BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD 20s Jgftrg&ng. HO. 7B3Ö. DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST f 1.20 PER 3 MAANDEN OF 10 CENT PER WEEK. ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN ADVERTENTIEN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. Rubriek voor Vrouwen Buitenlandsche dienstboden. In de laatste jaren is hot dienstbo den-vraagstuk ook in Italië aan de orde, alhoewel nog lang niet in die mate, als zulks bij ons en in andere landen van Europa, het geval is. Overigens behooren aartsvaderlijke verhoudingen in de huishoudens van vroeger, daar te lando, nog niet ge heel en al tot het verleden. In do meeste gezinnen wordt er mot de dienstboden op vertrouwelijken voet omgegaan. Reeds bij den eersten aan blik ziet men het Marietta en Beppi- na aan, dat ze bij den grooten stee- nen haard het open vuur met groot» stroovvaaiers staat aan te blazon, of met mooi gevormde koperen emmers den weg afkomt, dat de goede oude tijd hier nog niet geheel verdwe nen is. Met de primitieve, doch zoo aantrekkelijke inrichting der ItaJl- aanscho keukens, zal hoogstwaar schijnlijk ook do laatsto rest van do vooi-vaderlijke gemoedelijkheid uit do Italiaanscho gezinnen verdwijnen. Do Italiaanscho dienstmeid is over het algemeen flink en bruikbaarzij loert gemakkelijk en zelfs de gehei men van een vreemde kookkunst weet ze zich zoo noodig spoedig eigen te maken. Ze zou echter niet opgewassen zijn tegen do eischen, die men aan Hol- landscho dienstboden stoltze zou het niet uithouden om van 's morgens vroeg tot 's avonds laat in de wee>r te zijn, op de knieën te kruipen om gronden te schrobben of linoleums to boenentrouwens deze moeite is in Italië, waar de vloeren veelal van steen zijn, overbodig. Zij strooit eeni- ge handen vol zaagsel en giet daarop petroleum of water en boent met een langen bezem, waarom been eenige lompen gewikkeld zijn, zóólang in de aldus verkregen pap, tot alles weer droog is. Een meisje, dat dezen ar beid op haar knieën zou verrichten, zou door haar gelijken veracht wor den en geen man krijgen. In het schu ren en blank maken van keukengerei, stelt de Italiaanscho dienstmeid niet de minste eer ,doch ze houdt van zin delijkheid, waar het haar lichaam betreft. Vroeger jaren was ze uitste kend voor kinderen en buitengewoon lief in het verplegen van zieken, doch tegenwoordig zijn deze deugden sterk aan het verminderen. Haar loon, alhoewel in de laatste jaren sterk gestegen, is nog uiterst gering, wanneer men het vergelijkt met onze loonen. Ze neemt echter van alle inkoopen hare provisie, een systeem, dat niet uit te roeien is, daar het op een verstandhouding tusschen winkelier en dienstbode berust en als een toeslag op haar loon beschouwd wordt. Publieke vermakelijkheden zijn aan de Italiaanscho dienstbode vreemd. Ze is door strenge convenan ces gebonden. De Italiaan, vooral uit de lagere standen, éischt van zijn toekomstige vrouw vJekkelooze rein heid en een onbesproken levenswan del, zoodat de meisjes zelfs den ge- ringsten schijn moeten mijden, en el ke gelegenheid, die haar in de verlei ding zou kunnen brengen. Tegenover haai' verlooide gedraagt zij zich uiterst correct en staat hem met do minste vertrouwelijkheid toe. Des Zondagsmiddags mag hij haar voor een wandeling komen halen, doch steeds in gezeischap van derden, liet is gebruikelijk, dat zij vóór den avond terugkeeren. De Zondagavond besteedt het Italiaanscho meisje, door in gezelschap van de meid der bu ren* kanten voor haar uitzet to ha ken en te babbelen. In huizen, waar dat haken en babbelen verboden is, wordt zij melancholiek en houdt men hoar niet. Zij is er aan gewoon als een lid van de familie beschouwd te worden en met haar de gezamenlijke maaltijden to gebruiken. Bij vreemden voelt de Italiaansche dienstbode zich niet thuis, al wordt ze er ook nog zoo goed behandeld, want de vreemde taai die haar den ganschen dag in de ooren klinkt, geeft haar liet gevoel van uitgesloten te worden. Al naar gelang van haar karakter drukt het haar neder of windt haar op, wani zij beschouwt het als haar rnenschenrecht, al dat gene te verstaan en to begrijpen, wat In den familiekring behandeld wordt. Niets buitengewoons is in Italië de mannelijke bediening. In onbemid delde officiers-families, worden door den oppasser alle huiselijke bezighe den verricht, alsbedden opmaken, kamers schoonmaken, naar de markt gaan en wanneer het er op aan komt, zelfs de kinderen wasschen. In den midden stand bemoeit de heer des huizes zich veel met de huiselijke be zigheden en menig liefhebbend echt genoot wil niet, dat zijn vrouw voor het vuur staat en kookt, dus zelf het middagmaal. In voorname huizen, waar men meer bedienden houdt, neemt men vaak een echtpaar In dienst, de vrouw ais kokkin en den man als koetsier. Hun kinderen groei en op met die van hun meesters, en als ze daartoe geschiktheid hebben, krijgen ze eene betere opvoeding, die hen voor een of andere loopbaan ge schikt maakt. In liet tegenovergestel de geval, voedt men ze als dienstbo den op en gaan ze later met do vol wassen kinderen mede, als die een eigen huishouden opzetten. Nog voor ongeveer vijftien jaar, was eene dienstbode, die lezen schrijven kon, in Italië eene zeld zaamheid; en in burger huishoudens voerde de vrouw des huizes de cor respondentie voor haar dienstmeisje, of wel deze wendde zich tot een brief, schrijver van beroep. Thans ontvan gen de meisjes allen schoolonder richt, hetgeen we dus als een eerste stap In de nieuwe richting kunnen beschouwen en waarmede de Italiaan sche dienstboden hare eigenaardige zeden en gewoonten wel zullen verlie zen om binnen kortoren of langeren tijd de gelijke van hare andere Euro- peescho zusters te zijn. MARIE VAN AMSTEL. Het Rijke Natuurleven DE BLOEIENDE BEUKEN. Geen week, geen dag gaat er voor bij, waarop niet het leger van bloei ende vootrjaarspl anten met mteuwe troepen wordt versterkt. Iedere wan deling, die wij in dezen tijd maken geelt wat nieuws, iedere slootkant, iedere weide, ieder boschhoekje geeft de grootste verscheidenheid aan soor ten, biedt ons de heerlijkste kleur- schakeeringen eu de meest uiteenloo- pende vormen aan. Ja, wel is het een lust, in dezen tijd bij enkele blcemen en boomen, op enkele schilderachtige plekjes wat stil te staan om het jonge leven in zijn verschillende uitingen te bewon deren. Wel komen wij voor steeds grooter raadselen te staan, telkens dringt wel de onvolkomenheid der mensche- lijke scheppingen dieper tot ons doou', in 't niet zinkende bij het wonderlijk fijne en doelmatige der natuurpro ducten, maar toch, liet geeft ons mot en hoe beter wij de natuur loeren kennen, des te meer gaan wij baar waardeeren en liefhebben. Zoo spra ken wij verleden week af, de bloeien de bruine beuk op den hoek der Zand- voorterlaan eens wat nauwkeuriger te bekijken. De boom is dit overwaard. Bijna nergens in den om teek is een exem plaar te vinden, dat dien omvang heeft bereikt. Ziet, hoe uit een forsche stam bree- do takken ontspruiten. Op zich zelf zouden zij reeds flinke boomen zijn en zelfs hun zijtakken hebben nog een flinken omvang. Ver breiden zij zich uit, de reuzen armen, diep buigend onder het wicht der flink uitgegroeide zijtak ken. Zij hadden ruim baan., door niets werden zij in hun groei belem merd en eindelijk werden zij zoo zwaar, dat zij steun gingen zoeken op den grond. Maar hun groote kracht inspanning werd opgemerkt. Daar kwam steun van huiten. Met tientallen stokken werden de moede armen gesteund en toen dit was ge schied, konden de jongere spruiten weer lioogere vlucht nemen. Het ingrijpen der menschen heeft hier niet iets wanstalligs in het le ven geroepen. De steun is doelmatig aangebracht en het schoone geheel wordt er niet door verbroken. Ook de boom schijnt er voordeel van te ondervinden, want tct in de uiterste punten tot in de dunste twijgen kun nen de voedingssappen doordringen, getuige het heerlijk jonge blader kleed, waarmee onze vriend zich tel ken j are tooit. Er is bijna geen boom in onze ge matigde zóne, waarbij de ontwikke ling van den zomertooi in zoo wei nige dagen tot stand komt. E.'kele weken geleden nog, ver toonde onze roode beuk en ook de groen gekleurde verwanten in Den Hout nog slechts de bekende lange knoppen. Toen de lentezon door hoo- ger stand aan den hemel wat meer kracht kreeg, ondervonden ook de beukenknoppen haar verwarmenden invloed en nadat de knopschubben zich wat hadden verlengd, begon het geheel wat uit te groeien. Die bladontwikkeling is bij onzen beuk wel merkwaardig. Andere boo men werpen in 't algemeen de knop schubben af, waarna de bladeren voor den dag komen, bij den beuk schijnt het geheel telkens wat voor uit te schuiven, zoodat wij al groene blaadjes zien., als de knopschubben nog aanwezig zijn. Deze jonge blaadjes zijn bijzonder teer van bouw en daar zij een eigen aardigheid vertoornen, die ndet bij alle boomen voorkomt willen wij ze eens even bekijken. Ziet, hoe fijn de blad vlakte is op gevouwen. Ieder blaadje is een minia tuur waaiertje dat eerst langzaam vlak wordt en dat den gehoelen win ter zorgvuldig was opgevouwen. In dien toestand werd het bladgroen uit stekend beschut. De nerven der beu kenbladeren hebben n.l. in hun prille jeugd een zijdeachtige beharing. Doordat de bladeren zijn gevouwen, komen die nerven dicht bij el ka ai- en vormen met hun zijdeachtig kleed een warm manteltje, dat de onbe haarde bladdeelen volkomen voor be vriezen beveiligt. Is het blad ont plooid en dus liet mildere jaargetijde gekomen, dan zijn de haartjes over bodig geworden en evenals die van don bladrand verwaaien of verdro gen zij. In dezen tijd vallen ook de bruine, vliezige schutblaadjes af, die aan den voet van ieder blaadje stonden en die de eerste diagien als zonne schermpjes dienst deden. Bij duizenden worden zij nu ver jaagd, de boom heeft voor hen geen plaats meer en, voortgejaagd door den wind, worden zij verzameld aan den kant der wegen, waar zij dik, bruin kleed vormen en met de te vroeg afgevallen iepenvruchtjee klagen over de nietigheid van het aardsche bestaan. Gelijk met de beukenbladeren kwa men ook de beukenbloemen voor den dag en om die goed te leeren ken nen, raad ik u aan, om maar eens even een tak met bloemen te bekij ken. Kijk, van afstand tot afstand han gen dunne buigzame steeltjes om laag, aan het eind voorzien van klei ne kluwentjes. Dit zijn de bloemen van onzen gladstammigen vriend, ten minste de mannelijke vertegen w oord! giei's, De vrouwelijke zijn nog veel moeilijker te vinden, doch daarover steaks. Haal nu met een speld zoo'n bloem- kluwentje eens uit elkaar. Het zal u dan opvallen, dat het uit heel wat enkelvoudige bloemen bestaat. Dit zijn kleine groene bekertjes, waarin zich van acht tot twaalf meeldraden bevinden. Santen hangen zij aan het buigzame steeltje en daar dit een vijf c.M. lang is kan de wind het rijpe stuifmeel gemakkelijk doen ver waaien. Dit moet naar de vrouwelij ke bloemen worden getransporteerd en hoewel er heel wat stuifmeel red deloos verloren gaat, bereiken toch genoeg korreltjes hun doel. De vrouwelijkje bloemen zijn klein. Zij zitten aan de einden der takjes en bestaan uit een vierdeelig napje, waarin de twee of drie driehoekige vruchtbeginsels zijn geplaatst, ie dei- voor zien va.n een klein bloemdekje en drie lange stempels. De buitenzijde van het napje is be zet nuet vieezige haren, die later met het napje houtig worden. Is de be vruchting tot stand gekomen dan val len de mannelijke bloemkluwens af. De grond in den Hout is dan als be zaaid met deze uitgebloeide bloemen. De vruchtbeginsels in het napje begmneji zich te ontwikkelen en wor den ten slotte bijna geheel door de napjes wanden bedekt. Eerst in het najaar barsten de vier wanden van het stekelig omhulsel uiteen en vallen de rijpe beukenoten op den grond. Deze zijn zeer oliehoudend, een ei genschap die onze olielamp-branden de voorouders uitstekend hebben be nut. In het voorjaar begint het beuke- nootje te zwellen en weldra komt aan het spitse uiteinde een roodachtig kiempje te voorschijn, dat zoo spoe dig mogelijk in de aarde dringt. De hoornachtige bruine wand wordt nu afgeworpen en de rijke inhoud blijkt nu bestaan te hebben uit twee bnee- de, opgevouwen zaadlobben. In dezen tijd kunnen wij onder de beuken mas sa's van die jonge kiemplautjes vin den. De zaadlobben kleuren zich groen en fungeeren den eersten tijd als ge- gewone loofhladeren. Zij bereiden uit koolzuur en water zetmeel en hier van worden nu verdere worteltjes en gewone loofbladeren opgebouwd. Hun eigen inhoud wordt ten slotte ook op gebruikt en als het jonge plantje enkele blaadjes heeft, vallen de dan verschrompelde zaadlobben af. Alles, wat ik u hier schreef is nog waar te nemen, bloemen vinden wij b meeste beuken en bij enkele nakom ers is het ontplooien dier bla deren nog goed na te gaan. De vol gende week gaan wij langs de wilgen op de Zandvoorterlaan naar Boeken- •oode. ft PEUSEN3- Herinneringen aan ons Vorstenhui*. Onder dezen titel vertelt de heer J. Knoppers W.K.zn., die als zoon van den koninklijken jager in het jacht huis op Soestdijk zijne jeugd heeft ge sleten, in een prettig geschreven boek je (Baarn. Hollandia-drukkerij) zijne herinneringen aan de vorstelij ke personen, die hij daar ontmoet heeft. We veroorloven ons er eenige proe ven uit aan te halen. Ziellier een herinnering aan ko ningin Anna Paulovvna, de gemalin van Willem II: Niet altijd wandelde de Koningin onvetrzeld. Neen, somtijds deed ze dit in statigan optocht. Vooraan zij zelve, omstuwd door de hondjes, eenige schreden achter haar een harer bedde kamerdienaars, De l'Orme en Flei scher. Met hunne zwarte sluitj hooge hoeden, witte dassen en glad geschoren, eerbiedige aangezichten, geleken zij zeer deftige catechiseer meesters. Geen dominees, want die droegen steken. Achter den kamerdienaar zwoegde een lakei in groot-uniform: zwarten steek, blauwen rok, witlederen broe ken, zwarte laklaarzen met gele kap pen. Rijk versierd was hij met gou den snoeren en tressen, passementen en knoopen. Aan het geheele hof was alleen van Ooyen, de portier, prach tiger dan hij. De Lakei droeg Halter Majesteits re genmantel, parasol of parapluie, haar eau-dje-la-redaie doos en eenige zakdoe ken. Als Hare Majesteit een zakdoek noo dig had, wendde zij zich tot den ka merdienaar, deze tot den lakei en in tegengestelde richting ging dan de doek. Na het gebruik er van liet Hare Majesteit den zakdoek vallen, de ka merdienaar Bclireed hem voorbij, de lakei raapte hem op. Tot haren dood toe heeft de Koning in het gemis betreurd van haren, in 1846 op Madera overleden zoon Prins Alexander. Ook ons ontbrak het niet aan gelegenheid aan dezen Prins te denken, want zijne nagelaten jacht honden, Caron en Ditch, aten bij ons het vorstelijk genadebrood. Caron voer" reeds vroegtijdig over den Styx, maar van Ditch hebben wij jarenlang lief en leed ondervonden, want hij bereikte den ouderdom van twee-en-twintig jaar. De laatste jaren zijns levens bracht hij doof en blind, op één© zijde liggende, kreunende en hijgende door, en ook was hij toen erg onzindelijk. Eens per jaar vader zed, dat het op 's Prinsen sterfdag was kwam Hare Majesteit hem bezoeken. Zonder handjes en schokschouderend van droefheid kwam za dan den heuvel op. Ongevraagd Met moeder dan hond los. Ga In huis vrouwtje, ik wil met hem alleen zijnl En dan sprak ze langen tijd met den hond en wij hadden innig mede lijden met de treurende moeder. Na den dood van koningki Anna i Paulowna kwam Soestdijk aan prime Hendrik. Van hem en van zijn broe der prins Willem, den lateren koning Willem III, vertelt de schrijver: De Prins en mijn vader waren oude kennissen. In hunne jeugd was vader de onvermoeibare jachtgezel van zijn onverm oei baren ouderen broeder, Prins Willem. En Prins Hendrik, die niet van vermoeienis hield, ging toch ook wel eens mee. De Prinsen en mijn vader kenden elkander door en door, want op de jacht ging het zonder plichtplegingen toe; soms noemde men elkander zelfs bij den voornaam. En als dan Prins Willem, diie nogal Russisch was aangelegd, bijvoor beeld wilde volhouden dat hij en niet vader had raak geschoten, durfde va der in laatste instantie wel zeggen: Willem, je liegt hetl En dan was Willem in z'n nopjes! Maar Prins Willem ging voor vele jaren naar het buitenland. Toen was het uit met het jachtgezelschap, want Prins Hendrik jaagde sedert slechts nu en dan, als er Russische of andere hooge personages op Soestdijk waren. En ook Prins Hendrik is altijd veel van mijn vader blijven houden. Maar als hij met vader sprak, was het niet bij voorkeur over de jacht. Liever sprak hij over landbouw. Het was de tijd, dat men ook im ans land kunst mest ging gebruiken, maair de Soes ter boeren wilden er niet aan. De uit komsten, die ze er van hadden gezien. waren dan ook verre van aanmoedi gend. Een Landgoedbezitter had er proeven meegenomen, die naast elkeai gulden meer opbrengst aan graan, een -rijksdaalder meer aan onkosten hadden opgeleverd. De menschheid vervalt zoo Licht in uitersten, de kunstmest zou de stalmest geheel kunnen vervangen beweerden de uto pisten en de Prins stond aanvanke lijk aan hun zijde. Mijn vader was voor enkel stalmest en no. 3, de waar heid, lag in het midden. De Prins had den schralen, humus- loozen herteukainp voor een deel in bouwland herschapen en diroomde van een boerderij aldaar. Ook op de beide werd bier en daar een stuk ontgonnen. De Prins nam vader mee in den kamp en Legde hem zijn plan nen uit. Ik kan me niet begrijpen, dat Zijn Hooghed zoo dom kan zijn! De Prins lachte. De uitkomst zal moeten leerton, staat bij den rentmeester; Ik zal het je laten thuisbrengen. Vaders oogen schoten vol. Dank, Zijn Majesteit. Maar ik zie Zijn Majesteit toch zeker nog wel weer? Beide mannen zagen elkander een oogenblik aan. Ik denk het niet, Willem! Zij hebben el ka ai* niet weer gespro ken. Het aandenken bestond uit een koe- koekklok en een Weener fauteuil. Ten slotte een episode uit de jeugd van koningin Wilhelmina, toen de familie Knoppers naar bet Alexan- der-huis verhuisd was: In dtó veranda stond een zeer een voudige groene bank en 't Prinsesje wandelde zeer dikwijls langs het Alexanderhuis, met miss Winter en hare geitjes. Dan Liep ze soms op die bank toe, ging er op zitten, sloeg er met de hond op en dan sprongen de geitjes naast haar op de bank. Wij wie van ons beiden gelijk heeft, zed j waren slechts door een glasruit van hij. En de uitkomst stelde schijnbaar mijn vader in het gelijk. Maar la ter hebben beiden Ingezien, dat ze alle twee hadden gedwaald. Toen werden overal „vaalten" ge maakt van afgevallen bladeren, va rens, mos en alles wat bij verrotting humusaarde kon leveren. En daar werden koemest en kunstmest door heen gewerkt. Dat was je waire! Maar ook deze manier werd gestaakt! Wat er voor noodig was, kwam zóó hoog in prijs, dat de exploitatie ook nu geen voordeel opleverdeKoning Willem III maakte plantsoen van de woest liggende akkers en deze con troleerde zeer nauwkeurig prijzJem en hoeveelheden., Was de Prins niet boos op je, dat je dat zoo zei? vroeg moeder. En vader verbaasd: Wel neen! Als j© dat varl hem denkt, dan ken je hem niet! Ja, vorstelijke personen worden maar zelden nauwkeurig gekend. Ik hoop, dat deze bladzijden tot deze soort van kennis een bijdrage mogen zijn. In den zomer van 1886, toen ko ning Willem III al ernstig ziek was, kreeg de oude jager een aandenken van hem: Wij zagen den Koning, in lichtgrijs colbert-costuum, in het Em map ark, maar ditmaal liep Zijne Majesteit er slechts doorheen naar de brug en verder het Overbosch in. Dit was zeer ongewoon, want de Koning was reeds zieer lijdende en liep niet meer zoo ver. Gunst, zei moeder, de Koning komt hier en je vader doet zijn mid dagtukje. Willem, Willem, daar is de Koning! Vader, slaapdronken, loopt naar de deur. Trek toch eerst je jas aan! Te laat, vader trad in hemdiroks- mouwen den Koning reeds tegemoet. De ramen stonden open, wij kanden alles h ooren. Ahl Ahl Daar is hij all Wel, Wil lem, hoe gaat het je? Ik zie, dat jij ook ouder wordt. Hoe oud ben je nu al? Ik ben twee jaar jonger dan Zijn Majesteit. Ja, ja, bet is al lang geleden, dat we samen gingen jagen. Weet je nog wel, dat we eens santen om tien uur van Leusden kwamen, en dat ik dit aardig tafereeltje gescheiden. Eens regende het, dat het goot. Miss Winter holde naar de veranda. Op eenigen afstand volgde haar het Prinsesje: breedgerande, witte hoed, waar het water in straaltjes bij neer stroomde, bloote armpjes en beentjes, wit jurkje, nu strak tegen het lijf ge plakt. En het scheen nooit te zullen ophou den met regenen. Daar kreeg ons oudste dochtertje, zeven maanden ouder dan de Prin ses, een kostelijken inval. Grootmoe, mag ik het Prinses je mijn paraplutje leenen? Het was een en-tout-cas van haar overleden andere grootmoeder. We zullen het aan miss Winter vragen, zei moeder, kom maar meel Miss Winter vond het verrukkelijk en nam het regenschermpje in ont vangst. En wij keken door de gordij nen. De kleine Prinses huppelde er vol blijdschap mee rond en stak het toen op. Miss Winter nam het haar weer af en zei wat tot haar. En daar kwam ze aanhuppelen. Ze kon de deur niet open krijgen, maar moeder opende ze voor haar. Toen boog ze zich om moeder heen en gluurde in de gang, en nu ze daar onze oudste zag staan, zei ze schalks: Ik dank u wel voor het mooie paraplutje! De diamanten rir g. Ik sloot de tuindeur en ging lang zaam de dorpstraat in. Dezen weg had ill zoo dikwijls afgelegd, want ik was altijd mijn moeder behulpzaam geweest bij het bezoeken der armen. Ik gevoelde een verlangen in mij, een van die minbedeelden te zien, die mij steeds zoo vriendelijk groeten en de zegeningen te hooren, welke over mijne overleden moeder werden uit gesproken. Ik kwam de school voor bij, waar het luidruchtig spel op hield, toen men mij in rouwkleederen zag voorbijgaan. Dicht bij do speelplaats stond een armoedige met stroo gedekte hutik ging binnen, want daar woonde een arme, zieke man, wiens lijden mij zeer aan het hart ging. Hij zat alleen bij het vuur. Hij wendde zich om, n een verheugde blik scheen in zijne oogen. A, miss Esther, ik dacht juist aan u. Wilt u niet naderbij komen en plaats nemen Hij trachtte zich van zijn stoel op ie der. volgenden morgen te vijf uur al te heff n, doch ik trok snel e n zetel weor met ©es. eind hout, op het zol- 5 bij vuur en vroeg cterkaik, uit je bed klopte? Ja, Zijn Majesteit kende geen vermoeidheid! Maai' nou! Maair nou!... En woon je hier naai' je zin? vroeg, ineens weer met opgewektheid, de Koning. Ja, Zijn Majesteit, heel naar mijn zin, en ik dank Zijn Majesteit wel, dat we hier mogen wonen. Neen, neen, het deugt hier niet voor je; het ls hier veel te koud. Neen, Zijn Majesteit, het is niks koud! Hoe gaat het vandaag met de rheurnatiek, Philip? Ik heb wel een slechten nacht gehad, doch ik mag niet morren, want 'k ben in mijn geheele leven zel den ziek geweest en zal toch gauw tachtig jaar worden. ls uw dochter uit Ik hoorde* dat zij ook onwel is geweest. Het is nu beter met haar, zij is vandaag uit wasschen. En ze liet u geheel alleen, sprak ik medelijdend. Arme Philip, hoe lang moet u de dag vallen Neen, antwoordde de oude man langzaam, de uren vliegen snel genoeg om. Ik zit hier rustig aan. - Jawel, het is hier veel te koud i het vuur en denk aan het verleden. Maar ik moet niet van mij spreken, maar van de gestorven goede dame. Ik geloof, dat u haar zeker zult mis sen Ja. waarlijk. Mijn wonde was nog te versch, dan dat, ik nog meer hierover kon spre ken. Ik nam dan het boek, dat 'k Phi lip geleend had. en zei de Ik kan over haar nog niet spre ken. Zal ik u 'ets voorlezen Gaarne Mijn lezen was eentonig, want ik was met mijn gedachten afwezig. Toen ik na een half uur opkeek, was de oude ingeslapen. Ik legde hei nlng, Ik ben hter gekomen om Je een b06k tor r,ide eenige aan me te geven. Heto ogenblikken den criisaard. Toen voor je. Ik zal je een beter huis ge ven! Zijn Majesteit, ik wil hier niet weg. Ik blijf hier wonen tot ze me er vandaan dragen I Zoo, moet ik dan altijd jou zin doen? Ja, Zijn Majesteit, nou wel! En de Koning heeft zijn zin gedaan: zeven jaar later, in November 1893, werd vader er vandaan em in de lijk koets gedxagenl Zeg, Willem, vervolgde de Ko-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1909 | | pagina 13