BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD 26e Jaargang. No. 7912. DE ZATERDAGAVOND HAARLEMS DAGBLAD KOST f8.20 PER 3 MAANDEN OF 10 CENT PER WEEK. ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZUM ADVERTENTIÈN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. Het Rijke Natuurleven VERONACHTZAAMDE MAAR MOOIE BLOEMEN. Verleden week u-itten wij needs oo ze blijdschap over de komst van het heerlijkste jaargetijde, van de lieve, lachende Lente. Wij gingen de mooie voorjaars bloemen, de crocussen im haar bouw en ontwikkeling na en waren ver baasd over deze fijn bewerkte lente- kinderen. lntusschen vond niemand onzer er iets buitengewoons in, dat er reeds zooveel bloeiden. Wij Haarlemmers zijn dat van onze bol- en knolgewas sen zóó gewoon, dat het bloeien dezer planten niet eens meer' zoo bijzondeir is. Iedereen weet dat, ieder heeft reeds enkede mooie velden gezien, zij vallen genoeg op door haar fijne tin ten die warm afsteken bij de nog dorre omgeving. Weet gij echter ook, dat de meeste boomen langs onze grachten en straten in vollen bloei staan? Ziet, hoe mooi de takken kleu ren. Zij worden geheel paarsbruin ge tint door de duizenden bloemen, die nu bijna allen haar blaadjes hebben uitgespreid. Ja .onze iepen zijn in dezen tijd vooral erg vrijgevig. Er is bijna geen takje dat niet prijkt met de rijkbloemige schermpjes. Al lang werd de bloei voorbereid. Toen ongeveer een maand geleden, de boo men in de Wilhelminastraat en die van het Wilsonsplein werden ge snoeid, konden wij aan de afgekapte takken en twijgen reeds genoegzaam zien hoe de knoppen begonnen te zwellen. Wel werd dit jonge leven wreed vernietigd; maar de boom en daardoor de gezonde blijvende tak ken voeren er wel bij. Zoodra bet bladerkleed zich heeft ontwikkeld, zullen wij de voordeelen van oor deelkundig snoeien kunnen opmer ken. Die gezwollen knoppen wachtten met ongeduld de naderende Lente af, zij stonden gereed, om uit te groeien en hun rijken inhoud te toonen. Nauwelijks werden zij door de voorjaarszon beschenen, of zij lieten de beschuttende bruine schubben val len. De grond werd bedekt met deze bruine bloembeschermers. De wind blies ze op hoopjes die nog steeds langs de trottoirbanden en tusschen de straatsteen en op hun verderen on dergang wachten De eigenlijke bloemen van onzen olm zijn erg klein maar doordat zij het spreekwoord: „Eendracht maakt Macht!" in toepassing brengen, zijn zij in staat een geheelen boom te kleuren en een minder naakt aan zien te geven. Maken wij zoo'n bloempje uit het schermpje los dan Is de mooie bouw gemakkelijk waar te nemen. Het is bijna evengoed ontwikkeld als de fraaiste tulp, al zouden wij dat bij zno'n geringe afmeting niet verwach ten. Een vijfslipp'g kelkje draagt een vijftal sierlijke meeldraden en te mid den dezer slanke zuiltjes prijkt een fle-schvormig vruchtbeginsel met twee Btijlen. Het is merkwaardig, dat zelfs bij deze nietige bloempjes zoo goed voor de kruisbestuiving is gezorgd. Toen de kleine stnifmeeldoosjes nog dichte paarse knopjes waren die nog niets voor het wonderlijke be- vruchtingswerk konden doen, waren de stempels reeds klaar om stuifmeel op te nemen. Andere bloemen, die misschien een gunst'eer standplaats hadden werden meer door de zon be schenen en daar waren de helmknop jes wat eerder rijp, zoodat deze gelijk met de stempels van ons eerste bloem pje tot vollen wasdom waren geko- me,n. Daar kwam de wind. Met kracht blies hij door de takken en schudde hij aa.n de dunne twijgen. Zijn adem streek over de rijpe bloe men en deed het stu'fméel opwaaien. Gretig ontvingen de wachtende stem pels de bevruchtende korrels en toen dit was geschied werden de meeldra den rijp, om eveneens nuttig te zijn voor later ontwikkelden. „Erg toevallig", hoor ik u al zeg gen. „Die theorieën zijn wel aardig In elkaar gezet, maar zou nu altijd dat stuifmeel, waar de wind zoo mee speelt op rijpe stempels aanlanden?" Verre van dat. Enorme hoeveelheden rijpe stuifmeelkorrel9 gaan verloren. Zij waaien natuurlijk vaak hun doel voorbij, doch dit hindert niet. De na tuur is te hulp gekomen en heeft den lep met zoo'n rijken bloemenschat ge zegend, dat gerust enkele duizendtal len hun doel mogen missen. Wanneer alle "ruchtbecrinsels zouden uit groeien tot rijpe vruchtjes, die werke lijk jonge plantjes zouden leveren, was in een paar jaar tijd bijna geheel de wereld één iepenwoud en zou ew voor ons weinig plaats meer overblij ven. Dte verspilling van stuifmeel is echter een karaktertrek vam bijna al onze windbloemen. Ziet hoe rijk de hazelaars, populieren en elzen bloei en, hoe kwistig zij zich tooien met fraaie katjes, waarvan iedere schub oen bloempje bevat. Hier mag de wind gerust wat ruw optreden, Zijn onbezonnenheid ls eerder nuttig dan nadeelig. Toch, de natuur ia vol raadselen. Bij die schijnbare verkwistingszucht toont zij zich weer moederlijk bezorgd voor onze kleine olmenbloemen. Wel wetende, dat er in het voor jaar heel wat vocht kan vallen, waar door het stuifmeel alle klemkracht zou verliezen, heeft zij de helmknop jes van een aardige Inrichting voor zien. Zoodra het warme zonnetje zijn stralen over de bloemen uitgiet ont staan er op de helmknopjes kleine spleten, die het stuifmeel vrijen uit tocht geven. Wordt het echter daar na wat vochtig, dan zijn de meeldra den niet in zulke gunstige condities als b.v. die van de crocus. Deze toch kunnen een beschutplekje vinden on der de zich sluitende bloembladen. De iepen meeldraden moeten zich zelf maar helpen. En zij kunnen dit uit stekend. Nauwelijks toch voelen de helm knopjes eenig vocht, of de zooeven ge- Doemde spleten worden door uitzet ting der wanden gesloten, waardoor het stuifmeel volkomen is beveiligd. Na eenige dagen zullen de iepen de paarse kleur voor groen verwisselen. De rijpende vruchtjes groeien snel en door haar groene kleur brengen zij den oppervlakkigen waarnemer in de waan, dat de bladeren reeds zijn ontwikkeld. Eerst als de rijpe vruch ten, de bekende „dubbeltjes" iin me nigte den grond bedekken en door hun gevleugelde randen wijd en zijd w'orden verspreid, weet hij, dat hij zich vergiste en neemt hij ziich wel licht voor in 1910 wat beter waar te nemen. H. PEUSENS. VRAGENBUS. A. en M. te O. Wacht met het In den grond zetten van al deze zaden tot half April. Wees er maar niet te zuinig mee, als dan de jonge planten opkomen, kunt u de sterkste uitzoe ken. Als u in den tuin een bakje zet, bedekt met glas en goed In de zon krijgt u de krachtigste planten. I^a- ter kunnen zij dan in den vollen grond worden uitgezet. H. PEUSENS. Het rad v»n fortuin. Het was tien minuten voor zeven en de jonge mevrouw Brown had als naar gewoonte plaats genomen voor het raam. en wachtte od de komst van haren Henry, die iederen mid dag met den trein van 6.24 aankwam. Allee stond klaarde tafel was ge dekt en het water in den ketel kookte. Mevrouw B., die al twee en een halve minuut voor het raam had ge staan, begon haar geduld te verlie zen en pruilde. Die vervelende trein zal wel uren te laat zijn", peinsde zij. Meneer ern mevrouw Brown zijn kort geleden getrouwd en bewonen een huüs in de ruime straat eener nieuwe wijk, bestaande uit zes hui zen, waarvan twee leeg staan en drie niet geheel klaar zijn. Het zesde is de woning der Browns. Ze lag er zoo afgelegen en stil, dat het me vrouw Brown dadelijk opviel, dat er twee forsehe, ruw uitziende mannen om en bij den hoek van de straat ble ven slenteren, die op iets of iemand schenen to wachten. Mevrouw Brown bemerkte, dat een van hen net zoo'n bruin lederen valles h': zich had als dat waarmee haar Henry iederen dag op en neer reisde. Het bad zelfs evenals dat van Henry vergulde initialen er op en toen zij er nog nauwkeuriger naar keek, meende zij, dal de laatste letter der initialen ook een B was, maar ge loofde niet, dat de eerste een H. was. Ze bleef naar deze mannen kijken, en vroeg zich zelf verbaasd af, wat zij wel wilden en waarom rij zoo scherp om zich heen keken, toen het tuinhek kraakte en de heer Brown te voorschijn trad. Ze wuifde hem met de hand toe en hij glimlachte opgewekt, maar wuif de niet terug. Voor deze bijzondere gelegenheid had hij wei beide handen aoodig om zijn valies te dragen. Mevrouw Brown vloog op om de deur open te doen en de heer Brown zotte bij het binnenkomen zijn valies op den vloer en plaatste den voet er op, terwijl hij zijne vrouw kuste. Heb je het gekregen. Henry vroeg zij angstig. Het i9 hier in, antwoordde hij, op zijn valies w ijzende. O, zeide mevrouw Brown, ter wijl zij met groote oogen naar het valies keek. O, Henry. Het valies bevat op dit oogen blik p. st. 237 8 s. 4 d. in munten en bank biljetten, vertelde Henry met een glimlach op het gelaat. Wat denk je er van Mary vroeg hij. Wat Mary er van dacht was duide lijk op haar gezicht te zien. Hij had het valies weer met beide handen op genomen en in een resolute houding, die Mary in stille bewonderde, wan delde hij de kamer uit om zich te gaan opknappen. Mary haastte zich nu met het thee zetten, een plicht, dien zij in hare op winding voor een oogenblik vergeten had. Toen Henry weer de kamer bin nenkwam, was ze bezig den theepot te doen verdwijnen onder een cosy. Ze zag er ernstig en peinzend uit. Arme, lieve tante Jane, zucht te zij. De heer Brown trachtte ook droevig te kijken, wat hem bij zijn opgewek- ten gemoedstoestand niet erg lukte. Toch, zeide hij, ben ik er van overtuigd, dat het haar genoegen zou doen te weten, dat het ons zoo goed te pas komt. Mary keek een weinig ongeloovig bii zijne laatste opmerking en daar om verklaarde hij, dat iemand hpt moest krijgen en dus liever zij, dan heft „Tehuis voor verloren en uitge hongerde katten", aan hetwelk tante Jane het gedurende haar leven had beloofd. De zaak In dit licht bekeken, vroo- lijkte haar op en zij Yroeg aan Henry of hij honger had. Verbazend, antwoordde hij. Mary glimlachte, ging naar de keu ken en kwam met een prachtig ge braden kip terug, die zij in den oven had warm gehouden. Hé, dat ziet er goed uit, zeide de heer Brown verrast, maar, iet hii er op volgen, zeg, Mary, is dat niet wat te veel luxe Mary bevestigde liet, maar bracht de verdediging te berde, dat men niet iederen dag een erfenis als die van de arme tante Jane ontving. De heer Brown nam de verdediging aan en terwijl zij de kip bewerkten, bespraken zij alie mogelijke dingen, die zij met den inhoud van het valies, dat rustig voor hem op een stoel lag, zouden doen. Kijk, zei Mary, die twee mannen staan er nog altijd en ze kijken zoo naar hunnen. De heer Brown stelde niet veel be lang in die mannen en ging verder met het onderwerp, op welke manier hij het best zijn kapitaal zou beleg gen, waarop Mary den wensch uitte, den inhoud van het valies te zien. Het leek haar nu een droom toe, zeide zij en wanneer ze hei gezien had, zou ze het pas werkelijk kun nen gelooven. Ze ruimde de tafel op en de heer Brown opende het valies en haalde het geld er uit. Vervol gens spreidde hij het op de tafel uit en trok het gordijn zoo hoog moge lijk op, zoodat zijn schat het best ge zien kon worden. Daar, zeide hij. Mary klapte in de handen en 9tond er eenige minuten met bewondering naar te kijken. Toen sprak ze als haar meening uit, dat het haast ver keerd was, dat twee menschen zoo veel zouden bezitten. De heer Brown bestreed deze nieening heel warm en zeide, dat er altijd rijken en armen waren geweest en er altijd zouden zijn. Als de Voorzienigheid In hare oneindige wijsheid het zoo beslist had, hen in de eerste categorie te plaatsen, stond het niet aan hen, om da ai" aanmerking op te maken zij moesten zich dien rijkdom waardig toonen, waarop Mary nederig zeide, dat het niet im hare bedoeling was een aanmerking te maken, maar dat ze slechts wilde, dat iedereen even rijk kon zijn. De heer Brown gaf haar een kus en legde haar vriendelijk uit, dat dit onmogelijk was. We brengen het morgen naar de bank, zeide hij, en kunnen dan be slissen op welke manier we het zuilen gebruiken. Op hetzelfde oogenblik ging de deur open en de twee mannen, die mevrouw Brown in de straat had op gemerkt, wandelden kalm de ka mer in. Maakt niet het minste gelubd als Jelui je leven lief hebt, zeide de eene, die het bruin lederen val'es in de hand droeg. Bill, pak het geld mee. Een oogenblik stonden de heer en mevrouw Brown verstijfd van schrik, maar toen de tweede man zich naar de tafel begaf om zijne handen op dc erfenis van tante Jane te leggen, sprong de heer Brown naar voren en balde zijn niet krachtig uitziende vuist. Mevrouw Brown gilde. De eer ste man nam een mes uit zijn zak en dreigde er den heer Brown mee, dien hij bij de keel had gegrepen, terwij' de tweede man zijn groote, vuile hand op mevrouw Brown's mond legde, en haar op eem stoel duwde. We willen Jelui geen kwaad doen, dus dwingt one er n'et toe, zeide de eerste Maar we zuilen Jelui beiden den nek omdraaien als het moet, voegde de andere er bij. Hoehoe durf je het, raas de de heer Brown woest van veront waardiging en zich toch hulpeloos gevoelende in den greep van een ge- wapenden man, die wel twee maal sterker was dan hij. Hoe durf je Warempel, ik weet het niet, ant woordde de eerste man. We hebben wel andere karwei tjes bij de hand gehad, toen wij nog maar zoo groot waren, zeide de an dere, terwijl hij eem hoogte aanwees, die duidelijk te kennen gaf, dait hij en zijn makker al heel jong waren begonnen. Jelui zult hiervoor wel opgeslo ten worden, stamelde de heer Brown; de politiekijk, wanneer jelui nu stilletjes weggaat, zullen wij er niets van zeggen, maar zoo niet, dan zullen jelui gearresteerd en In de gevangenis opgesloten worden. Dan za] het met voor den eer sten keer zijn, zeide de eerste man met een griins en hii nam den heer Brown op en plaatste hem netjes op een nabij zijn den stoel. En ze zullen ons eerst moeten pakken, zeide de tweede. Maar maar, protesteerde Ma ry verward, toen zij den tweeden man het legaat van tante Jane in zijne zakken zag steken, maar het is ons geld. Het was mogelijk, dacht zij, dat de twee mannen dit gewichtig punt over het hoofd hadden gezien em hun aandacht er slechts op gevestigd be hoefde 'e worden. Het was uw geld, mevrouw, verbeterde hij haar, terwijl hij op zijtre zakken sloeg, maar het is nu het onze. In den regel doen wij niet aan zulke kleinigheden als deze hier. Ons werk is het weghalen van juweelen en dergelijke zaken, zeide .de eerste man. Houdt je nu stil, vermaande hij, toen ze teekenem van weerspan nigheid begonnen te vertoonen. an ders zult ge »ets krijgen, waarop ge met gesteld xijt. Ze kunnen zich de keel schor schreeuwen, zeide de eene man. Niemand kan ze hier hooren. Ik zou ze raden het niet te doen, sprak de ander dreigend. Ik heb een groadwettigen afkeer van leven. Neen, we gaan niet uit op klei ne karweitjes, maar toen we door het raam keken en de tafel vol geld zagen liggen, wat moeeten we toen doen We zouden een kameraad bij den hoek ontmoeten, legde de eerste weer uit, en toen zagen we u bij de tafel zotten als bij een bank. Daarom liepen we het huis om en kwamen door de achterdeur en daar zijn we nu, en nu denk ik, dat we als fatsoen- 'ijke lui heengaan, zonder dat u een keel opzet, zoodat we genoodzaakt zouden zijn. u de keel af te snijden, en u in uw eigen tuin te begraven. Mevrouw Brown gaf een gilletje b!: die bedreiging en haar man nam een stoel op en zwaaide dien door de lucht. Z;'n vrouw sloeg haar arm om zijn hals. Henry, Henry, wees niet zoo haastig I riep ze. Hoe zou u het vinden, als we u eens in uw kelder opsloten stelde de eerste man voor. Dat zal ons oen voorsprong geven en als u er uit is. kan u zooveel leven maken als u wil. Daar is onze kameraad, zeide de tweede man, toen een motorhoorn hun oor trofneem vlug een be6lult, want we moeten weggaan. Het volgend oogenblik waren de arme Browns tn hun eigen kolenhok opgesloten terwijl hunne bezoekers zich met tante Jane's legaat weg spoedden. Zwart als de nacht was hel hok of zwart als de kolen, die het bevatte, maar nog zwarter was de wanhoop, die lil het hart van den heer en mevrouw Brown heerschte. Tante Jane's legaat 1 zeide me neer Brown met de handen in het haar. Alles is weg, Iedere penning. En mijn zilveren lepeltjes waar schijnlijk ook nog, klaagde me vrouw. Ik had mij moeten verdedigen, zei meneer. Ik had ze met den stoel moeten slaan, dan zou er wel hulp gekomen zijn. Ze zouden je gedood hebben. meende zijn vrouw. Ik wou maar. dat ze het gedaan hadden, zuchtte meneer. Bij die woorden begon mevrouw opnieuw te schreien, en beschuldigde hem, dat hij haar niet langer bef had. Door zulk een verwijt getroffen, stond meneer Brown op en sloeg in de duisternis zijn armen om haar heen. Laten we we om hulp roepen, stelde mevrouw Brown een weinig getroost voor. Kun Je je hoofd buiten het kolenhok steken Meneer Brown antwoordde, dat hij het wel kon, maar niet wilde. Hij nam liever den hamer op, waarmede de kolen werden fijn geslagen, en kreeg met een paar krachtige slagen de deur open. Nu ze zich weer in het licht bevonden, gingen ze de trap droevig oo en kwamen in de voorka mer. Alles was, zooals het geweest was. De twee mannen waren blijk baar tevreden geweest met hun roof en hadden verder niets gezocht. Zelfs de bruine leeren tasch lag on aangeroerd op een van de stoelen. Mevrouw Brown keek hare zilveren lepels na en vond deze ook onaange roerd. Dit was een groote verlichting voor haar en van dat oogenblik be gon ze bij te komen. Trek het Je niet aan, Henry, zeide zij troostend tot den armen heer Brown, die mot gebogen hoofd op de rood pluche sofa zat. Hot kon er ger geweest zijn. Denk aan alles wat wij mot hot I geld zouden doen, zeide do heer Brown op doffen toon. Laton wij daar niet aan denkon, antwoordde zij verstandig. Henry, je moest naar do politie gaan. Henry merkte verdrietig op, dat hij liet wol moest doen, maar voegde er bij, dat het toch niets geven zou an bleef zitten. Mevrouw Brown keek toen nog eens de kamer rond om zich te overtuigen of er niets anders was gestolen, toon haar oog op het bruin ledoren valies viel. Hare belangstelling ontwaakte ze wreef bare oogen en keek nog maals. Henry, zeide zij langzaam, kijk even naar jo valies naar de ini tialen 1 Henry ging er naar kijken. Jo, bracht hij met moeite uit. Het is A. B. in plaats van II. B. Hoe kan dat Het is eon ander valies, zeide mevrouw, het is grooter maar ook ouder dan hel jouwe. Dat is vreemd, zeide Henry. Ze hebben zeker je valies mee genomen en het hunne hier gelaten. Ik veronderstel, dat ze het mijne beter vonden, zeide de heer Brown, met vernieuwde bitterheid. Dat ontbrak er nog aan. Was er iets in vroeg mevrouw Rro\vn. Eenige boeken en papieren en een grootboek van hét kantoor, ant woordde de heer Brown wanhopig. Ik verwacht, dat ze mij wel ontslaan zullen, als ik dat kwijt ben. Mevrouw Brown nam het valies op. Het is zwaar, reide zij. Je moest het naai- de politie brengen. Het kan een leiddraad zijn in elk ge val. Ik ben benieuwd of er iets in zit. Dievenlantaarns en meer derge lijke zaken, merkte de heer Brown somber op. Mevrouw Brown opende het valles, stak hare hand er in en het eerste voorwerp, dat ze er uit haalde, was een gordel ln den vorm van een dia manten slang, waarvan de oogen twee groote robijnen waren en de staart van smaragd was. Het tweede was een diamanten kroontje het derde een diamanten halssnoer met een grooten, hangen den steen er aan, waarvan de ver blindende glans zelfs den verbaasden Browns oen kreet van bewondering afperste en geen wonder, want, hoe wel ze bet niet wisten, was di/t de beroemde Raj Sha Sahib diamant. Daarna werd er een koord met pa relen van een meter lengte uitgeno men, toen een diamanten broche en nog een diamanten broche. Er is nog een heeleboel meer, reide mevrouw Brown zwakjes, de heele tasch is er vol mee. Ik geloof, dat het aan mijn hoofd ligt, maar alles schijnt om mij rond te draaien. Waar is het avondblad vroeg Brown schor. O, hij us gek geworden dat moest er nog bij somen, klaagde mevrouw Brown en begon te schreien. Waar is de krant, herhaalde Brown, zonder op haar te letten, ter wij! hij op denzelfden schorren toon sprak, mijn avondblad. Hij greep aaar ie krant en begon haar door te kijken, en toen keek hij zijn vrouw aan. Kijk, leeö dat, beval hij haar. Zeer bevreesd gehoorzaamde zij. En zij in groote letters VIJF DUIZEND POND STER LING BELOONING. De juweelen /an een Hertogin gestolen. beroemde Foxford- erfstukken verdwenen. De meest schitterende collectie ter wereld. Geen steen werd ach tergelaten. De Foxford diaman ten slang is verdwenen. Dc Raj Sha Sahib diamant weg. Geen leiddraad. Groote beloo ning aangeboden voor de terug- bekoming der juweelen. O, mijn hoofd, zeide mevrouw Brown. Dat zijn ze, sprak meneer Brown opgewonden. Dnt moeten re zijn. Maar als dat ze zijn, rei me vrouw Brown, op de diamanten wij zend, dan zijn Wel, riep meneer Brown uit, terwijl hij de juweelen in de tasch deed, de twee mannen, die ons be stalen, zijn blijkbaar derelfden, die de diamanten, waarover de krant spreekt, meenamen. Ze zeiden, dal ze afgesproken hadden hier iemand te ontmoeten. Dat zal een medeplich tige zijn. Terwijl re hier stonden te wachten, zagen ze ons met het geld bezig. Ze hadden zeker geld noodig voor hun ontsnapping eai kwamen dus hier om het te stelen. Toen re een motor hoorden, zeiden re, dat die voor hen was en schenen zeer ge haast, Ze zijn zeker gauw naar deze kamer gegaan en namen bij vergis sing de verkeerde tasch mee. O, hé zei mevrouw Brown. Haal zoo gauw mogelijk je hoed sprak haar man. Gaan we raar de politie? vroeg zijn vrouw. Neen I Dat doe ik niet I zeide hij met nadruk. «1 Waarheen dan Wel, naar den hertog van Fox ford in Grosvenor Square. zeide de heer Brown, niet zonder een zekeren bluf. En hij zal wel uitgelaten blij zijn ons te zien. dat verzeker ik je I voegde hij er bij. O, Henry 1 zeide mevrouw Brown met ontzag. Maar de heer Brown had gelijk. De hertog van Foxford was uitgelaten blij. Maar zijn vreugde was niets ver- gelekan bij de meer dan uitgelaten blijdschap der hertogin. Die dnme zag er uit alsof re me neer Brown had willen omhelzen en omhelsde mevrouw Brown. Op dien gedenkwaardigen avond gebruikten meneer en mevr. Brown het diner met een hertog en hertogin en pas na middernacht gingen ze naar hun eigen woning terug met een riituig met twee paarden. De heer Brown had een chèque van 5000 pd. sterling in den zak en de belofte van een vermeerdering van salaris. Mevrouw Brown had maar spijt van twee dingen ten eerste dat geen van de buren haar zoo zag, en ten tweede, dat ze de diamanten tiara niet een oogenblik op het hoofd had gezet om te zien hoe die haar stond. Meneer Brown had spijt van één ding dat hij er niet bij tegenwoor dig was toen zijn twee bezoekers zijn tasch openden en zagen, dat ze een kasboek hodd.n gestolen en alle dia manten hadden achtergelaten. G.D. Ct.") De maa met den baard -7 U vindt hot zeker wel goed, dat ik het licht een beetje temper De jonge man, d e in den anderen hoek van de coupé zat, vroeg het mij op bescheiden, beleefden toon. Ik vond het goed. Het was niet de eerste maal, dat ik van Oxford naar Birmingham reisde. In Leren had ik thans geen trek, mijn beleefde maar weinig toe schietelijke reisgenoot scheen niet op een gesprek gesteld te zijn, en dus trachtte ik ook maar niet het ijs tus schen ons te breken, hoewel ik op mijn Engelsch zeer trotsch was, eu toch ook wel gaarne iedere gelegen heid aangreep om mij te oefenen Ik schoof behaaglijk in mijn hoek je, hulde mij Ln den reisdeken, en sloot, de oogen. Hoe lang ik zoo gedommeld mag hebben, weet lk niet. Zeer verbaas;! en verrast, Ja zelfs een beetje geschrokken was ik dan ook, toen ik na eenigen tijd de oogen opende en een nieuwen reisgenoot tegenover me zag. Van waar hij zoo plotseling gekomen was. was me het eerste oogenblik niet recht duidelijk. Misschien had de trein aan een der kleinere stations gestopt, zonder dat het mij opgevallen was, misschien was de man door de gang uit een andere coupé gekomen. Lang had ih evenwel niet den tiid om hierover na te denken. Toen de nieuwe reisgenoot had gemerkt, dat ik wakker was geworden, nam hij zeer beleefd zijn reispet af en wensch- te mij met een diepe, welluidende stem „goeden avond." Ik beantwoordde den groet, kroop daarna weer in mijn hoekje, want tk gevoelde nu hoegenaamd geen neiging om een gesprek te voeren. Maai- de nieuweling interesseerde mij om *en of andere reden, voorna melijk misschien wel om zijn plotse linge en raadselachtige tegenwoor digheid en ik keek hem met half ge sloten oogen aan. Zijn geheele verschijning maakte een zeer goeden en voornamen in druk en het was eem geheel ander typo dan men in EngeJand gewoon lijk te zien krijgt; ik peinsde er over, wat hij wel kon weren een hooggeplaatst ambtenaar, een dokter of een geleerde, een koopman.... De lange, goed onderhouden, don kere baard, het gouden lorgnet en net kale, maar goedgevormde hoofd, dat hij bij het afnemen der pet een 'Ogenblik had laten zien.... dat alles te zamen gaf hem ln mijn oogen iets waardigs, iets, dat vertrouwen wekte. Mijn blik scheen hem niet ontgaan te zijn hij schoof een paar maal heem en weer, trok eens aan zijn pet, stak eindelijk de hand in den borst zak en haalde een sigarettenkoker te voorschijn. U heeft er toch geen bezwaar te gen, dat ik rook De blik, waarmede hij deze halve vraag vergezeld deed gaan, was eigenaardig. Bovendien bevreemdde die vraag zelve mij. Natuurlijk niet, antwoordde ik. U is immers volmaakt in uw recht 1 en ik wees op de kaart, waarop stond, dat in deze coupé ge rookt mocht worden. De man met den baard lachte even wel beleefd Het rooken ls geoorloofd, zeker, maar ik rook altijd opium-sigaret ten en wel tamelijk sterke, en ik hoop, dat het u niet zal hinderen. Er restte mij niets anders, dan ont kennend het hoofd te schudden. En nu gebeurde er ln het volgende kwartier Iets vreemds, waarvoor ik eerst later een zeer verrassende ver klaring heb gevonden. Ik was weer in mijn hoekje gekro pen, en de man met den baard begon te rooken. de wolkjes naar het

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1909 | | pagina 15