BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD ff.20 PER 3 MAANDEN OF 10 CENT PER WEEK. Rubriek voor Vrouwen Het Rijke Natuurleven Het geheim van den Gouden Leeuw. 33e Jaargang. No. 7369 DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZUfH ADVERTENTIÊN DOELTREFFEND ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. SportmaaiereD. Op do ontzaglijke voordoelen, die ide vee'vuidige sportbeoefening tegen woordig Ln onze dtxneswereld be- wetrkl heeft, hoef ik wel niet meer te wijzen. Elke nieuwe verovering op het gebied der frisse he, vroolijke sport, te water, in de lucht, of op het veld. voert ons vrouwen een stapje verder in de levenskunst. Maatr. waai- veel licht is, volgt ook vanzelf veel schaduw-. Wat we met een nieuw bakker woord „sportmanieren" ge lieven te noemen, zijn dikwijls niets anders dan: ónmanieren. Nu eerst de liclitzij: Fietsen, rijden, tennissen, hockey en. zijn uiterst gezonde bewegingen, die tevens een onschuldig-makkelijke manier van omgaan bevorderen, tus- schen beide geslachten. Door de nood- wendrig-eenvoudige sportkleeding treedt de neiging tot modegrillen, overdrijvingen en buitensporigheden bij onze dames meer op den achter grond dan vroeger, toen ze zich, zomers vooral meer uitsluitend voor wandelen en dergelijke gelegenheden kleedden. De sportkleeding moet wel gemakkelijk en doelmatig zijn, tè nauwe schoenen en tè eng corset zijn als vanzelf uitgesloten: die het nog durft wagen zich daarmee te vertoo ner. wordt eenvoudig uitgelachen, of op zijn zachtst, zeer afkeurend beoor deeld. Dat alles is dus voortreffelijk, maar nu komt het gevaar. Door de lichtere kleeding en de Versterkende beweging in de open lucht dikwijls in wedloop mèt «u té gen jonge mannen (veelal: broers, neven, of goede bekenden) worden de maniareui van onze jonge meisjes losser, haar uitdrukkingen vrijer dan anders hot geval zou zijn. In het vuur van het spel ontsnapt den meest be schaafden jongen man, wel eens een ruw woord, na veelvuldig aanhoor en echter ook de Jonge dame. Wel is men natuurlijk tegenwoordig niet meer voor die sentimcnteel-ziekelijke lief talligheid, die vroeger van het zwak ke gesLich t geèischt werd. Eon bijzonder soort sporttaal heeft langzamerhand zelfs burgerrecht ver kregen, óe uitdrukkingen zijn daarbij zeer kernachtig en krachtig gekozen. Woorden als: magnifiek, kolossaal, machtig, zijn schering en inslag en niet aiieen huiten op het veld. O, eeo, onze dames vinden .de dingen toiet meer allerliefst of snoezig, ze ziju bor-leuk, of eenig en men speelt: kranig, oerhnndiig, gemeen en minder waardig, maar nooit meer gewoon weg: goed of slecht. Kortom men legt zich too op een eigenaardig gefor ceerde manier van uitdrukken, spreekt ook luider dan het jonge meisje tot nog toe gepermitteerd was, want: men moet zich immers over het net heen verstaanbaar maken en te genover den ballenjongen, die zich anders te veel vrijheid veroorlooft, toch een „forschen" toon aanslaan. Door liet krachtige hanteeren der rac ket hebben onze meisje ook een los heid Van el lebogenbe weging gekre gen, die... enfin, niet de gewoonte was, vooralsnog. Niet, dat we het daarom onvrouwelijk noemen. O neen, zoo ouderwetsch zijn we gelukkig niet meer, maai- dan toch niet precies elegant, vooral als het in een beetje hooge mate tot ontwikke ling komt. En dan, die platte bneede schoenen, die bij het spelen op het veld, nu eenmaal onontbeerlijk zijn, ze geven wel een eigenaardig slof fende» gang, ook doet men graag de nonchalant groote pas van den man na. Dam schokt men nog met het bo venlijf voorover als een racerenner van beroep, houdt de handen in den zak, want iets mannelijks in het op treden, dat hoort nu eenmaal bij den goeden ,,ton". Met overhemd, stij- /en boord en manchetten streeft mem den heer ook zooveel mogelijk op zij, de slappe vilten hoed wordt bij afwis seling, nu eens naar rechts, dan weer naar links omgebogen, sigaretten rookt men ook, en als men zit, houdt men de beenen over elkaar geslagen. De rechterarm vooral boogt op ijzer- sterke spaeren en dit ziet men ook gaarne er kond, ofschoon men over het geheel zeer afkeorig is van laffe galanterie en dus zelf zijn sportbe- noodigdheden, als da«r zijn: raket, hockey-ding enz. mee naar huis neemt. Men staai Immers gelijk met den man, ln alle opzichten, flirt ook niet, maar Is eenvoudig zijn levensgezel lin, die vrij met hen spreken mag, pver allerlei soort onderwerpen. Dat Js ook volstrekt niet onopgevoed, stu dentikoos of ongemanierd zooals sommige sportvijanden durven bewe ren. Ook voedt men zich verheven bo ven de ijdelheden dezer wereld: mersproeten acht men niet, en flink bruin-gebrand is juist een téeken van veel succes op het tennisveld, en, als zoodanig, dus hoogst benijdenswaar dig. Buitenpartijtjes, picnics en bals champêtres vindt men overtaai, een dag zonder sport is echter verloren. Of men thuis ook de handen uit do mouw kan steken dat komt er op het tennisveld natuurlijk niet op aan. Daar is men slechts uitsluitend: „sportmensch". Die goede moeder op voorbeeld van de jongens heet ze ook nog slechts „de oude vrouw" heeft goed spreken van lieftalligheid en gracïe, en vrouwelijkheid, dat komt ze is uit een andere tijd er. verstaat nog zoo niet, hoe de moderne opvat ting, in de eerste plaats, sporthan- dighekt eischl var. een menscli! Wie heeft bij het aanhooren van een ou derwetsche zedenpreek dit alles niet ontelbare maien gelezen op het gelaat van het Jonge meisje onzer dagen? MARIE VAN AMSTEL. KRUIPENDE DUINBEWONERS. Er is bijna geen plekje in oarze mooie omgeving, dat niet zijn eigen aardige aantrekkelijkheid bezit voor den liefhebber van natuursport. Het mooraseilamd aan De Lie heeft zijn vleeschetende planten, het vij vertje in het Bloemendaalsche bosch is bekend om zijn artistiek aangeleg de kokerjuffeiiarven, het Spaarne-ei- Land wordlt bezocht om de fraaie zo merklokjes, onze mooie duinen her bergen de sierlijkste hagedissen. Vooral dezen tijd is gunstig, om met dit kleine slangachtige dier ken nis te maken. Maken wij een wan deling door eenigszins begfroeide duinpartijen of doorkruisen wij de boschachtige gedeelten van ons bin- nonduiin, dan hooren wij vaak plotse ling een geritsel in de droge bladeren op den girond. Kijken wij scherp toe, dan zien wij den kleinen levenmaker vaak zitten. Het is een diertje van ongeveer 15 duim lengte. Angstig tuurt het uit, vreezend ieder oogenblik gegrepen te worden door een van zijn talrijke vijanden. Verroeren wij ons verder niet, dan komt de rust spoedig terug en worden wij in de gelegenheid ge steld, om het mooie dier eens goed te bekijken. Is het een mannelijk exem plaar, dan is de kleur onbeschrijfelijk mooi. Het fraaiste groen bedekt rug, kop en pooten. In 't midden vertoont deze tint verschillende nuanceenin gen van licht tot donker, maar zacht loopen d'ie kleuren ineen, zoodat zij volkomen passen bij de groene zij den. Wanneer gij wal geduld hebt, dan lukt het u wel, ons diertje te vangen. Wel is het vlug en slechts weinig valt het met zijn groene beschuttende kleur op, maar toch onmogelijk is het niet. Schrik niet; het dier voelt koud aan, maar dat is niet zoo griezelig als wij ei- op zijn verdacht en, heeft hij wat lang in het heete Juni-zonne- tje gezeten, dan is zijn temperatuur ook wel wat hooger. Ziet gij, wat een prachtig vurig kopje onze groen rok heeft? Stevig ziet het er uit met zijn bijna loodrechte zijden, mooi zijn de breede, harde schilden die het bedekken, het lijken stevige pantser platen die het kopje tegen iederen aanval van loopende of vliegende vij anden kunnen beschermen, nlaar de kleine schitterende oogen winnen het verre in pracht. Het zijn kleine ju- weelen, die wij bij zoo'n nietig diertje niet zouden verwachten. Twee oogle den en een eenigszins doorzichtig knïpvlies beschermen deze heldere sterretjes en hierdoor zijn zij volko men beveiligd. Achter de oogen zien wij de gehooropening, bedekt door het donker gekleurde trommelvides. Oorschelpen ontbreken, deze zou den bij het bewegen door de bladeren of het boren in den grond ook slechts tot last zijn en hiervoor is die bouw en de inrichting der hagedis sen veel te volkomen. Er zulten er onder u nog genoeg zijn, die van die buitensporige fami liariteit tegenover het hagedissen- volk volstrekt nnet houden en die dat vast pakken veel te gevaarlijk vin den. Nu, in 't belang van l>et diertje zou Ik u bijna in dien waan willen laten, maar dat is niet de goede ma nier, om onze vrienden te bescher men. Ziet gij wel hoe aardig dat spleten tongetje telkens wordt uitge stoken! „Juist", zegt ge, „dat is het net wat mij vrees aanjaagt, daarin zit liet vergif". Arme hagedis, die zoo valsch be schuldigd wordt, en die daardoor als verderfzaaiend monster wordt ver volgd. Maar uw vrees is te recht- vaardigen. In heel wat oude boeken stond het vermeld en heel wat buiten- nienschen zijn er nog vast van over tuigd, dat een hagedis eigenlijk een miniatuurdraakje is, even gevaarlijk als zijn gefantaseerde reuzenbroeder. Zelfs waag ik het den dichter te verdenken van onwetendheid op dit gebied, waar hij in bet bekende vers over den trein schrijft: ,Zie langs zijn tweellngslijn, c feilen salamander. Vuur sist hij uit zijn buik, die voortrolt over de aard. Onze poóet zal de hagedissen wel niet salamanders hebben verward, deze laatste dieren toch zijn ln 't ge heel niet fel, maar „vuur sissen" in deze vergelijking wijst er toch wel op, dat de hagedis nog zoo'n beetje ais vergif reservoir werd beschouwd. Dat bijgeloof omtrent deze werke lijk aardige en nuttige dieren moet verdwijnen, ieder moet weten, dat hagedissen niet vergiftig zijn. Het tongetje dient slechts bij het drinken of het bemachtigen van het voedsel. Heel wat vliegjes blijven aan dit ge spleten iust.rume.ntje kleven, heel wat kevertjes hebben daaraan hun dood te wijten. Gelukt het hem, een tor te vangen, dan warden de scherpe, puntige tand jes in werking gesteld. Daarvan heeft hij er een heete col lectie op de kaken en het verhemel te staan. De scherpte daarvan kunt gij gemakkelijk voelen, als gij liem, door den vinger tegen zijn bek te hou- oen, noodzaakt dezen te openen. Steek uw pink ei- maar gerust een eindje in, ge kunt dan voeten hoeveel kracht het diertje hoeft. Hagedissen zijn echte zonnekinde ren. Is het weer koud of regenach tig, dan zoeken zij een beschut plekje onder den grond, maar zoodra de warmte dei- zonnestraJen zich doet gevoelen, beginnen zij te leven. Een zonnebad is het heerlijkste dat een hagedis zich kan denken. Bij onder vinding weet ik, dat zij graag op het zelfde plekje hiervan komen genie ten. Een paair jaar geleden zag ik in de duinen op een verdwaald stuk hardsteen een bruin-groenen lang staart zitten. De zon scheen heerlijk en aan alles was te zien, dat het dier zich daar prettig voelde. Het bleef evenwel waakzaam en toen ik even mijn hand bewoog, schoot hij vliegensvlug, want vlug zijn ze, als er wat warmte ds, in het dorre gebladerte aan den voet van den steen. Twee dagen daar na was hetzelfde dier weer op den steen gekropen en na dien tijd heb lk het bij zonnig weer nog vijfmaal op dezelfde plaats gezien. Eigenlijk was hij wel wat overmoe dig. Alles scheen hij te trotseeren voor die hooge zonnige zitplaats. Hoe gemakkelijk viel hij zoo ln 't oog voor kraaien, eksters of andere ge vleugelde vijanden. Zou hij op zijn groot herstellings vermogen hebben gerekend? Waar schijnlijk heeft hij daarvan weinig besef. Ik kan mij ten minste -slecht voorstellen, dat zoo'n hagedis, wan neer hij bij den staart wordt gegre pen, denkt: „Nu dat stukje gun ik je graag, dat groeit toch weer aan." Eerder geloof ik dat het een soort reflexbeweging is; los mikken mag het niiet heoten, want vaak valt bij de minste aanraking zoo'n stukje staart af. Wel groeit dit weer aan, maar dat sierlijke, oorspronkelijke lichaamsdeel, dat eerst aanwezig was, wordt nog slechts gebrekkig ge ïmiteerd, vaak blijft het bij een dik kig stompje. In 't voorjaar legt het minder mood gekleurde hagedissen wijf je een do zijn eieren, iets grooter dan bruine boanen. Hieruit komen na broeding door de zonnewarmte de kleine krui pertjes te voorschijn. Enkele maten in het jaar wordt 't geschubde huidje afgeworpen en het nieuwe pakje, dat 'reeds onder het oude jasje aanwezig was, Is nog schitterender dan het afgedankte. Nog één raad. Als gij thuis niet een goed terrarium bezit, neem dan do dieren, die gij zoudt kunnen vangen, niet mee. Het ondoelmatig gevangen houden Is eon langzame vermoording en daarvoor zijn de hagedissen veel te nuttig, daarvoor zijn zij te belang rijk. H. PEUSENS. VRAGENBUS. Din Heeir T. te H, - Zoek het nest der mieren op en begiet het en kele avonden achtereen met kokend water, waarin een scheutje azijn is geworpen. De n H e e r D. D. te H. Als ik het afdoend middel waarnaar u vraagt had gevonden, dan zou ik ge loof ik gauw rijk zijn. Tot nu toe hebben zelfs de kundigste bloemisten nog veel last van allerlei ongedierte ln hun rozen. Het eenlgste dat ik u kan aarora- den, is het vlijtig afzoeken en ver branden der aangevreten blaadjes. Die kleine kevertjes moeten In leder geval worden verdelgd, DenHeerJ. H. teH. De knop pen van uw appelboom kwamen niet tot ontwikkeling omdat zij waren uit gevreten door de larven van Antho- nomus pomorum of Appelbloesemke ver. Deze overwinteren daarna on der de schors, komen in het volgend voorjaar te voorschijn, kruipen in de knoppen, verpoppen aich en de lar ven van het daaruit komende kever tje zetten hun vernielingswerk voort. Verbrand nu de aangetaste kinoppen en hang eens wat nestkastjes in uw boomgaard. H. PEUSENS. Een van de meest belangwekkende gevallen, die ik ooit bij de band ge had heb, zei de heer Ray hold Saker, de bekende bijzondere detective, was dat, hetwelk bekend is onder den naam van het geheim van Den Gou den Leeuw. Kent ge het niet? Wel, als ge lust hebt er naar te luisteren, zal ik het u vertellen. En de schrandere, glad geschoren, frisch uitziende kleine man legde zijn pijp neder. Vei-leden jaar kreeg ik een ver zoek, zoo begon hij, naar Ad Chester over te komen, eene kleine stad aan den Groeten Weg naar het Noorden. De huurder van het hotel „de Gou den Leeuw", verzocht mij den eerst- volgenden trein te nemen en ik deed liet. „De Gouden Leeuw" is een van die oude hotels, waarvan Dickens zoo veel hield. Ruim driehonderd jaren had het zeer gebloeid, toen er nog geen spoorwegen waren. Daarna was er een tijd van achteruitgang geweest maai* nu in de laatste jaren het ver keer met rijwielen, motorfietsen en automobielen zoo snel toenam, werd de Groote Weg weer meer gebruikt eai kwamen er veel meer logeergasten. De waard, de heer Agate, was een verstandig uitziende jonge man. Twee jaren was hij toen in de zaak. Ik ging over een groote binnen plaats, geheel ingesloten door het ho tel met de stallen. Een balkon liep langs twee zijden van het hotel, en sommige kamers kwamen er op uit. De heer Agate zag er slecht en neerslachtig uit, maar toen hij hoor de, wie ik was, helderde zijn gelaat op. Ik dank u, dat gij gekomen zijt, mijnheer Saker, zei hij, want ik heb nog meer zorgen gekregen en wan neer gij bet geheim niet op kunt los sen, ben ik een geruïneerd man. Hij nam mij mee naar zijne eigene ka mer en toen zijn eerste bediende, Ja cob Hunt, dien hij had laten roepen, binnen was gekomen, sloot hij de deur. Jacob, zei hij, mijn helper in mood geniet mijn volle vertrouwen. De knecht was een groote, dikke man van ongeveer veertig jaar. Toen zijn meester dit zei, glimlachte hij toestemmend. Ik begreep, dat hij een van de oude bedienden was, die door den nieuwen huurder waren overge nomen. Natuurlijk, zei de heer Agate, na de voorstelling, gelooft gij niet aan spoken. Ik doe het ook niet en toch is er een spook hier. Mijnheer heeft het afschuwelijk ding ndet gezien, zooals ik, want dan zou hij anders spreken, zei de be diende op lijmerlgen toon. - Ik wou, dat het mij maar eens' verscheen, zuchtte de heer Agate. Dan zou ik wei te weten komen, wat ik zoo gaarne weten wil. Sommigen van de gasten echter hebben het spook gezien en zijn er zelfs door be stolen. Spoken stelen niet, merkte ik op; de bediende trok zijne schouders op, alsof hij te kennen wilde geven, dat ik niet goed wijs was. Hoe zag het spook er uit? vroeg ik hem. Een geraamte is liet, met een zeer groote goudlakensche jas om, vertelde hij; alle deuren en vensters waren gesloten en toch is het binnen gekomen. Den heer John en mevrouw Breami.sk, die den vorige» avond hier logeerden, zijn juweelen ontstolen ter waarde van tweeduizend gulden, be nevens vrij wat geld. Hebben zij het spook gezien? vroeg ik en vernam, dat mijnheer Breamisk het duidelijk had waarge nomen; het droeg een klein, blauw lichtje, dat uitging, toen hij uit het bed sprong. De menschen komen natuurlijk niet hier om bestolen te worden, zelfs door een spook, voegde de waard er bij. Ik heb reeds heel wat betaald, om de bestolenen tevreden te stellen en de zaak geheim te houden, maar het Is thans geen geheim meer. Zij brachten mij naar de kamer, waar de gasten bestolen waren. Het waren de kamers nummers 15, 16, 17, 18 en 19 op de eerste verdie ping, de beste van het heele huis. Het huis had slechts twee verdiepin gen en twee en twintig slaapkamers waren er ln 't geheel. Jacob zegt, dat hij het spook zoo wel in de kamer der bedienden als Lil de eetzaal gezien heeft, vervolgde de heer Agate. En een vam de meiden heeft het opgemerkt ln de gang bij clo bewuste kamers. Hevig ontsteld kwam ze het mij vertellen. Ik ging eerst de kamer in, die de heer Breamisk en zijne vrouw ge bruikt hackten. Een politieagent maakte er aanteekemingen van. De kamers waren groot, maar laag, alle vijf van donzelfden vorm en grootte, kader had twee deuren: een er van kwam uit op het balcon. Ster ke sloten en grendels zaten er op. De ramen waren van do ouderwetsche, echto soort en konden uitstekend af gesloten worden. Het balcon was zes tien voet boven den grond. De zolder en de wanden dor kamers waireri van eikenhout en zwart van ouderdom. In drie van de vijf vertrekken stonden zeer groote, dubbele kasten. Do schoorsteenen waren buitengewoon groot, de vuurhaarden stonden in het midden der wijde openingen: Ik keek in den schoorsteen en zag boven het daglicht schemeren. Groote gordijnen hingen voor de ramen. Ik klopte zeer oplettend tegen de wanden. Vele van die oude gebouwen hebben geheime nissen en schuilhoe ken, maar nergens vernam ik iets, dat mij deed vermoeden, dat er zoo'n geheime plaats was. De heer Agate en Jacob hielpen ons zoeken en luister den even oplettend. Ik opperde het vermoeden, dat de dieven zich wellicht in de kasten had den verborgen, maar men verzekerde mij, dat de bestolenen zich er van hadden overtuigd, dat zij ledig wa ren. En lil de kamer van den heer en mevrouw Breamisk stond er zelfs geen. John Tiele, de nachtportier, ver klaarde mij, dat er na sluitingsuur niemand meer was binnengekomen, en hij ook niemand op het balkon ge zien had. Ofschoon ik natuurlijk niet aan het spook geloofde, was mij de heele zaak toch raadselachtig. Was de dief slechts in ééne kamer geweest, dan zou de zaak minder geheimzinnig ge weest zijn, maar hier waren vijf ka mers bezocht en bestolen, bovendien had eene ontmoeting op de gang en eene ontmoeting met Jacob ln de eet zaal beneden plaats gehad. Toen ik mijne navorschingen geëin digd had en eenige oogen blikken stil zat om na te denken, ging die heer Agate even weg en kwam Jacob bij mij. Ik heb het mijnheer Agate maar niet verteld, zei hij zachtjes, maar dit huis werd vroeger ook reeds door een spook verontrust. Eenige jaren go- leden is het verdwenen; men was het vergeten, maar ik ben in Ad Chester geboren en ik herinner mij nog, dat mijn vader, die haer stalknecht was, mijne moeder vertelde, dat hij het spook eens te middernacht gezten had. Werd er toen ook' gestolenf vroeg ik, en Jacob, nog korter bij mij komende, fluisterde: Een gast werd vermoord! Vermoord? Hij knikte. Het is reeds meer dan zestig ja ren geleden. Men heeft het stil ge houden, hot zelfs een verzinsel ge- noemd, want hot hotel zou geheel ge ruïneerd zijn geworden. Ik zou het mijnheer Agate voor geen geld van de wereld durven vertellen, maar als ik u was, zou ik hem aanraden het spook niet te verbitteren. Hij verliet mij toen, terwijl hij zijn vinger waarschuwend ophief. Nog eenmaal keek hij om, en in zijne oo gen meende ik wantrouwen en haat te lezen. Ik besloot dien nacht in eene der 1 bezochte kamers te slapen en kooo nummer 16, waar eene groote kast stond. Toen ik mij in mijne kamer had teruggetrokken, sloot ik de deur zorgvuldig, onderzocht de kast, on derzocht de muren en den zolder, ook den vloer, keek in den schoorsteen, maar nergens zag ik Iets verdachts. Ik sloot de kast en legde alle sleu tels onder mijn hoofdkussen. Ook de vensters waren onmogelijk van buiten te openen, ten overvloede zette fk nog stoelen voor de deuren. Daarna legde ik mij half gekleed te bed. Ik hoorde de doffe slagen van de torenklok, die het middernachtelijk uur verkondigden. In het heele huis was alles rustig. Vermoeid van mijn reis, viel ik spoedig in slaap Plotee- link schrok ik wakker doordat aan mijn hoofdkussen getrokken word. Ik sprong in het bed overeind en zag tot mijn hevige ontsteltenis de hand van een geraamte, die een zwak blauw lichtje vasthield en er mee naar mij wees. Ik zag ook nog even het grijnzende doodshoofd en het goudlakensclio gewaad en toen ging het Licht uit. Do lucifers had ik bij de hand, maar toen ik de kaars had aangestoken, was de kamer leeg, doch ln mijn kussen stak een ver roeste, ouderwetsche dolk. Een Til ling ging mij door de leden. Toen ik door de kamer keek, zag ik, dat al les nog even goed gesloten was en in den schoorsteen ziende, schitter den een paar sterren juist boven de opening. Het was alles even raadsel achtig. Een geraamte kan zich niet bewegen of menschel ij kc krachten moeten het helpen. Ik had het ge raamte gezien, doch niets van een helper, ofschoon het gewaad ruim genoeg was om iemand te verbergen.* Op dat oogenblik begon ik te den ken, dat menschen, die niet aan spo- ken-zaken gelooven, min of meer dwaas waren. Vijf minuten later echter was ik zelf weer ongeloovig. Waarom zou eeu goest stelen? In de geestenwereld hebben zij er toch niets aan? Ik was er van overtuigd, dat men hier te doen had met een misdadiger, die even slim als gevaarlijk was. Dit bezoek was klaarblijkelijk al leen bedoeld om mij schrik aan te ja gen, opdat ik het onderzoek niet ver der zou voortzetten, maar, daar ik nu eenmaal een stijfkop bon, besloot ik door te gaan, totdat ik of zelf versla gen zou zijn of den vijand overwon nen had. Den volgenden morgen vond ik den heer Agate en Jacob reeds op mij wachten. Hebt gij iets gevonden of be speurd? vroeg de waard haastig. lk glimlachte. Ik zag, hoe de angst uit zijn oogen verdween en toen keek ik naar Jacob. Deze zag in 't geheel niet vroolijk, ofschoon hij verklaarde, dat hij 't wol was, nu ik ongedeerd was teruggekeerd. Ik was wat bang voor u, zei hij. Ik lachte, doch zei nJets van den dolk. Binnen een paar dagen zal ik de zaak wel opgehelderd hebben, zei ik op beslisten toon. Ik ben goed op weg. Ik meende iets van vrees, zoowel als van haat op zijn gelaal te zien.. Van het begin af had ik hem reeds verdacht, lk was benieuwd of hij soms een holpcr had en hoe zij in de komor konden komen, was voor mij het grootste raadsel. Go hebt niets van het spook ge zien? vroeg hij. Ik lachte weder. Neen, loog ik. Het spook wee4 zekoT, dat ik het gaarne zien wil en dat lwt eene „gulle" ontvangst zal hebben, wanneer het zich op mijn weg vertoont, en daarom zal het wel niet komen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1909 | | pagina 13