HAARLEM'S DAGBLAD. TWEEDE BLAD. Stadsnieuws Haarlemsche flandelsvereenigfng floedgek. by Kon. Beal. yau 12 Nov. 1899. De Haarlemsche Handelsvereeni- jing hiar ter stede, opgericht 10 Mei 1892, heeft in den loop van den tijd wel haar recht van bestaan bewezen. In ieer vele gevallen, zaken van ver schillenden aard betreffende, is zij opgetreden en dikwijls met groot succès. Jammer echter, dat men alge meen niet meer blijk geeft, dit te waardeeren, door als lid der Vereeni ging toe te treden. Er zijn wel meer dan 600 leden, maar dat is niet vol doende. Elk handelaar, neringdoen de, ja zelfs particulieren, moesten lid worden, om ten minste te laten gevoe len, dat men het werk op prijs stelt, dat de Haarlemscke Handelsvereni ging steeds opneemt, als doende, wat hare hand vindt om te daen. De voordeelen, die de yereeniging buiten hare bemoeiingen van ver schillenden aard, haren leden aan biedt, zijn zeer vele en zeer groote tegenover de geringe jaarlijksche contributie van 3.50, die gevraagd wordt. De Haarlemsche Handelsvereeni- ging bemoeit zich in de eerste plaats er mede, de belangen van hare leden te bevorderen, door onwillige beta lers voor hen tot betaling aan te manen en informatiën voor hen in te winnen. Bovendien hebben de leden het recht, het hun gratis te verstrek ken advies van den rechtsgeleerden adviseur der Vereeniging te vragen, die ook in proceduren en faillisse menten gratis Yoor hen optreedt, na tuurlijk alleen voor zaken betreffende den handel en het bedrijf der leden. Het blijkt in den laatsten tijd dat tnen deze belangrijke voordeelen be gint te waardeeren want sedert Mei meldden zich 67 nieuwe leden aan. Als proef kunnen voortaan nieuwe leden voor een half jaar worden aan genomen, doch slechts het 2e halfjaar (van 1 November tot en met 30 April) ad 1.75 de halve contributie. Rechtsgeleerde adviseurs der Ver- eeniging zijn de heeren Mrs. Th. de Haan Hugenkoltz en A. II. J. Menens, j Bpaarne 94, alhier, die voor de leden eiken werkdag van 24 uur des na middags zijn te spreken. Het bureau der Vereeniging is ge vestigd Jansweg 11. Voor incasso's, door bemiddeling der Vereeniging wordt een vast recht van 5 pet. der vordering bere kend. Bovendien moet 10 oent voor port j steeds worden bijgevoegd, bij inzen ding vAn vorderingen door bemidde- ling der advocaten te innen. De kosten van informatiën naar buiten de stad woonachtige personen bedragen 60 ets. per informatie, plus ■vijf cents porto-vergoeding. Informa- tiën naar binnen de stad woriende personen worden gratis verstrekt. Pretention op buiten de stad wo nende personen worden niet behan deld, wanneer niet 10 ets. voor porto vergoeding is toegevoegd. Ruim 1748 informatiën en rechts- geleerde adviezen werden in liet af- geloopen jaar gegeven. In Februari en Maart 1909 zijn 58 Vorderingen tot een bedrag van f 1249.26 betaald; 14 vorderingen wor den afbetaald; 19 vorderingen zijn uitgesteld. Volgens art. 7 dient het geheim der lijsten van wanbetalers ongeschon den te blijven. Alle brieven, aanvragen, reclames of wat ook, moeten warden geadres seerd aan het bureau, dat geopend is dagelijks van 's morgens 9 tot 1 urn en 's namiddags van 2 tot 4 uur, waar dan ook verdere Inlichtingen zijn te bekomen. Nieuwe leden voor 1909/10 kunnen nu reeds tot de vereeniging toetreden en genieten alsdan tot 1 Mei e.k. alle voorrechten als een gewoon lid. Het Bestuur heeft bemerkt, dat men soms meent, dat men, hoewel geen lid der H. H. V., toch van haar infor matiën kan bekomen, en brengt nu nogmaals en uitdrukkelijk ter kennis dat alleen aan leden der Vereeniging informatiën door haar worden ver strekt, en dat voor informatiën op hier ter stede woonachtige personen nooit betaling mag worden gevor derd. HET BESTUUR. Onze Rubriek yoor Esperanto De Directie der Haagsche Tram maatschappij zond aan de conducteurs circulaires, waarin zij meedeelde, dat de Haagsche Esperantistengroep ge negen is hun bij genoegzame deelname les te geven in het Esperanto. Zeer velen meldden zich aan. Met 40 con ducteurs is een cursus begonnen. De overigen moeten wachten tot den volgenden winter. L'espero, l'obstino kaj la pacienco, Jen estas la signoj, per kies potenco. Ni paso post paso, post Ion ga laboro Atingos la celon en gloro. Dr. ZAMENHOF. De hoop, de volharding en het geduld, Dat zijn de eigenschappen, door welker macht Wij stap na stap, na lang werken Het doel glansrijk zullen bereiken. De medeklinkers worden uitgespro ken als in de HolL taal, met uitzon dering van de volgende: c, g, v, c, g, h, j, s. c klinkt als ts zooals in tsaar, g klinkt als een zachte k, ais in 't Fransch (gant) v klinkt als onze w. c tsj. g dzj. h ch. j H *j. s sj (sjees). Opmerking. Aangezien op onze drukkerij letterteekeii9 met een accent circonfleze er boven nog niet in gebruik is, zuilen wij ze dus, ter onderscheiding cursief laten zetten. Ter gelegenheid van het Esperanto- congres te Dresden werd definitief opgericht de Universala Esperanto Asocio. Deze vereeniging staat geheel buiten de beweging, doch gebruikt alleen Esperanto als onderlinge ver keerstaal. De vereeniging heeft ten doel, het internationale verkeer te bevorderen. Hiervoor worden in iedere plaats waar Esperantistenvereenigin- gen zijn, en dat zijn er over de duizend (zonder te rekenen de honderdduizen- den Esperantisten, welke geen lid van een club zijn), afdeelingen opgericht, j welke aan ieder lid der vereeniging alle inlichtingen geeft. Aan 't hoofd van een afd. staat een deligito, welke weersubdelifito heeft voor afd. handel, toerisme, reis- en verblijf, een afd. voor alleenreizende dames (aan 't hoofd hiervan staat een dame). Handelaren kunnen hun in het Esperanto gedrukte prijscouranten, catalogussen enz. aan zoo'n afd. zenden, welke zorgt voor het ver spreiden. Ook voor jongelui, welke naar 't buitenland gaan, is een afdeeling. Hiervan kunnen ze veel gemak hebben, daar ze overal worden ge holpen. Voor Nederland zijn er reeds afdee lingen in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Gouda. De uitspraak van het Esperanto. De klinkers a, e, i en o klinken als in de Hoilandsche woorden: nader, leeren, Juli, koren. De u klinkt steeds als onze oe in moeder. Men heeft in het Esp. twee twee klanken n.l. au en eu, ze klinken als in onze woorden nauw en schreeuw. Het teeken boven de u dient om te voorkomen, dat de u wordt uitge sproken als oe. Als bovengenoemde klinkers naast elkander of bij een der twee klanken staan, worden ze steeds afzonderlijk uitgesproken; zoo klinkt ie nooit als in het Holl. woord niet, maar als ie-ee. Men spreke de klinkers nooit te ge rekt uit, evenmin te kort. Dat het Esperanto met reuzen schreden vooruitgaat, blijkt uit het feit, dat volgens de laatste algemoene statistiek ln de officlëele esp. courant op 5 Maart j.l. bestonden 1327 espe- rantisten-vereenigingen, waaronder 1061 in Europa. In Engeland en Frankrijk zijn ge regelde cursussen aan de Universiteiten Te Londen eu Parijs is het Espe ranto in het leerplan der Handels scholen opgenomen. (Wij hopen dat Haarlem dit goede voorbeeld zal volgen). In Londen wordt op vele dag herhalingsscholen Esperanto onder wezen, Officieren in Frankrijk en En geland krijgen onderricht in Esperanto. De leden van het Roode kruis leeren deze taal. Te Dresden is het Esperanto op de scholen ingevoerd. PARIJSCHE BRIEVEN LXXVIIL Maandag laatstleden had er in de Hallen te Parijs een zeer eigenaar dige wedstrijd plaats. Het was het zoogenaamde „concours des Forts". Vijf-honderd-vijftig concurrenten hadden zich voor den wedstrijd laten inschrijvenongeveer driehonderd wanen er opgekomen, op den bepaal den dag, te 5 uur 's morgens. (Ik heb wel eenig bezwaar tegen den vroegen morgenstond, die, naar beweerd wordt, goud in den mond heeft, het geen overigens een tandheelkundige kwestie is. Maar enfin, ik wilde die sterke menschen wel aan het werk zien.) Tot één uur 's namiddags duurde de wedstrijd, waarvan de jury be stond uit den heer Saintyne, afdee- linigschef van de prefectuur-den heer Philippe, dienstchef der tweede af deeling den heer Juchard, speciale commissaris der Hollen de heeren Hocquart en Mouillevoix, hoofdin specteurs den heer Jamin, chef van het syndicaat der forts des Halles". Aan die opsomming der jury-leden kan men al dadelijk gewaar worden, dat de wedstrijd er niet een was met een uitsluitend of zelfs hoofdzakelijk sportliefhebberig doel. Elk der mededingers kreeg, om de beurt, een „cageot" een soort van groote teenen mand waarin straat klinkers lot een gezamenlijk gewicht van 200 Kilogram, op zijn schouders, en moest daarmede een afstand van 40 Meter afleggen. Geen kleinigheid j voorwaar Van de wijze, waaroo de last in evenwicht werd gehouden, de meerdere of mindere gemakkelijkheid en lenigheid, waarmede het beladen lichaam zich bewoog, en den tijds duur, waarin de 40 Meter werden afgelegd, hing het af, welke der me dedingers aangenomen zouden wor den om zich aan het tweede gedeelte van den wedstrijd te mogen onder werpen, welk laatste gedeelte meer van geestelijken aard is. Zestig deelnemers werden er dien dag uitgepikt. De sterkste was naar alle waarschijnlijkheid wel een zeke re Gramer, die dén zwanen last in 30 seconden de 40 Meter afstands weg droeg, en dat met een lichtheid van tred, als had hij slechts een hoogen hoed op zijn hoofd. Wat die wedstrijd dan toch eigen lijk te beduiden heeft De gansch© inwendige dienst der Hallen wordt, wat den verkoop in het ZATERDAG 24 APRIL 1909 dan 550 menschen zich lieten inschrij ven voor een wedstrijd, dienende om een dertigtal uitverkorenen te verkrij gen ter vervuiling van plaatsen, open gevallen door sterfgevallen, pension- neering en anderszins. Het tweede gedeelte van het exa men dat over eenige dagen zal plaats vinden, bestaat in het schrijven van een dictee en het oplossen van reken kundige vraagstukken. Het is niet voL doende, dat de heeren een bijzonder gespierd lichaam lvebben en, zoo noo dig, de orde in de rumoerige Hallen met de kracht hunner biceps kunnen handhaven of herstellen, maai-, in verhand met hun administratieve be zigheden, moeten zij voor het minst ook behoorlijk kunnen schrijven en rekenen. „L'union fait la force", zegt een be kend Fransch spreekwoord. Het ge nootschap der Sterken kon er, met het oog op zijn alom erkende achtens waardigheid aan toevoegen „Et la force fait union". Om bij krachtsuitingen te blijven... In een van mijn vorige brieven maakte ik gewag van een bokswed strijd tusschen den volbloed-neger Sam Mac Vea en den halfbloed-neger Joe Jeannette. Op punten werd toen de overwinning aan eerstgenoemde toegekend. Laatstleden Zaterdag had de revan chepartij plaats, waarbij bedongen weid, dat de strijd geheel zou wor den uitgestreden. Na de 49ste, zegge negen-en-veer- tigste reprise kwam Sam Mac Vea, wiens gezicht vol builen zat, wiens mond hevig bloedde, wiens eene oog volslagen dicht was, wiens linker arm er slap bij neerhing, wiens bee- nen trilden langzaam op Joe Jean nette af, reikte hem de hand en sprak „I guess I can 't". Daarmede verklaarde hij zich over wonnen, de reusachtig sterke Sam Mac Vea. Merkwaardig mag liet wel genoemd worden, dat deze gigantische strijd beschreven is geworden, niet slechts door gewone sportverslaggevers, doch ook door een bekenden letterkundige, met name Tristan Bernard, den dra maturg, wiens „L'Anglais tel qu'on le parle' 'men ook in Nederland kent. Ziehier de laatste helft van zijn verslag, verschenen in het dagblad „L'Auto" „ALlen hebben wij de volmaakte correctie opgemerkt, waarvan de twee tegenstanders blijk gaven, die geen van beiden de overwinning aan een deloyalen slag wilden te danken hebben. Zij verontschuldigden zich onmiddellijk bij het slaan in de „corps corps" en onthielden er zich van, den tegenstander te raken, wanneer hij lichtelijk op den „ring" gleed Deze loyaliteit, zeer prijzenswaardig in beginsel, vindt dikwerf haar oor sprong in een zekere schuchterheid en in de gewoonte der onderworpen heid. Van de 35ste tot de 40ste ronde scheen het gevecht te slepen. Jeannet te, hersteld, viel gestadig aan. Maar hadden zijn aanvallen veel kracht? En, anderzijds, was Som, die geen groot werk deed, „er nog genoeg bij" om de formidabele slagen van het vo rige uur toe te brengen? Op dat oo- genblik waren vele toeschouwers af geleid. Zij spraken erver andere din gen en schertsten. Het was echter juist dit «rabonig kwartiertje, dat rle Overwinning, onzichtbaar, van den eenen hoek naar den anderen schreed... Gedurende een twintigtal reprises, bij elke rust gaven de verzorgers van Jeannette hem zuurstof in te ade men. Doch toen men Sam Mac Vea er op zijn beurt van zag nemen, had de ze kleinigheid een geheel andere be- teekenis... Want Jeannette had, in ons bijzijn, zijn proeven afgelegd. Wij wisten, hoe hij de vermoeienis, «o zelfs de benauwdheid had verdragen.. Gedurende de laatste reprises was het niet meer Sam Mac Vea, dien wij op den „ring" zagen... En, indien wij hem niet meer herkenden, was 't niet zoozeer omdat zijn gezicht veran derd was. Hij had niet meer hetzelfde lichaam van eenvoudigen en zegevie renden athleet Hij liet zijn armen' hangen, beschermde zich vaag het ge zicht op het oogenblik der aanval len... Het leek, of zijn gewone wezen, zijn mooie persoonlijkheid van den pverwinnenden Sam Mac Vea, hem had verlaten en op het strijdperk niets anders had achtergelaten dan 't lichaam van den eenen of anderen ar men neger... Doch de tegenstander, zoo uitgeput als hij was, stond daar nog, met zijn ernstig oog en zijn ener giek gezicht; het leek, of hij er voor altijd stond... Toen bij het begin van de 49ste ron de Sam Mac Vea, zich over wanned verklarende, de handen van Jeannet te kwam drukken, vervulde een ont zaggelijke ovatie de onmetelijke zaal. En toch geloof ik, dat bij het begin van het gevecht meer menschen het op Sam Mac Vea hielden. Doch de heldhaftige Joe Jeannette had op de- zon bewonderenswaardigen avond al le harten gewonnen. Lichter en veel minder sterk dan zijn tegenstander, had hij gezegevierd door zijn moéd meer nog dan door zijn behendigheid. Overigens had deze moed hem zelfs in gevaar gebracht, want de ver schrikkelijke slagen, die hem op het punt van zijn ondergang brachten, was hij zelf gaan zoeken, door zijn onophoudelijke aanvallen. Hij had op Sam Mac Vea een be tere athletische voorbereiding voor. Bovendien had hij in zijn actief meer goede gevochten, tegen tegenstanders van groote be teekenis. Wij hebben gisteren den strijd bij gewoond van den onverbiddelijker! tegen den onvermoeibaren man. En de tweede heeft den eerste verslagen... Men moet de kwaadwilligen bekla gen, die zich van het bijwonen van deze mooie sportieve manifestatie hebben onthouden. Zij zullen niet spoedig een soortgelijke terugvinden. Wij hebben voor ons werkelijk boven- menschelijke menschel ijk© eigenschap pen zien ontwikkelen, en de nieuwe lingen, welke ik ken en die gisteren door een gelukkige inspiratie naar 't Cirque de Paris geleid zijn ge worde®, hebben, dank zij Jeannette, begrepen, waarom de bokskunst de „noble art" wordt genoemd." Nobele kunst— hm, nogal wreed zoo'n slanerige kunst van ruim drie uur achtereen. Doch de sportversla- gen, wilde ik maar zeggen, zouden er ontzaggelijk veel bij winnen, indien ze meer door geletterde menschen dan door de gewone abracadabraïsch zich uitende sportverslaanders wer den geschreven. OTTO KNAAP. Militaire zaken. De overplaatsing van den militai ren apotheker der 1ste klasse A. C. Huysse, van de ziekenkamer te Haarlem naar het militair hospitaal te Amsterdam, is op zijn verzoek In getrokken. De overplaatsing van den militai ren apotheker der 'iste klasse H. M. M. Eversen, van het militair hospi taal te Bergen-op-Zoom naar de zie kenkamer te Haarlem, is ingetrok ken bedoelde apotheker zal op 1 Mei a.8. geplaatst worden bij hot mili tair hospitaal te Amsterdam. Haarlemmer Halletjes EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE. Sommige menschen vervelen zich. Ik begrijp niet, hoe ze dat klaarspe len. Als ib 's morgens om negen uur met mijn werk begin, is het een oogen blik later tijd om te gaan koffiedrin ken Nog een paar momenten en 't is half zes. Vervolgens springt de wij zer van de klok een uur of vier, vijf, over ("k geloof al zijn leven, dat hij *t doet) en 't is tijd om naar be<l te gaan. Het volgende oogenblik ben je te 's morgens halfacht wakker. Een dag is niets. Een week wat is een weekZoo heb ik Maandag morgen den groenteboer goeien mor gen gezeid, of ik beantwoord Zater dag den avondgroet van den melk boer. Een maand is ook al niets. Gis teren vroor het, morgen zie je de bla deren aan de kastanje. Nauwelijks is je pen aan een jaartal gewend ge raakt of eeD ander schuift naar vo- ren. Vervelen J ik neb er geen tijd voor. Mij doet de tijd in zijn onderverdee ling van dagen, weken, maanden, ja ren denken aan een reiziger in een spoortrein, d.ie let op de telegraafpa len. Zoo'n paal schuift mot een ruk voor het raampje van de coupé, schijnt daar even stil te staan en is met een tweeden ruk voorbij. Als ik één bezwaar tegen den tijd jg niet, dat hij mij te lang, maar dat hij mij te kort duurt- Ik heb err te weinig aan. En daar het schijnt, dat andere menschen er van over hebben, zou de eenvoudigste weg wezen, dat ze er mij, tot civiele® prijs, wat van overdeden wanneer dat mogelijk was. Helaas, dat gaat nu eenmaal niet. Er is niets in de wereld zoo gelijke lijk verdeeld als de tijd. In geld, ma zelen en steenpuisten moge al eenige ongelijkheid bestaan, de portie tijd is voor allen gelijkelijk afgemeten. De een moge door vroeg opstaan een grooter deel dan de ander in bewust heid doorbrengen, van een etmaal kan niemand meer maken dan 24 uren. En helaas, geen mensch kan van zijn portie een stuk op een anders bord schuiven. In de vraag, waarom de menschen zich vervelen, zouden we ons lang kunnen verdiepen. Met het antwoord gebrek aan bezigheid, komen we er niet, want ik heb nooit gehoord, dat wilde of althans minder beschaafde volksstammen die weinig behoeften hebben en dus niet noodig hebben den ganschen dag voor den kost te werken, zich in de overblijvende uren vervelen W.aarschijnlijk komt dat door hun geringere® gedachten- gang. De herseng van den meer be schaafde vinden in wat hem omringt geen afleiding genoeg. Zoo do orr ede nee rende komen we tot de slotsom, dat de menschen zich minder, misschien wel heelemaal niet meer, zouden vervelen, wanneer ze maar beter letten op wat er om hen heen gebeurt. Dat is ook een kunst, die geleerd moet worden. Onze mede werker voor natuurhistorie zegt zoo vaak, dat hij allerlei mooie dingen heeft waargenomen, wanneer wij nog niets hebben gezien. We loopen, om het maar ronduit te zeggen, te soe zen. Zien is willen zien, willen kost inspanning en van inspanning zijn we gewoonlijk niet gediend- 't Moet zoo'n beetje van zelf gaan. Een groo te zonnebloem, zoo'n ding, dat haast in onzen neua bijt, zien we wel, maar een klein bloempje, half onder 't gras verscholen, ontgaat ons. Zoo is 't met alles. Waar de een wat ziet, is 't voor den ander volsla gen leeg. Ook onder de menschen. Zoo heb ik altijd mijn plezier er in, cm in openbare vervoermiddelen klei ne studies te maken. Daar is bijvoor beeld de alleenreizende dame. In den trein kun je haar niet waarnemen, want daar verschuilt zij zich in een damescoupé, die, naar ik van bevoeg de zijde verneem, na de Noordpool wel de ijzigste plek is, die je denken kunt. In de tram naar Amsterdam kan ze zich evenwel niet afzonderen. Wordt ze door familieleden of vriendinnen naar den trein gebracht, dan drukt ze hun allen hartelijk de hand, totdat de conducteur wat onge duldig wordt en een beweging maakt vannu moet het maar uit wezen. Ze zeiLt den wagen binnen, met de overblijfselen van den afscheids- glimlach nog op 't gezicht, wuift met een stralend gelaat nog een laatsten groet met de hand ting, de tram rijdt weg. Nu verstijft ze op eens, ja ik kan 't niet beter zeggen: ze bevriest Van een lachje geen spoor meer, de trekken van 't gezicht zijn als van hout, ze zit stijf rechtop, een vrouw tje, dat tegenover haar komt zitten en misschien wel een praatje zou willen maken, wordt afgeschrikt door den ijzigen blik. De stem is toonloos, waarmee zij den conducteur een re tourtje vraagt, alsof zij bang is, dat elk blijk van belangstelling in de om geving ordinair zal lijken, ondeftig. Wat is nu het ware gezicht van deze groot eai wat „le carreau", dat wil zeggen de belendende straten betreft, geregeld door de corporatie der Forts", der Sterken, welke corpora tie gestéld is onder de jurisprudentie van de pol itie-pre fee tuur, dïe deze voogdijschap als een van haar groot ste voorrechten beschouwt. De corporatie telt 621 Sterken, ver deeld in even zooveel afdeelingen als er verkoopen „en gros" zijn. Elke af deeling wordt bestuurd door een „syndic-chef', die, op zijn beurt, on der het gezag staat van een der hoofd-inspecteurs van politie. Deze hoofdinspecteurs, bijgestaan door onder-inspecteurs, waken over den regelmaat der veilingen „en gros", leggen beslag op alle schade lijk geachte producten en handhaven de goede orde bij de markten va® détailverkoop. Die inspecteurs dragen petten. me<t zilveren galon, ter onderscheiding van die der prefectuur van de Seine, welke petten met gouden galon op hebben en wier werkkring zich be paalt tot het heffen,en innen der ste delijke belastinggelden. Het onderscheidingsteeken der Sterken is een insigne, waarop hert wapen der stad Parijs. De chefs en hun assistenten dragen zilveren, de anderen koperen insignes. De diensten der Sterken, welke ver plicht zijn binnen de omsluiting der markt-paviljoens te blijven, zijn, ten opzichte der belooning, aan tarieven onderworpen. In ruil voor het groote vertrouwen, dat men in hen stelt, achten rij zich verantwoordelijk voor de koopwaren, die aan hunne zorgen worden toevertrouwd of onder hun bewaking worden gesteld. Zij beginnen met een salaris van 1500 francs en worden van paviljoen naar paviljoen overgeplaatst. Geleide- lijkerwij/.e klimmen zij in trakte ment op. De meest bezoldigde .forts" zijn die van het paviljoen der „en- gros"-veil in gen van eieren, boter en kaas hun salaris bedraagt ongeveer 4000 francs. Niet zelden wordt dat salaris echter overtroffen door de ver diensten lan de Sterken „du car reau", anders genoemd de Sterken „des hauls fruits", omdat dezen den ganschon nacht, zelfs in het strengste jaargetijde, op straat moeten blijven staan, en de zwaarheid van dit werk gecompenseerd moet worden door afzonderlijke belooningen. Uit de bekwaamste en meest ver trouwenwekkende Sterken worden de „syndics" gekozen, wier bezoldi ging uiteraard nog hooger is. Vel© schouwburgen te Parijs rekru- teerein hun machinisten uit de corpo ratie der Sterken, welker inspecteurs men niet zelden 's avonds als theater- controleurs aan het werk kan zien. Sapristi I ils sont forts, les Forts Wil de stad bij sommige feestelijke gelegenheden, steekspelen te water „joutes sur l'eau" organiseeren, dan komt ze ook bij de Sterken te recht. Menigeen hunner is in het be zit van hot daartoe benoodigde mate riaal twee bootjes, elk voorzien van een springplank, lansen, baretten, roode en blauwe ceintuurs. Dan gaan eenige Sterken zeiven aan het steekspelen. De prijzen voor de beide overwinnaars, den „roi sec" of drogen koning en den „roi mouillé" oi natten koning, worden broederlijk gedeeld. De Sterken zijn zeer trotseh op hun corporatie. Geen wonder want het geldt hier niet alleen de vreugde over hel bezit van buitengewone kracht welk bezit in onzen tijd van ontaarding en verzwakking al op zichzelf niet weinig waard is doch elke Sterke vervult een post van ver trouwen en verantwoordelijkheid. Niemand, hij moge overigens zoo sterk zijn als wijlen Hercules, wordt tot de corporatie toegelaten, van wiens eerlijkheid men niet ten volle is overtuigd Het wordt als een hooge eer beschouwd, in dat genootschap te worden opgenomen. En daarom, hoe zeldzaam buitengewone kracht ook is, is liet geen wonder, dat niet minder dame, de warmte van het afscheid daar straks of de kou van nu Waar schijnlijk ligt de waarheid in 't mid den. Maar in elk geval heeft deze be spiegeling me voor verveling behoed tot aan de Liebrug toe. Juist heb ik mij afgevraagd, of de dame zelf het niet gemakkelijker hebben zou, wan neer ze niet zoo'n stijf masker droeg, wat gemoedelijker was, of daar trekt een gesprek achter in den wagen mijn aandacht. Twee heeren voeren het, of lieverde een voert het en de ander luistert toe, knikt alleen maar of schudt het hoofd. De prater heeft een zware doordringende stem, zoo een, waar je met geen mogelijkheid mee fluisteren kunt. Hij vertelde van allerlei dingen, waarmee een ander zoo niet te maken heeft, alles met na men en toenamen, zooals de men schen dat zoo rustig kunnen doen in een openbaar vervoermiddel. Wanneer, zoo stelde ik mij voor, deze spraakzame heer eens een ge sprek begon met de bevroren dame, wat zou ze dan wel voor een gezicht zetten I Zou ze den conducteur te hulp roepen, om hem uit den wagen te laten verwijderen, midden op den weg, zoodat hij met zijn schallende stem zijn weervaren zou kunnen ver tellen aan de masten van de gelei ding en de koeien in de wei Maar de conducteur kwam langs me heen, met een nieuweling, dien hij moest inwijden in de geheimen van 't vak. Aarzelend, hang voor schade door vergissen, knipte de leerling in bet dunne papier van de plaatsbiljetten en liet daarbij zijn af gebrokkelde nagels zien, die aan toonden, dat hij vroeger zwaarder werk gedaan hadsniids- of metsel werk misschien. En toen de passa gier, die bediend werd, een stuiver fooi gaf, tikten ze allebei aan bun pot, de een met het gebaar der ge woonte, waarna ik me afvraag, wie van de twee nu de extraatjes zou krijgen, die liet werk deed of die de les gaf. Mijn aandacht wordt afgeleid door mijn overburen, een jong paar met een klein kind. De menschen zijn aardig met elkaar, hebben schik in hun vrijen dag en het mooie weer en ik heb schik in hun schik, totdat de- moeder een zakdoek uit den zak haalt, de punt daarvan in haar mond steekt en vervolgens het oortje van haar kind een bewerking laat onder gaan, die ze blijkbaar thuis verzuimd heeft. Deze afleiding is me te kras, zoodat ik verhuis naar het rookcom- partement, waar een geur hangt van koudgeworden sigarenrook, een van de leelijkste geurtjes, die een mensch zich met mogelijkheid voorstellen kan. Hier is liet gemoedelijker, dan in het grooter© compartement. Is het N i c o 11 a, die spraakzaam maakt Ik weet het niet, maar dit is zeker, dat ik er twee dorpelingen uit Half weg vond, die landbouwzaken behan delden en waaruit ik zóo verschillen de vakbijzonderheden vernam, dat ik aan de Spuistraat aangeland was vóórdat ik 't zelf haast wist. Gelezen had ik niet, gezegd ook niets, maar tot verveling was ik niet gekomen. Verveling, zou ik willen beweren, is gebrek aan belangstelling. En, wonderlijk maar waar, er komt over maat van belangstelling uit voort. Stel je voor, dat je vrouw 's morgens vertelt van den slager, die zulk lee- lijk vleesch heeft gebracht. De man. die zich verveelt, wordt er boos om, gaat den slager een standje maken, per telefoon of in eigen persoon en bederft daar zijn morgen mee. De man die zich niet verveelt, zegt kort af „8tuur 1 hem terug", en ver diept zich weer in den stand van za ken te Konstantinopel. Als niemand zich verveelde, zou niemand ook anderen vervelen. Met belangstelling heb ik gezien, dat een gedeelte van onze infanteris ten voor groot tenue een soort van dikke witte troetels op de borst draagt, die ze passement noemen. Dat is een proef, naar ik hoor, van 't legerbestuur. Wie die heeft veror dend, moet noodig no& een beetje esthetica studeeron. 't Is of het jong ste zusje van den milicien hem haar eerste proeve van breikunst heeft op gespeld. Passement heet liet; ik vind het lang niet passabel «ai ik hoop dat de ze malliglieid met de rest passeeren zal. Het past bovendien niet bij de krijgshaftigheid van den militair eu wij passen er voor, veel geld op te brengen voor zoo'n leelijk versiersel.. Hopen wij, dat de autoriteit die er over te beslissen heeft, het zal doen verdwijnen met de traditioneeie goo chel a ars term „Een, twee, drie, passe 1"- F ID ELI O

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1909 | | pagina 5