legemhetfeii, toeoi hij met eene rector
baak had. k3nnis gemaakt, geboekt-
Ni et onmogelijk is hei, dat zijne
•Vrienden hem Slxob noemden, omdat
rt,Peter" tn de dieventaal een horloge
beteekent, zoodot hierdoor een ver-
warring van begrippen zou hebben
kunnen ontstaan.
En dienzelfden avond werd de slag
geslagen.
Het was de kamenier der hertogin,
die het eerst alarm sloeg.
De hertogin vertrok met den snel
trein 3.45 uit King's Cross naar Schot
land, om haron zoon te bezoeken. Zij
Was uit haar rij tuig gestapt en op het
perron gekomen, gevolgd door den
•lakei met de handbagage. En de ka
menier, die heft juweelenkistjo onder
hare bijzondere hoede had, wilde dit
juist uit het rijtuig nemen, toen zij
ontdekte, dat het verdwenen was.
Terstond herinnerde zij zich, dat ze
een oogenblik te voren tegen het lijf
galoopen was door een zwaar gebouw
den, ruwen kerel, die een bak met
timmergereedschap op den schouder
droeg. En in verband hiermede kwam
zij op het vermoeden, dat de juwee
lendoos gestolen moest zijn. Zij deed
een geweldig grooten mond open, de
staitionbeambten werden gealarmeerd
en de hertogin vertrok naar Schat-
lamd zonder hare ju woelen.
Maar de beschrijving, die de kar
tnenier gai van den man, met wien
tij in botsing kwam welke man ook
door den koetsier der hertogin was
gezien leidde dienselfden avond tot
de aanihouding van Shob Laxtotn, bij
wien echter niets gevonden werd en
die plechtig zijne onschuld bezoer.
Men hield hem echter niettemin ach
ter slot en grendel. Want de politie
was overtuigd, dat Laxton, 200 niet
de feitelijke dief, toch diens mede
plichtige was, an dat zijne botsing
toet de kamenier eenvoudig een stra
tegische manoeuvre was geweest, om
de bewegingen van den eigenlijken
ïoover te dekken.
De hertogin van Cottswold was
door het verlies van hare kleiruoodièn
zeer terneergeslagen, minder nog om
de groots geldswaarde er van, dan om
de herinneringen, die er aan verbon
den waren. Evenwel, al de nasporki
en van de politie bleven vruchtedoos,
hob Laxton moest wegens gemis aan.
schuldbewijs uit do gevangenis ont
slagen worden, en de hertogin, na alle
hoop op het wederzien van hare kost
baarheden te hebben opgegeven^ keer
de weder naar de Borough terug en
:,ward weer zuster Martha, do armen-
fcezoekster.
Op een grauwen namiddag in De
cember zat zij thuis bij haar vuur. Zij
Was moede, want zij had een zwaar
'dagwerk achter zich. De winter was
zeer streng ingevallen, de nood onder
de armen grooten de tooneelen van
ellende, die zuster Martha had bijge
woond, bedrukten haar met een be
sef van machteloosheid.
Daar kwam het dienstmeisje juf-
lrouw Saxby was uit haar zeggen,
dat er een© vrouw was can haar te
Spreken. De vrouw werd binnengelar-
ten. Het was Lou Misters, vervallen esn
ibleek, met roodgeschreide oogen.
Wei, Lou, zie ik u weer eens
riep de hertogin verrast. Zij kende de
'geschiedenis dar jonge vrouw, die in
drie maanden, sedert zij aan juffrouw
Saxby het bundeltje ter bewaring had
'gegeven, niet meer over haar drem
pel was getreden. Zij had gehoord,
dat Jim Misters, na eeuige weken den
gebraden haan te hebben uitgehan
gen, met zijn vrouw heftig ruzie had
gemaakt, haar tegen den grond ge
slagen en schandelijk mishandeld
had, an daarna met zijne moeder er
van door was gegaan, waarna er
van hem in de buurt niets meer ver
bomen was.
Het is u slecht gegaan, Lou, zei-
de de hertogin vol deelneming. Ik heb
er van gehoord. Wat kan ik voor u
doen
Het vrouwke zag haar een oogen-
,blik door hare tranen heen aan, en
zeide toen
Jim is dood
Dood Wat zegt -gij Hoe
is dat gekomen
Ik weet het niet. Ik heb het dezen
morgen eerst gehoord. Ik ben terug
in de fabriek, weet ge, maar ik woon
niet meer in de Borough. Zijne moe
der is het mij in de fabriek komen
vertellen.
Ja, ja, ik weet er alles van. Het
Is eene treurigs geschiedenis 1
Ik geloof, niet dat hij slecht zou
geworden zijn, snikte het vrouwke,
als hij geen slechten omgang gevon
den had. Maar het baat nu niets
meer, daarover nog te praten.
Wat kan ik doen om u te helpen,
Lou?
Niets, mevrouw. Ik heb werk, eai
ik kan mijzelf helpenMaar ik torn
bij u voor iets anders. Ik moest udas
komen ver teilen van Jim, omdat
omdat...
Zij bleef steken.
Wel, Lou, gij hoeft niet bang te
wezen om mij alles te zeggen.
Ik ben ook niet bang. Maar ik
schaam Tnij .Het is wel hard, dat ik
dat nog moet nahouden, nu hij dood
ligt» Maar ik moet het toch wel... Me
vrouw, gij hebt boven een bundeltje,
dat ik drie maanden geleden, toen
gij niet thuis waart, aan uwe huis
houdster te bewaren gaf.
Ja. wilt gij hot terug hebben?
Dan zal ik het gaan halen.
Nog niet, mevrouw. Eerst moet
ik u nog iets zeggen... Het was... het
Was Jim, die.... die uwe Juweslen ge
ittóen heeft...
Wat Hij riep de hertogin.
Ja, mevrouw.... Ik weet, wie gij
jijt, üitó ge, hoewel ik het u nooit heb
laten merken. En Jim, die wist het
pok. En toen gij terug ging naair uw
jroot huis aan het Square, toen beb-
öen Jim en nog een ander een door
trapte boef de handen Ineen gesla
gen om u te bestelen. Jim nam de ju-
tveelondoos uit uw rijtuig, terwijl de
jmder hem dekte door tegen uwe ka
menier aan te loopen. Hij bracht de
muilen thuis. Maar hij was bang.
want hij had gezien, dat zij zijo maat
al ingerekend hadden. Lou, zeide hij.
tegen mij, ik vrees dat hij klappen zal
bm zijn eigen huid te redden. Dus
^ets ik voor een tijdje de plaat
engt gij dus do juwaeten naai* den
puden Salomons. Die weet, wat hij er
mee moet doen, èfi hij *aS toet tnij
wel afrekenen,
Dus uw man gaf a mijne Juwee-
len?
Ja, mevrouw. Zij waren trt een
zakdoek gebonden. De doos wierpen
ze weg.
En gij hebt ze naar dien Salo
mons gebracht?
Neen, mevrouw, dat niet Ik stak
den zakdoek tusschen wat kleeren.
Daar maakte ik een pakje van, en dat
bracht ik aan uwe huishoudster.
En in dat pakje dus....
Ja, mevrouw, gij rijt goed voor
mij geweest, en ik wilde er niet de
hand in hebben om u te bestelen. He
wilde, dat gij uwe juweelen terug
zoudt hebben en dat was dus de
énige manier, zonder Jtm to verklap
pen. Maar nu Jim dood is, nu komt
heit ca- niet mesr op aan. Alleen bid Ik
u, mevrouw, zeg het aan niemand an
ders. Want ik zou niet gaarne nu nog
worden nagewezen als de vrouw van
eon dief.
Arm schepsel I zeide de hertogin.
Nu begrijp ik, waarom uw man u zoo
gruwelijk mishandelde». Gij hebt voor
uwe eerlijkheid bitter moeten lijden.
Ik zeide tegen Jim, dat hij mij
kon mishandelen ,maar dat hij niet
zou weten, wat ik met de juweelen
had gedaan. Zij zouden in uw huis
niet meer veilig zijn geweest, als ik
het hem gezegd had.
Ga zitten, Lou, zeide de hertogin.
Ik zal naar boven <man en het pakje
halen. Ge kunt het dam zelf openen.
Lou maakte het bundeltje los, en
toen zij aan den zakdoek kwam, dien
zij tusschen de kieeren had verstopt,
opende zij dien en stortte den imhoud
In den schoot der hertogin.
Daar zijn zij, mevrouw, zei zij,
net zooals Jim ze mij gaf. Ik ben blij,
u te hebben kunnen bewijzen, dai ik
nieit ondankbaar ben, voor al wat gij
voor mij hebt gedaan.
De hertogin deed van hot terugvin
den barer verlorene kleinoodièn be
richt aan de politie.
Mijn eigendom, zeide zij, is mij
teruggebracht door een onschuldig
persoon, die niet de hand heeft gehad
iin den diefstal.
En dit niettegenstaande de ster
ke drukking, die er door de politie op
haar geoefend werd was alles, wat
de hertogin van Cottswold wilde bij
dragen tot de oplossing van het ge
heim harer gestolen juweelendoos.
Lou Misters verdient nog mot hard
werken haar brood in de fabriek. De
hertogin had heel wat voor haar wil
len doen, maar Lou wil uit hare han
den niets meer ontvangen.
Jim vertrouwde mij, zegt zij, eaa
toch heb ik hem verraden. Dat was al
erg genoeg. Maar ala ik nu ook nog
geld aannam, voor hetgeen ik heb ge
daan, dan zou ik mijzelf mijn leven
lang verfoeien.
(N. R. Ct)
De Nacht op de Zandbank
Op de hoogte tusschen Cuxhaven
en Manie zeilde een eenzame boot»
De zon ging gloeiend onder in de
zacht bewogen zee. Op de vuurtorens
van Cuxhaven en Neuwerk werden
ae lampen ontstoken. De stuurman
der boot, een grijsaard met witte haa
ien die de frissche wind om zijn
verweerd gelaat deed spelen, wendde
bel roer, om naar het land terug te
zeilen.
Keeren wij reeds terug, vroeg
hal jongste der belde meisjes, die in
gezelschap van haren broeder, mei de
beide loodsen de eenige menschen wa
ren in de sterke, goed de zee bou
wende boot. Och, vader Mons, nog
tbr, gang I Daar komen juist een
paar heerlijke, breede, hooge golven
aan, die moesten wij nog genieten.
Hf.t is zoo genoeg, schoone da
me, zeide de oude en hield het roer
liard bakboord. Wij moeten terug,
d« nach* breekt aan, de wind is ver
anderlijk, de zee kookt.
Maar, goede, beste Mons, ver
volgde Louise, en zag den loods vrien
delijk aan, op één golf komt het er
toch niet aan. En ik vind het zoo
aangenaam, als de boot zoo zacht
wordt opgeheven, en het zilveren
schuim zoo frisch mij besproeit. Toe,
nog eer. gang
Werp het zeil om, jongen, beval
barsch de grijze loods. Het valt
.ïoeilijk, jonge meisjes iets af te
f-'aan. Hola, zuid-oost ten zuiden,
scherp gebrast, dicht aan den wind.
De boot vloog fluitend de aandrin
gende golven over. De meisjes lach
ten. schreeuwden, juichten in over
moed der vreugde, ofschoon zij van
het geduchte bad doornat waren,
Mons lachte mede. Hij liet golf op
golf tegen de boot breken, tot de
doornatte meisjeseindelijk zelf hem
verzochten, het nu daarbij te laten.
-- Nu, als gij tevreden zljt, schoo
ne dames, haal dan de schoten maar
wederom, Willem, zeide de stuur
man lachend. Het wordt tijd, de
eb is begonnen en de wind verflauwd.
Neem den riem, Willem, en doe fik
se ha slagen, dat wij den stroom ont-
gaaai. Wij drijven al op de hoogte
van Neuwerk. Waar kijkt gij naar.
Willem
De boot drijft, zei de jongeling
neerslachtig.
Drijft? schreeuwde Mons, en
toch blaast de wind in het zeil
Hij boog zich over den rand van
het vaartuig en scheen al zijn ziiinen
in te spannen, om de bewegingen
der grauwgele golven waar té ne
men.
Zoo waar, de boot drijft l her
haalde de grijsaard, nam z!jn muts
af, maakte hot roer vast en vouwde
sidderend de handen.
Wat scheelt u toch, goede lie
den vroeg Theodoor, die thans eerst
de werkeloosheid der loodsen be
speurde.
Da eb sleept ons mede, de wind
stnat, en komt er al een koeltje, dan
waaii het uit hot zuiden of zuid-was
ten. Menschon«cracht kan hier niet
helpen, slechts 'e hemels barmhartig
heid alleen
Doodsangst maakte zich na deze
woorden van den loods, van de beide,
kortelings nog zoo vroolijke meisjes
meester. Van angst en koude sidde
rend, hielden zij elkander omvat.
Theocloor wikkelde zich in zijnen
mantel, want de lucht, hoewel Kalm,
waë Köud, Op d« lag de stilte des
doods, het akelig stilzwijgen van den
levenloozen nacht. De trage golven
bewogen zich in lange breede bogen
om het vaartuig, hieven het op, de
den het dalen en rukten het dan met
vreesellike snelheid de open zee tn.
De lichten tn de vuurtorens schitter
den ala kwaad voorspellende lucht
verschijnselen nog slechte van verre
en brandden hoe langer hoe droevi
ger en zwakker. Nevelen stegen uit
de zee op en breidden zich uit om de
machtelooze boot, als een grijs met
diamanten geborduurd lijkkleed
•.vant de sterren blonken door den
dunnen, nevelachtigen sluier heen.
Links en rechts vertoonden zich
glimmende strepen, die als met zilver
uit de zwarte watoren opstegen. Een
dof gebrui8ch liet zich van daar hoo-
ren en drong in de ooren der ge
dwongen zeevaarders.
Wat is dat vroeg Theodoor.
Zou er een schip in de nabijheid
zijn
Neen, hernam Mons, Het is
het geluld der branding op de zand
banken. Die witte vlakten, die ons
aan alle kanten omringen, zijn het
door de eb bloot gelaten zand der zee,
de schrik aller zeevaarders, maar
voor ons misschien eene redding.
Ziet de breede, glinsterende streep
daar vlak Yoor ons l Dat is het Voge-
Ienzand, en daar verder rechts, die
hooge glimmende verheffing. Is de
Reus. De hemel geve, dat wij de boot
op de een of andere zandbank kun
nen laten aandrijven I Dan kunnen
wij met den vloed de hoogte van den
stroom met het aanbreken van den
dag wel veder bereiken. Maar sleept
de eb ons in de open zee, dan ia er bij
menschen geen mogelijkheid yan red
ding I
Die kalmte der wanhoop, welke op
berusting gelijkt, kwam over de on
vrijwillige zeevaarders. De boot dreef
al langer hoe sneller, want de eb
had haar met volle kracht gevat. Vol
komen windstilte heerschte op de sla
pende zee, en was te vreeselijker en
indrukwekkender, daar nergens een
zeil te ontdekken, nergens een men-
schelijk wezen te zien was. Slechts de
meeuwen streken met hunne glinste
rende vederen als lichtvonken over
de vlakte der zee, of omkringden ln
dichte scharen met een klagend ge
schreeuw de voortschommelende boot.
De banken van Dijkzand verdwenen
alle uit het oog, de boot werd met
onwederstaanbaar geweld door de eb-
strooming naar de Holsteinsche kust
heengeslingerd, slechts de Reus lag
nog als eentg reddingsmiddel vlak
voor het vaartuig.
Mons, koelbloedig en voorzichtig,
ook in het grootste gevaar, zocht de
boot de gunstige richting te geven en
hield steeds een oog op de zee geves
tigd. Wel een half uur lang dreven
de zeilenden zwijgend op de golven
voort, zonder uitzicht op redding.
Plotseling riep de oude Willem
toe, dat hij het peillood zoude uitwer
pen. Het geschiedde. Eene korte, ang
stige, verwachtingsvolle poos, toen
een vreugdekreet en de opwekkende
woorden
Wij zijn op den Reus I
Den almachtige zij dank I sta
melde de oude schipper.
De zusters drukten elkander in het
gevoel des wedergevonden levens luid
snikkend aan het hart, terwijl Theo
door zijn best deed, den jongen Wil
lem te ondersteunen, die juist het zeil
wilde uitspannen, daar eene koelte
opkwam. Binnen weinige minuten
schommelde de boot op de korte, dan
sende golven, zij was den stroom
ontkomen, luisterde weder naar het
roer en snelde nu den 2ilveren wal
van schuim te gemoet, waarmede de
branding de zandbank omgordde.
Moeten wij tegen deze brullende
zee inzeilen vroeg Theodoor, door
het gebrul der hrulschende golven
ontzet.
Er is geen gevaar bij, zeide
Mons. De eb-branding krult, maar
raast niet De gordel ls slechts smal
en heeft geen kracht.
Nog terwijl hij sprak, snelde de
boot met een geweldigen stoot op het
zand, even snel sprongen de loodsen
over boord en duwden met aanmoe
digend geroep bij eiken nieuwen
golfslag het vaartuig verder het zand
op, tot het op oen veiligen grond
lag.
De uitgeputte, sidderende meisjes
stegen uit de boot, om, door Theodoor
geleid, de onoverzienbare witte vlak
te, die wel vochtig, maar veilig was,
op te gaan, terwijl de loodsen de
boot voor zoo ver mogelijk op het
zand trokken en vastmaakten.
Deze zandbanken, die aan den
mond der Elbe zich in een schrikver
wekkend aantal bevinden, zijn laag
en verheffen zich bij de ebbe slechts
weinige voeten boven de oppervlakte
der zee. De vloed bedekt ze meestal
met wit, krullend schuim, maar ook
slechts weinige voeten hoog, zoodat
zonder het geweld der altoos bran
dende golven te rekenen, in geval van
uitersten nood zelfs voor menschen
een kort oponthoud aldaar niet on
der de volstrekte onmogelijkheden be
hoorde. De Reus, breeder en dus in
't midden meer dan de overige zand
banken oprijzande, laat zelfs bij den
vloed, wanneer de wind stil is, nog
eene kleine, op een eiland gelijkende
ruimte voor weinig menschen.
Op deze verheffing begaf zich nn
het kleine, zoo onverwacht in de open
zee gedreven gezelschap, de meisjes
met de hoop op een naderend schip
de loodsen met die op het Invallen
van den vloed en het omloopen van
den wind.
De middernacht was voorbij en nog
sliep de zee want niet anders kan
men den toestand eener kalme zee
ten tijde der laagste ebbe noemen.
De branding bruischte en brulde toet
moer op het gladde oeverzand, zij
rolde zachtjes ruischend over de
vochtige kiezelsteenen, met wier, zee
gras on schelpen spelende.
Dit murmelen en suizen der slui
merende golven klonk als het lang
zame zwellen en zacht afloopen van
een welluidend accoord.
De zusters, door angst en afmat
ting overweldigd, waren Ingeslui
merd. TheoÖoor spreidde zijn mantel
over haar uit, opdat de vochtige
nachtdamp haar geen nadeel mocht
cloao. Hij zelf liep met over elkan
der geslagen araeti, en beschouwde
de kalme zee,
In dezen pijnlijken, gevaarvol!en
toestond verliepen de minuten met
martelende langzaamheid. De Hchte
koelte w&9 verdwenen, de windstilte
had iets drukkende, iets akeligs.
Van lieverlede verdween het geflik
ker der sterren, rondom den gezichts
einder vormden de nevelen zich tot
vaste massa's en bedekten in korten
tijd don geheelen hemel, Utt de verte
klonk een dof gemisch als dat van
een onafgebroken rollenden donder.
Theodoor luisterde met inspanning
naar die onbekende toonen en vroeg
eindelijk den ouden loods naar de
oorzaak daarvan.
Mons zag met zijn scherpe oogen
onderzoekend in ds duisternis.
Het ls vlood, zeide hij, die op
den bodem der zee kookt en de gol
ven van Engeland hier heen drijft,
maar voegde hij er bij ik vrees,
dat hij een ongenooden gast mede
brengt. Het vuur op Helgoland, dat
wij voor een half uur nog zoo duide
lijk zagen, is in den neveldamp ver
dwenen en thans, zie ginds in het
Noord-Westen, daar springen blik
semstralen als vurige slangen over
de zee I Spoedig, zegt de arme kinde
ren, dat zij de boot weder bestijgen l
Als de vloed komt en zijn schuim over
zand en duinen spuwt, dan heeft men
zelden veel tijd te verliezen.
Terwijl nu de zusters hare plaats to
de boot weder innamen en de lood
sen alles tot een spoedig vertrek ge
reed maakten, vloog fluitend een
windvlaag over de zandvlakte, de zee
begon te bruischen, en rolde eenige
vademen ver do bank op.
Zuidwest, zeide Willem. Wat
raadt gij, grootvader
Bedaard, jongen, bedaard l En
bras het zeil half aan den wind. Het
zal terstond niet aan flarden gaan,
maar werk zal het kosten.
O, hemel, zie Theodoor, Elize,
welk een prachtig Noorderlicht l
riep thans Louise en wees naar den
kant van Helgoland.
Aller blikken volgden de hapd van
het verbaasde meisje. Een heldere
purperstreep, breed en gloeiend, steeg
als een zuil uit de zee op, en barstte
omhoog in duizend stralen. De streep
werd hoe langer hoe brandender en
verlichtte op een akelige wijze den
nacht. Zelfs de zee begon dien gloed
te weerkaatsen. De golven, door den
vloed en enkele hevige windvlagen
bewogen, kleurden zich rood en spat
ten het bloedkleurige schuim in de
glinsterende lucht.
Zou dat het Noorderlicht zijn
vroeg Theodoor, terwijl een dof ge
knal dreunend over de steeds woeli
ger wordende zee rolde.
Neen, hernam Mons. Die gloed
komt niet van het Noorderlicht, het
is een schip dat brandt.
Een brandend schip, riepen de
meisjes, midden op zee, reddeloos
aan twee vreeselijke elementen prijs
gegeven l Wat moet er van die arme
menschen worden Kunnen wij hen
niet helpen, vader Mons
Bidt den hemel, lieve kinderen,
dat hij ons helpt. Wij zullen genoeg
te doen hebben. Er komt een ouwe-
der op, en de storm zal, hoewel mis
schien kort, toch vreeseiijk worden.
Sta, daar Is de rook I riep Wil
lem, en inderdaad steeg een met
vlammen gemengde rook midden uit
de zee op. Hij nam hoe langer hoe
meer toe, naderde snel en verlichtte
weldra zee en zandbanken ver in de
rondte. Daarbij verhief de wind zich
hoe langer hoe heviger, de golven
naderden als bloedige kaken op, als
zij opspringend barstend en als hon
gerige tijgers over de witte zandvlak
ten heensprongen.
Het is een stoomboot, zeide
Mons, zijn boot met alle kracht door
de branding sturende.
Werp het zeil om, Willem, het
is alles hetzelfde. Tegen den wind
in te sturen, zou waanzinnig zijp, en
dus willen wij tenminste onze plich
ten als loodsen vervullen en de ln
nood zijnden te hulp Bnellen.
Het zeil vulde zich, slingerend
vloog de sterke boot over de kokende
bruischende golven den vreeselijken
gloed tegemoet, die nu steeds nader
kwam. Spoedig onderscheidde men
den zwarten romp, voor de helft in
vlam staande. De hooge schoorsteen,
gloeiend, waggelend, spuwde dichte
stralen vuur hoog in de lucht. In kor
te tusschenruimten vielen langzaam
weggalmende noodschoten, die bij 't
huilen van den wind, bij het gebulder
en gedruisch van den thans losbar
stenden storm nauwelijks te onder
scheiden waren.
Het brandende schip, daA op de
vleugelen des stooms steeds naderbij
kwam, leverde zulk een verheven ge
zicht op, dat de bemanning van de
boot, hoewel zelve in levensgevaar,
alles om zich heen vergat eai slechts
het onbeschrijfelijk vreeseiijk schoo
ne schouwspel zwijgend aanstaarde
Zoo ver het oog reikte, scheen de zee
in purper gehuld, die als dons door
den storm masten hoog opjaagde en
ln gloeiende vonken, in vurige vlok
ken, werd rondgestrooid. Sissend,
brandend, vlammend dreef de wind
losgerukte einden touw, flarden van
zeilen, sprieten en latten van het
brandende schip in de woedende gol
ven, en een breede, fonkelende streep
van vlammen door gillende meeuwen
omfladderd, volgde de boot en over
dekte de schuimende zee met een
bliksemenden mantel van gloed.
Thans steigerde het schip als een
wild ros, een ontzaggelijke golf slin
gerde het opnieuw omhoog en liet
het toen brutschend en krakend we
der op het zand vallen. Een ontzet
tende kreet der bangste vertwijfeling
drong ie bemanning der kleine boot
in de ooren. Toon werd alles stil,
slechts het fluiten van den wind, het
gedruisch en gebrul van den vloed,
liet zich hooren door het geknetter
der vlammen. De verongelukte stoom
boot was op den Reus gestrand.
Zuidwest ten westen, Willem I
Het zeil dicht aan den wind I En nu
de schipbreukelingen te hulp, riep
Mons, rukte met reuzonsterke hand
het roer om. en de boot door wind en
vloed gegrepen, snorde als een meeuw
over de toppen der golven.
De geheele voorsteven der stoom
boot stond tot aan de kiel fn vlam,
slechts hei achterdek waa door den
brand nög hiel aangeiaet, ofschoon
een zwarte walm uit de kajuit-ven
sters drong en slangachtig» vlammen-
spitsen van alle kanten het hout lek
ten. De machine werkte nog en de
raderen rolden, als door eenen boo-
zen geest gedreven, met toachteloos
geweld in de golven rond, sand en
wier opwoelende,
Theodoor en zijne zusters, hun
eigen gevaar bij het grooter gevaar
der manschappen op het brandende
schip vergetende, lieten hunne doe
ken wapperen, tot een teekeoi van
naderende hulp. Ook bemerkte men
spoedig de naderende reddingsboot.
Een klein hoopje vrouwen, mannen
en kinderen had zich dicht om het
roer opeen gedrongen, in welles rad
spaken de stuurman nog werktuige
lijk de hond legde. Het grootste ge
deelte der passagiers was ln de eeni
ge boot onder gelelde van den kapi
tein ontvlucht.
De golven braken met vreeselijke
kracht op het gestrande schip en over
stelpten soms den brandenden ko
lossus, zonder den vuurgloed te kun
nen blnsschen. Hitte en golfgeweld
verhinderden de loodsen, het schip
zoo dicht te naderen, dat de redding
der jammerenden, die aan eenen ze
keren dood prijs gegeven waren, kon
beproefd worden. Ook hadden dezen
alle tegenwoordigheid van geest zoo
zeer verloren, dat niemand een hand
uitstak, om de met de golven worste
lende boot ook slechts een touw toe
"te werpen. Door onvermoeid roepen
en wenken kwam eindelijk een nog
jeugdig man tot bezinning, die een
kind van drie tot vier jaren in zijue
armen hield, terwijl een nog jonge
vrouw ln onmacht op zijn schoot lag.
Hij schoof de halfdoods zacht op zij
de, logde het kind naast haar, greep
een touw en slingerde het met de
kracht der wanhoop naar de boot.
Het viel nog daarover heen ln zee.
Willem greep het met eene geoefende
hand, maakte het aan den steven
vast en riep de schipbreukelingen
met alle kracht toe, dat zij de boot
door de branding heen naar zich toe
moesten trekken 1
Deze woorden gaven ook de overi
gen moed. Mannen en vrouwen, de
mogelijkheid van redding voor zich
ziende, sloegen de handen aan het
werk, zoodat na geweldige pogingen
de gevaar-dreigende branding ge
lukkig te boven werd gekomen en de
boot dicht onder den spiegel van het
brandende schip, t-egen den hevigsten
aandrang der golven beveiligd kon
aanleggen.
Met moeite en steeds in gevaar
door de bruischende zee verslonden te
worden, gleden de passagiers van
het schip langs een vastgemaakt touw
in het kleine loodsvaartuig neder,
welke nauwe ruimte op een bedenke
lijke wijze vol werd. Nog slechts drie
personein bleven te x-edden over, een
jong gehuwd paai* en de stuurman.
Genoeg 1 beval Mons. De boot
kan niet meer dragen 1 Wij hebben
nauwelijks twee handen breed boord,
de vloed wast nog, de wind is tegen
en de zee onstuimig.
O, barmhartigheid 1 jammerde
de jonge vrouw. Neem ons nog in, de
hemel zal u beschermen I
De zee geeft niet om uw gekerm,
hernam de oude Mons barsch, en be
val Willem het touw te kappen.
Halt I riep de stuurman van het
brandende schip. Twee personen
kan de boot nog dragen, een derde
zou hem doen ondergaan. Vader
MonB, gij kent mij I
Mijn zoon I Christiaan, mijn
zoon 1 riep de grijsaard, strekte
zijne handen smeekend naar hem uit
en bad meer met de oogen dan met
de lippen, dat hij in de boot mocht
springen, eer het te laat w$e.
Ik ben het, vader, zei de stuur-
man. De hemel zij u genadig, zoo
als gij menschelijk zult zijn. Dit hier
zijn mijne dochter en mijn schoon
zoon. Neem hen op, red hun jeugdig
leven 1 Ik blijf als stuurman op mijn
post l Zoo lang nog twee planken sa
men blijven, zal ik toet van. de plaats
wijken.
Mijn oom I kermde Willem.
Christiaan 1 Mijn lang gemist
kind, dat mijne oude oogen sedert
twintig jaren niet gezien hebben,
jammerde de grijsaard, 0, spring
over, kom aan mijn hart, opdat ik
gerust moge sterven I
Zeilt met God klonk het dof
uit den gloeienden walm, die alles
omhulde, men hoorde een gil en de
woorden „Vader I vader 1", Vervol
gens gleed een man, zijn jonge, half
doods vrouw in zijne armen houden
de, in de boot neder.
Mijn boot is sterk, zij zal ons
dragen I riep Mons met vertwijfe
ling.
De boot zou zinken, en de zee u
allen verslinden, klonk wederom de
stem van den stuurman van het
brandende schip.
Toen hoorde men den slag eener
bijl, het touw sloeg 'n de zee en een
geweldige golf slingerde de bijna
overladen loodsboot van de stoom
boot een groot eind ver in de zee. Het
was onmogelijk met bet zoo vol ge
laden kleine vaartuig het schip op
nieuw te naderen, welke pogingen de
ongelukkige grijsaard daartoe ook in
het werk stelde.
De eene golf na de andere rolde
tusschen vader en zoon en noodzaak
ten eindelijk den loods van zijne
vruchtelooze bemoeiingen af te zien.
Het schip stond nu to volle vlam.
Het barstte in het itodden van elkan
der, zoodat de branding midden
daardoor heensloeg. In sommige
oogenblikken zag men de zware ge
stalte van den stuurman, door den
gloed verlicht recht op bij het roer
staan.
Eindelijk braken ook hier de vlam
men uit, de geredden hooi*den een
luiden kreet en een zwaren val in
het water. Allen luisterden zwijgend,
maar het bleef rondom stil. Slechts
de meeuwen krijschten luider dan
gewoonlijk, daarentengen scheen de
zee bedaarder te worden. De storm
had uitgewoed, sterren blonken we
der door de scheurende wolken,
slechts ln de verte rolde nog de don
der, en fonkelde nog bleek en zwak
een enkele bliksemstraal.
Hij heeft voleindigd, zeide Mons,
zijn handen vouwend. God zij zijn
brave zeemansziel genadig en bedde
hem ïMhi op den bodem dgr zee I
De boot, ofschoon bovenmate bela
den, zeilde^ door den hoogen vloed-
gedrag011, tamelijk snel den mond der
Elbe lin. De zandbanken bedreigden
't niet diepgaande vaai-tuig met geen
gevaar, on zoo bevond het zich in kor
ten tijd weder op de hoogte van Neu
werk. De gloed van het brandende
schip werd hoe langer hoe flauwer, ln
het Oosten schemerde de dageraad.
De zee bedaarde, de wind werd vast
en de geredden zeilden met veilige
gerustheid het land tegemoet»
Hier wachtte een nieuw, ongewoon
schouwspel de zustors, die thans,
niettegenstaandeii den doorgestanen
angst, hunnen inval toch zegendon er
zich niet weinig daarop lieten voor
staan, dat hunne zoogenaamde eigen
zinnigheid de aanloicling geworden
was tot de redding van zoovele onge-
lukkigen. Van alle kanten schoter
loodsbooten iin de duisternis hou
voorbij, de meesten stilop sommi
gen vroeg men of er goederen op
het brandende schip te redden waren?
Maar Mons noch Willem antwoorden
de vragers. Werktuigelijk vervulden
zij hun plicht als zeelieden, maar
geen woord kwam meer over hunne
lippen.
Bij den eersten straal der .zon land
de de boot te Cuxhaven. Mons droeg
zijn kleindochter op zijn sterken arm
naar zijn hut. De schrik, en het ver
lies haars vaders had haar van hare
zin vermogens beroofd en een hevige
koorts op den hals gehaald. Ook Theo
door en zijne zusters volgden den
ouden Mons wiens rechtmatige smart,
wiens wanhopig stilzwijgen hen voor
zijn verstand dedeix vreezen.
Op den avond van denztófd**n dag
liepen oud en jong aan het strand
bijeen. Half verbrande planken, lat
ten, verzengd touwwerk dreef aan
het strand. Maar meer dan dit boeide
een voorwerp, hetwelk op een halve
mijl afstand op de Elbe dreef, de op
merkzaamheid der loodsen. Men
sprang in de booten en zeilde daar
heen. Het was eene omgeslagen boot
uit welker bouw en kenteekenen men
duidelijk kon bemerken, dat hij tot
de verbrande stoomboot behoord had
De bemanning was zeker in den
storm omgekomen.
Ook Mons ging, meer uit oude ge
woonte dan uit nieuwsgierigheid naar
het strand. Theodoor en il-em ver
gezelden hem. Allen beschouwden met
innerlijken zielsontroering de treuri
ge teekenen van het vreeselijke ouge-
luk, waarvan zij ooggetuigen geweest
waren. Het geheele strand was met
verbrande stukken van het schip be
dekt. Maar wat is dat? Uit de bruine
draden van het zeewier steekt een-
arm te voorschijn I De eenzame wan
delaars ijlen daarheen, bevrijden hot
lijk van die walgelijke planten; de
tranen storten Mons uit de oogen, hij
werpt zich op den dood©, want het is
zijn zoon, de brave stuurman.
Men droeg den drenkeling naar de
hut van Mons. De oude vader zat den
geheelen nacht bij het flauwe licht
eener traarilamp bij het lijk, en hield
toet op het te beschouwen. Eindelijk
boog hij het hoofd en liet het snik
kend op de borst zijns zoons rusten.
Zoo vonden hem den volgenden mor
gen vroeg Theodoor en zijn© zusters.
Eene beroerte had den oud«-n loods
gedood. Drie dagen later begroef uien
vader en zoon. Het geheele oodson-
gildo geleidde hun oudste ten grave.
Ook Theodoor en zijne zusters ont
braken niet bij de begrafenisplechtig
heid. De geredde kleindochter her
stelde eerst lang nadei*hand van de
zenuwkoorts en begaf zich aiel horen
echtgenoot naar Linnen 's lands uin
niet in de onmiddellijke nabijheid te
zijn van het tooneel, waar de ver
schrikkelijkste gebeurtenissen haars
leven had plaats gegrepen.
(U. Crt.)
OORZAAK VAN DEN REUK VAN
TEGEN ELKANDER GESLA
GEN KIEZELS EEN EN.
Kiezelsteenen, sterk gewreven of
tegen elkaar geslagen, verspreiden
een onaangenamen reuk, die aua
dien van gezengde haren herinnert.
J. en A. Piccard hebben floor proe
ven uitgemaakt, dat de oorzaak
daarvan in het betasten met de han
den gelegen is.
Steenen, door uitgloeien gezuiverd
en daarna alleen met goed gewas-
schen handschoenen aangepakt, ge
ven bij het tegen elkaar slaan geen
reuk meer. Voorts hebben zij denzelf
den reuk verkregen door een platina-
draad te betasten en dan door een
Ivanischen stroom tot 200-300 gr. C.
verhitten. Even hooge tempera
tuur moet dus door het slaan of wrij
ven worden bereikt, zal men den reuk
waarnemen.
Men kan aan gegloeide kiez%?stee-
nen zoo lezen wij in het „Album
der Natuur" ook andere geuren
meedeelen. Worden zij bevochtigd
met een spoor eener oplossing, die
rattekruit en azijnzuren natron bevat,
dan geven zij tégen elkaar geslagen
den ondraaglijken reuk naar kafco-
dyl. Met suiker of met zwavel in aan
raking gebracht, geven zij aldus i*es-
pectlevelijk den reuk naar caramel of
naar zwavellgzuur.
Het is vei'bazend welke geringe hoe
veelheden stof hiervoor noodig zijn 5
trouwens weet men, dat ons reuk
orgaan uiterst geringe hoeveelheden
riekende stoffen kan waarnemen.
THAW'S FIDEELE GEVANGENIS.
Thaw, de Amerikaanscho million-
nalr, die den architect Stanford
White overhoop schoot, versmacht,
in afwachting van wat het lot hem
voorbehoudt, niet bepaald, wat men
kan noemen op het traditioneels
„muffe kerkerstroo".
De heer Thaw bewoont in de ge
vangenis van Duchess County-Gard
een riante woning en rookt de fijnste
Hayajuxa-slgaartjes, waarvan de kas
ten van zijn rooksalon rijkelijk zijn
voorzien. Want natuurlijk beschikt
de heer Thaw over een rookkamer,
die aan de eene zijde door zijn slaap
kamer, aan de andere zijde door zijn
werkkabinet wordt begrensd.
Iets verder liggen de badkamer en
poe- tien pidere vertrekken. Alle
dertien „cellen" van den gevangene
komo.a uit op een breodö gang toet