren meedeelen. Worden zij bevochtigd met een spoor eener oplossing, die rattekruit en azijnzuren natron bevat, dan geven zij tégen elkaar geslagen den ondraaglijken reuk naar kafco- dyl. Met suiker of met zwavel in aan raking gebracht, geven zij aldus i*es- pectlevelijk den reuk naar caramel of naar zwavellgzuur. Het is vei'bazend welke geringe hoe veelheden stof hiervoor noodig zijn 5 trouwens weet men, dat ons reuk orgaan uiterst geringe hoeveelheden riekende stoffen kan waarnemen. THAW'S FIDEELE GEVANGENIS. Thaw, de Amerikaanscho million- nalr, die den architect Stanford White overhoop schoot, versmacht, in afwachting van wat het lot hem voorbehoudt, niet bepaald, wat men kan noemen op het traditioneels „muffe kerkerstroo". De heer Thaw bewoont in de ge vangenis van Duchess County-Gard een riante woning en rookt de fijnste Hayajuxa-slgaartjes, waarvan de kas ten van zijn rooksalon rijkelijk zijn voorzien. Want natuurlijk beschikt de heer Thaw over een rookkamer, die aan de eene zijde door zijn slaap kamer, aan de andere zijde door zijn werkkabinet wordt begrensd. Iets verder liggen de badkamer en poe- tien pidere vertrekken. Alle dertien „cellen" van den gevangene komo.a uit op een breodö gang toet

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1908 | | pagina 14