HAARLEM'S DAGBLAD.
TWEEDE BLAD.
Stadsnieuws
Haarlemsche
flandelsvereenigfng
floedgek. by Kon. Beal. yau 12 Nov. 1899.
De Haarlemsche Handelsvereeni-
jing hiar ter stede, opgericht 10 Mei
1892, heeft in den loop van den tijd
wel haar recht van bestaan bewezen.
In ieer vele gevallen, zaken van ver
schillenden aard betreffende, is zij
opgetreden en dikwijls met groot
succès. Jammer echter, dat men alge
meen niet meer blijk geeft, dit te
waardeeren, door als lid der Vereeni
ging toe te treden. Er zijn wel meer
dan 600 leden, maar dat is niet vol
doende. Elk handelaar, neringdoen
de, ja zelfs particulieren, moesten lid
worden, om ten minste te laten gevoe
len, dat men het werk op prijs stelt,
dat de Haarlemscke Handelsvereni
ging steeds opneemt, als doende, wat
hare hand vindt om te daen.
De voordeelen, die de yereeniging
buiten hare bemoeiingen van ver
schillenden aard, haren leden aan
biedt, zijn zeer vele en zeer groote
tegenover de geringe jaarlijksche
contributie van 3.50, die gevraagd
wordt.
De Haarlemsche Handelsvereeni-
ging bemoeit zich in de eerste plaats
er mede, de belangen van hare leden
te bevorderen, door onwillige beta
lers voor hen tot betaling aan te
manen en informatiën voor hen in te
winnen. Bovendien hebben de leden
het recht, het hun gratis te verstrek
ken advies van den rechtsgeleerden
adviseur der Vereeniging te vragen,
die ook in proceduren en faillisse
menten gratis Yoor hen optreedt, na
tuurlijk alleen voor zaken betreffende
den handel en het bedrijf der leden.
Het blijkt in den laatsten tijd dat
tnen deze belangrijke voordeelen be
gint te waardeeren want sedert Mei
meldden zich 67 nieuwe leden aan.
Als proef kunnen voortaan nieuwe
leden voor een half jaar worden aan
genomen, doch slechts het 2e halfjaar
(van 1 November tot en met 30 April)
ad 1.75 de halve contributie.
Rechtsgeleerde adviseurs der Ver-
eeniging zijn de heeren Mrs. Th. de
Haan Hugenkoltz en A. II. J. Menens, j
Bpaarne 94, alhier, die voor de leden
eiken werkdag van 24 uur des na
middags zijn te spreken.
Het bureau der Vereeniging is ge
vestigd Jansweg 11.
Voor incasso's, door bemiddeling
der Vereeniging wordt een vast
recht van 5 pet. der vordering bere
kend.
Bovendien moet 10 oent voor port j
steeds worden bijgevoegd, bij inzen
ding vAn vorderingen door bemidde-
ling der advocaten te innen.
De kosten van informatiën naar
buiten de stad woonachtige personen
bedragen 60 ets. per informatie, plus
■vijf cents porto-vergoeding. Informa-
tiën naar binnen de stad woriende
personen worden gratis verstrekt.
Pretention op buiten de stad wo
nende personen worden niet behan
deld, wanneer niet 10 ets. voor porto
vergoeding is toegevoegd.
Ruim 1748 informatiën en rechts-
geleerde adviezen werden in liet af-
geloopen jaar gegeven.
In Februari en Maart 1909 zijn 58
Vorderingen tot een bedrag van
f 1249.26 betaald; 14 vorderingen wor
den afbetaald; 19 vorderingen zijn
uitgesteld.
Volgens art. 7 dient het geheim der
lijsten van wanbetalers ongeschon
den te blijven.
Alle brieven, aanvragen, reclames
of wat ook, moeten warden geadres
seerd aan het bureau, dat geopend
is dagelijks van 's morgens 9 tot 1 urn
en 's namiddags van 2 tot 4 uur,
waar dan ook verdere Inlichtingen
zijn te bekomen.
Nieuwe leden voor 1909/10 kunnen
nu reeds tot de vereeniging toetreden
en genieten alsdan tot 1 Mei e.k. alle
voorrechten als een gewoon lid.
Het Bestuur heeft bemerkt, dat men
soms meent, dat men, hoewel geen
lid der H. H. V., toch van haar infor
matiën kan bekomen, en brengt nu
nogmaals en uitdrukkelijk ter kennis
dat alleen aan leden der Vereeniging
informatiën door haar worden ver
strekt, en dat voor informatiën op
hier ter stede woonachtige personen
nooit betaling mag worden gevor
derd.
HET BESTUUR.
Onze Rubriek yoor Esperanto
De Directie der Haagsche Tram
maatschappij zond aan de conducteurs
circulaires, waarin zij meedeelde, dat
de Haagsche Esperantistengroep ge
negen is hun bij genoegzame deelname
les te geven in het Esperanto. Zeer
velen meldden zich aan. Met 40 con
ducteurs is een cursus begonnen. De
overigen moeten wachten tot den
volgenden winter.
L'espero, l'obstino kaj la pacienco,
Jen estas la signoj, per kies potenco.
Ni paso post paso, post Ion ga laboro
Atingos la celon en gloro.
Dr. ZAMENHOF.
De hoop, de volharding en het geduld,
Dat zijn de eigenschappen, door
welker macht
Wij stap na stap, na lang werken
Het doel glansrijk zullen bereiken.
De medeklinkers worden uitgespro
ken als in de HolL taal, met uitzon
dering van de volgende: c, g, v, c, g,
h, j, s.
c klinkt als ts zooals in tsaar,
g klinkt als een zachte k, ais in 't
Fransch (gant)
v klinkt als onze w.
c tsj.
g dzj.
h ch.
j H *j.
s sj (sjees).
Opmerking. Aangezien op onze
drukkerij letterteekeii9 met een accent
circonfleze er boven nog niet in gebruik
is, zuilen wij ze dus, ter onderscheiding
cursief laten zetten.
Ter gelegenheid van het Esperanto-
congres te Dresden werd definitief
opgericht de Universala Esperanto
Asocio. Deze vereeniging staat geheel
buiten de beweging, doch gebruikt
alleen Esperanto als onderlinge ver
keerstaal. De vereeniging heeft ten
doel, het internationale verkeer te
bevorderen. Hiervoor worden in iedere
plaats waar Esperantistenvereenigin-
gen zijn, en dat zijn er over de duizend
(zonder te rekenen de honderdduizen-
den Esperantisten, welke geen lid van
een club zijn), afdeelingen opgericht, j
welke aan ieder lid der vereeniging
alle inlichtingen geeft. Aan 't hoofd
van een afd. staat een deligito, welke
weersubdelifito heeft voor afd. handel,
toerisme, reis- en verblijf, een afd.
voor alleenreizende dames (aan 't
hoofd hiervan staat een dame).
Handelaren kunnen hun in het
Esperanto gedrukte prijscouranten,
catalogussen enz. aan zoo'n afd.
zenden, welke zorgt voor het ver
spreiden.
Ook voor jongelui, welke naar 't
buitenland gaan, is een afdeeling.
Hiervan kunnen ze veel gemak
hebben, daar ze overal worden ge
holpen.
Voor Nederland zijn er reeds afdee
lingen in Amsterdam, Rotterdam, Den
Haag en Gouda.
De uitspraak van het Esperanto.
De klinkers a, e, i en o klinken als
in de Hoilandsche woorden: nader,
leeren, Juli, koren. De u klinkt steeds
als onze oe in moeder.
Men heeft in het Esp. twee twee
klanken n.l. au en eu, ze klinken als
in onze woorden nauw en schreeuw.
Het teeken boven de u dient om
te voorkomen, dat de u wordt uitge
sproken als oe.
Als bovengenoemde klinkers naast
elkander of bij een der twee klanken
staan, worden ze steeds afzonderlijk
uitgesproken; zoo klinkt ie nooit als
in het Holl. woord niet, maar als ie-ee.
Men spreke de klinkers nooit te ge
rekt uit, evenmin te kort.
Dat het Esperanto met reuzen
schreden vooruitgaat, blijkt uit het
feit, dat volgens de laatste algemoene
statistiek ln de officlëele esp. courant
op 5 Maart j.l. bestonden 1327 espe-
rantisten-vereenigingen, waaronder
1061 in Europa.
In Engeland en Frankrijk zijn ge
regelde cursussen aan de Universiteiten
Te Londen eu Parijs is het Espe
ranto in het leerplan der Handels
scholen opgenomen. (Wij hopen dat
Haarlem dit goede voorbeeld zal
volgen).
In Londen wordt op vele dag
herhalingsscholen Esperanto onder
wezen, Officieren in Frankrijk en En
geland krijgen onderricht in Esperanto.
De leden van het Roode kruis leeren
deze taal.
Te Dresden is het Esperanto op de
scholen ingevoerd.
PARIJSCHE BRIEVEN
LXXVIIL
Maandag laatstleden had er in de
Hallen te Parijs een zeer eigenaar
dige wedstrijd plaats. Het was het
zoogenaamde „concours des Forts".
Vijf-honderd-vijftig concurrenten
hadden zich voor den wedstrijd laten
inschrijvenongeveer driehonderd
wanen er opgekomen, op den bepaal
den dag, te 5 uur 's morgens. (Ik heb
wel eenig bezwaar tegen den vroegen
morgenstond, die, naar beweerd
wordt, goud in den mond heeft, het
geen overigens een tandheelkundige
kwestie is. Maar enfin, ik wilde die
sterke menschen wel aan het werk
zien.)
Tot één uur 's namiddags duurde
de wedstrijd, waarvan de jury be
stond uit den heer Saintyne, afdee-
linigschef van de prefectuur-den heer
Philippe, dienstchef der tweede af
deeling den heer Juchard, speciale
commissaris der Hollen de heeren
Hocquart en Mouillevoix, hoofdin
specteurs den heer Jamin, chef van
het syndicaat der forts des Halles".
Aan die opsomming der jury-leden
kan men al dadelijk gewaar worden,
dat de wedstrijd er niet een was met
een uitsluitend of zelfs hoofdzakelijk
sportliefhebberig doel.
Elk der mededingers kreeg, om de
beurt, een „cageot" een soort van
groote teenen mand waarin straat
klinkers lot een gezamenlijk gewicht
van 200 Kilogram, op zijn schouders,
en moest daarmede een afstand van
40 Meter afleggen. Geen kleinigheid j
voorwaar Van de wijze, waaroo de
last in evenwicht werd gehouden, de
meerdere of mindere gemakkelijkheid
en lenigheid, waarmede het beladen
lichaam zich bewoog, en den tijds
duur, waarin de 40 Meter werden
afgelegd, hing het af, welke der me
dedingers aangenomen zouden wor
den om zich aan het tweede gedeelte
van den wedstrijd te mogen onder
werpen, welk laatste gedeelte meer
van geestelijken aard is.
Zestig deelnemers werden er dien
dag uitgepikt. De sterkste was naar
alle waarschijnlijkheid wel een zeke
re Gramer, die dén zwanen last in 30
seconden de 40 Meter afstands weg
droeg, en dat met een lichtheid van
tred, als had hij slechts een hoogen
hoed op zijn hoofd.
Wat die wedstrijd dan toch eigen
lijk te beduiden heeft
De gansch© inwendige dienst der
Hallen wordt, wat den verkoop in het
ZATERDAG 24 APRIL 1909
dan 550 menschen zich lieten inschrij
ven voor een wedstrijd, dienende om
een dertigtal uitverkorenen te verkrij
gen ter vervuiling van plaatsen, open
gevallen door sterfgevallen, pension-
neering en anderszins.
Het tweede gedeelte van het exa
men dat over eenige dagen zal plaats
vinden, bestaat in het schrijven van
een dictee en het oplossen van reken
kundige vraagstukken. Het is niet voL
doende, dat de heeren een bijzonder
gespierd lichaam lvebben en, zoo noo
dig, de orde in de rumoerige Hallen
met de kracht hunner biceps kunnen
handhaven of herstellen, maai-, in
verhand met hun administratieve be
zigheden, moeten zij voor het minst
ook behoorlijk kunnen schrijven en
rekenen.
„L'union fait la force", zegt een be
kend Fransch spreekwoord. Het ge
nootschap der Sterken kon er, met
het oog op zijn alom erkende achtens
waardigheid aan toevoegen „Et la
force fait union".
Om bij krachtsuitingen te blijven...
In een van mijn vorige brieven
maakte ik gewag van een bokswed
strijd tusschen den volbloed-neger
Sam Mac Vea en den halfbloed-neger
Joe Jeannette. Op punten werd toen
de overwinning aan eerstgenoemde
toegekend.
Laatstleden Zaterdag had de revan
chepartij plaats, waarbij bedongen
weid, dat de strijd geheel zou wor
den uitgestreden.
Na de 49ste, zegge negen-en-veer-
tigste reprise kwam Sam Mac Vea,
wiens gezicht vol builen zat, wiens
mond hevig bloedde, wiens eene oog
volslagen dicht was, wiens linker
arm er slap bij neerhing, wiens bee-
nen trilden langzaam op Joe Jean
nette af, reikte hem de hand en
sprak „I guess I can 't".
Daarmede verklaarde hij zich over
wonnen, de reusachtig sterke Sam
Mac Vea.
Merkwaardig mag liet wel genoemd
worden, dat deze gigantische strijd
beschreven is geworden, niet slechts
door gewone sportverslaggevers, doch
ook door een bekenden letterkundige,
met name Tristan Bernard, den dra
maturg, wiens „L'Anglais tel qu'on
le parle' 'men ook in Nederland kent.
Ziehier de laatste helft van zijn
verslag, verschenen in het dagblad
„L'Auto"
„ALlen hebben wij de volmaakte
correctie opgemerkt, waarvan de
twee tegenstanders blijk gaven, die
geen van beiden de overwinning aan
een deloyalen slag wilden te danken
hebben. Zij verontschuldigden zich
onmiddellijk bij het slaan in de „corps
corps" en onthielden er zich van,
den tegenstander te raken, wanneer
hij lichtelijk op den „ring" gleed
Deze loyaliteit, zeer prijzenswaardig
in beginsel, vindt dikwerf haar oor
sprong in een zekere schuchterheid
en in de gewoonte der onderworpen
heid.
Van de 35ste tot de 40ste ronde
scheen het gevecht te slepen. Jeannet
te, hersteld, viel gestadig aan. Maar
hadden zijn aanvallen veel kracht?
En, anderzijds, was Som, die geen
groot werk deed, „er nog genoeg bij"
om de formidabele slagen van het vo
rige uur toe te brengen? Op dat oo-
genblik waren vele toeschouwers af
geleid. Zij spraken erver andere din
gen en schertsten. Het was echter
juist dit «rabonig kwartiertje, dat
rle Overwinning, onzichtbaar, van
den eenen hoek naar den anderen
schreed...
Gedurende een twintigtal reprises,
bij elke rust gaven de verzorgers van
Jeannette hem zuurstof in te ade
men. Doch toen men Sam Mac Vea er
op zijn beurt van zag nemen, had de
ze kleinigheid een geheel andere be-
teekenis... Want Jeannette had, in
ons bijzijn, zijn proeven afgelegd. Wij
wisten, hoe hij de vermoeienis, «o
zelfs de benauwdheid had verdragen..
Gedurende de laatste reprises was
het niet meer Sam Mac Vea, dien wij
op den „ring" zagen... En, indien
wij hem niet meer herkenden, was 't
niet zoozeer omdat zijn gezicht veran
derd was. Hij had niet meer hetzelfde
lichaam van eenvoudigen en zegevie
renden athleet Hij liet zijn armen'
hangen, beschermde zich vaag het ge
zicht op het oogenblik der aanval
len... Het leek, of zijn gewone wezen,
zijn mooie persoonlijkheid van den
pverwinnenden Sam Mac Vea, hem
had verlaten en op het strijdperk
niets anders had achtergelaten dan 't
lichaam van den eenen of anderen ar
men neger... Doch de tegenstander,
zoo uitgeput als hij was, stond daar
nog, met zijn ernstig oog en zijn ener
giek gezicht; het leek, of hij er voor
altijd stond...
Toen bij het begin van de 49ste ron
de Sam Mac Vea, zich over wanned
verklarende, de handen van Jeannet
te kwam drukken, vervulde een ont
zaggelijke ovatie de onmetelijke zaal.
En toch geloof ik, dat bij het begin
van het gevecht meer menschen het
op Sam Mac Vea hielden. Doch de
heldhaftige Joe Jeannette had op de-
zon bewonderenswaardigen avond al
le harten gewonnen. Lichter en veel
minder sterk dan zijn tegenstander,
had hij gezegevierd door zijn moéd
meer nog dan door zijn behendigheid.
Overigens had deze moed hem zelfs
in gevaar gebracht, want de ver
schrikkelijke slagen, die hem op het
punt van zijn ondergang brachten,
was hij zelf gaan zoeken, door zijn
onophoudelijke aanvallen.
Hij had op Sam Mac Vea een be
tere athletische voorbereiding voor.
Bovendien had hij in zijn actief meer
goede gevochten, tegen tegenstanders
van groote be teekenis.
Wij hebben gisteren den strijd bij
gewoond van den onverbiddelijker!
tegen den onvermoeibaren man. En
de tweede heeft den eerste verslagen...
Men moet de kwaadwilligen bekla
gen, die zich van het bijwonen van
deze mooie sportieve manifestatie
hebben onthouden. Zij zullen niet
spoedig een soortgelijke terugvinden.
Wij hebben voor ons werkelijk boven-
menschelijke menschel ijk© eigenschap
pen zien ontwikkelen, en de nieuwe
lingen, welke ik ken en die gisteren
door een gelukkige inspiratie naar 't
Cirque de Paris geleid zijn ge worde®,
hebben, dank zij Jeannette, begrepen,
waarom de bokskunst de „noble art"
wordt genoemd."
Nobele kunst— hm, nogal wreed
zoo'n slanerige kunst van ruim drie
uur achtereen. Doch de sportversla-
gen, wilde ik maar zeggen, zouden er
ontzaggelijk veel bij winnen, indien
ze meer door geletterde menschen
dan door de gewone abracadabraïsch
zich uitende sportverslaanders wer
den geschreven.
OTTO KNAAP.
Militaire zaken.
De overplaatsing van den militai
ren apotheker der 1ste klasse A. C.
Huysse, van de ziekenkamer te
Haarlem naar het militair hospitaal
te Amsterdam, is op zijn verzoek In
getrokken.
De overplaatsing van den militai
ren apotheker der 'iste klasse H. M.
M. Eversen, van het militair hospi
taal te Bergen-op-Zoom naar de zie
kenkamer te Haarlem, is ingetrok
ken bedoelde apotheker zal op 1 Mei
a.8. geplaatst worden bij hot mili
tair hospitaal te Amsterdam.
Haarlemmer Halletjes
EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE.
Sommige menschen vervelen zich.
Ik begrijp niet, hoe ze dat klaarspe
len. Als ib 's morgens om negen uur
met mijn werk begin, is het een oogen
blik later tijd om te gaan koffiedrin
ken Nog een paar momenten en 't is
half zes. Vervolgens springt de wij
zer van de klok een uur of vier, vijf,
over ("k geloof al zijn leven, dat hij
*t doet) en 't is tijd om naar be<l te
gaan. Het volgende oogenblik ben je
te 's morgens halfacht wakker.
Een dag is niets. Een week wat
is een weekZoo heb ik Maandag
morgen den groenteboer goeien mor
gen gezeid, of ik beantwoord Zater
dag den avondgroet van den melk
boer. Een maand is ook al niets. Gis
teren vroor het, morgen zie je de bla
deren aan de kastanje. Nauwelijks is
je pen aan een jaartal gewend ge
raakt of eeD ander schuift naar vo-
ren.
Vervelen J ik neb er geen tijd voor.
Mij doet de tijd in zijn onderverdee
ling van dagen, weken, maanden, ja
ren denken aan een reiziger in een
spoortrein, d.ie let op de telegraafpa
len. Zoo'n paal schuift mot een ruk
voor het raampje van de coupé,
schijnt daar even stil te staan en is
met een tweeden ruk voorbij.
Als ik één bezwaar tegen den tijd
jg niet, dat hij mij te
lang, maar dat hij mij te kort duurt-
Ik heb err te weinig aan. En daar het
schijnt, dat andere menschen er van
over hebben, zou de eenvoudigste weg
wezen, dat ze er mij, tot civiele®
prijs, wat van overdeden wanneer
dat mogelijk was.
Helaas, dat gaat nu eenmaal niet.
Er is niets in de wereld zoo gelijke
lijk verdeeld als de tijd. In geld, ma
zelen en steenpuisten moge al eenige
ongelijkheid bestaan, de portie tijd is
voor allen gelijkelijk afgemeten. De
een moge door vroeg opstaan een
grooter deel dan de ander in bewust
heid doorbrengen, van een etmaal
kan niemand meer maken dan 24
uren. En helaas, geen mensch kan
van zijn portie een stuk op een anders
bord schuiven.
In de vraag, waarom de menschen
zich vervelen, zouden we ons lang
kunnen verdiepen. Met het antwoord
gebrek aan bezigheid, komen we er
niet, want ik heb nooit gehoord, dat
wilde of althans minder beschaafde
volksstammen die weinig behoeften
hebben en dus niet noodig hebben
den ganschen dag voor den kost te
werken, zich in de overblijvende
uren vervelen W.aarschijnlijk komt
dat door hun geringere® gedachten-
gang. De herseng van den meer be
schaafde vinden in wat hem omringt
geen afleiding genoeg.
Zoo do orr ede nee rende komen we
tot de slotsom, dat de menschen zich
minder, misschien wel heelemaal niet
meer, zouden vervelen, wanneer ze
maar beter letten op wat er om hen
heen gebeurt. Dat is ook een kunst,
die geleerd moet worden. Onze mede
werker voor natuurhistorie zegt zoo
vaak, dat hij allerlei mooie dingen
heeft waargenomen, wanneer wij nog
niets hebben gezien. We loopen, om
het maar ronduit te zeggen, te soe
zen. Zien is willen zien, willen kost
inspanning en van inspanning zijn
we gewoonlijk niet gediend- 't Moet
zoo'n beetje van zelf gaan. Een groo
te zonnebloem, zoo'n ding, dat haast
in onzen neua bijt, zien we wel, maar
een klein bloempje, half onder 't gras
verscholen, ontgaat ons.
Zoo is 't met alles. Waar de een
wat ziet, is 't voor den ander volsla
gen leeg. Ook onder de menschen.
Zoo heb ik altijd mijn plezier er in,
cm in openbare vervoermiddelen klei
ne studies te maken. Daar is bijvoor
beeld de alleenreizende dame. In den
trein kun je haar niet waarnemen,
want daar verschuilt zij zich in een
damescoupé, die, naar ik van bevoeg
de zijde verneem, na de Noordpool
wel de ijzigste plek is, die je denken
kunt. In de tram naar Amsterdam
kan ze zich evenwel niet afzonderen.
Wordt ze door familieleden of
vriendinnen naar den trein gebracht,
dan drukt ze hun allen hartelijk de
hand, totdat de conducteur wat onge
duldig wordt en een beweging maakt
vannu moet het maar uit wezen.
Ze zeiLt den wagen binnen, met de
overblijfselen van den afscheids-
glimlach nog op 't gezicht, wuift met
een stralend gelaat nog een laatsten
groet met de hand ting, de tram
rijdt weg. Nu verstijft ze op eens, ja
ik kan 't niet beter zeggen: ze bevriest
Van een lachje geen spoor meer, de
trekken van 't gezicht zijn als van
hout, ze zit stijf rechtop, een vrouw
tje, dat tegenover haar komt zitten
en misschien wel een praatje zou
willen maken, wordt afgeschrikt door
den ijzigen blik. De stem is toonloos,
waarmee zij den conducteur een re
tourtje vraagt, alsof zij bang is, dat
elk blijk van belangstelling in de om
geving ordinair zal lijken, ondeftig.
Wat is nu het ware gezicht van deze
groot eai wat „le carreau", dat wil
zeggen de belendende straten betreft,
geregeld door de corporatie der
Forts", der Sterken, welke corpora
tie gestéld is onder de jurisprudentie
van de pol itie-pre fee tuur, dïe deze
voogdijschap als een van haar groot
ste voorrechten beschouwt.
De corporatie telt 621 Sterken, ver
deeld in even zooveel afdeelingen als
er verkoopen „en gros" zijn. Elke af
deeling wordt bestuurd door een
„syndic-chef', die, op zijn beurt, on
der het gezag staat van een der
hoofd-inspecteurs van politie.
Deze hoofdinspecteurs, bijgestaan
door onder-inspecteurs, waken over
den regelmaat der veilingen „en
gros", leggen beslag op alle schade
lijk geachte producten en handhaven
de goede orde bij de markten va®
détailverkoop.
Die inspecteurs dragen petten. me<t
zilveren galon, ter onderscheiding
van die der prefectuur van de Seine,
welke petten met gouden galon op
hebben en wier werkkring zich be
paalt tot het heffen,en innen der ste
delijke belastinggelden.
Het onderscheidingsteeken der
Sterken is een insigne, waarop hert
wapen der stad Parijs. De chefs en
hun assistenten dragen zilveren, de
anderen koperen insignes.
De diensten der Sterken, welke ver
plicht zijn binnen de omsluiting der
markt-paviljoens te blijven, zijn, ten
opzichte der belooning, aan tarieven
onderworpen. In ruil voor het groote
vertrouwen, dat men in hen stelt,
achten rij zich verantwoordelijk voor
de koopwaren, die aan hunne zorgen
worden toevertrouwd of onder hun
bewaking worden gesteld.
Zij beginnen met een salaris van
1500 francs en worden van paviljoen
naar paviljoen overgeplaatst. Geleide-
lijkerwij/.e klimmen zij in trakte
ment op. De meest bezoldigde .forts"
zijn die van het paviljoen der „en-
gros"-veil in gen van eieren, boter en
kaas hun salaris bedraagt ongeveer
4000 francs. Niet zelden wordt dat
salaris echter overtroffen door de ver
diensten lan de Sterken „du car
reau", anders genoemd de Sterken
„des hauls fruits", omdat dezen den
ganschon nacht, zelfs in het strengste
jaargetijde, op straat moeten blijven
staan, en de zwaarheid van dit werk
gecompenseerd moet worden door
afzonderlijke belooningen.
Uit de bekwaamste en meest ver
trouwenwekkende Sterken worden
de „syndics" gekozen, wier bezoldi
ging uiteraard nog hooger is.
Vel© schouwburgen te Parijs rekru-
teerein hun machinisten uit de corpo
ratie der Sterken, welker inspecteurs
men niet zelden 's avonds als theater-
controleurs aan het werk kan zien.
Sapristi I ils sont forts, les Forts
Wil de stad bij sommige feestelijke
gelegenheden, steekspelen te water
„joutes sur l'eau" organiseeren,
dan komt ze ook bij de Sterken te
recht. Menigeen hunner is in het be
zit van hot daartoe benoodigde mate
riaal twee bootjes, elk voorzien van
een springplank, lansen, baretten,
roode en blauwe ceintuurs.
Dan gaan eenige Sterken zeiven
aan het steekspelen. De prijzen voor
de beide overwinnaars, den „roi
sec" of drogen koning en den „roi
mouillé" oi natten koning, worden
broederlijk gedeeld.
De Sterken zijn zeer trotseh op hun
corporatie. Geen wonder want het
geldt hier niet alleen de vreugde
over hel bezit van buitengewone
kracht welk bezit in onzen tijd van
ontaarding en verzwakking al op
zichzelf niet weinig waard is doch
elke Sterke vervult een post van ver
trouwen en verantwoordelijkheid.
Niemand, hij moge overigens zoo
sterk zijn als wijlen Hercules, wordt
tot de corporatie toegelaten, van
wiens eerlijkheid men niet ten volle
is overtuigd Het wordt als een hooge
eer beschouwd, in dat genootschap te
worden opgenomen. En daarom, hoe
zeldzaam buitengewone kracht ook is,
is liet geen wonder, dat niet minder
dame, de warmte van het afscheid
daar straks of de kou van nu Waar
schijnlijk ligt de waarheid in 't mid
den.
Maar in elk geval heeft deze be
spiegeling me voor verveling behoed
tot aan de Liebrug toe. Juist heb ik
mij afgevraagd, of de dame zelf het
niet gemakkelijker hebben zou, wan
neer ze niet zoo'n stijf masker droeg,
wat gemoedelijker was, of daar trekt
een gesprek achter in den wagen
mijn aandacht. Twee heeren voeren
het, of lieverde een voert het en de
ander luistert toe, knikt alleen maar
of schudt het hoofd. De prater heeft
een zware doordringende stem, zoo
een, waar je met geen mogelijkheid
mee fluisteren kunt. Hij vertelde van
allerlei dingen, waarmee een ander
zoo niet te maken heeft, alles met na
men en toenamen, zooals de men
schen dat zoo rustig kunnen doen in
een openbaar vervoermiddel.
Wanneer, zoo stelde ik mij voor,
deze spraakzame heer eens een ge
sprek begon met de bevroren dame,
wat zou ze dan wel voor een gezicht
zetten I Zou ze den conducteur te
hulp roepen, om hem uit den wagen
te laten verwijderen, midden op den
weg, zoodat hij met zijn schallende
stem zijn weervaren zou kunnen ver
tellen aan de masten van de gelei
ding en de koeien in de wei
Maar de conducteur kwam langs
me heen, met een nieuweling, dien
hij moest inwijden in de geheimen
van 't vak. Aarzelend, hang voor
schade door vergissen, knipte de
leerling in bet dunne papier van de
plaatsbiljetten en liet daarbij zijn af
gebrokkelde nagels zien, die aan
toonden, dat hij vroeger zwaarder
werk gedaan hadsniids- of metsel
werk misschien. En toen de passa
gier, die bediend werd, een stuiver
fooi gaf, tikten ze allebei aan bun
pot, de een met het gebaar der ge
woonte, waarna ik me afvraag, wie
van de twee nu de extraatjes zou
krijgen, die liet werk deed of die de
les gaf.
Mijn aandacht wordt afgeleid door
mijn overburen, een jong paar met
een klein kind. De menschen zijn
aardig met elkaar, hebben schik in
hun vrijen dag en het mooie weer en
ik heb schik in hun schik, totdat de-
moeder een zakdoek uit den zak
haalt, de punt daarvan in haar mond
steekt en vervolgens het oortje van
haar kind een bewerking laat onder
gaan, die ze blijkbaar thuis verzuimd
heeft. Deze afleiding is me te kras,
zoodat ik verhuis naar het rookcom-
partement, waar een geur hangt van
koudgeworden sigarenrook, een van
de leelijkste geurtjes, die een mensch
zich met mogelijkheid voorstellen
kan. Hier is liet gemoedelijker, dan
in het grooter© compartement. Is het
N i c o 11 a, die spraakzaam maakt
Ik weet het niet, maar dit is zeker,
dat ik er twee dorpelingen uit Half
weg vond, die landbouwzaken behan
delden en waaruit ik zóo verschillen
de vakbijzonderheden vernam, dat ik
aan de Spuistraat aangeland was
vóórdat ik 't zelf haast wist.
Gelezen had ik niet, gezegd ook
niets, maar tot verveling was ik niet
gekomen.
Verveling, zou ik willen beweren,
is gebrek aan belangstelling. En,
wonderlijk maar waar, er komt over
maat van belangstelling uit voort.
Stel je voor, dat je vrouw 's morgens
vertelt van den slager, die zulk lee-
lijk vleesch heeft gebracht. De man.
die zich verveelt, wordt er boos om,
gaat den slager een standje maken,
per telefoon of in eigen persoon en
bederft daar zijn morgen mee. De
man die zich niet verveelt, zegt kort
af „8tuur 1 hem terug", en ver
diept zich weer in den stand van za
ken te Konstantinopel.
Als niemand zich verveelde, zou
niemand ook anderen vervelen.
Met belangstelling heb ik gezien,
dat een gedeelte van onze infanteris
ten voor groot tenue een soort van
dikke witte troetels op de borst
draagt, die ze passement noemen.
Dat is een proef, naar ik hoor, van
't legerbestuur. Wie die heeft veror
dend, moet noodig no& een beetje
esthetica studeeron. 't Is of het jong
ste zusje van den milicien hem haar
eerste proeve van breikunst heeft op
gespeld.
Passement heet liet; ik vind het
lang niet passabel «ai ik hoop dat de
ze malliglieid met de rest passeeren
zal. Het past bovendien niet bij de
krijgshaftigheid van den militair eu
wij passen er voor, veel geld op te
brengen voor zoo'n leelijk versiersel..
Hopen wij, dat de autoriteit die er
over te beslissen heeft, het zal doen
verdwijnen met de traditioneeie goo
chel a ars term „Een, twee, drie,
passe 1"-
F ID ELI O