BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
20s Jgftrg&ng.
HO. 7B3Ö.
DE ZATERDAGAVOND
HAARLEM'S DAGBLAD KOST
f 1.20 PER 3 MAANDEN
OF 10 CENT PER WEEK.
ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55.
DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN
ADVERTENTIEN DOELTREFFEND.
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT.
Rubriek voor Vrouwen
Buitenlandsche dienstboden.
In de laatste jaren is hot dienstbo
den-vraagstuk ook in Italië aan de
orde, alhoewel nog lang niet in die
mate, als zulks bij ons en in andere
landen van Europa, het geval is.
Overigens behooren aartsvaderlijke
verhoudingen in de huishoudens van
vroeger, daar te lando, nog niet ge
heel en al tot het verleden. In do
meeste gezinnen wordt er mot de
dienstboden op vertrouwelijken voet
omgegaan. Reeds bij den eersten aan
blik ziet men het Marietta en Beppi-
na aan, dat ze bij den grooten stee-
nen haard het open vuur met groot»
stroovvaaiers staat aan te blazon, of
met mooi gevormde koperen emmers
den weg afkomt, dat de goede
oude tijd hier nog niet geheel verdwe
nen is. Met de primitieve, doch zoo
aantrekkelijke inrichting der ItaJl-
aanscho keukens, zal hoogstwaar
schijnlijk ook do laatsto rest van do
vooi-vaderlijke gemoedelijkheid uit do
Italiaanscho gezinnen verdwijnen.
Do Italiaanscho dienstmeid is over
het algemeen flink en bruikbaarzij
loert gemakkelijk en zelfs de gehei
men van een vreemde kookkunst weet
ze zich zoo noodig spoedig eigen
te maken.
Ze zou echter niet opgewassen zijn
tegen do eischen, die men aan Hol-
landscho dienstboden stoltze zou het
niet uithouden om van 's morgens
vroeg tot 's avonds laat in de wee>r te
zijn, op de knieën te kruipen om
gronden te schrobben of linoleums to
boenentrouwens deze moeite is in
Italië, waar de vloeren veelal van
steen zijn, overbodig. Zij strooit eeni-
ge handen vol zaagsel en giet daarop
petroleum of water en boent met een
langen bezem, waarom been eenige
lompen gewikkeld zijn, zóólang in de
aldus verkregen pap, tot alles weer
droog is. Een meisje, dat dezen ar
beid op haar knieën zou verrichten,
zou door haar gelijken veracht wor
den en geen man krijgen. In het schu
ren en blank maken van keukengerei,
stelt de Italiaanscho dienstmeid niet
de minste eer ,doch ze houdt van zin
delijkheid, waar het haar lichaam
betreft. Vroeger jaren was ze uitste
kend voor kinderen en buitengewoon
lief in het verplegen van zieken, doch
tegenwoordig zijn deze deugden sterk
aan het verminderen.
Haar loon, alhoewel in de laatste
jaren sterk gestegen, is nog uiterst
gering, wanneer men het vergelijkt
met onze loonen. Ze neemt echter van
alle inkoopen hare provisie, een
systeem, dat niet uit te roeien is, daar
het op een verstandhouding tusschen
winkelier en dienstbode berust en als
een toeslag op haar loon beschouwd
wordt.
Publieke vermakelijkheden zijn
aan de Italiaanscho dienstbode
vreemd. Ze is door strenge convenan
ces gebonden. De Italiaan, vooral uit
de lagere standen, éischt van zijn
toekomstige vrouw vJekkelooze rein
heid en een onbesproken levenswan
del, zoodat de meisjes zelfs den ge-
ringsten schijn moeten mijden, en el
ke gelegenheid, die haar in de verlei
ding zou kunnen brengen.
Tegenover haai' verlooide gedraagt
zij zich uiterst correct en staat hem
met do minste vertrouwelijkheid toe.
Des Zondagsmiddags mag hij haar
voor een wandeling komen halen,
doch steeds in gezeischap van derden,
liet is gebruikelijk, dat zij vóór den
avond terugkeeren. De Zondagavond
besteedt het Italiaanscho meisje, door
in gezelschap van de meid der bu
ren* kanten voor haar uitzet to ha
ken en te babbelen. In huizen, waar
dat haken en babbelen verboden is,
wordt zij melancholiek en houdt men
hoar niet.
Zij is er aan gewoon als een lid van
de familie beschouwd te worden en
met haar de gezamenlijke maaltijden
to gebruiken.
Bij vreemden voelt de Italiaansche
dienstbode zich niet thuis, al wordt
ze er ook nog zoo goed behandeld,
want de vreemde taai die haar den
ganschen dag in de ooren klinkt,
geeft haar liet gevoel van uitgesloten
te worden. Al naar gelang van haar
karakter drukt het haar neder of
windt haar op, wani zij beschouwt
het als haar rnenschenrecht, al dat
gene te verstaan en to begrijpen, wat
In den familiekring behandeld wordt.
Niets buitengewoons is in Italië de
mannelijke bediening. In onbemid
delde officiers-families, worden door
den oppasser alle huiselijke bezighe
den verricht, alsbedden opmaken,
kamers schoonmaken, naar de markt
gaan en wanneer het er op aan komt,
zelfs de kinderen wasschen. In den
midden stand bemoeit de heer des
huizes zich veel met de huiselijke be
zigheden en menig liefhebbend echt
genoot wil niet, dat zijn vrouw voor
het vuur staat en kookt, dus zelf het
middagmaal. In voorname huizen,
waar men meer bedienden houdt,
neemt men vaak een echtpaar In
dienst, de vrouw ais kokkin en den
man als koetsier. Hun kinderen groei
en op met die van hun meesters, en
als ze daartoe geschiktheid hebben,
krijgen ze eene betere opvoeding, die
hen voor een of andere loopbaan ge
schikt maakt. In liet tegenovergestel
de geval, voedt men ze als dienstbo
den op en gaan ze later met do vol
wassen kinderen mede, als die een
eigen huishouden opzetten.
Nog voor ongeveer vijftien jaar,
was eene dienstbode, die lezen
schrijven kon, in Italië eene zeld
zaamheid; en in burger huishoudens
voerde de vrouw des huizes de cor
respondentie voor haar dienstmeisje,
of wel deze wendde zich tot een brief,
schrijver van beroep. Thans ontvan
gen de meisjes allen schoolonder
richt, hetgeen we dus als een eerste
stap In de nieuwe richting kunnen
beschouwen en waarmede de Italiaan
sche dienstboden hare eigenaardige
zeden en gewoonten wel zullen verlie
zen om binnen kortoren of langeren
tijd de gelijke van hare andere Euro-
peescho zusters te zijn.
MARIE VAN AMSTEL.
Het Rijke Natuurleven
DE BLOEIENDE BEUKEN.
Geen week, geen dag gaat er voor
bij, waarop niet het leger van bloei
ende vootrjaarspl anten met mteuwe
troepen wordt versterkt. Iedere wan
deling, die wij in dezen tijd maken
geelt wat nieuws, iedere slootkant,
iedere weide, ieder boschhoekje geeft
de grootste verscheidenheid aan soor
ten, biedt ons de heerlijkste kleur-
schakeeringen eu de meest uiteenloo-
pende vormen aan.
Ja, wel is het een lust, in dezen
tijd bij enkele blcemen en boomen,
op enkele schilderachtige plekjes wat
stil te staan om het jonge leven in
zijn verschillende uitingen te bewon
deren.
Wel komen wij voor steeds grooter
raadselen te staan, telkens dringt
wel de onvolkomenheid der mensche-
lijke scheppingen dieper tot ons doou',
in 't niet zinkende bij het wonderlijk
fijne en doelmatige der natuurpro
ducten, maar toch, liet geeft ons
mot en hoe beter wij de natuur loeren
kennen, des te meer gaan wij baar
waardeeren en liefhebben. Zoo spra
ken wij verleden week af, de bloeien
de bruine beuk op den hoek der Zand-
voorterlaan eens wat nauwkeuriger
te bekijken.
De boom is dit overwaard. Bijna
nergens in den om teek is een exem
plaar te vinden, dat dien omvang
heeft bereikt.
Ziet, hoe uit een forsche stam bree-
do takken ontspruiten. Op zich zelf
zouden zij reeds flinke boomen zijn
en zelfs hun zijtakken hebben nog
een flinken omvang.
Ver breiden zij zich uit, de reuzen
armen, diep buigend onder het
wicht der flink uitgegroeide zijtak
ken. Zij hadden ruim baan., door
niets werden zij in hun groei belem
merd en eindelijk werden zij zoo
zwaar, dat zij steun gingen zoeken op
den grond. Maar hun groote kracht
inspanning werd opgemerkt.
Daar kwam steun van huiten. Met
tientallen stokken werden de moede
armen gesteund en toen dit was ge
schied, konden de jongere spruiten
weer lioogere vlucht nemen.
Het ingrijpen der menschen heeft
hier niet iets wanstalligs in het le
ven geroepen. De steun is doelmatig
aangebracht en het schoone geheel
wordt er niet door verbroken. Ook
de boom schijnt er voordeel van te
ondervinden, want tct in de uiterste
punten tot in de dunste twijgen kun
nen de voedingssappen doordringen,
getuige het heerlijk jonge blader
kleed, waarmee onze vriend zich tel
ken j are tooit.
Er is bijna geen boom in onze ge
matigde zóne, waarbij de ontwikke
ling van den zomertooi in zoo wei
nige dagen tot stand komt.
E.'kele weken geleden nog, ver
toonde onze roode beuk en ook de
groen gekleurde verwanten in Den
Hout nog slechts de bekende lange
knoppen. Toen de lentezon door hoo-
ger stand aan den hemel wat meer
kracht kreeg, ondervonden ook de
beukenknoppen haar verwarmenden
invloed en nadat de knopschubben
zich wat hadden verlengd, begon het
geheel wat uit te groeien.
Die bladontwikkeling is bij onzen
beuk wel merkwaardig. Andere boo
men werpen in 't algemeen de knop
schubben af, waarna de bladeren
voor den dag komen, bij den beuk
schijnt het geheel telkens wat voor
uit te schuiven, zoodat wij al groene
blaadjes zien., als de knopschubben
nog aanwezig zijn.
Deze jonge blaadjes zijn bijzonder
teer van bouw en daar zij een eigen
aardigheid vertoornen, die ndet bij
alle boomen voorkomt willen wij ze
eens even bekijken.
Ziet, hoe fijn de blad vlakte is op
gevouwen. Ieder blaadje is een minia
tuur waaiertje dat eerst langzaam
vlak wordt en dat den gehoelen win
ter zorgvuldig was opgevouwen. In
dien toestand werd het bladgroen uit
stekend beschut. De nerven der beu
kenbladeren hebben n.l. in hun prille
jeugd een zijdeachtige beharing.
Doordat de bladeren zijn gevouwen,
komen die nerven dicht bij el ka ai- en
vormen met hun zijdeachtig kleed
een warm manteltje, dat de onbe
haarde bladdeelen volkomen voor be
vriezen beveiligt. Is het blad ont
plooid en dus liet mildere jaargetijde
gekomen, dan zijn de haartjes over
bodig geworden en evenals die van
don bladrand verwaaien of verdro
gen zij.
In dezen tijd vallen ook de bruine,
vliezige schutblaadjes af, die aan
den voet van ieder blaadje stonden
en die de eerste diagien als zonne
schermpjes dienst deden.
Bij duizenden worden zij nu ver
jaagd, de boom heeft voor hen geen
plaats meer en, voortgejaagd door
den wind, worden zij verzameld aan
den kant der wegen, waar zij
dik, bruin kleed vormen en met de
te vroeg afgevallen iepenvruchtjee
klagen over de nietigheid van het
aardsche bestaan.
Gelijk met de beukenbladeren kwa
men ook de beukenbloemen voor den
dag en om die goed te leeren ken
nen, raad ik u aan, om maar eens
even een tak met bloemen te bekij
ken.
Kijk, van afstand tot afstand han
gen dunne buigzame steeltjes om
laag, aan het eind voorzien van klei
ne kluwentjes.
Dit zijn de bloemen van onzen
gladstammigen vriend, ten minste de
mannelijke vertegen w oord! giei's, De
vrouwelijke zijn nog veel moeilijker
te vinden, doch daarover steaks.
Haal nu met een speld zoo'n bloem-
kluwentje eens uit elkaar. Het zal u
dan opvallen, dat het uit heel wat
enkelvoudige bloemen bestaat. Dit
zijn kleine groene bekertjes, waarin
zich van acht tot twaalf meeldraden
bevinden. Santen hangen zij aan het
buigzame steeltje en daar dit een vijf
c.M. lang is kan de wind het rijpe
stuifmeel gemakkelijk doen ver
waaien. Dit moet naar de vrouwelij
ke bloemen worden getransporteerd
en hoewel er heel wat stuifmeel red
deloos verloren gaat, bereiken toch
genoeg korreltjes hun doel.
De vrouwelijkje bloemen zijn klein.
Zij zitten aan de einden der takjes en
bestaan uit een vierdeelig napje,
waarin de twee of drie driehoekige
vruchtbeginsels zijn geplaatst, ie dei-
voor zien va.n een klein bloemdekje en
drie lange stempels.
De buitenzijde van het napje is be
zet nuet vieezige haren, die later met
het napje houtig worden. Is de be
vruchting tot stand gekomen dan val
len de mannelijke bloemkluwens af.
De grond in den Hout is dan als be
zaaid met deze uitgebloeide bloemen.
De vruchtbeginsels in het napje
begmneji zich te ontwikkelen en wor
den ten slotte bijna geheel door de
napjes wanden bedekt. Eerst in het
najaar barsten de vier wanden van
het stekelig omhulsel uiteen en vallen
de rijpe beukenoten op den grond.
Deze zijn zeer oliehoudend, een ei
genschap die onze olielamp-branden
de voorouders uitstekend hebben be
nut.
In het voorjaar begint het beuke-
nootje te zwellen en weldra komt aan
het spitse uiteinde een roodachtig
kiempje te voorschijn, dat zoo spoe
dig mogelijk in de aarde dringt. De
hoornachtige bruine wand wordt nu
afgeworpen en de rijke inhoud blijkt
nu bestaan te hebben uit twee bnee-
de, opgevouwen zaadlobben. In dezen
tijd kunnen wij onder de beuken mas
sa's van die jonge kiemplautjes vin
den.
De zaadlobben kleuren zich groen
en fungeeren den eersten tijd als ge-
gewone loofhladeren. Zij bereiden uit
koolzuur en water zetmeel en hier
van worden nu verdere worteltjes en
gewone loofbladeren opgebouwd.
Hun eigen inhoud wordt ten slotte
ook op gebruikt en als het jonge
plantje enkele blaadjes heeft, vallen
de dan verschrompelde zaadlobben af.
Alles, wat ik u hier schreef is nog
waar te nemen, bloemen vinden wij
b meeste beuken en bij enkele
nakom ers is het ontplooien dier bla
deren nog goed na te gaan. De vol
gende week gaan wij langs de wilgen
op de Zandvoorterlaan naar Boeken-
•oode.
ft PEUSEN3-
Herinneringen aan ons
Vorstenhui*.
Onder dezen titel vertelt de heer J.
Knoppers W.K.zn., die als zoon van
den koninklijken jager in het jacht
huis op Soestdijk zijne jeugd heeft ge
sleten, in een prettig geschreven boek
je (Baarn. Hollandia-drukkerij)
zijne herinneringen aan de vorstelij
ke personen, die hij daar ontmoet
heeft.
We veroorloven ons er eenige proe
ven uit aan te halen.
Ziellier een herinnering aan ko
ningin Anna Paulovvna, de gemalin
van Willem II:
Niet altijd wandelde de Koningin
onvetrzeld. Neen, somtijds deed ze dit
in statigan optocht. Vooraan zij zelve,
omstuwd door de hondjes, eenige
schreden achter haar een harer bedde
kamerdienaars, De l'Orme en Flei
scher. Met hunne zwarte sluitj
hooge hoeden, witte dassen en glad
geschoren, eerbiedige aangezichten,
geleken zij zeer deftige catechiseer
meesters.
Geen dominees, want die droegen
steken.
Achter den kamerdienaar zwoegde
een lakei in groot-uniform: zwarten
steek, blauwen rok, witlederen broe
ken, zwarte laklaarzen met gele kap
pen. Rijk versierd was hij met gou
den snoeren en tressen, passementen
en knoopen. Aan het geheele hof was
alleen van Ooyen, de portier, prach
tiger dan hij.
De Lakei droeg Halter Majesteits re
genmantel, parasol of parapluie, haar
eau-dje-la-redaie doos en eenige zakdoe
ken.
Als Hare Majesteit een zakdoek noo
dig had, wendde zij zich tot den ka
merdienaar, deze tot den lakei en in
tegengestelde richting ging dan de
doek. Na het gebruik er van liet Hare
Majesteit den zakdoek vallen, de ka
merdienaar Bclireed hem voorbij, de
lakei raapte hem op.
Tot haren dood toe heeft de Koning
in het gemis betreurd van haren, in
1846 op Madera overleden zoon Prins
Alexander. Ook ons ontbrak het niet
aan gelegenheid aan dezen Prins te
denken, want zijne nagelaten jacht
honden, Caron en Ditch, aten bij ons
het vorstelijk genadebrood.
Caron voer" reeds vroegtijdig over
den Styx, maar van Ditch hebben wij
jarenlang lief en leed ondervonden,
want hij bereikte den ouderdom van
twee-en-twintig jaar. De laatste jaren
zijns levens bracht hij doof en blind,
op één© zijde liggende, kreunende en
hijgende door, en ook was hij toen
erg onzindelijk.
Eens per jaar vader zed, dat het
op 's Prinsen sterfdag was kwam
Hare Majesteit hem bezoeken. Zonder
handjes en schokschouderend van
droefheid kwam za dan den heuvel
op. Ongevraagd Met moeder dan hond
los.
Ga In huis vrouwtje, ik wil met
hem alleen zijnl
En dan sprak ze langen tijd met
den hond en wij hadden innig mede
lijden met de treurende moeder.
Na den dood van koningki Anna i
Paulowna kwam Soestdijk aan prime
Hendrik. Van hem en van zijn broe
der prins Willem, den lateren koning
Willem III, vertelt de schrijver:
De Prins en mijn vader waren oude
kennissen. In hunne jeugd was vader
de onvermoeibare jachtgezel van zijn
onverm oei baren ouderen broeder,
Prins Willem. En Prins Hendrik, die
niet van vermoeienis hield, ging toch
ook wel eens mee. De Prinsen en mijn
vader kenden elkander door en door,
want op de jacht ging het zonder
plichtplegingen toe; soms noemde
men elkander zelfs bij den voornaam.
En als dan Prins Willem, diie nogal
Russisch was aangelegd, bijvoor
beeld wilde volhouden dat hij en niet
vader had raak geschoten, durfde va
der in laatste instantie wel zeggen:
Willem, je liegt hetl
En dan was Willem in z'n nopjes!
Maar Prins Willem ging voor vele
jaren naar het buitenland. Toen was
het uit met het jachtgezelschap, want
Prins Hendrik jaagde sedert slechts
nu en dan, als er Russische of andere
hooge personages op Soestdijk waren.
En ook Prins Hendrik is altijd veel
van mijn vader blijven houden. Maar
als hij met vader sprak, was het niet
bij voorkeur over de jacht. Liever
sprak hij over landbouw. Het was de
tijd, dat men ook im ans land kunst
mest ging gebruiken, maair de Soes
ter boeren wilden er niet aan. De uit
komsten, die ze er van hadden gezien.
waren dan ook verre van aanmoedi
gend. Een Landgoedbezitter had er
proeven meegenomen, die naast elkeai
gulden meer opbrengst aan graan,
een -rijksdaalder meer aan onkosten
hadden opgeleverd. De menschheid
vervalt zoo Licht in uitersten, de
kunstmest zou de stalmest geheel
kunnen vervangen beweerden de uto
pisten en de Prins stond aanvanke
lijk aan hun zijde. Mijn vader was
voor enkel stalmest en no. 3, de waar
heid, lag in het midden.
De Prins had den schralen, humus-
loozen herteukainp voor een deel in
bouwland herschapen en diroomde
van een boerderij aldaar. Ook op de
beide werd bier en daar een stuk
ontgonnen. De Prins nam vader mee
in den kamp en Legde hem zijn plan
nen uit.
Ik kan me niet begrijpen, dat
Zijn Hooghed zoo dom kan zijn!
De Prins lachte.
De uitkomst zal moeten leerton,
staat bij den rentmeester; Ik zal het
je laten thuisbrengen.
Vaders oogen schoten vol.
Dank, Zijn Majesteit. Maar ik
zie Zijn Majesteit toch zeker nog wel
weer?
Beide mannen zagen elkander een
oogenblik aan.
Ik denk het niet, Willem!
Zij hebben el ka ai* niet weer gespro
ken.
Het aandenken bestond uit een koe-
koekklok en een Weener fauteuil.
Ten slotte een episode uit de jeugd
van koningin Wilhelmina, toen de
familie Knoppers naar bet Alexan-
der-huis verhuisd was:
In dtó veranda stond een zeer een
voudige groene bank en 't Prinsesje
wandelde zeer dikwijls langs het
Alexanderhuis, met miss Winter en
hare geitjes. Dan Liep ze soms op die
bank toe, ging er op zitten, sloeg er
met de hond op en dan sprongen de
geitjes naast haar op de bank. Wij
wie van ons beiden gelijk heeft, zed j waren slechts door een glasruit van
hij.
En de uitkomst stelde schijnbaar
mijn vader in het gelijk. Maar la
ter hebben beiden Ingezien, dat ze
alle twee hadden gedwaald.
Toen werden overal „vaalten" ge
maakt van afgevallen bladeren, va
rens, mos en alles wat bij verrotting
humusaarde kon leveren. En daar
werden koemest en kunstmest door
heen gewerkt. Dat was je waire! Maar
ook deze manier werd gestaakt! Wat
er voor noodig was, kwam zóó hoog
in prijs, dat de exploitatie ook nu
geen voordeel opleverdeKoning
Willem III maakte plantsoen van de
woest liggende akkers en deze con
troleerde zeer nauwkeurig prijzJem en
hoeveelheden.,
Was de Prins niet boos op je, dat
je dat zoo zei? vroeg moeder.
En vader verbaasd:
Wel neen! Als j© dat varl hem
denkt, dan ken je hem niet!
Ja, vorstelijke personen worden
maar zelden nauwkeurig gekend. Ik
hoop, dat deze bladzijden tot deze
soort van kennis een bijdrage mogen
zijn.
In den zomer van 1886, toen ko
ning Willem III al ernstig ziek was,
kreeg de oude jager een aandenken
van hem:
Wij zagen den Koning, in lichtgrijs
colbert-costuum, in het Em map ark,
maar ditmaal liep Zijne Majesteit er
slechts doorheen naar de brug en
verder het Overbosch in. Dit was zeer
ongewoon, want de Koning was reeds
zieer lijdende en liep niet meer zoo
ver.
Gunst, zei moeder, de Koning
komt hier en je vader doet zijn mid
dagtukje. Willem, Willem, daar is
de Koning!
Vader, slaapdronken, loopt naar de
deur.
Trek toch eerst je jas aan!
Te laat, vader trad in hemdiroks-
mouwen den Koning reeds tegemoet.
De ramen stonden open, wij kanden
alles h ooren.
Ahl Ahl Daar is hij all Wel, Wil
lem, hoe gaat het je? Ik zie, dat jij
ook ouder wordt. Hoe oud ben je nu
al?
Ik ben twee jaar jonger dan Zijn
Majesteit.
Ja, ja, bet is al lang geleden,
dat we samen gingen jagen. Weet je
nog wel, dat we eens santen om tien
uur van Leusden kwamen, en dat ik
dit aardig tafereeltje gescheiden.
Eens regende het, dat het goot.
Miss Winter holde naar de veranda.
Op eenigen afstand volgde haar het
Prinsesje: breedgerande, witte hoed,
waar het water in straaltjes bij neer
stroomde, bloote armpjes en beentjes,
wit jurkje, nu strak tegen het lijf ge
plakt.
En het scheen nooit te zullen ophou
den met regenen.
Daar kreeg ons oudste dochtertje,
zeven maanden ouder dan de Prin
ses, een kostelijken inval.
Grootmoe, mag ik het Prinses
je mijn paraplutje leenen?
Het was een en-tout-cas van haar
overleden andere grootmoeder.
We zullen het aan miss Winter
vragen, zei moeder, kom maar meel
Miss Winter vond het verrukkelijk
en nam het regenschermpje in ont
vangst. En wij keken door de gordij
nen.
De kleine Prinses huppelde er vol
blijdschap mee rond en stak het toen
op. Miss Winter nam het haar weer
af en zei wat tot haar. En daar kwam
ze aanhuppelen. Ze kon de deur niet
open krijgen, maar moeder opende
ze voor haar. Toen boog ze zich om
moeder heen en gluurde in de gang,
en nu ze daar onze oudste zag staan,
zei ze schalks:
Ik dank u wel voor het mooie
paraplutje!
De diamanten rir g.
Ik sloot de tuindeur en ging lang
zaam de dorpstraat in. Dezen weg
had ill zoo dikwijls afgelegd, want ik
was altijd mijn moeder behulpzaam
geweest bij het bezoeken der armen.
Ik gevoelde een verlangen in mij,
een van die minbedeelden te zien, die
mij steeds zoo vriendelijk groeten en
de zegeningen te hooren, welke over
mijne overleden moeder werden uit
gesproken. Ik kwam de school voor
bij, waar het luidruchtig spel op
hield, toen men mij in rouwkleederen
zag voorbijgaan.
Dicht bij do speelplaats stond een
armoedige met stroo gedekte hutik
ging binnen, want daar woonde een
arme, zieke man, wiens lijden mij
zeer aan het hart ging. Hij zat alleen
bij het vuur. Hij wendde zich om, n
een verheugde blik scheen in zijne
oogen.
A, miss Esther, ik dacht juist
aan u. Wilt u niet naderbij komen en
plaats nemen
Hij trachtte zich van zijn stoel op
ie der. volgenden morgen te vijf uur al te heff n, doch ik trok snel e n zetel
weor met ©es. eind hout, op het zol- 5 bij vuur en vroeg
cterkaik, uit je bed klopte?
Ja, Zijn Majesteit kende geen
vermoeidheid!
Maai' nou! Maair nou!...
En woon je hier naai' je zin?
vroeg, ineens weer met opgewektheid,
de Koning.
Ja, Zijn Majesteit, heel naar
mijn zin, en ik dank Zijn Majesteit
wel, dat we hier mogen wonen.
Neen, neen, het deugt hier niet
voor je; het ls hier veel te koud.
Neen, Zijn Majesteit, het is niks
koud!
Hoe gaat het vandaag met de
rheurnatiek, Philip?
Ik heb wel een slechten nacht
gehad, doch ik mag niet morren,
want 'k ben in mijn geheele leven zel
den ziek geweest en zal toch gauw
tachtig jaar worden.
ls uw dochter uit Ik hoorde*
dat zij ook onwel is geweest.
Het is nu beter met haar, zij is
vandaag uit wasschen.
En ze liet u geheel alleen, sprak
ik medelijdend. Arme Philip, hoe
lang moet u de dag vallen
Neen, antwoordde de oude
man langzaam, de uren vliegen
snel genoeg om. Ik zit hier rustig aan.
- Jawel, het is hier veel te koud i het vuur en denk aan het verleden.
Maar ik moet niet van mij spreken,
maar van de gestorven goede dame.
Ik geloof, dat u haar zeker zult mis
sen
Ja. waarlijk.
Mijn wonde was nog te versch, dan
dat, ik nog meer hierover kon spre
ken. Ik nam dan het boek, dat 'k Phi
lip geleend had. en zei de
Ik kan over haar nog niet spre
ken. Zal ik u 'ets voorlezen
Gaarne
Mijn lezen was eentonig, want ik
was met mijn gedachten afwezig.
Toen ik na een half uur opkeek, was
de oude ingeslapen. Ik legde hei
nlng, Ik ben hter gekomen om Je een b06k tor r,ide eenige
aan me te geven. Heto ogenblikken den criisaard. Toen
voor je. Ik zal je een beter huis ge
ven!
Zijn Majesteit, ik wil hier niet
weg. Ik blijf hier wonen tot ze me er
vandaan dragen I
Zoo, moet ik dan altijd jou zin
doen?
Ja, Zijn Majesteit, nou wel!
En de Koning heeft zijn zin gedaan:
zeven jaar later, in November 1893,
werd vader er vandaan em in de lijk
koets gedxagenl
Zeg, Willem, vervolgde de Ko-