BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
f 1.20 PER 3 MAANDEN
OF 10 CENT PER WEEK.
Rubriek voor Vrouwen
Het Rijke Natuarleven
De Redder.
86e Jaargang.
No. 79(k).
DE ZATERDAGAVOND
HAARLEM'S DAGBLAD KOST
ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55.
DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN
ADVERTENT1ÊN DOELTREFFEND.
ONZE ANNONCES
WORDEN OFGEMERKT,
IETS OVER OPVOEDING.
Hoera, de stamhouder is er. Met
welk een vreugde wordt in elk huis
gezin de eersteling begroet, vooral
als liet een jongen is. De gelukkige
jonge vader loopt dadelijk naai- de
telefoon, om familie en vrienden in
kennis le stellen met de blijde
beurtenis.
„Een jongen, weegt acht pond, het
moedertje heel wel", hoort men de
verheugde stem zeggen. Nu, het
duurt dan ook niet lang, of de een
na den ander komt den nieuwen we
reldburger zijn opwachting maken;
Allen zijn natuurlijk verrukt, bewon
deren de ronde, roode wangetjes en
de snoezige kuiltjes in de lieve hand
jes. Broer is dan ook een pracht
exemplaar, hij groeit als kool,
schreit n-ooit en slaapt den geheelen
nacht, zonder een enkele maal om
voedsel te vragen.
„Hoe is dat nu mogelijk", zullen
vele moeders vragen „onze kinderen
stoorden ons den gansoh©n nacht, en
schreeuwden bot zij voedsel kregen."
De verklaring is zeer eenvoudigeen
kind moet reeels in zijn eerste levens
dagen opgevoed worden. Men wenne
den jonggeborene de eerste nachten
het schreien af. Meldt de kleine zich
aan om voedsel, wat gewoonlijk alle
drie uur plaats vindt, dan late men
hem eerst een poosje schreien, want
daardoor wordt het kind moede, dan.
verschoont men het en legge het op
een zijde (in de eerste dagen moet 't
kind beurtelings op de rechter- en op
de linkerzijde liggen), en spoedig zal
het schepseltje inslapen. Mocht het
denzelfden nacht nog eens wakker
worden, dan handele men eveneens
zoo en na drie of vier nachten wondt
de moeite beloond. Broer slaapt tot
aan den morgen, zonder een kik te
geven. Do jonge moeder zal een onge
stoorde nachtrust van zes A zeven
uur, veel goed doen, vooral wanneer
zij zelve voedt, doch ook de vader,
die zich, moede van zijn dagwerk, ter
ruste begeeft, zal het weten te waar-
deeren ,dat hij niet door een schreeu
wend kind in zijn verkwikkenden
slaap gestoord wordt. En baby
dijt er des te beter door.
Nooit zinge men een kind in slaap
of loope er overdag mee op den arm.
De kleintje^ zijn slimwat men
eens gedaan heeft, moet men altijd
doen en de kleine schreit zoo lang,
tot het zijn zin heeft. Voedt een kind
zoo op, dat het u tot vreugde, niet tot
last is. Vóór alles, leere men het on
voorwaardelijke gehoorzaamheid en
dulde reeds op den leeftijd van een of
twee jaar niet meer, dat het daarte
gen zondigt; wat bij kleine kinderen
schalks en aardig gevonden wordt,
is bij groote minder aantrekkelijk en
op die manier komt men eens tot de
onaangename ontdekking, in plaats
van een welopgevoed en vroolijk kind,
een afschuwelijken bengel be hebben.
Een kind met goeden aanleg kan
door slechte opvoeding in den grond,
bedorven worden en omgekeerd kan
een kind met een boosaardig karak
ter door een verstandige opvoeding,
vriendelijke redeneering, gepaard
aan de noodige strengheid tot een
zoer bruikbaar mensch worden ge
vormd. De ouders moeten zich voor
al zelf met hun kinderen bezig hou
den en ze niet geheel aan dienstboden
of ander personeel overlaten..In
de prille jeugd is het gemoed van
den kleine zoo week als was; een be
kwame hand kan er een kunstge
wrocht uit scheppen, doch een onbe
kwame vinger alles bederven.
De arme kleine Hans heeft klappen
geluid Papa was heel boos, hij had
gejokt, hij had van de aardbeien ge
snoept en gezegd, dat hij het niet ge
daan had, maar Aaltje e.i Mina, de
beide dienstmeisjes, zeggen toch al
tijd tegen Moeder, dat zij het niet ge
daan hebben, als hij er toch zelf bij
was, toen zij van het gebak en de ge-
lel snoepten.
Had men Hansje bijtijds geleerd,
hoe leelijk jokken is, en dat een goed
kind zijn ouders alles moet zeggen,
al heeft het ook nog zoo iets leelijks
gedaan, dan zou de kleine man stel
lig niet gejokt hebben en hem en
zijn ouders was veel verdriet bespaard
gebleven.
Leefden toch alle ouders met hun
kinderen mee, gaven zij zich toch
maar moeite in hun zieleleven door
te dringen en hadden zij steeds een
open oor voor de vreugde en het leed
hunner kinderen. Grootere kinderen
mogen niet bang zijn voor hun
ouders. Zij moeten in hen niet slechts
hun ouders, doch ook hun beste vrien
den zien, tot wie zij zich in moeial ij-
ke tijden vol vertrouwen wenden
kunnen. De moeder staat gewoonlijk
wel het kind als goede vriendin met
raad en daad terzijde ,doch de ver
houding tot den vader is gewoonlijk
anders. Het kind ziet te zeer tegen
jhem op, is in zekeren zin bang voor
hem. Hoe zou dat komen Heeft hij
zijn kind niet even lief? Had hij niet
steeds zijn bestwil op het oog O, ja,
doch hij verstond de kunst niet zich
het hart van den kleine te veroveren.
Hij had steeds te veel te doen, kwam
vermoeid en overspannen thuis, en
had geen lust meer zich met het kind
bezig te houden. De kleinen moesten
zich stil en bedaard houden als hij
thuis was. Vooraf werden zij bang
gemaakt
Pas op, als jullie leven maken,
als Papa thuis komt Jullie weet, dat
hij het niet verdragen kan en dan
wordt hij heel boosof het is als
je niet dadelijk komt, zal ik het aan
Papa zeggen, wacht dan maar af,
wat voor straf je krijgt.
O, gij dwaze moeders, in stede van
liefde tot hun vader in de harten
uwer kinderen te zaaien, boezemt gij
hun angst en wees voor hem In, In
stede van den vader bij zijn thuis
komst jubelend te begroeten, zijn zij
gedrukt en angstig.
Bij grootere kinderen uit zich de
vrees In een zekere stugheid en ver
legenheid. Het kleine kind was niet
gewoon, met zijn kleine genoegens
en verdrietelijklieden tot den vader
te komen, hoe zou het groote kind in
vertrouwen zijn hart voor hem uit
storten
Daarom, gij moeders, kweekt in
uw kind liefde tot zijn vader en gij
vaders, maakt u de liefde en het ver
trouwen uwer kinderen waardig, dan
zullen den ouders veel teleurstellin
gen, den kinderen veel verdriet be
spaard blijven.
MARIE VAN AMSTEL.
DE EERSTE LENTEBODEN.
Ware de regelmatige wisseling der
jaargetijden geen door allen, ei-kend
axioma geweest, wij zouden de laat
ste weken zijn gaan twijflelen aan den
terugkeer van het heerlijke voorjaar,
van de alles bezielende, levenwekken
de lente. Maart weigerde hardnekkig
de bekende negen dagen te geven en
stoorde er zich weinig aan, dat de
menschen hem de Lentemaand noem
den.
Gure Noorden- en Noord-Oosten
winden bliezen over veld en woud,
alle groei werd belemmerd, alle voor-
jaars ontwikkeling werd tegen ge
gaan. Verlangend keek ieder uit naar
een verwarmend zonnetje.
De Genestet's torenhaan kwam weer
in herinnering en duidelijker voelden
wij, dat, hetgeen onze dichter zoo
meesterlijk in versvorm goot, uit het
leven was gegrepen. Wij voelden het
na, verlangend als wij wanen naar
zachte Zuidenwinden en liet daarmee
gepaard gaande ontwaken der na
tuur.
Nu ik dit schrijf, kondigt het weer
bericht nog regenbuien aan en is
men eerder geneigd de kraag op te
zetten, dan „met kijker en bus" er
op uit te gaan en toch, dit laatste
loont wel de moeite, er is weer ge
noeg te zien. De weilanden worden
weer bevolkt.
Daar beschrijven zij hun magische
cirkels en maken zij hun zonderlinge
buitelingen, de sierlijke steltloopser-
tjes, de fraai geteekende kieviten. Met
heele groepen kwamen zij uit Zuid-
Europa terug, in toreede Linae's op
trekkend naar ons moerassig landje,
naar onze vochtige weiden. Groot was
de blijdschap, waarmede zij werden
ontvangen. Buitien klonk het van
mond tot mond en in de stad stond
het spoedig In die dagbladen vermeld,
de kieviten zijn terug, de eerste lente
boden zijn gearriveerd.
Bij het kievitendom is het bekend,
dat dat vreugdegeroep louter egoïsme
is, dat zij door het meerendeel der
menschfen niet worden ontvan
gen als vrienden, maai' als
wezentjes, die hun best zullen doen
den smaak van de fijnproeyers te
streelen. Onze vogels zijn dan ook
weinig gesteld op te groote genegen
heid en blijven maar het liefst buiten
ons bereik. Hoe slecht hun dit gelukt,
wieten zij maar al te goed, de ouden
onder hen hebben verleden jaar on
der de ongewenschte kennismaking
gezucht en de jongen voelen bij intuï
tie dat wij het niet goed met hen mee-
nen. Toch beproeven zij het, toch
stellen zij alles in het werk, om de
listige eierzoekers op een dwaalspoor
te brengen.
Maar laten wij zelf eens een kijkje
gaan nemen in hun vochtig domein.
De weiden langs de Amsterdamsche
vaart en langs het eerste gedeelte van
de. Zandvoorterlaan herbergen nu
reeds groote aantallen dezer lucht
acrobaten. Zij zijn direct te herken
nen.
De breed© wieken zijn ve©l ronder
aan de uiteinden dan die van de
meeste onzer bekende vogels, hieraan
verraden zij zich spoedig, maar nog
zekerder kenmerk leveren zij ons in
hun witte borst en hun ©entonigen
ver hoorbaren roep „Kiewiet. k lew it".
Ik noemde daar hun geluid eentonig.
Geheel zuiver is dit niet, want ieder©
vogelvriend en natuurminnaar, die
de kieviten in hun leven heeft nage
gaan, die hun geluiden heeft bestu
deerd, zal het met mij eens zijn, als ik
beweer, dat het geschreeuw dezer
weidebewoners zoowel de uitbundig
ste vreugde als d© hevigste smart
kan weergeven, dat de klank des
nachts geheel anders is dan overdag,
dat het geroep in Maart verschilt van
dat in April.
Zi'et, daar staat een van hen aan
den kant van de sloot t© pliiiosofee-
ren, waar het beste nestplaatsje zal
zijn.
Verleden jaar dacht hij nog niet
aan huiselijke beslommeringen, lustig
vloog bij met de andere zorgeloozen
rond, met hen wedijverend, wie de
vlugste wendingen kon maken.
Hij is nu wat minder gehecht aan
het vrijgezellenleven en heeft reeds
een paar malen het hof gemaakt aan
een vroolijk zwierend wijfje. Hij doet
dat op een zonderlinge manier. Heeft
hij ©en wijfje naar zijn keuze ont-
clekt, dan blijft hij wat In de nabij
heid.
Eerst vliegt hij er ©enigszins onver
schillig om heen en laat nog weinig
van zijn voornemen merken. Weldra
wordt het hem echter te machtig en
begint hij de uitbundigste vliegtoeren
te verrichten. Hij draait en buitelt
zooals hij dat nog nooit heeft gedaan,
strijkt nu eens kort langs den girond
en verheft zich dan plotseling in <te
lucht, steeds er voor zorgend zijn Dul
cinea niet uit het oog te verliezen.
Gaat de aangebedene aan den kant
van de sloot of in 't midden van het
weiland zitten, om even wat uit te
blazen dan strijkt mijnheer plotseling
dicht bij haar neer en tracht haar
van zijn goede bedoelingen te over
tuigen.
Meestal stoort het wijfje zich aan
deze hofmakerij heel weinig, ook al
krabt het mannetje bij tusschenpoo-
zen in het gras, om te laten zien, dat
hij het ernstig meent en graag een
nest zou gaan maken. Wordt het
weer echter wat milder, dan laat de
aangebedene zich gemakkelijker ver
teederen en weldra wordt met den
nestbouw begonnen. Stel u hiervan
echter niet te veel voor.
Geboren architecten zijn onze kievi
ten in 't geheel niet. Een klein kuil
tje in den grond, een voetspoor zelfs
biedt ruimte genoeg voor het viertal
donker gekleurde eieren. Met de be
kleeding maken zij zich ook niet druk.
Zoodra het mannetje, want dit moet
vlijtig meehelpen, liet kuiltje wat
heeft uitgediept, worden enkele stroo
tjes en grassprietjes in het nest ge
dragen, de wanden worden wat aan
gedrukt en hiermede is de bouw van
het kievitenpaleis geëindigd.
Vol hoop wordt nu het eerste ei in
do onaanzienlijke wieg gelegd en vap
dit oogenblik af leeft het kievitenpaar
in voortdurenden angst. Hun waak
zaamheid vermeerdert met den dag,
hun vernuft groeit leder uur aan en
in bijna ie dei' levend wezen zien zij
een vijand.
Wezels trachten het broedende wijf
je in den slaap te overvallen, kraaien
vinden de eieren een gewenscht© lek
kernij, roeken denken, dat zij in lui
lekkerland zijn aangekomen, zoodra
zij een ei hebben bemachtigd, maar
bovenal is het de mensch, die het kie-
vitenhart met onbeschrijflijken angst
vervult.
Nadert zoo'n twee-beenig monster,
dan loopt het mannetje, en wanneer
de eieren nog niet lang bebroed zijn,
ook het wijfje een heel eind van het
nest af en vliegt dan luid schreeu
wend op. Door allerlei zonderlinge
wendingen tracht hij de aandacht van
het nest af te leiden, maar in de ma
nier waarop een kievit dit doet,
schijnt zoo weinig variatie te zijn, dat
een geroutineerd eierzoeker juist aan
dit vliegen merkt, waar de eieren zijn
verborgen.
Meedoogenloos wordt het vogelge-
luk verstoord. In de streken, waar de
beroepszoekers wonen, gebeurt het
maar zelden, dat het wijfje bij het
eerste viertal eieren aan liet broeden
toekomt. Eerst als Mei in 't land komt
en het eerste vijftal dagen van bloei
maand voorbij is, komt er rust in de
lang geplaagde kievitenschaar.
Het verhandelen der eieren is dan
verboden en het zoeken dus niet
winstgevend meer,
Is het broeden begonnen', aan ver
meerdert, zooals ik reeds zei de waak
zaamheid met den dag en deze schijnt
wel verdubbeld, als na zestien dagen
d© vlugge longen uit het ©i kruipen.
Deze zoeken direct naar voedsel;
terwijl de ouden door heiig getier Le
deren aanvaller op een afstand trach
ten te houden. In het najaar vereeni
gen deze jongen zich tot groot© groe
pen om in wilde vlucht, luid krij-
schend de weilanden te bevolken.
H. PEUSENS.
Toon de rechter Helbing en de in
specteur van politie Goiter de vestibu
le betraden van de gastvrije woning
van den rentenier Lamprecht, ont
moetten zij een zeer elegant gekleed
jongmensch, dat haastig de woning
verliet en in 't voorbijgaan den rech
ter zeer beleefd, den inspecteur vrij
koel groette.
Waarheen zoo haastig, mijnheer
de architect? Iets vergeten?
De toegesproken© lachte gewichtig.
O neen! Maar ik moet weder eens
dienst doen als universeel genie, als
redder in den hoogsten nood. Onze
vriend Lamprecht heeft de onvoor
zichtigheid gehad, voor vanavond elf
gasten te vragen dat zouden niet
hemzelf, zijn vrouw en juffrouw Ilse
veertien personen zijn geweest. Nu
heeft natuurlijk op 't laatste moment
een der gasten bedankt en zouden we
met ons dertienen zijn.:
Onze vriend was dier vertwijfeling
nabij.
De hemel mag weten, wat hij had
moeten beginnen ais ik hem niet aan
geboden had, binnen enkele minuten
hiem een mijner vrienden als plaats
vervanger te leveren. Nu dat is waar
achtig ook geen kleinigheid, maar
voor de familie Lamprecht heb je
graag alles over."
Hij had dit met den noodigen na
druk gezegd en daarbij een schuinen
blik van geringschatting geworpen op
Goiter, alsof hij zeggen wilde: „Zoo-
iets zou men u niet opdragen."
Daarna was hij, den rechter famili
aar groetend, snel weggegaan, de
straat op.
Dat ontbrak er juist nog aan!
bromde Goiter geërgerd. Alsof hij bij
den ouden heer Lamprecht toch al
niet een witvoetje heeft weten te krij
gen. Zelfs het domme toeval moet
dien indringer te hulp komen.
De rechter bracht zijn hand aan
zijn grijzende baard en keek den jon
gen man eens aandachtig aan.
U vreest toch niet in ernst dat
deze dwaas u juffrouw ILse afhandig
zal maken?
Als het alleen aankwam op den
indruk op de jonge dame, zou ik mis
schien niet al tie bang zijn, maar de
vader 1 Omdat hij blijkbaar 'n keer
onaangename ervaringen heeft opge
daan met iemand van de politie, heeft
hij Iets tegen mijn beroep en zoneter
aanzien des persoons tegen allen, die
het uitoefenen. Dat is bijna idiosyn
crasie bij hem t© noemen. Dat ik hier
in huis mag komen, heb ik aan de
vriendelijke voorkomendheid van me
vrouw t© danken. Tot voor korten tijd
hoopte ik allengs zijn vooroordeel te
hebben overwonnen, maaa' sinds di©
architect, nogal een stads-archdtect,
hier over den vloer komt en zich in
zijn gunst heeft weten te dringen', da
len mijn kansen zienderoogen.
Nu, nu! Niet al te gauw den moed
laten zinken! meende de ander. Voor
zoover ik den architect Neubürger be-
oordeelen kan, zal hij er niet in sla
gen, mijn goeden vriend Lamprecht
met zijn oppervlakkigheid al te lang
om den tuin te leiden. Daarvoor be-
teekent hij toch al te weinig, die ar
chitect..
Het goed gemeende woord scheen
geen bijzonder troostvolle uitwerking
op dieu inspecteur te hebben. En in
derdaad was de begroeting, die hem
van de zijde van den zichtbaar op
gewonden en onrust; gen gastheer ten
deel viel, geenszins geschikt om hiem
bijzonder aan te moedigen. Mevrouw
Lamprecht en de allerliefste juffrouw
Ilse ontvingen hem intusschen des te
vriendelijker; maar teen de laatste
hem op zijn vraag daarnaar met een
zucht moest meedeelen, dat als haar
tafelheer „natuurlijk" weder de ar
chitect was aangewezen, was Goiter's
goede luim geheel en al geweken.
Als hij misschien boosaardig ge
noeg was geweest, te hopen, dat de
reddingsmissie van den architect zou
mislukken, dan zag hij zich spoedig
jammerlijk ontnuchterd. Want nau
welijks waren twintig minuten ver
streken of Neubürger trad met een
stralend gezicht de salons van den
heer Lamprecht binnen, gevolgd door
een ongeveer dertigjarigen heer, di©
nog vrij wat eleganter uitgedost was
dan hijzelf, en wien zelfs een ijver
zuchtige als onze inspecteur een zeer
gedistingeerd optreden niet kon ont
zeggen.
Mijn studievriend, baron von
Plessow! stelde de architect voor. En
daarmee was de nieuw aan gek omene
reeds het middelpunt van den kleinen
kring geworden. Het gelaat van den
lieer Lamprecht, die de sfeer van zijn
kennissen zoo onverhoopt met een
werkelijken baron verrijkt zag, straal
d© van genoegen. Hij drukte den .red
der" met wezenlijk onbetaalbare dank
baarheid de hand en overlaadde zijn
aristocratischen vriemd met alle
denkbare beminnelijkheden. Ook de
vrouw des huizes kon zich niet ont
trekken aan den innemenden indruk
dien von Plessow noodwendig op Le
deren onbevooroordeelden opmerker
moest maken, zelfs mejuffrouw Ilse
scheen zich levendiger, dan Goiter
dat wel noodzakelijk vond, voor den
baron te interesseeren. Toen men zich
gereed maakte om aan tafel te gaan,
fluisterde de inspecteur in de onmee
gaandste stemming, di© men zich
denken kan, zijn grijzen vertrouwde
in 't oor:
Ik had waarachtig grooten zin,
mij op z'n Fransch te recommandee-
ren; want bied' ben ik in mijn over
tolligheid toch al bijna een belache
lijke figuur.
Doe geen domme streken, jon
ge vriend! vermaande de rechter
dringend. Lamprecht zou het je nooit
vergeven, als je door je heengaan
hem opnieuw voor het ongeluksgetal
dertien stelde. En, bovendien, zou ik
jtó straks wel eens iets in vertrouwen
willen meedeelen, dat mogelijk voor
je van het grootste gewicht kan zijn.
Goiter bleef, maai' het was voor
hem het droefgeestigste souper, da.t
hij in zijn leven nog had bijgewoond.
De architect en zijn voorname vriend
waren d© verklaarde helden van den
avond. Van de soep tot aan het des
sert bohtóerschten zij het gesprek, en
het kon niet geloochend worden, dat
de baron eoht aristocratisch© allures
had niet alleen, maar ook geest en
vernuft genoeg bezat, om zelfs een
Verwend gezelschap uitstekend t© on
derhouden.
Ongetwijfeld waren allen behal
ve Goiter door hem ingepalmd. Mo
gelijk moest men ook den rechter Hel
bing uitzonderen.
Deze luisterde niettemin even ge
boeid als de anderen naar zijn anec-
doten en kwinkslagen, zij het dan,
dat hij er zelden om lachte.
Toen men eindelijk opstond, om in
het salon terug te keeren, was de in
specteur besloten, terstond heen te
gaan. Helbing echter, die den mis-
moedigen trek op zijn gezicht scheen
gelezen te hebben, nam hem mee naar
een hoek van het vertrek en sprak
daar een paar minuten zacht en
haastig met, hem. Merkwaardigerwijs
wist Helbing den inspecteur ander
maal tot blijven te bewegen, ofschoon
de jonge man, die eerst sinds kort de
officiersloopbaan voor die bij de cri
mineel© politie had verwisseld, door
een hatelijkheid van den gastheer op
de „beroemde uitgeslapenheid en al
omtegenwoordigheid" van de politie,
pas mog zich ten zeerste vernederd
had gevoeld.
Het gezellig samenzijn nam zijn
gebruikelijk verloop. Een amateur Pa-
ganini gaf iets ten beste op d© vlooi
en een jonge dame, die sterk was in
't er naast spelen, „vergastte" het ge
zelschap op pianomuziek.
De invloed van den goeden maal
tijd deed zich daarbij gelden geen
wonder, dat het discours langzamer
hand tot hot vriespunt dreigde te be
koelen. Toen bracht de baron, die
achter ïlse's stoel volijverig bezig was
geweest met alterlei vleiende dingen
op t© merken, gelukkig weder een op-
v rooi ij kond denkbeeld te berde. Of
men geen goochelkunstjes kende? Hij
kende er verscheidene. Een aanvang
maakte hij met stukjes, zeer verras
send, met kaarten toevallig had hij
een daartoe geschikt spel in den zak.
Het bleek, dat hij in de goochel
kunst niet minder ervaren was dan
in de kunst om ©en gesprek gaande te
houden. De toeschouwers geraakten
niet uitgeput, hun verbazing en be
wondering te.kennen te geven. Van
loomheid geen sprake meer. De heer
von Plessow deed al zwaarder en
zwaarder toeren. Hij greep twintig-
markstukken uit de lucht, goochelde
den chronometer uit den een zijn
vestzak in dien van een ander, scheur
de een biljet van honderd mark in
stukken, om dat vervolgens onge
schonden le voorschijn te halen uit
een sigaar, die hij van een der hee-
ren vroeg.
Reeds had hij de geïmproviseerd©
„séance" voor geëindigd verklaard,
toen hij, op dringende uitnoodïging
van do verblufte gasten, nog een stuk
je toe zou vertoonen.
Ja, hij kende nog wel een interes
sant nummer; maar dat kostte ©eni
ge voorbereiding, 't Was een kunstje,
dat nieuw was en overal veel sensatie
maakte. Ei* waren voor noodig vijf
heeren-horloges met ketting, zes rin
gen, „zoo mogelijk met briljanten",
en 'een echt biljet van 1000 mk. Hij
zamelde deze voorwerpen onder de
gasten in, - al pratende in den trant
der goochelaars van beroep, geestig
en wel. De heer des huizes bezorgde
hem het verlangde bankbiljet. Daarop
verzocht de duizendkunstenaar ver
lof, zich gedurende eenige minuten
te verwijderen, terwijl hij de „pianis
te" uitnoodigde, de gasten inmiddels
wat bezig te houden met haar geniaal
talent. Dat de inspecteur Goiter nog
vóór hem de kamer verlaten had, was
door hem onopgemerkt gebleven. Ook
de anderen hadden dat niet gezien,
en gedurende de eerste tien minuten,
die door het pianospel zoo goed en
zoo kwaad als 't ging werden aange
vuld, lette ook niemand daarop. Toen
evenwel nog vijf minuten verliepen
vóór de baron terugkeerde begon men
zijn verwondering daarover te uiten.
En toen er nog 'n tien minuten ver
liep, vóór de deur openging, waardoor
de baron de kamer had verlaten, werd
men bepaald onrustig.
Misschien is dien mijnheer iets
overkomen," meende mevrouw Boms-
dorf, die twee briljanten ringen ge
leend had. Men moest eens gaan kij
ken.
De gastheer haastte zich, dien zach-
ten wenk op te volgen. Na verloop
van een paar minuten keerde hij, met
den schrik op zijn gelaat, terug.
De baron heeft, volgens de dienst
bode, al voor ongeveer een half uur
de woning verlaten, stamelde hij. En
hij heeft daarbij in plaats van zijn
overjas, bij vergissing, den beverpels
van den handelsraad aangetrokken.
Hij wilde thuis een apparaat gaan ha
len, zei hij. Ik hoop, mijnheer Neu
bürger, dat de woning van uw vriend
niet al te ver weg gelegen is.
De architect was bleek geworden.
Neen inderdaad slechts vijf
minuten. Hij logeert in hetzelfde pen
sion waar ik kamers heb.
En voor de rechtschapenheid van
uw vroegeren studiegenoot kunt u
natuurlijk instaan? vroeg de handels-
raad, scherp. De ongelukkige Neu
bürger echter stotterde: De heeren
moeten 't mij niet kwalijk nemen, dat
ik mij aan een kleine onwaarheid heb
schuldig gemaakt. Ik ken den baron
eerst sedert gistermiddag. Omdat ik
evenwel in zoo'n korten tijd geen an
deren veertienden gast kon vindon
dan hem, meende ik hem als studie
vriend te moeten introduceeren. Na
tuurlijk houd ik hem voor een fat
soenlijken man.
Wat jammer genoeg, een vergis
sing van u is, viel de rechter in de
rede. Nu u zelf gezegd hebt, dat u
dien mijnheer niet kent, zal ik u niet
kwetsen met te verklaren, dat ik,
die een jaar geleden nog rechter was,
dezen mijnheer den baron wegens *n
hoteldiefstal tot 9 maanden gevange
nisstraf heb helpen veroordeelen.
Een verschrikkelijk on weder vail
opgewonden beschuldigingen ontlaad
de zich boven het hoofd van den jam
merlijk terneergeslagen architect,
want bijna iedereen had den bcminnc-
1 ij ken toovenaar de een of andere kost
baarheid geleen?!. Juist had de gast
heer den armen Neubürger op tame
lijk duidelijke wijze te kennen gege
ven, dat hij in 't vervolg van diens
bezoeken ©n bijstand verschoond
wenscht© te blijven, toen de deur van
het salon openging. Met een ©enigs
zins Ironisch lachje om èc lippen trad
de inspecteur van politie Goiter over
den drempel.
De heeren verkeeren, zie ik, in
eenige ongerustheid, zei de hij, en ik
verheug me daarom, u te kunnen me-
dedeelen, dat u al de aan den lieer v.
Plessow ter hand gestelde kostbaarhe
den op 't bureau van politie terug
kunt bekomen. Omdat ik door den
rechter Helbing gewaarschuwd was,
heb ik den vogel beneden voor het
huis geknipt en in een veilige kooi op
gesloten. Uw beverpels, mijnheer de
handelsraad, hangt al weder aan den
kapstok.
U bent een juweel van 'n kerel,
mijnheer Goiter, riep Lamprecht,