BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
26e Jaargang.
No. 7912.
DE ZATERDAGAVOND
HAARLEMS DAGBLAD KOST
f8.20 PER 3 MAANDEN
OF 10 CENT PER WEEK.
ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55.
DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZUM
ADVERTENTIÈN DOELTREFFEND.
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT.
Het Rijke Natuurleven
VERONACHTZAAMDE MAAR
MOOIE BLOEMEN.
Verleden week u-itten wij needs oo
ze blijdschap over de komst van het
heerlijkste jaargetijde, van de lieve,
lachende Lente.
Wij gingen de mooie voorjaars
bloemen, de crocussen im haar bouw
en ontwikkeling na en waren ver
baasd over deze fijn bewerkte lente-
kinderen.
lntusschen vond niemand onzer er
iets buitengewoons in, dat er reeds
zooveel bloeiden. Wij Haarlemmers
zijn dat van onze bol- en knolgewas
sen zóó gewoon, dat het bloeien dezer
planten niet eens meer' zoo bijzondeir
is. Iedereen weet dat, ieder heeft
reeds enkede mooie velden gezien, zij
vallen genoeg op door haar fijne tin
ten die warm afsteken bij de nog
dorre omgeving. Weet gij echter ook,
dat de meeste boomen langs onze
grachten en straten in vollen bloei
staan? Ziet, hoe mooi de takken kleu
ren. Zij worden geheel paarsbruin ge
tint door de duizenden bloemen, die
nu bijna allen haar blaadjes hebben
uitgespreid. Ja .onze iepen zijn in
dezen tijd vooral erg vrijgevig.
Er is bijna geen takje dat niet prijkt
met de rijkbloemige schermpjes. Al
lang werd de bloei voorbereid. Toen
ongeveer een maand geleden, de boo
men in de Wilhelminastraat en die
van het Wilsonsplein werden ge
snoeid, konden wij aan de afgekapte
takken en twijgen reeds genoegzaam
zien hoe de knoppen begonnen te
zwellen. Wel werd dit jonge leven
wreed vernietigd; maar de boom en
daardoor de gezonde blijvende tak
ken voeren er wel bij. Zoodra bet
bladerkleed zich heeft ontwikkeld,
zullen wij de voordeelen van oor
deelkundig snoeien kunnen opmer
ken.
Die gezwollen knoppen wachtten
met ongeduld de naderende Lente af,
zij stonden gereed, om uit te groeien
en hun rijken inhoud te toonen.
Nauwelijks werden zij door de
voorjaarszon beschenen, of zij lieten
de beschuttende bruine schubben val
len. De grond werd bedekt met deze
bruine bloembeschermers. De wind
blies ze op hoopjes die nog steeds
langs de trottoirbanden en tusschen
de straatsteen en op hun verderen on
dergang wachten
De eigenlijke bloemen van onzen
olm zijn erg klein maar doordat zij
het spreekwoord: „Eendracht maakt
Macht!" in toepassing brengen, zijn
zij in staat een geheelen boom te
kleuren en een minder naakt aan
zien te geven.
Maken wij zoo'n bloempje uit het
schermpje los dan Is de mooie bouw
gemakkelijk waar te nemen. Het is
bijna evengoed ontwikkeld als de
fraaiste tulp, al zouden wij dat bij
zno'n geringe afmeting niet verwach
ten.
Een vijfslipp'g kelkje draagt een
vijftal sierlijke meeldraden en te mid
den dezer slanke zuiltjes prijkt een
fle-schvormig vruchtbeginsel met twee
Btijlen.
Het is merkwaardig, dat zelfs bij
deze nietige bloempjes zoo goed voor
de kruisbestuiving is gezorgd.
Toen de kleine stnifmeeldoosjes
nog dichte paarse knopjes waren die
nog niets voor het wonderlijke be-
vruchtingswerk konden doen, waren
de stempels reeds klaar om stuifmeel
op te nemen. Andere bloemen, die
misschien een gunst'eer standplaats
hadden werden meer door de zon be
schenen en daar waren de helmknop
jes wat eerder rijp, zoodat deze gelijk
met de stempels van ons eerste bloem
pje tot vollen wasdom waren geko-
me,n. Daar kwam de wind. Met
kracht blies hij door de takken en
schudde hij aa.n de dunne twijgen.
Zijn adem streek over de rijpe bloe
men en deed het stu'fméel opwaaien.
Gretig ontvingen de wachtende stem
pels de bevruchtende korrels en toen
dit was geschied werden de meeldra
den rijp, om eveneens nuttig te zijn
voor later ontwikkelden.
„Erg toevallig", hoor ik u al zeg
gen. „Die theorieën zijn wel aardig
In elkaar gezet, maar zou nu altijd
dat stuifmeel, waar de wind zoo mee
speelt op rijpe stempels aanlanden?"
Verre van dat. Enorme hoeveelheden
rijpe stuifmeelkorrel9 gaan verloren.
Zij waaien natuurlijk vaak hun doel
voorbij, doch dit hindert niet. De na
tuur is te hulp gekomen en heeft den
lep met zoo'n rijken bloemenschat ge
zegend, dat gerust enkele duizendtal
len hun doel mogen missen. Wanneer
alle "ruchtbecrinsels zouden uit
groeien tot rijpe vruchtjes, die werke
lijk jonge plantjes zouden leveren,
was in een paar jaar tijd bijna geheel
de wereld één iepenwoud en zou ew
voor ons weinig plaats meer overblij
ven. Dte verspilling van stuifmeel is
echter een karaktertrek vam bijna al
onze windbloemen. Ziet hoe rijk de
hazelaars, populieren en elzen bloei
en, hoe kwistig zij zich tooien met
fraaie katjes, waarvan iedere schub
oen bloempje bevat. Hier mag de
wind gerust wat ruw optreden, Zijn
onbezonnenheid ls eerder nuttig dan
nadeelig.
Toch, de natuur ia vol raadselen.
Bij die schijnbare verkwistingszucht
toont zij zich weer moederlijk bezorgd
voor onze kleine olmenbloemen.
Wel wetende, dat er in het voor
jaar heel wat vocht kan vallen, waar
door het stuifmeel alle klemkracht
zou verliezen, heeft zij de helmknop
jes van een aardige Inrichting voor
zien.
Zoodra het warme zonnetje zijn
stralen over de bloemen uitgiet ont
staan er op de helmknopjes kleine
spleten, die het stuifmeel vrijen uit
tocht geven. Wordt het echter daar
na wat vochtig, dan zijn de meeldra
den niet in zulke gunstige condities
als b.v. die van de crocus. Deze toch
kunnen een beschutplekje vinden on
der de zich sluitende bloembladen.
De iepen meeldraden moeten zich zelf
maar helpen. En zij kunnen dit uit
stekend.
Nauwelijks toch voelen de helm
knopjes eenig vocht, of de zooeven ge-
Doemde spleten worden door uitzet
ting der wanden gesloten, waardoor
het stuifmeel volkomen is beveiligd.
Na eenige dagen zullen de iepen de
paarse kleur voor groen verwisselen.
De rijpende vruchtjes groeien snel
en door haar groene kleur brengen
zij den oppervlakkigen waarnemer in
de waan, dat de bladeren reeds zijn
ontwikkeld. Eerst als de rijpe vruch
ten, de bekende „dubbeltjes" iin me
nigte den grond bedekken en door
hun gevleugelde randen wijd en zijd
w'orden verspreid, weet hij, dat hij
zich vergiste en neemt hij ziich wel
licht voor in 1910 wat beter waar te
nemen.
H. PEUSENS.
VRAGENBUS.
A. en M. te O. Wacht met het In
den grond zetten van al deze zaden
tot half April. Wees er maar niet te
zuinig mee, als dan de jonge planten
opkomen, kunt u de sterkste uitzoe
ken. Als u in den tuin een bakje zet,
bedekt met glas en goed In de zon
krijgt u de krachtigste planten. I^a-
ter kunnen zij dan in den vollen
grond worden uitgezet.
H. PEUSENS.
Het rad v»n fortuin.
Het was tien minuten voor zeven en
de jonge mevrouw Brown had als
naar gewoonte plaats genomen voor
het raam. en wachtte od de komst
van haren Henry, die iederen mid
dag met den trein van 6.24 aankwam.
Allee stond klaarde tafel was ge
dekt en het water in den ketel kookte.
Mevrouw B., die al twee en een
halve minuut voor het raam had ge
staan, begon haar geduld te verlie
zen en pruilde.
Die vervelende trein zal wel
uren te laat zijn", peinsde zij.
Meneer ern mevrouw Brown zijn
kort geleden getrouwd en bewonen
een huüs in de ruime straat eener
nieuwe wijk, bestaande uit zes hui
zen, waarvan twee leeg staan en
drie niet geheel klaar zijn. Het zesde
is de woning der Browns. Ze lag er
zoo afgelegen en stil, dat het me
vrouw Brown dadelijk opviel, dat er
twee forsehe, ruw uitziende mannen
om en bij den hoek van de straat ble
ven slenteren, die op iets of iemand
schenen to wachten.
Mevrouw Brown bemerkte, dat een
van hen net zoo'n bruin lederen valles
h': zich had als dat waarmee haar
Henry iederen dag op en neer reisde.
Het bad zelfs evenals dat van Henry
vergulde initialen er op en toen zij
er nog nauwkeuriger naar keek,
meende zij, dal de laatste letter der
initialen ook een B was, maar ge
loofde niet, dat de eerste een H. was.
Ze bleef naar deze mannen kijken,
en vroeg zich zelf verbaasd af, wat
zij wel wilden en waarom rij zoo
scherp om zich heen keken, toen het
tuinhek kraakte en de heer Brown te
voorschijn trad.
Ze wuifde hem met de hand toe en
hij glimlachte opgewekt, maar wuif
de niet terug. Voor deze bijzondere
gelegenheid had hij wei beide handen
aoodig om zijn valies te dragen.
Mevrouw Brown vloog op om de
deur open te doen en de heer Brown
zotte bij het binnenkomen zijn valies
op den vloer en plaatste den voet er
op, terwijl hij zijne vrouw kuste.
Heb je het gekregen. Henry
vroeg zij angstig.
Het i9 hier in, antwoordde hij,
op zijn valies w ijzende.
O, zeide mevrouw Brown, ter
wijl zij met groote oogen naar het
valies keek. O, Henry.
Het valies bevat op dit oogen blik
p. st. 237 8 s. 4 d. in munten en bank
biljetten, vertelde Henry met een
glimlach op het gelaat. Wat denk
je er van Mary vroeg hij.
Wat Mary er van dacht was duide
lijk op haar gezicht te zien. Hij had
het valies weer met beide handen op
genomen en in een resolute houding,
die Mary in stille bewonderde, wan
delde hij de kamer uit om zich te gaan
opknappen.
Mary haastte zich nu met het thee
zetten, een plicht, dien zij in hare op
winding voor een oogenblik vergeten
had. Toen Henry weer de kamer bin
nenkwam, was ze bezig den theepot
te doen verdwijnen onder een cosy.
Ze zag er ernstig en peinzend uit.
Arme, lieve tante Jane, zucht
te zij.
De heer Brown trachtte ook droevig
te kijken, wat hem bij zijn opgewek-
ten gemoedstoestand niet erg lukte.
Toch, zeide hij, ben ik er van
overtuigd, dat het haar genoegen
zou doen te weten, dat het ons zoo
goed te pas komt.
Mary keek een weinig ongeloovig
bii zijne laatste opmerking en daar
om verklaarde hij, dat iemand hpt
moest krijgen en dus liever zij, dan
heft „Tehuis voor verloren en uitge
hongerde katten", aan hetwelk tante
Jane het gedurende haar leven had
beloofd.
De zaak In dit licht bekeken, vroo-
lijkte haar op en zij Yroeg aan Henry
of hij honger had.
Verbazend, antwoordde hij.
Mary glimlachte, ging naar de keu
ken en kwam met een prachtig ge
braden kip terug, die zij in den oven
had warm gehouden.
Hé, dat ziet er goed uit, zeide
de heer Brown verrast, maar, iet
hii er op volgen, zeg, Mary, is dat
niet wat te veel luxe
Mary bevestigde liet, maar bracht
de verdediging te berde, dat men
niet iederen dag een erfenis als die
van de arme tante Jane ontving.
De heer Brown nam de verdediging
aan en terwijl zij de kip bewerkten,
bespraken zij alie mogelijke dingen,
die zij met den inhoud van het valies,
dat rustig voor hem op een stoel lag,
zouden doen.
Kijk, zei Mary, die twee mannen
staan er nog altijd en ze kijken zoo
naar hunnen.
De heer Brown stelde niet veel be
lang in die mannen en ging verder
met het onderwerp, op welke manier
hij het best zijn kapitaal zou beleg
gen, waarop Mary den wensch uitte,
den inhoud van het valies te zien.
Het leek haar nu een droom toe,
zeide zij en wanneer ze hei gezien
had, zou ze het pas werkelijk kun
nen gelooven. Ze ruimde de tafel op
en de heer Brown opende het valies
en haalde het geld er uit. Vervol
gens spreidde hij het op de tafel uit
en trok het gordijn zoo hoog moge
lijk op, zoodat zijn schat het best ge
zien kon worden.
Daar, zeide hij.
Mary klapte in de handen en 9tond
er eenige minuten met bewondering
naar te kijken. Toen sprak ze als
haar meening uit, dat het haast ver
keerd was, dat twee menschen zoo
veel zouden bezitten. De heer Brown
bestreed deze nieening heel warm en
zeide, dat er altijd rijken en armen
waren geweest en er altijd zouden
zijn. Als de Voorzienigheid In hare
oneindige wijsheid het zoo beslist
had, hen in de eerste categorie te
plaatsen, stond het niet aan hen, om
da ai" aanmerking op te maken zij
moesten zich dien rijkdom waardig
toonen, waarop Mary nederig zeide,
dat het niet im hare bedoeling was
een aanmerking te maken, maar dat
ze slechts wilde, dat iedereen even
rijk kon zijn.
De heer Brown gaf haar een kus en
legde haar vriendelijk uit, dat dit
onmogelijk was.
We brengen het morgen naar de
bank, zeide hij, en kunnen dan be
slissen op welke manier we het zuilen
gebruiken.
Op hetzelfde oogenblik ging de
deur open en de twee mannen, die
mevrouw Brown in de straat had op
gemerkt, wandelden kalm de ka
mer in.
Maakt niet het minste gelubd
als Jelui je leven lief hebt, zeide de
eene, die het bruin lederen val'es in
de hand droeg. Bill, pak het geld
mee.
Een oogenblik stonden de heer en
mevrouw Brown verstijfd van schrik,
maar toen de tweede man zich naar
de tafel begaf om zijne handen op dc
erfenis van tante Jane te leggen,
sprong de heer Brown naar voren en
balde zijn niet krachtig uitziende
vuist. Mevrouw Brown gilde. De eer
ste man nam een mes uit zijn zak en
dreigde er den heer Brown mee, dien
hij bij de keel had gegrepen, terwij'
de tweede man zijn groote, vuile
hand op mevrouw Brown's mond
legde, en haar op eem stoel duwde.
We willen Jelui geen kwaad
doen, dus dwingt one er n'et toe,
zeide de eerste Maar we zuilen Jelui
beiden den nek omdraaien als het
moet, voegde de andere er bij.
Hoehoe durf je het, raas
de de heer Brown woest van veront
waardiging en zich toch hulpeloos
gevoelende in den greep van een ge-
wapenden man, die wel twee maal
sterker was dan hij. Hoe durf je
Warempel, ik weet het niet, ant
woordde de eerste man.
We hebben wel andere karwei
tjes bij de hand gehad, toen wij nog
maar zoo groot waren, zeide de an
dere, terwijl hij eem hoogte aanwees,
die duidelijk te kennen gaf, dait hij
en zijn makker al heel jong waren
begonnen.
Jelui zult hiervoor wel opgeslo
ten worden, stamelde de heer Brown;
de politiekijk, wanneer jelui nu
stilletjes weggaat, zullen wij er
niets van zeggen, maar zoo niet, dan
zullen jelui gearresteerd en In de
gevangenis opgesloten worden.
Dan za] het met voor den eer
sten keer zijn, zeide de eerste man
met een griins en hii nam den heer
Brown op en plaatste hem netjes op
een nabij zijn den stoel.
En ze zullen ons eerst moeten
pakken, zeide de tweede.
Maar maar, protesteerde Ma
ry verward, toen zij den tweeden
man het legaat van tante Jane in
zijne zakken zag steken, maar het is
ons geld.
Het was mogelijk, dacht zij, dat de
twee mannen dit gewichtig punt over
het hoofd hadden gezien em hun
aandacht er slechts op gevestigd be
hoefde 'e worden.
Het was uw geld, mevrouw,
verbeterde hij haar, terwijl hij op
zijtre zakken sloeg, maar het is nu
het onze.
In den regel doen wij niet aan
zulke kleinigheden als deze hier. Ons
werk is het weghalen van juweelen
en dergelijke zaken, zeide .de eerste
man. Houdt je nu stil, vermaande
hij, toen ze teekenem van weerspan
nigheid begonnen te vertoonen. an
ders zult ge »ets krijgen, waarop ge
met gesteld xijt.
Ze kunnen zich de keel schor
schreeuwen, zeide de eene man.
Niemand kan ze hier hooren.
Ik zou ze raden het niet te
doen, sprak de ander dreigend. Ik
heb een groadwettigen afkeer van
leven. Neen, we gaan niet uit op klei
ne karweitjes, maar toen we door
het raam keken en de tafel vol geld
zagen liggen, wat moeeten we toen
doen
We zouden een kameraad bij
den hoek ontmoeten, legde de eerste
weer uit, en toen zagen we u bij de
tafel zotten als bij een bank. Daarom
liepen we het huis om en kwamen
door de achterdeur en daar zijn we
nu, en nu denk ik, dat we als fatsoen-
'ijke lui heengaan, zonder dat u een
keel opzet, zoodat we genoodzaakt
zouden zijn. u de keel af te snijden,
en u in uw eigen tuin te begraven.
Mevrouw Brown gaf een gilletje
b!: die bedreiging en haar man nam
een stoel op en zwaaide dien door de
lucht. Z;'n vrouw sloeg haar arm
om zijn hals.
Henry, Henry, wees niet zoo
haastig I riep ze.
Hoe zou u het vinden, als we u
eens in uw kelder opsloten stelde
de eerste man voor. Dat zal ons
oen voorsprong geven en als u er uit
is. kan u zooveel leven maken als u
wil.
Daar is onze kameraad, zeide de
tweede man, toen een motorhoorn
hun oor trofneem vlug een be6lult,
want we moeten weggaan.
Het volgend oogenblik waren de
arme Browns tn hun eigen kolenhok
opgesloten terwijl hunne bezoekers
zich met tante Jane's legaat weg
spoedden. Zwart als de nacht was hel
hok of zwart als de kolen, die het
bevatte, maar nog zwarter was de
wanhoop, die lil het hart van den
heer en mevrouw Brown heerschte.
Tante Jane's legaat 1 zeide me
neer Brown met de handen in het
haar. Alles is weg, Iedere penning.
En mijn zilveren lepeltjes waar
schijnlijk ook nog, klaagde me
vrouw.
Ik had mij moeten verdedigen,
zei meneer. Ik had ze met den stoel
moeten slaan, dan zou er wel hulp
gekomen zijn.
Ze zouden je gedood hebben.
meende zijn vrouw.
Ik wou maar. dat ze het gedaan
hadden, zuchtte meneer.
Bij die woorden begon mevrouw
opnieuw te schreien, en beschuldigde
hem, dat hij haar niet langer bef
had. Door zulk een verwijt getroffen,
stond meneer Brown op en sloeg in
de duisternis zijn armen om haar
heen.
Laten we we om hulp roepen,
stelde mevrouw Brown een weinig
getroost voor. Kun Je je hoofd buiten
het kolenhok steken
Meneer Brown antwoordde, dat hij
het wel kon, maar niet wilde. Hij
nam liever den hamer op, waarmede
de kolen werden fijn geslagen, en
kreeg met een paar krachtige slagen
de deur open. Nu ze zich weer in het
licht bevonden, gingen ze de trap
droevig oo en kwamen in de voorka
mer. Alles was, zooals het geweest
was. De twee mannen waren blijk
baar tevreden geweest met hun roof
en hadden verder niets gezocht.
Zelfs de bruine leeren tasch lag on
aangeroerd op een van de stoelen.
Mevrouw Brown keek hare zilveren
lepels na en vond deze ook onaange
roerd. Dit was een groote verlichting
voor haar en van dat oogenblik be
gon ze bij te komen.
Trek het Je niet aan, Henry,
zeide zij troostend tot den armen heer
Brown, die mot gebogen hoofd op de
rood pluche sofa zat. Hot kon er
ger geweest zijn.
Denk aan alles wat wij mot hot
I geld zouden doen, zeide do heer
Brown op doffen toon.
Laton wij daar niet aan denkon,
antwoordde zij verstandig. Henry,
je moest naar do politie gaan.
Henry merkte verdrietig op, dat
hij liet wol moest doen, maar voegde
er bij, dat het toch niets geven zou
an bleef zitten.
Mevrouw Brown keek toen nog eens
de kamer rond om zich te overtuigen
of er niets anders was gestolen, toon
haar oog op het bruin ledoren valies
viel. Hare belangstelling ontwaakte
ze wreef bare oogen en keek nog
maals.
Henry, zeide zij langzaam, kijk
even naar jo valies naar de ini
tialen 1
Henry ging er naar kijken.
Jo, bracht hij met moeite uit.
Het is A. B. in plaats van II. B. Hoe
kan dat
Het is eon ander valies, zeide
mevrouw, het is grooter maar ook
ouder dan hel jouwe.
Dat is vreemd, zeide Henry.
Ze hebben zeker je valies mee
genomen en het hunne hier gelaten.
Ik veronderstel, dat ze het mijne
beter vonden, zeide de heer Brown,
met vernieuwde bitterheid. Dat
ontbrak er nog aan.
Was er iets in vroeg mevrouw
Rro\vn.
Eenige boeken en papieren en
een grootboek van hét kantoor, ant
woordde de heer Brown wanhopig.
Ik verwacht, dat ze mij wel ontslaan
zullen, als ik dat kwijt ben.
Mevrouw Brown nam het valies op.
Het is zwaar, reide zij. Je
moest het naai- de politie brengen.
Het kan een leiddraad zijn in elk ge
val. Ik ben benieuwd of er iets in
zit.
Dievenlantaarns en meer derge
lijke zaken, merkte de heer Brown
somber op.
Mevrouw Brown opende het valles,
stak hare hand er in en het eerste
voorwerp, dat ze er uit haalde, was
een gordel ln den vorm van een dia
manten slang, waarvan de oogen
twee groote robijnen waren en de
staart van smaragd was.
Het tweede was een diamanten
kroontje het derde een diamanten
halssnoer met een grooten, hangen
den steen er aan, waarvan de ver
blindende glans zelfs den verbaasden
Browns oen kreet van bewondering
afperste en geen wonder, want, hoe
wel ze bet niet wisten, was di/t de
beroemde Raj Sha Sahib diamant.
Daarna werd er een koord met pa
relen van een meter lengte uitgeno
men, toen een diamanten broche en
nog een diamanten broche.
Er is nog een heeleboel meer,
reide mevrouw Brown zwakjes, de
heele tasch is er vol mee. Ik geloof,
dat het aan mijn hoofd ligt, maar
alles schijnt om mij rond te draaien.
Waar is het avondblad vroeg
Brown schor.
O, hij us gek geworden dat
moest er nog bij somen, klaagde
mevrouw Brown en begon te
schreien.
Waar is de krant, herhaalde
Brown, zonder op haar te letten, ter
wij! hij op denzelfden schorren toon
sprak, mijn avondblad.
Hij greep aaar ie krant en begon
haar door te kijken, en toen keek hij
zijn vrouw aan.
Kijk, leeö dat, beval hij haar.
Zeer bevreesd gehoorzaamde zij. En
zij in groote letters
VIJF DUIZEND POND STER
LING BELOONING.
De juweelen /an een Hertogin
gestolen. beroemde Foxford-
erfstukken verdwenen. De
meest schitterende collectie ter
wereld. Geen steen werd ach
tergelaten. De Foxford diaman
ten slang is verdwenen. Dc
Raj Sha Sahib diamant weg.
Geen leiddraad. Groote beloo
ning aangeboden voor de terug-
bekoming der juweelen.
O, mijn hoofd, zeide mevrouw
Brown.
Dat zijn ze, sprak meneer Brown
opgewonden. Dnt moeten re zijn.
Maar als dat ze zijn, rei me
vrouw Brown, op de diamanten wij
zend, dan zijn
Wel, riep meneer Brown uit,
terwijl hij de juweelen in de tasch
deed, de twee mannen, die ons be
stalen, zijn blijkbaar derelfden, die
de diamanten, waarover de krant
spreekt, meenamen. Ze zeiden, dal
ze afgesproken hadden hier iemand
te ontmoeten. Dat zal een medeplich
tige zijn. Terwijl re hier stonden te
wachten, zagen ze ons met het geld
bezig. Ze hadden zeker geld noodig
voor hun ontsnapping eai kwamen
dus hier om het te stelen. Toen re
een motor hoorden, zeiden re, dat die
voor hen was en schenen zeer ge
haast, Ze zijn zeker gauw naar deze
kamer gegaan en namen bij vergis
sing de verkeerde tasch mee.
O, hé zei mevrouw Brown.
Haal zoo gauw mogelijk je hoed
sprak haar man.
Gaan we raar de politie?
vroeg zijn vrouw.
Neen I Dat doe ik niet I zeide
hij met nadruk.
«1
Waarheen dan
Wel, naar den hertog van Fox
ford in Grosvenor Square. zeide de
heer Brown, niet zonder een zekeren
bluf. En hij zal wel uitgelaten blij
zijn ons te zien. dat verzeker ik je I
voegde hij er bij.
O, Henry 1 zeide mevrouw
Brown met ontzag.
Maar de heer Brown had gelijk. De
hertog van Foxford was uitgelaten
blij. Maar zijn vreugde was niets ver-
gelekan bij de meer dan uitgelaten
blijdschap der hertogin.
Die dnme zag er uit alsof re me
neer Brown had willen omhelzen en
omhelsde mevrouw Brown.
Op dien gedenkwaardigen avond
gebruikten meneer en mevr. Brown
het diner met een hertog en hertogin
en pas na middernacht gingen ze
naar hun eigen woning terug met een
riituig met twee paarden. De heer
Brown had een chèque van 5000 pd.
sterling in den zak en de belofte van
een vermeerdering van salaris.
Mevrouw Brown had maar spijt
van twee dingen ten eerste dat
geen van de buren haar zoo zag, en
ten tweede, dat ze de diamanten tiara
niet een oogenblik op het hoofd had
gezet om te zien hoe die haar stond.
Meneer Brown had spijt van één
ding dat hij er niet bij tegenwoor
dig was toen zijn twee bezoekers zijn
tasch openden en zagen, dat ze een
kasboek hodd.n gestolen en alle dia
manten hadden achtergelaten.
G.D. Ct.")
De maa met den baard
-7 U vindt hot zeker wel goed, dat
ik het licht een beetje temper
De jonge man, d e in den anderen
hoek van de coupé zat, vroeg het mij
op bescheiden, beleefden toon.
Ik vond het goed.
Het was niet de eerste maal, dat
ik van Oxford naar Birmingham
reisde. In Leren had ik thans geen
trek, mijn beleefde maar weinig toe
schietelijke reisgenoot scheen niet op
een gesprek gesteld te zijn, en dus
trachtte ik ook maar niet het ijs tus
schen ons te breken, hoewel ik op
mijn Engelsch zeer trotsch was, eu
toch ook wel gaarne iedere gelegen
heid aangreep om mij te oefenen
Ik schoof behaaglijk in mijn hoek
je, hulde mij Ln den reisdeken, en
sloot, de oogen.
Hoe lang ik zoo gedommeld mag
hebben, weet lk niet.
Zeer verbaas;! en verrast, Ja zelfs
een beetje geschrokken was ik dan
ook, toen ik na eenigen tijd de oogen
opende en een nieuwen reisgenoot
tegenover me zag. Van waar hij zoo
plotseling gekomen was. was me het
eerste oogenblik niet recht duidelijk.
Misschien had de trein aan een der
kleinere stations gestopt, zonder dat
het mij opgevallen was, misschien
was de man door de gang uit een
andere coupé gekomen.
Lang had ih evenwel niet den tiid
om hierover na te denken. Toen de
nieuwe reisgenoot had gemerkt, dat
ik wakker was geworden, nam hij
zeer beleefd zijn reispet af en wensch-
te mij met een diepe, welluidende
stem „goeden avond."
Ik beantwoordde den groet, kroop
daarna weer in mijn hoekje, want
tk gevoelde nu hoegenaamd geen
neiging om een gesprek te voeren.
Maai- de nieuweling interesseerde
mij om *en of andere reden, voorna
melijk misschien wel om zijn plotse
linge en raadselachtige tegenwoor
digheid en ik keek hem met half ge
sloten oogen aan.
Zijn geheele verschijning maakte
een zeer goeden en voornamen in
druk en het was eem geheel ander
typo dan men in EngeJand gewoon
lijk te zien krijgt; ik peinsde er
over, wat hij wel kon weren een
hooggeplaatst ambtenaar, een dokter
of een geleerde, een koopman....
De lange, goed onderhouden, don
kere baard, het gouden lorgnet en
net kale, maar goedgevormde hoofd,
dat hij bij het afnemen der pet een
'Ogenblik had laten zien.... dat alles
te zamen gaf hem ln mijn oogen
iets waardigs, iets, dat vertrouwen
wekte.
Mijn blik scheen hem niet ontgaan
te zijn hij schoof een paar maal
heem en weer, trok eens aan zijn pet,
stak eindelijk de hand in den borst
zak en haalde een sigarettenkoker te
voorschijn.
U heeft er toch geen bezwaar te
gen, dat ik rook
De blik, waarmede hij deze halve
vraag vergezeld deed gaan, was
eigenaardig. Bovendien bevreemdde
die vraag zelve mij.
Natuurlijk niet, antwoordde
ik. U is immers volmaakt in uw
recht 1 en ik wees op de kaart,
waarop stond, dat in deze coupé ge
rookt mocht worden.
De man met den baard lachte even
wel beleefd
Het rooken ls geoorloofd, zeker,
maar ik rook altijd opium-sigaret
ten en wel tamelijk sterke, en ik
hoop, dat het u niet zal hinderen.
Er restte mij niets anders, dan ont
kennend het hoofd te schudden.
En nu gebeurde er ln het volgende
kwartier Iets vreemds, waarvoor ik
eerst later een zeer verrassende ver
klaring heb gevonden.
Ik was weer in mijn hoekje gekro
pen, en de man met den baard begon
te rooken. de wolkjes naar het