BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
ff.20 PER 3 MAANDEN
OF 10 CENT PER WEEK.
Rubriek voor Vrouwen
Het Rijke Natuurleven
Het geheim van den
Gouden Leeuw.
33e Jaargang.
No. 7369
DE ZATERDAGAVOND
HAARLEM'S DAGBLAD KOST
ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55.
DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZUfH
ADVERTENTIÊN DOELTREFFEND
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT.
SportmaaiereD.
Op do ontzaglijke voordoelen, die
ide vee'vuidige sportbeoefening tegen
woordig Ln onze dtxneswereld be-
wetrkl heeft, hoef ik wel niet meer te
wijzen. Elke nieuwe verovering op
het gebied der frisse he, vroolijke
sport, te water, in de lucht, of op het
veld. voert ons vrouwen een stapje
verder in de levenskunst. Maatr.
waai- veel licht is, volgt ook vanzelf
veel schaduw-. Wat we met een nieuw
bakker woord „sportmanieren" ge
lieven te noemen, zijn dikwijls niets
anders dan: ónmanieren.
Nu eerst de liclitzij:
Fietsen, rijden, tennissen, hockey
en. zijn uiterst gezonde bewegingen,
die tevens een onschuldig-makkelijke
manier van omgaan bevorderen, tus-
schen beide geslachten. Door de nood-
wendrig-eenvoudige sportkleeding
treedt de neiging tot modegrillen,
overdrijvingen en buitensporigheden
bij onze dames meer op den achter
grond dan vroeger, toen ze zich,
zomers vooral meer uitsluitend voor
wandelen en dergelijke gelegenheden
kleedden. De sportkleeding moet wel
gemakkelijk en doelmatig zijn, tè
nauwe schoenen en tè eng corset zijn
als vanzelf uitgesloten: die het nog
durft wagen zich daarmee te vertoo
ner. wordt eenvoudig uitgelachen, of
op zijn zachtst, zeer afkeurend beoor
deeld. Dat alles is dus voortreffelijk,
maar nu komt het gevaar.
Door de lichtere kleeding en de
Versterkende beweging in de open
lucht dikwijls in wedloop mèt «u té
gen jonge mannen (veelal: broers,
neven, of goede bekenden) worden de
maniareui van onze jonge meisjes
losser, haar uitdrukkingen vrijer dan
anders hot geval zou zijn. In het vuur
van het spel ontsnapt den meest be
schaafden jongen man, wel eens een
ruw woord, na veelvuldig aanhoor en
echter ook de Jonge dame. Wel is men
natuurlijk tegenwoordig niet meer
voor die sentimcnteel-ziekelijke lief
talligheid, die vroeger van het zwak
ke gesLich t geèischt werd.
Eon bijzonder soort sporttaal heeft
langzamerhand zelfs burgerrecht ver
kregen, óe uitdrukkingen zijn daarbij
zeer kernachtig en krachtig gekozen.
Woorden als: magnifiek, kolossaal,
machtig, zijn schering en inslag en
niet aiieen huiten op het veld. O,
eeo, onze dames vinden .de dingen
toiet meer allerliefst of snoezig, ze
ziju bor-leuk, of eenig en men speelt:
kranig, oerhnndiig, gemeen en minder
waardig, maar nooit meer gewoon
weg: goed of slecht. Kortom men legt
zich too op een eigenaardig gefor
ceerde manier van uitdrukken,
spreekt ook luider dan het jonge
meisje tot nog toe gepermitteerd was,
want: men moet zich immers over het
net heen verstaanbaar maken en te
genover den ballenjongen, die zich
anders te veel vrijheid veroorlooft,
toch een „forschen" toon aanslaan.
Door liet krachtige hanteeren der rac
ket hebben onze meisje ook een los
heid Van el lebogenbe weging gekre
gen, die... enfin, niet de gewoonte
was, vooralsnog. Niet, dat we het
daarom onvrouwelijk noemen.
O neen, zoo ouderwetsch zijn we
gelukkig niet meer, maai- dan toch
niet precies elegant, vooral als het in
een beetje hooge mate tot ontwikke
ling komt. En dan, die platte bneede
schoenen, die bij het spelen op het
veld, nu eenmaal onontbeerlijk zijn,
ze geven wel een eigenaardig slof
fende» gang, ook doet men graag de
nonchalant groote pas van den man
na. Dam schokt men nog met het bo
venlijf voorover als een racerenner
van beroep, houdt de handen in den
zak, want iets mannelijks in het op
treden, dat hoort nu eenmaal bij den
goeden ,,ton". Met overhemd, stij-
/en boord en manchetten streeft mem
den heer ook zooveel mogelijk op zij,
de slappe vilten hoed wordt bij afwis
seling, nu eens naar rechts, dan weer
naar links omgebogen, sigaretten
rookt men ook, en als men zit, houdt
men de beenen over elkaar geslagen.
De rechterarm vooral boogt op ijzer-
sterke spaeren en dit ziet men ook
gaarne er kond, ofschoon men over
het geheel zeer afkeorig is van laffe
galanterie en dus zelf zijn sportbe-
noodigdheden, als da«r zijn: raket,
hockey-ding enz. mee naar huis
neemt.
Men staai Immers gelijk met den
man, ln alle opzichten, flirt ook niet,
maar Is eenvoudig zijn levensgezel
lin, die vrij met hen spreken mag,
pver allerlei soort onderwerpen. Dat
Js ook volstrekt niet onopgevoed, stu
dentikoos of ongemanierd zooals
sommige sportvijanden durven bewe
ren. Ook voedt men zich verheven bo
ven de ijdelheden dezer wereld:
mersproeten acht men niet, en flink
bruin-gebrand is juist een téeken van
veel succes op het tennisveld, en, als
zoodanig, dus hoogst benijdenswaar
dig. Buitenpartijtjes, picnics en bals
champêtres vindt men overtaai, een
dag zonder sport is echter verloren.
Of men thuis ook de handen uit do
mouw kan steken dat komt er op het
tennisveld natuurlijk niet op aan.
Daar is men slechts uitsluitend:
„sportmensch".
Die goede moeder op voorbeeld
van de jongens heet ze ook nog
slechts „de oude vrouw" heeft
goed spreken van lieftalligheid en
gracïe, en vrouwelijkheid, dat komt
ze is uit een andere tijd er. verstaat
nog zoo niet, hoe de moderne opvat
ting, in de eerste plaats, sporthan-
dighekt eischl var. een menscli! Wie
heeft bij het aanhooren van een ou
derwetsche zedenpreek dit alles niet
ontelbare maien gelezen op het gelaat
van het Jonge meisje onzer dagen?
MARIE VAN AMSTEL.
KRUIPENDE DUINBEWONERS.
Er is bijna geen plekje in oarze
mooie omgeving, dat niet zijn eigen
aardige aantrekkelijkheid bezit voor
den liefhebber van natuursport.
Het mooraseilamd aan De Lie heeft
zijn vleeschetende planten, het vij
vertje in het Bloemendaalsche bosch
is bekend om zijn artistiek aangeleg
de kokerjuffeiiarven, het Spaarne-ei-
Land wordlt bezocht om de fraaie zo
merklokjes, onze mooie duinen her
bergen de sierlijkste hagedissen.
Vooral dezen tijd is gunstig, om
met dit kleine slangachtige dier ken
nis te maken. Maken wij een wan
deling door eenigszins begfroeide
duinpartijen of doorkruisen wij de
boschachtige gedeelten van ons bin-
nonduiin, dan hooren wij vaak plotse
ling een geritsel in de droge bladeren
op den girond.
Kijken wij scherp toe, dan zien wij
den kleinen levenmaker vaak zitten.
Het is een diertje van ongeveer 15
duim lengte. Angstig tuurt het uit,
vreezend ieder oogenblik gegrepen te
worden door een van zijn talrijke
vijanden. Verroeren wij ons verder
niet, dan komt de rust spoedig terug
en worden wij in de gelegenheid ge
steld, om het mooie dier eens goed te
bekijken. Is het een mannelijk exem
plaar, dan is de kleur onbeschrijfelijk
mooi. Het fraaiste groen bedekt rug,
kop en pooten. In 't midden vertoont
deze tint verschillende nuanceenin
gen van licht tot donker, maar zacht
loopen d'ie kleuren ineen, zoodat zij
volkomen passen bij de groene zij
den.
Wanneer gij wal geduld hebt, dan
lukt het u wel, ons diertje te vangen.
Wel is het vlug en slechts weinig valt
het met zijn groene beschuttende
kleur op, maar toch onmogelijk is
het niet.
Schrik niet; het dier voelt koud
aan, maar dat is niet zoo griezelig
als wij ei- op zijn verdacht en, heeft
hij wat lang in het heete Juni-zonne-
tje gezeten, dan is zijn temperatuur
ook wel wat hooger. Ziet gij, wat
een prachtig vurig kopje onze groen
rok heeft? Stevig ziet het er uit met
zijn bijna loodrechte zijden, mooi
zijn de breede, harde schilden die het
bedekken, het lijken stevige pantser
platen die het kopje tegen iederen
aanval van loopende of vliegende vij
anden kunnen beschermen, nlaar de
kleine schitterende oogen winnen het
verre in pracht. Het zijn kleine ju-
weelen, die wij bij zoo'n nietig diertje
niet zouden verwachten. Twee oogle
den en een eenigszins doorzichtig
knïpvlies beschermen deze heldere
sterretjes en hierdoor zijn zij volko
men beveiligd. Achter de oogen zien
wij de gehooropening, bedekt door
het donker gekleurde trommelvides.
Oorschelpen ontbreken, deze zou
den bij het bewegen door de bladeren
of het boren in den grond ook
slechts tot last zijn en hiervoor is die
bouw en de inrichting der hagedis
sen veel te volkomen.
Er zulten er onder u nog genoeg
zijn, die van die buitensporige fami
liariteit tegenover het hagedissen-
volk volstrekt nnet houden en die dat
vast pakken veel te gevaarlijk vin
den. Nu, in 't belang van l>et diertje
zou Ik u bijna in dien waan willen
laten, maar dat is niet de goede ma
nier, om onze vrienden te bescher
men. Ziet gij wel hoe aardig dat
spleten tongetje telkens wordt uitge
stoken! „Juist", zegt ge, „dat is het
net wat mij vrees aanjaagt, daarin
zit liet vergif".
Arme hagedis, die zoo valsch be
schuldigd wordt, en die daardoor als
verderfzaaiend monster wordt ver
volgd. Maar uw vrees is te recht-
vaardigen. In heel wat oude boeken
stond het vermeld en heel wat buiten-
nienschen zijn er nog vast van over
tuigd, dat een hagedis eigenlijk een
miniatuurdraakje is, even gevaarlijk
als zijn gefantaseerde reuzenbroeder.
Zelfs waag ik het den dichter te
verdenken van onwetendheid op dit
gebied, waar hij in bet bekende vers
over den trein schrijft:
,Zie langs zijn tweellngslijn, c
feilen salamander. Vuur sist hij uit
zijn buik, die voortrolt over de aard.
Onze poóet zal de hagedissen wel
niet salamanders hebben verward,
deze laatste dieren toch zijn ln 't ge
heel niet fel, maar „vuur sissen" in
deze vergelijking wijst er toch wel
op, dat de hagedis nog zoo'n beetje
ais vergif reservoir werd beschouwd.
Dat bijgeloof omtrent deze werke
lijk aardige en nuttige dieren moet
verdwijnen, ieder moet weten, dat
hagedissen niet vergiftig zijn. Het
tongetje dient slechts bij het drinken
of het bemachtigen van het voedsel.
Heel wat vliegjes blijven aan dit ge
spleten iust.rume.ntje kleven, heel
wat kevertjes hebben daaraan hun
dood te wijten.
Gelukt het hem, een tor te vangen,
dan warden de scherpe, puntige tand
jes in werking gesteld.
Daarvan heeft hij er een heete col
lectie op de kaken en het verhemel
te staan. De scherpte daarvan kunt
gij gemakkelijk voelen, als gij liem,
door den vinger tegen zijn bek te hou-
oen, noodzaakt dezen te openen.
Steek uw pink ei- maar gerust een
eindje in, ge kunt dan voeten hoeveel
kracht het diertje hoeft.
Hagedissen zijn echte zonnekinde
ren. Is het weer koud of regenach
tig, dan zoeken zij een beschut plekje
onder den grond, maar zoodra de
warmte dei- zonnestraJen zich doet
gevoelen, beginnen zij te leven. Een
zonnebad is het heerlijkste dat een
hagedis zich kan denken. Bij onder
vinding weet ik, dat zij graag op het
zelfde plekje hiervan komen genie
ten.
Een paair jaar geleden zag ik in
de duinen op een verdwaald stuk
hardsteen een bruin-groenen lang
staart zitten.
De zon scheen heerlijk en aan alles
was te zien, dat het dier zich daar
prettig voelde. Het bleef evenwel
waakzaam en toen ik even mijn hand
bewoog, schoot hij vliegensvlug,
want vlug zijn ze, als er wat warmte
ds, in het dorre gebladerte aan den
voet van den steen. Twee dagen daar
na was hetzelfde dier weer op den
steen gekropen en na dien tijd heb
lk het bij zonnig weer nog vijfmaal
op dezelfde plaats gezien.
Eigenlijk was hij wel wat overmoe
dig. Alles scheen hij te trotseeren
voor die hooge zonnige zitplaats. Hoe
gemakkelijk viel hij zoo ln 't oog
voor kraaien, eksters of andere ge
vleugelde vijanden.
Zou hij op zijn groot herstellings
vermogen hebben gerekend? Waar
schijnlijk heeft hij daarvan weinig
besef. Ik kan mij ten minste -slecht
voorstellen, dat zoo'n hagedis, wan
neer hij bij den staart wordt gegre
pen, denkt: „Nu dat stukje gun ik je
graag, dat groeit toch weer aan."
Eerder geloof ik dat het een soort
reflexbeweging is; los mikken mag
het niiet heoten, want vaak valt bij
de minste aanraking zoo'n stukje
staart af. Wel groeit dit weer aan,
maar dat sierlijke, oorspronkelijke
lichaamsdeel, dat eerst aanwezig
was, wordt nog slechts gebrekkig ge
ïmiteerd, vaak blijft het bij een dik
kig stompje.
In 't voorjaar legt het minder mood
gekleurde hagedissen wijf je een do
zijn eieren, iets grooter dan bruine
boanen. Hieruit komen na broeding
door de zonnewarmte de kleine krui
pertjes te voorschijn.
Enkele maten in het jaar wordt 't
geschubde huidje afgeworpen en het
nieuwe pakje, dat 'reeds onder het
oude jasje aanwezig was, Is nog
schitterender dan het afgedankte.
Nog één raad. Als gij thuis niet een
goed terrarium bezit, neem dan do
dieren, die gij zoudt kunnen vangen,
niet mee. Het ondoelmatig gevangen
houden Is eon langzame vermoording
en daarvoor zijn de hagedissen veel
te nuttig, daarvoor zijn zij te belang
rijk.
H. PEUSENS.
VRAGENBUS.
Din Heeir T. te H, - Zoek het
nest der mieren op en begiet het en
kele avonden achtereen met kokend
water, waarin een scheutje azijn is
geworpen.
De n H e e r D. D. te H. Als ik
het afdoend middel waarnaar u
vraagt had gevonden, dan zou ik ge
loof ik gauw rijk zijn. Tot nu toe
hebben zelfs de kundigste bloemisten
nog veel last van allerlei ongedierte
ln hun rozen.
Het eenlgste dat ik u kan aarora-
den, is het vlijtig afzoeken en ver
branden der aangevreten blaadjes.
Die kleine kevertjes moeten In leder
geval worden verdelgd,
DenHeerJ. H. teH. De knop
pen van uw appelboom kwamen niet
tot ontwikkeling omdat zij waren uit
gevreten door de larven van Antho-
nomus pomorum of Appelbloesemke
ver. Deze overwinteren daarna on
der de schors, komen in het volgend
voorjaar te voorschijn, kruipen in de
knoppen, verpoppen aich en de lar
ven van het daaruit komende kever
tje zetten hun vernielingswerk voort.
Verbrand nu de aangetaste kinoppen
en hang eens wat nestkastjes in uw
boomgaard.
H. PEUSENS.
Een van de meest belangwekkende
gevallen, die ik ooit bij de band ge
had heb, zei de heer Ray hold Saker,
de bekende bijzondere detective, was
dat, hetwelk bekend is onder den
naam van het geheim van Den Gou
den Leeuw. Kent ge het niet? Wel,
als ge lust hebt er naar te luisteren,
zal ik het u vertellen.
En de schrandere, glad geschoren,
frisch uitziende kleine man legde zijn
pijp neder.
Vei-leden jaar kreeg ik een ver
zoek, zoo begon hij, naar Ad Chester
over te komen, eene kleine stad aan
den Groeten Weg naar het Noorden.
De huurder van het hotel „de Gou
den Leeuw", verzocht mij den eerst-
volgenden trein te nemen en ik deed
liet.
„De Gouden Leeuw" is een van
die oude hotels, waarvan Dickens zoo
veel hield. Ruim driehonderd jaren
had het zeer gebloeid, toen er nog
geen spoorwegen waren. Daarna was
er een tijd van achteruitgang geweest
maai* nu in de laatste jaren het ver
keer met rijwielen, motorfietsen en
automobielen zoo snel toenam, werd
de Groote Weg weer meer gebruikt eai
kwamen er veel meer logeergasten.
De waard, de heer Agate, was een
verstandig uitziende jonge man. Twee
jaren was hij toen in de zaak.
Ik ging over een groote binnen
plaats, geheel ingesloten door het ho
tel met de stallen. Een balkon liep
langs twee zijden van het hotel, en
sommige kamers kwamen er op uit.
De heer Agate zag er slecht en
neerslachtig uit, maar toen hij hoor
de, wie ik was, helderde zijn gelaat
op.
Ik dank u, dat gij gekomen zijt,
mijnheer Saker, zei hij, want ik heb
nog meer zorgen gekregen en wan
neer gij bet geheim niet op kunt los
sen, ben ik een geruïneerd man. Hij
nam mij mee naar zijne eigene ka
mer en toen zijn eerste bediende, Ja
cob Hunt, dien hij had laten roepen,
binnen was gekomen, sloot hij de
deur.
Jacob, zei hij, mijn helper in
mood geniet mijn volle vertrouwen.
De knecht was een groote, dikke
man van ongeveer veertig jaar. Toen
zijn meester dit zei, glimlachte hij
toestemmend. Ik begreep, dat hij een
van de oude bedienden was, die door
den nieuwen huurder waren overge
nomen.
Natuurlijk, zei de heer Agate, na
de voorstelling, gelooft gij niet aan
spoken. Ik doe het ook niet en toch
is er een spook hier.
Mijnheer heeft het afschuwelijk
ding ndet gezien, zooals ik, want dan
zou hij anders spreken, zei de be
diende op lijmerlgen toon.
- Ik wou, dat het mij maar eens'
verscheen, zuchtte de heer Agate.
Dan zou ik wei te weten komen, wat
ik zoo gaarne weten wil. Sommigen
van de gasten echter hebben het
spook gezien en zijn er zelfs door be
stolen.
Spoken stelen niet, merkte ik op;
de bediende trok zijne schouders op,
alsof hij te kennen wilde geven, dat
ik niet goed wijs was.
Hoe zag het spook er uit? vroeg
ik hem.
Een geraamte is liet, met een
zeer groote goudlakensche jas om,
vertelde hij; alle deuren en vensters
waren gesloten en toch is het binnen
gekomen. Den heer John en mevrouw
Breami.sk, die den vorige» avond hier
logeerden, zijn juweelen ontstolen ter
waarde van tweeduizend gulden, be
nevens vrij wat geld.
Hebben zij het spook gezien?
vroeg ik en vernam, dat mijnheer
Breamisk het duidelijk had waarge
nomen; het droeg een klein, blauw
lichtje, dat uitging, toen hij uit het
bed sprong.
De menschen komen natuurlijk
niet hier om bestolen te worden, zelfs
door een spook, voegde de waard er
bij.
Ik heb reeds heel wat betaald,
om de bestolenen tevreden te stellen
en de zaak geheim te houden, maar
het Is thans geen geheim meer.
Zij brachten mij naar de kamer,
waar de gasten bestolen waren.
Het waren de kamers nummers 15,
16, 17, 18 en 19 op de eerste verdie
ping, de beste van het heele huis.
Het huis had slechts twee verdiepin
gen en twee en twintig slaapkamers
waren er ln 't geheel.
Jacob zegt, dat hij het spook zoo
wel in de kamer der bedienden als Lil
de eetzaal gezien heeft, vervolgde de
heer Agate. En een vam de meiden
heeft het opgemerkt ln de gang bij
clo bewuste kamers. Hevig ontsteld
kwam ze het mij vertellen.
Ik ging eerst de kamer in, die de
heer Breamisk en zijne vrouw ge
bruikt hackten. Een politieagent
maakte er aanteekemingen van.
De kamers waren groot, maar laag,
alle vijf van donzelfden vorm en
grootte, kader had twee deuren: een
er van kwam uit op het balcon. Ster
ke sloten en grendels zaten er op. De
ramen waren van do ouderwetsche,
echto soort en konden uitstekend af
gesloten worden. Het balcon was zes
tien voet boven den grond. De zolder
en de wanden dor kamers waireri van
eikenhout en zwart van ouderdom. In
drie van de vijf vertrekken stonden
zeer groote, dubbele kasten. Do
schoorsteenen waren buitengewoon
groot, de vuurhaarden stonden in het
midden der wijde openingen: Ik keek
in den schoorsteen en zag boven het
daglicht schemeren. Groote gordijnen
hingen voor de ramen.
Ik klopte zeer oplettend tegen de
wanden. Vele van die oude gebouwen
hebben geheime nissen en schuilhoe
ken, maar nergens vernam ik iets,
dat mij deed vermoeden, dat er zoo'n
geheime plaats was. De heer Agate en
Jacob hielpen ons zoeken en luister
den even oplettend.
Ik opperde het vermoeden, dat de
dieven zich wellicht in de kasten had
den verborgen, maar men verzekerde
mij, dat de bestolenen zich er van
hadden overtuigd, dat zij ledig wa
ren. En lil de kamer van den heer en
mevrouw Breamisk stond er zelfs
geen.
John Tiele, de nachtportier, ver
klaarde mij, dat er na sluitingsuur
niemand meer was binnengekomen,
en hij ook niemand op het balkon ge
zien had.
Ofschoon ik natuurlijk niet aan het
spook geloofde, was mij de heele zaak
toch raadselachtig. Was de dief
slechts in ééne kamer geweest, dan
zou de zaak minder geheimzinnig ge
weest zijn, maar hier waren vijf ka
mers bezocht en bestolen, bovendien
had eene ontmoeting op de gang en
eene ontmoeting met Jacob ln de eet
zaal beneden plaats gehad.
Toen ik mijne navorschingen geëin
digd had en eenige oogen blikken stil
zat om na te denken, ging die heer
Agate even weg en kwam Jacob bij
mij.
Ik heb het mijnheer Agate maar
niet verteld, zei hij zachtjes, maar dit
huis werd vroeger ook reeds door een
spook verontrust. Eenige jaren go-
leden is het verdwenen; men was het
vergeten, maar ik ben in Ad Chester
geboren en ik herinner mij nog, dat
mijn vader, die haer stalknecht was,
mijne moeder vertelde, dat hij het
spook eens te middernacht gezten
had.
Werd er toen ook' gestolenf
vroeg ik, en Jacob, nog korter bij mij
komende, fluisterde:
Een gast werd vermoord!
Vermoord? Hij knikte.
Het is reeds meer dan zestig ja
ren geleden. Men heeft het stil ge
houden, hot zelfs een verzinsel ge-
noemd, want hot hotel zou geheel ge
ruïneerd zijn geworden. Ik zou het
mijnheer Agate voor geen geld van de
wereld durven vertellen, maar als ik
u was, zou ik hem aanraden het
spook niet te verbitteren.
Hij verliet mij toen, terwijl hij zijn
vinger waarschuwend ophief. Nog
eenmaal keek hij om, en in zijne oo
gen meende ik wantrouwen en haat
te lezen.
Ik besloot dien nacht in eene der 1
bezochte kamers te slapen en kooo
nummer 16, waar eene groote kast
stond. Toen ik mij in mijne kamer
had teruggetrokken, sloot ik de deur
zorgvuldig, onderzocht de kast, on
derzocht de muren en den zolder, ook
den vloer, keek in den schoorsteen,
maar nergens zag ik Iets verdachts.
Ik sloot de kast en legde alle sleu
tels onder mijn hoofdkussen. Ook de
vensters waren onmogelijk van buiten
te openen, ten overvloede zette fk
nog stoelen voor de deuren. Daarna
legde ik mij half gekleed te bed.
Ik hoorde de doffe slagen van de
torenklok, die het middernachtelijk
uur verkondigden. In het heele huis
was alles rustig. Vermoeid van mijn
reis, viel ik spoedig in slaap Plotee-
link schrok ik wakker doordat aan
mijn hoofdkussen getrokken word.
Ik sprong in het bed overeind en
zag tot mijn hevige ontsteltenis de
hand van een geraamte, die een
zwak blauw lichtje vasthield en er
mee naar mij wees. Ik zag ook nog
even het grijnzende doodshoofd en
het goudlakensclio gewaad en toen
ging het Licht uit. Do lucifers had ik
bij de hand, maar toen ik de kaars
had aangestoken, was de kamer leeg,
doch ln mijn kussen stak een ver
roeste, ouderwetsche dolk. Een Til
ling ging mij door de leden. Toen ik
door de kamer keek, zag ik, dat al
les nog even goed gesloten was en
in den schoorsteen ziende, schitter
den een paar sterren juist boven de
opening. Het was alles even raadsel
achtig. Een geraamte kan zich niet
bewegen of menschel ij kc krachten
moeten het helpen. Ik had het ge
raamte gezien, doch niets van een
helper, ofschoon het gewaad ruim
genoeg was om iemand te verbergen.*
Op dat oogenblik begon ik te den
ken, dat menschen, die niet aan spo-
ken-zaken gelooven, min of meer
dwaas waren. Vijf minuten later
echter was ik zelf weer ongeloovig.
Waarom zou eeu goest stelen? In
de geestenwereld hebben zij er toch
niets aan?
Ik was er van overtuigd, dat men
hier te doen had met een misdadiger,
die even slim als gevaarlijk was.
Dit bezoek was klaarblijkelijk al
leen bedoeld om mij schrik aan te ja
gen, opdat ik het onderzoek niet ver
der zou voortzetten, maar, daar ik nu
eenmaal een stijfkop bon, besloot ik
door te gaan, totdat ik of zelf versla
gen zou zijn of den vijand overwon
nen had.
Den volgenden morgen vond ik den
heer Agate en Jacob reeds op mij
wachten.
Hebt gij iets gevonden of be
speurd? vroeg de waard haastig.
lk glimlachte. Ik zag, hoe de angst
uit zijn oogen verdween en toen keek
ik naar Jacob. Deze zag in 't geheel
niet vroolijk, ofschoon hij verklaarde,
dat hij 't wol was, nu ik ongedeerd
was teruggekeerd.
Ik was wat bang voor u, zei hij.
Ik lachte, doch zei nJets van den
dolk.
Binnen een paar dagen zal ik
de zaak wel opgehelderd hebben, zei
ik op beslisten toon. Ik ben goed op
weg.
Ik meende iets van vrees, zoowel
als van haat op zijn gelaal te zien..
Van het begin af had ik hem reeds
verdacht, lk was benieuwd of hij
soms een holpcr had en hoe zij in de
komor konden komen, was voor mij
het grootste raadsel.
Go hebt niets van het spook ge
zien? vroeg hij.
Ik lachte weder.
Neen, loog ik. Het spook wee4
zekoT, dat ik het gaarne zien wil en
dat lwt eene „gulle" ontvangst zal
hebben, wanneer het zich op mijn
weg vertoont, en daarom zal het wel
niet komen.