BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD f 1.20 PER 3 MAANDEN OF 10 CENT PER WEEK. Rubriek voor Vrouwen Het Rijke Natuarleven De Redder. 86e Jaargang. No. 79(k). DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN ADVERTENT1ÊN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OFGEMERKT, IETS OVER OPVOEDING. Hoera, de stamhouder is er. Met welk een vreugde wordt in elk huis gezin de eersteling begroet, vooral als liet een jongen is. De gelukkige jonge vader loopt dadelijk naai- de telefoon, om familie en vrienden in kennis le stellen met de blijde beurtenis. „Een jongen, weegt acht pond, het moedertje heel wel", hoort men de verheugde stem zeggen. Nu, het duurt dan ook niet lang, of de een na den ander komt den nieuwen we reldburger zijn opwachting maken; Allen zijn natuurlijk verrukt, bewon deren de ronde, roode wangetjes en de snoezige kuiltjes in de lieve hand jes. Broer is dan ook een pracht exemplaar, hij groeit als kool, schreit n-ooit en slaapt den geheelen nacht, zonder een enkele maal om voedsel te vragen. „Hoe is dat nu mogelijk", zullen vele moeders vragen „onze kinderen stoorden ons den gansoh©n nacht, en schreeuwden bot zij voedsel kregen." De verklaring is zeer eenvoudigeen kind moet reeels in zijn eerste levens dagen opgevoed worden. Men wenne den jonggeborene de eerste nachten het schreien af. Meldt de kleine zich aan om voedsel, wat gewoonlijk alle drie uur plaats vindt, dan late men hem eerst een poosje schreien, want daardoor wordt het kind moede, dan. verschoont men het en legge het op een zijde (in de eerste dagen moet 't kind beurtelings op de rechter- en op de linkerzijde liggen), en spoedig zal het schepseltje inslapen. Mocht het denzelfden nacht nog eens wakker worden, dan handele men eveneens zoo en na drie of vier nachten wondt de moeite beloond. Broer slaapt tot aan den morgen, zonder een kik te geven. Do jonge moeder zal een onge stoorde nachtrust van zes A zeven uur, veel goed doen, vooral wanneer zij zelve voedt, doch ook de vader, die zich, moede van zijn dagwerk, ter ruste begeeft, zal het weten te waar- deeren ,dat hij niet door een schreeu wend kind in zijn verkwikkenden slaap gestoord wordt. En baby dijt er des te beter door. Nooit zinge men een kind in slaap of loope er overdag mee op den arm. De kleintje^ zijn slimwat men eens gedaan heeft, moet men altijd doen en de kleine schreit zoo lang, tot het zijn zin heeft. Voedt een kind zoo op, dat het u tot vreugde, niet tot last is. Vóór alles, leere men het on voorwaardelijke gehoorzaamheid en dulde reeds op den leeftijd van een of twee jaar niet meer, dat het daarte gen zondigt; wat bij kleine kinderen schalks en aardig gevonden wordt, is bij groote minder aantrekkelijk en op die manier komt men eens tot de onaangename ontdekking, in plaats van een welopgevoed en vroolijk kind, een afschuwelijken bengel be hebben. Een kind met goeden aanleg kan door slechte opvoeding in den grond, bedorven worden en omgekeerd kan een kind met een boosaardig karak ter door een verstandige opvoeding, vriendelijke redeneering, gepaard aan de noodige strengheid tot een zoer bruikbaar mensch worden ge vormd. De ouders moeten zich voor al zelf met hun kinderen bezig hou den en ze niet geheel aan dienstboden of ander personeel overlaten..In de prille jeugd is het gemoed van den kleine zoo week als was; een be kwame hand kan er een kunstge wrocht uit scheppen, doch een onbe kwame vinger alles bederven. De arme kleine Hans heeft klappen geluid Papa was heel boos, hij had gejokt, hij had van de aardbeien ge snoept en gezegd, dat hij het niet ge daan had, maar Aaltje e.i Mina, de beide dienstmeisjes, zeggen toch al tijd tegen Moeder, dat zij het niet ge daan hebben, als hij er toch zelf bij was, toen zij van het gebak en de ge- lel snoepten. Had men Hansje bijtijds geleerd, hoe leelijk jokken is, en dat een goed kind zijn ouders alles moet zeggen, al heeft het ook nog zoo iets leelijks gedaan, dan zou de kleine man stel lig niet gejokt hebben en hem en zijn ouders was veel verdriet bespaard gebleven. Leefden toch alle ouders met hun kinderen mee, gaven zij zich toch maar moeite in hun zieleleven door te dringen en hadden zij steeds een open oor voor de vreugde en het leed hunner kinderen. Grootere kinderen mogen niet bang zijn voor hun ouders. Zij moeten in hen niet slechts hun ouders, doch ook hun beste vrien den zien, tot wie zij zich in moeial ij- ke tijden vol vertrouwen wenden kunnen. De moeder staat gewoonlijk wel het kind als goede vriendin met raad en daad terzijde ,doch de ver houding tot den vader is gewoonlijk anders. Het kind ziet te zeer tegen jhem op, is in zekeren zin bang voor hem. Hoe zou dat komen Heeft hij zijn kind niet even lief? Had hij niet steeds zijn bestwil op het oog O, ja, doch hij verstond de kunst niet zich het hart van den kleine te veroveren. Hij had steeds te veel te doen, kwam vermoeid en overspannen thuis, en had geen lust meer zich met het kind bezig te houden. De kleinen moesten zich stil en bedaard houden als hij thuis was. Vooraf werden zij bang gemaakt Pas op, als jullie leven maken, als Papa thuis komt Jullie weet, dat hij het niet verdragen kan en dan wordt hij heel boosof het is als je niet dadelijk komt, zal ik het aan Papa zeggen, wacht dan maar af, wat voor straf je krijgt. O, gij dwaze moeders, in stede van liefde tot hun vader in de harten uwer kinderen te zaaien, boezemt gij hun angst en wees voor hem In, In stede van den vader bij zijn thuis komst jubelend te begroeten, zijn zij gedrukt en angstig. Bij grootere kinderen uit zich de vrees In een zekere stugheid en ver legenheid. Het kleine kind was niet gewoon, met zijn kleine genoegens en verdrietelijklieden tot den vader te komen, hoe zou het groote kind in vertrouwen zijn hart voor hem uit storten Daarom, gij moeders, kweekt in uw kind liefde tot zijn vader en gij vaders, maakt u de liefde en het ver trouwen uwer kinderen waardig, dan zullen den ouders veel teleurstellin gen, den kinderen veel verdriet be spaard blijven. MARIE VAN AMSTEL. DE EERSTE LENTEBODEN. Ware de regelmatige wisseling der jaargetijden geen door allen, ei-kend axioma geweest, wij zouden de laat ste weken zijn gaan twijflelen aan den terugkeer van het heerlijke voorjaar, van de alles bezielende, levenwekken de lente. Maart weigerde hardnekkig de bekende negen dagen te geven en stoorde er zich weinig aan, dat de menschen hem de Lentemaand noem den. Gure Noorden- en Noord-Oosten winden bliezen over veld en woud, alle groei werd belemmerd, alle voor- jaars ontwikkeling werd tegen ge gaan. Verlangend keek ieder uit naar een verwarmend zonnetje. De Genestet's torenhaan kwam weer in herinnering en duidelijker voelden wij, dat, hetgeen onze dichter zoo meesterlijk in versvorm goot, uit het leven was gegrepen. Wij voelden het na, verlangend als wij wanen naar zachte Zuidenwinden en liet daarmee gepaard gaande ontwaken der na tuur. Nu ik dit schrijf, kondigt het weer bericht nog regenbuien aan en is men eerder geneigd de kraag op te zetten, dan „met kijker en bus" er op uit te gaan en toch, dit laatste loont wel de moeite, er is weer ge noeg te zien. De weilanden worden weer bevolkt. Daar beschrijven zij hun magische cirkels en maken zij hun zonderlinge buitelingen, de sierlijke steltloopser- tjes, de fraai geteekende kieviten. Met heele groepen kwamen zij uit Zuid- Europa terug, in toreede Linae's op trekkend naar ons moerassig landje, naar onze vochtige weiden. Groot was de blijdschap, waarmede zij werden ontvangen. Buitien klonk het van mond tot mond en in de stad stond het spoedig In die dagbladen vermeld, de kieviten zijn terug, de eerste lente boden zijn gearriveerd. Bij het kievitendom is het bekend, dat dat vreugdegeroep louter egoïsme is, dat zij door het meerendeel der menschfen niet worden ontvan gen als vrienden, maai' als wezentjes, die hun best zullen doen den smaak van de fijnproeyers te streelen. Onze vogels zijn dan ook weinig gesteld op te groote genegen heid en blijven maar het liefst buiten ons bereik. Hoe slecht hun dit gelukt, wieten zij maar al te goed, de ouden onder hen hebben verleden jaar on der de ongewenschte kennismaking gezucht en de jongen voelen bij intuï tie dat wij het niet goed met hen mee- nen. Toch beproeven zij het, toch stellen zij alles in het werk, om de listige eierzoekers op een dwaalspoor te brengen. Maar laten wij zelf eens een kijkje gaan nemen in hun vochtig domein. De weiden langs de Amsterdamsche vaart en langs het eerste gedeelte van de. Zandvoorterlaan herbergen nu reeds groote aantallen dezer lucht acrobaten. Zij zijn direct te herken nen. De breed© wieken zijn ve©l ronder aan de uiteinden dan die van de meeste onzer bekende vogels, hieraan verraden zij zich spoedig, maar nog zekerder kenmerk leveren zij ons in hun witte borst en hun ©entonigen ver hoorbaren roep „Kiewiet. k lew it". Ik noemde daar hun geluid eentonig. Geheel zuiver is dit niet, want ieder© vogelvriend en natuurminnaar, die de kieviten in hun leven heeft nage gaan, die hun geluiden heeft bestu deerd, zal het met mij eens zijn, als ik beweer, dat het geschreeuw dezer weidebewoners zoowel de uitbundig ste vreugde als d© hevigste smart kan weergeven, dat de klank des nachts geheel anders is dan overdag, dat het geroep in Maart verschilt van dat in April. Zi'et, daar staat een van hen aan den kant van de sloot t© pliiiosofee- ren, waar het beste nestplaatsje zal zijn. Verleden jaar dacht hij nog niet aan huiselijke beslommeringen, lustig vloog bij met de andere zorgeloozen rond, met hen wedijverend, wie de vlugste wendingen kon maken. Hij is nu wat minder gehecht aan het vrijgezellenleven en heeft reeds een paar malen het hof gemaakt aan een vroolijk zwierend wijfje. Hij doet dat op een zonderlinge manier. Heeft hij ©en wijfje naar zijn keuze ont- clekt, dan blijft hij wat In de nabij heid. Eerst vliegt hij er ©enigszins onver schillig om heen en laat nog weinig van zijn voornemen merken. Weldra wordt het hem echter te machtig en begint hij de uitbundigste vliegtoeren te verrichten. Hij draait en buitelt zooals hij dat nog nooit heeft gedaan, strijkt nu eens kort langs den girond en verheft zich dan plotseling in <te lucht, steeds er voor zorgend zijn Dul cinea niet uit het oog te verliezen. Gaat de aangebedene aan den kant van de sloot of in 't midden van het weiland zitten, om even wat uit te blazen dan strijkt mijnheer plotseling dicht bij haar neer en tracht haar van zijn goede bedoelingen te over tuigen. Meestal stoort het wijfje zich aan deze hofmakerij heel weinig, ook al krabt het mannetje bij tusschenpoo- zen in het gras, om te laten zien, dat hij het ernstig meent en graag een nest zou gaan maken. Wordt het weer echter wat milder, dan laat de aangebedene zich gemakkelijker ver teederen en weldra wordt met den nestbouw begonnen. Stel u hiervan echter niet te veel voor. Geboren architecten zijn onze kievi ten in 't geheel niet. Een klein kuil tje in den grond, een voetspoor zelfs biedt ruimte genoeg voor het viertal donker gekleurde eieren. Met de be kleeding maken zij zich ook niet druk. Zoodra het mannetje, want dit moet vlijtig meehelpen, liet kuiltje wat heeft uitgediept, worden enkele stroo tjes en grassprietjes in het nest ge dragen, de wanden worden wat aan gedrukt en hiermede is de bouw van het kievitenpaleis geëindigd. Vol hoop wordt nu het eerste ei in do onaanzienlijke wieg gelegd en vap dit oogenblik af leeft het kievitenpaar in voortdurenden angst. Hun waak zaamheid vermeerdert met den dag, hun vernuft groeit leder uur aan en in bijna ie dei' levend wezen zien zij een vijand. Wezels trachten het broedende wijf je in den slaap te overvallen, kraaien vinden de eieren een gewenscht© lek kernij, roeken denken, dat zij in lui lekkerland zijn aangekomen, zoodra zij een ei hebben bemachtigd, maar bovenal is het de mensch, die het kie- vitenhart met onbeschrijflijken angst vervult. Nadert zoo'n twee-beenig monster, dan loopt het mannetje, en wanneer de eieren nog niet lang bebroed zijn, ook het wijfje een heel eind van het nest af en vliegt dan luid schreeu wend op. Door allerlei zonderlinge wendingen tracht hij de aandacht van het nest af te leiden, maar in de ma nier waarop een kievit dit doet, schijnt zoo weinig variatie te zijn, dat een geroutineerd eierzoeker juist aan dit vliegen merkt, waar de eieren zijn verborgen. Meedoogenloos wordt het vogelge- luk verstoord. In de streken, waar de beroepszoekers wonen, gebeurt het maar zelden, dat het wijfje bij het eerste viertal eieren aan liet broeden toekomt. Eerst als Mei in 't land komt en het eerste vijftal dagen van bloei maand voorbij is, komt er rust in de lang geplaagde kievitenschaar. Het verhandelen der eieren is dan verboden en het zoeken dus niet winstgevend meer, Is het broeden begonnen', aan ver meerdert, zooals ik reeds zei de waak zaamheid met den dag en deze schijnt wel verdubbeld, als na zestien dagen d© vlugge longen uit het ©i kruipen. Deze zoeken direct naar voedsel; terwijl de ouden door heiig getier Le deren aanvaller op een afstand trach ten te houden. In het najaar vereeni gen deze jongen zich tot groot© groe pen om in wilde vlucht, luid krij- schend de weilanden te bevolken. H. PEUSENS. Toon de rechter Helbing en de in specteur van politie Goiter de vestibu le betraden van de gastvrije woning van den rentenier Lamprecht, ont moetten zij een zeer elegant gekleed jongmensch, dat haastig de woning verliet en in 't voorbijgaan den rech ter zeer beleefd, den inspecteur vrij koel groette. Waarheen zoo haastig, mijnheer de architect? Iets vergeten? De toegesproken© lachte gewichtig. O neen! Maar ik moet weder eens dienst doen als universeel genie, als redder in den hoogsten nood. Onze vriend Lamprecht heeft de onvoor zichtigheid gehad, voor vanavond elf gasten te vragen dat zouden niet hemzelf, zijn vrouw en juffrouw Ilse veertien personen zijn geweest. Nu heeft natuurlijk op 't laatste moment een der gasten bedankt en zouden we met ons dertienen zijn.: Onze vriend was dier vertwijfeling nabij. De hemel mag weten, wat hij had moeten beginnen ais ik hem niet aan geboden had, binnen enkele minuten hiem een mijner vrienden als plaats vervanger te leveren. Nu dat is waar achtig ook geen kleinigheid, maar voor de familie Lamprecht heb je graag alles over." Hij had dit met den noodigen na druk gezegd en daarbij een schuinen blik van geringschatting geworpen op Goiter, alsof hij zeggen wilde: „Zoo- iets zou men u niet opdragen." Daarna was hij, den rechter famili aar groetend, snel weggegaan, de straat op. Dat ontbrak er juist nog aan! bromde Goiter geërgerd. Alsof hij bij den ouden heer Lamprecht toch al niet een witvoetje heeft weten te krij gen. Zelfs het domme toeval moet dien indringer te hulp komen. De rechter bracht zijn hand aan zijn grijzende baard en keek den jon gen man eens aandachtig aan. U vreest toch niet in ernst dat deze dwaas u juffrouw ILse afhandig zal maken? Als het alleen aankwam op den indruk op de jonge dame, zou ik mis schien niet al tie bang zijn, maar de vader 1 Omdat hij blijkbaar 'n keer onaangename ervaringen heeft opge daan met iemand van de politie, heeft hij Iets tegen mijn beroep en zoneter aanzien des persoons tegen allen, die het uitoefenen. Dat is bijna idiosyn crasie bij hem t© noemen. Dat ik hier in huis mag komen, heb ik aan de vriendelijke voorkomendheid van me vrouw t© danken. Tot voor korten tijd hoopte ik allengs zijn vooroordeel te hebben overwonnen, maaa' sinds di© architect, nogal een stads-archdtect, hier over den vloer komt en zich in zijn gunst heeft weten te dringen', da len mijn kansen zienderoogen. Nu, nu! Niet al te gauw den moed laten zinken! meende de ander. Voor zoover ik den architect Neubürger be- oordeelen kan, zal hij er niet in sla gen, mijn goeden vriend Lamprecht met zijn oppervlakkigheid al te lang om den tuin te leiden. Daarvoor be- teekent hij toch al te weinig, die ar chitect.. Het goed gemeende woord scheen geen bijzonder troostvolle uitwerking op dieu inspecteur te hebben. En in derdaad was de begroeting, die hem van de zijde van den zichtbaar op gewonden en onrust; gen gastheer ten deel viel, geenszins geschikt om hiem bijzonder aan te moedigen. Mevrouw Lamprecht en de allerliefste juffrouw Ilse ontvingen hem intusschen des te vriendelijker; maar teen de laatste hem op zijn vraag daarnaar met een zucht moest meedeelen, dat als haar tafelheer „natuurlijk" weder de ar chitect was aangewezen, was Goiter's goede luim geheel en al geweken. Als hij misschien boosaardig ge noeg was geweest, te hopen, dat de reddingsmissie van den architect zou mislukken, dan zag hij zich spoedig jammerlijk ontnuchterd. Want nau welijks waren twintig minuten ver streken of Neubürger trad met een stralend gezicht de salons van den heer Lamprecht binnen, gevolgd door een ongeveer dertigjarigen heer, di© nog vrij wat eleganter uitgedost was dan hijzelf, en wien zelfs een ijver zuchtige als onze inspecteur een zeer gedistingeerd optreden niet kon ont zeggen. Mijn studievriend, baron von Plessow! stelde de architect voor. En daarmee was de nieuw aan gek omene reeds het middelpunt van den kleinen kring geworden. Het gelaat van den lieer Lamprecht, die de sfeer van zijn kennissen zoo onverhoopt met een werkelijken baron verrijkt zag, straal d© van genoegen. Hij drukte den .red der" met wezenlijk onbetaalbare dank baarheid de hand en overlaadde zijn aristocratischen vriemd met alle denkbare beminnelijkheden. Ook de vrouw des huizes kon zich niet ont trekken aan den innemenden indruk dien von Plessow noodwendig op Le deren onbevooroordeelden opmerker moest maken, zelfs mejuffrouw Ilse scheen zich levendiger, dan Goiter dat wel noodzakelijk vond, voor den baron te interesseeren. Toen men zich gereed maakte om aan tafel te gaan, fluisterde de inspecteur in de onmee gaandste stemming, di© men zich denken kan, zijn grijzen vertrouwde in 't oor: Ik had waarachtig grooten zin, mij op z'n Fransch te recommandee- ren; want bied' ben ik in mijn over tolligheid toch al bijna een belache lijke figuur. Doe geen domme streken, jon ge vriend! vermaande de rechter dringend. Lamprecht zou het je nooit vergeven, als je door je heengaan hem opnieuw voor het ongeluksgetal dertien stelde. En, bovendien, zou ik jtó straks wel eens iets in vertrouwen willen meedeelen, dat mogelijk voor je van het grootste gewicht kan zijn. Goiter bleef, maai' het was voor hem het droefgeestigste souper, da.t hij in zijn leven nog had bijgewoond. De architect en zijn voorname vriend waren d© verklaarde helden van den avond. Van de soep tot aan het des sert bohtóerschten zij het gesprek, en het kon niet geloochend worden, dat de baron eoht aristocratisch© allures had niet alleen, maar ook geest en vernuft genoeg bezat, om zelfs een Verwend gezelschap uitstekend t© on derhouden. Ongetwijfeld waren allen behal ve Goiter door hem ingepalmd. Mo gelijk moest men ook den rechter Hel bing uitzonderen. Deze luisterde niettemin even ge boeid als de anderen naar zijn anec- doten en kwinkslagen, zij het dan, dat hij er zelden om lachte. Toen men eindelijk opstond, om in het salon terug te keeren, was de in specteur besloten, terstond heen te gaan. Helbing echter, die den mis- moedigen trek op zijn gezicht scheen gelezen te hebben, nam hem mee naar een hoek van het vertrek en sprak daar een paar minuten zacht en haastig met, hem. Merkwaardigerwijs wist Helbing den inspecteur ander maal tot blijven te bewegen, ofschoon de jonge man, die eerst sinds kort de officiersloopbaan voor die bij de cri mineel© politie had verwisseld, door een hatelijkheid van den gastheer op de „beroemde uitgeslapenheid en al omtegenwoordigheid" van de politie, pas mog zich ten zeerste vernederd had gevoeld. Het gezellig samenzijn nam zijn gebruikelijk verloop. Een amateur Pa- ganini gaf iets ten beste op d© vlooi en een jonge dame, die sterk was in 't er naast spelen, „vergastte" het ge zelschap op pianomuziek. De invloed van den goeden maal tijd deed zich daarbij gelden geen wonder, dat het discours langzamer hand tot hot vriespunt dreigde te be koelen. Toen bracht de baron, die achter ïlse's stoel volijverig bezig was geweest met alterlei vleiende dingen op t© merken, gelukkig weder een op- v rooi ij kond denkbeeld te berde. Of men geen goochelkunstjes kende? Hij kende er verscheidene. Een aanvang maakte hij met stukjes, zeer verras send, met kaarten toevallig had hij een daartoe geschikt spel in den zak. Het bleek, dat hij in de goochel kunst niet minder ervaren was dan in de kunst om ©en gesprek gaande te houden. De toeschouwers geraakten niet uitgeput, hun verbazing en be wondering te.kennen te geven. Van loomheid geen sprake meer. De heer von Plessow deed al zwaarder en zwaarder toeren. Hij greep twintig- markstukken uit de lucht, goochelde den chronometer uit den een zijn vestzak in dien van een ander, scheur de een biljet van honderd mark in stukken, om dat vervolgens onge schonden le voorschijn te halen uit een sigaar, die hij van een der hee- ren vroeg. Reeds had hij de geïmproviseerd© „séance" voor geëindigd verklaard, toen hij, op dringende uitnoodïging van do verblufte gasten, nog een stuk je toe zou vertoonen. Ja, hij kende nog wel een interes sant nummer; maar dat kostte ©eni ge voorbereiding, 't Was een kunstje, dat nieuw was en overal veel sensatie maakte. Ei* waren voor noodig vijf heeren-horloges met ketting, zes rin gen, „zoo mogelijk met briljanten", en 'een echt biljet van 1000 mk. Hij zamelde deze voorwerpen onder de gasten in, - al pratende in den trant der goochelaars van beroep, geestig en wel. De heer des huizes bezorgde hem het verlangde bankbiljet. Daarop verzocht de duizendkunstenaar ver lof, zich gedurende eenige minuten te verwijderen, terwijl hij de „pianis te" uitnoodigde, de gasten inmiddels wat bezig te houden met haar geniaal talent. Dat de inspecteur Goiter nog vóór hem de kamer verlaten had, was door hem onopgemerkt gebleven. Ook de anderen hadden dat niet gezien, en gedurende de eerste tien minuten, die door het pianospel zoo goed en zoo kwaad als 't ging werden aange vuld, lette ook niemand daarop. Toen evenwel nog vijf minuten verliepen vóór de baron terugkeerde begon men zijn verwondering daarover te uiten. En toen er nog 'n tien minuten ver liep, vóór de deur openging, waardoor de baron de kamer had verlaten, werd men bepaald onrustig. Misschien is dien mijnheer iets overkomen," meende mevrouw Boms- dorf, die twee briljanten ringen ge leend had. Men moest eens gaan kij ken. De gastheer haastte zich, dien zach- ten wenk op te volgen. Na verloop van een paar minuten keerde hij, met den schrik op zijn gelaat, terug. De baron heeft, volgens de dienst bode, al voor ongeveer een half uur de woning verlaten, stamelde hij. En hij heeft daarbij in plaats van zijn overjas, bij vergissing, den beverpels van den handelsraad aangetrokken. Hij wilde thuis een apparaat gaan ha len, zei hij. Ik hoop, mijnheer Neu bürger, dat de woning van uw vriend niet al te ver weg gelegen is. De architect was bleek geworden. Neen inderdaad slechts vijf minuten. Hij logeert in hetzelfde pen sion waar ik kamers heb. En voor de rechtschapenheid van uw vroegeren studiegenoot kunt u natuurlijk instaan? vroeg de handels- raad, scherp. De ongelukkige Neu bürger echter stotterde: De heeren moeten 't mij niet kwalijk nemen, dat ik mij aan een kleine onwaarheid heb schuldig gemaakt. Ik ken den baron eerst sedert gistermiddag. Omdat ik evenwel in zoo'n korten tijd geen an deren veertienden gast kon vindon dan hem, meende ik hem als studie vriend te moeten introduceeren. Na tuurlijk houd ik hem voor een fat soenlijken man. Wat jammer genoeg, een vergis sing van u is, viel de rechter in de rede. Nu u zelf gezegd hebt, dat u dien mijnheer niet kent, zal ik u niet kwetsen met te verklaren, dat ik, die een jaar geleden nog rechter was, dezen mijnheer den baron wegens *n hoteldiefstal tot 9 maanden gevange nisstraf heb helpen veroordeelen. Een verschrikkelijk on weder vail opgewonden beschuldigingen ontlaad de zich boven het hoofd van den jam merlijk terneergeslagen architect, want bijna iedereen had den bcminnc- 1 ij ken toovenaar de een of andere kost baarheid geleen?!. Juist had de gast heer den armen Neubürger op tame lijk duidelijke wijze te kennen gege ven, dat hij in 't vervolg van diens bezoeken ©n bijstand verschoond wenscht© te blijven, toen de deur van het salon openging. Met een ©enigs zins Ironisch lachje om èc lippen trad de inspecteur van politie Goiter over den drempel. De heeren verkeeren, zie ik, in eenige ongerustheid, zei de hij, en ik verheug me daarom, u te kunnen me- dedeelen, dat u al de aan den lieer v. Plessow ter hand gestelde kostbaarhe den op 't bureau van politie terug kunt bekomen. Omdat ik door den rechter Helbing gewaarschuwd was, heb ik den vogel beneden voor het huis geknipt en in een veilige kooi op gesloten. Uw beverpels, mijnheer de handelsraad, hangt al weder aan den kapstok. U bent een juweel van 'n kerel, mijnheer Goiter, riep Lamprecht,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1909 | | pagina 13