Reizigers ia koor: Oef.,
Ieder zwijgt, tot de trein rich in
beweging zet.
De forsche dame:' Ze zijn niet erg
lastig geweestl
De kleine dame: Dat hebben we er
gued afgebracht.
De forsche dame, met een knipoog
je: Wat zegt u hiervan? Is dit geen
echte Brusselse he?
(Uit een van haar zakken haalt ze
een pakje kantwerk te voorschijn).
De kleine dame: Ik geloof... ik ge
loof dat uw kant even mooi is ais de
mijne!
(Uit haar corsage haalt ze ook oen
pakje kant te voorschijn).
De forsche dame: Dat is mooi!
De kleine dame: Om mijn lijf heb
ik nog dertig meter van 't zelfde!
Tweede reiziger: Als u eens ge
snapt was!
De kleine dame: Dat zou me duur
te staan' zijn gekomen!
Derde reiziger: Voor kantsmokke
laars zijn ze onbarmhartig.
De forsche dame: Wat sigaren aan
gaat schijnen ze
Eerste reiziger: Wel wat door de
vingers te zien.
De forsche dame: Sigaren zijn uit
sluitend voor de mannen. En de man-
sen helpen elkaar!
Tweede reiziger, met een leelijk
gezicht: Dat heb ik gemerkt.
Eerste reiziger, Lachend: U schijnt
niet veel met de douanen op te heb
ben!
Tweede reiziger: Allesbehalve.
Darde reiziger: Hebban ze u wei-
eens te pakken gehad?
Tweede reiziger: Ja!,., in Parijs!...
Ik trachtte stilletjes een flesch wijn
mee te smokken, dien ik van een
wijngaardenier uit Argenteuil had!...
Maar- mis hoor. Een tolbeambte merk
te 't, en was onverbiddelijk!
De kleine dame: En uw portemon-
naie werd een boel lichtar?
Tweede reiziger: 75 gulden.
Eerste reiziger: Drommels, dal was
een duur fleschje.
Derde roiziger: Dat werd konings-
Wijn!
Tweede reiziger: Gij kunt er mee
spotten. Het moest u maar eens over
komen.
(Stilzwijgen).
Tweede reiziger: Maar ik heb me
gewroken.
De forsche dame, belangstellend:
Hoe zoo?
Tweede reiziger: Ik ga jaarlijks
tweemaal de grens over, en elke keer.
Ik heb mijn 75 gulden dubbel en
dwars terug.
De forsche dame: Sigaren en luci
fers gesmokkeld?
Tweede reiziger: Stel je voor, siga
ren! Neen, kant neem ik mee, kant,
even mooi als de uwe, waarde me
vrouw!
De forsche dame: Goed zoo!
(Stilzwijgen).
Eerst» reiziger: Wanneer je een
beetje handig bent, heb je niets te
vreezen van de douanen. Mij hebben
ze nog nooit gesnapt. Ik beken altijd
met een onschuldig gezicht, dat ik
tien sigaretten in m'n valies heb.
Maar ik vergeet te vertellen, dat m'n
zakken ook vol zitteen.
De kleine dame: U bent 'n slim
merd.
Eerste reiziger: Dat moet je wel
Derde reiziger: Wanneer ik naar
Brussel geweest ben, dan neem ik al
tijd een paar luciferdoosjes mee. Dat
vindt mijn vrouw zoo leuk! 't Is ei
genlijk eirg dom van me, want ik heb
kans op een fLinke boete. Maar mijn
vrouw vindt 't idee, dat ik de douane
verschalkt heb, verrukkelijk!"
De forsche dame: Dat begrijp ik.
Eerste reiziger: Hindert de rook u
niet dames?
De forsche dame: Niet, wanneer ze
afkomstig is van een gesmokkelde si
gaar!
(De kleine dame knikt).
Eerste reiziger: Dan steek ik een
sigaar op!
De kleine dame: Ik geloof, dat de
tolbeambten toch niet zoo lastig en
zoo sLim zijn als men zegt.
Eerste reiziger: Onder de reizigers
zijn er ten minste, d'e slvrnmer zijn!
Tweede reiziger: De smokkelaars
zijn niet van gisteren!
De forsche dame: Maar de tolbe
ambten ook nietl
De kleine dame: Ik heh gehoord,
dat het niet zelden voorkomt, dat
douanebeambten reizigers die zij
niet vertrouwen over de grenzen vol
gen door met ze mee te reizen.
De forsche dame: Dat is ook zoo.
Vele smokkelaars gelooven in veilig
heid te zijn na het eerste onderzoek,
maar zij vergeten, dat zij pas over
de grens zijn.
Eerste reiziger: Als er eens eon be
ambte Ln de coupé naast de onze ge-
ze teai had, en ons gesprek afgeluis
terd.
Tweede reiziger: U maakt me aan
't schrikken!
De kleine dame, die onrustig om 't
heekje van 't beschot kijkt: Geen ge
vaar!
Eerste reiziger: Zit er niemand?
De kleine dame: Niot iemand, waar
van we iets te vneozen hebben. Een
slapend boertje.
Eerste reiziger: Nou, je kunt nooit
weten.
Dorde reiziger: Maak je nou niet
druk.
Tweed» reiziger: We haddon in elk
geval wel wat zachter kunnen pra
ten.
Do forsche dame: Dat vind ik ook.
(De trein stopt to St. Quentin. Saint
Quentin!... Vijf minuten oponthoud!
Do forsche, dikke dame stapt uit,
voorgevende wat te gaan gebruiken).
Eeïste reiziger: Ze is ze kar bang,
dat ze mager wordt
De kleine dame: Dat zou sonde zijnl
Derde reizger, galant: Ze mocht
willen, dat ze uw taille hadl
Eerst» reiziger: Wat een babbel
kous!
DonSe reiziger: Zij komt ar rond
voor uit. De openhartigheid staat op
haar gelaat te lezen.
Tweede reiziger: Ik vind haar al te
openhartig.
(De forsche dame komt tarug).
Eerste reiziger: Is u daar alweer?
Heeft u niets van uw gading gevon
den?
De ikxrsche dame: Pardon. Ik heb
twee oandwichjes en een glas vtiUe
wijn verorberd.
Eerste reiziger: U heeft uw tijd
goed gebruikt:
De forsche dame: Ik had sandwich-
jes bij me, maar ik houd er niet van,
in een ooupó te eten, wanneer er an
dere menschen bij zijn, die niet eten.
De kleine dame: Dat beneemt u den
eetlust?
Da forsche dame: Neen, maar ik
geneer me. )GIimIachend). Ik geloof
niet, dat er Lets is, wat mij m'n eet
lust kan benemen!
Tweede reiziger: De angst voor de
douane?
De forsche dame, lachend: Ha, ha!
(Ernstig). Ik lach... maar ik heb ei
genlijk in 't geheel geen reden tot
Lachen. Ik zei daarstraks, dat de tol
beambten niet van gasteren zijn... Ik
heb een geval bijgewoond, dat mij
hen heeft leeran kennen en leeren
vreezenl
De kleine dame: Toe, vertel ons
dat.
De forsche dame: 't Gebeurde onge
veer twee ja air geleden. Wij kwamen
veilig de grens over en iedereen was
in z'n schik, want de een had
garen, de ander kant, een tierde lu
cifers bij zich. Een chic gekleed heer
gaf openlijk zijn voldoening te ken
nen en toonde een aantal lucifers
doosjes, die hem, vrij van invoer
rechten, een schijntje gekost had
den. Natuurlijk deden ook de ande
ren allerlei vertrouwelijke mededee-
lingen. De chique meneer Jubelde
over 't feit dat de douane zoo beetge
nomen waren. Maar toen we in Pa
rijs aankwamen, vonden we daar
een aideeling tolbeambten, die oens
van top tot teen onderzochtanl
De kleine dame: Die chique me
neer was ook van de douane!
De forsche dame: Zoo was 't! Geluk
kig had ik toen toevallig niets bij me.
Maar mijn medereizigers hebben 's
lands schatkist aardig bijgespijkerd!
(Algemeene stilte. De reizigers kij
ken elkaar wantrouwend aan).
De forsche dame: Wat kijkt ge be
nauwd. Ge zijt toch geen kleine kin
deren. Vertrouwt ge elkander niet?
Eerste (reiziger: Vervloekt. U maakt
ons aan 't schrikken. (Tot de andere
reizigers). Ik geloof, mijne heer en,
dat ik 't eerst mijn sigaren vertoond
heb, maar ik geef u mijn eerewoord,
dat ik geen douane-beambte ben!
Tweede reiziger: Als u er wel een
was, dan zou u 't heusch niet zeg
gen'.
Eerste reiziger: Natuurlijk niet.
Maar ik kan u toon on, wie ik ben.
(Hij zocht in z'n zak).
Derde reiziger: Ja, laat ons zien,
wie u bent.
De kleine dame, geheel van streek:
Lieve hemel! En ons boertje?...
De forsche dame: Dat was geen be
ambte. In St. Quentin is die al uitge
stapt.
(Tot aan Parijs wordt over niets
anders gepraat als over gevallen van
douane-ontduiking. Eindelijk rolt de
trein la Gare du Nord binnen).
De forsche dame: Wij zijn er.
De kleine dame, die uit het portier
kijkt. Groote hemel!
De forsche dame: Wat is er?
De kleine dame: Op het perron staat
oen heele troep douanebeambten.
De forsche dame, uit het portier
buigend: Die zijn er altijd!
Eerste reiziger: Maar niet op het
perron. Gewoonlijk staan ze aan den
uitgang!
Tweede reiziger, wantrouwend:
Zouden ze ons
De forsche dame: Ben je bang? Volg
mij maar. Ik ga er 't eerst door. Ge
zult zien, dat ik niet bang ben!
(De forsche dame toont niet de min
ste vrees voor de douane; zij gaat
recht op ze af en wijst haar verbijs
terde medereizigers aan).
De forsche dame: Deze heer heeft
kautwerk bij zich, die luciferdoosjes
en die achterste sigaren. En wat die
kleine dame betreft, die heeft dertig
meter kant om haar lijf gewonden.
Een beambte, zeer beleefd; Wilt u
zoo goed zijn, mij te volgen, dame em
heetren!
Eerste reiziger: Daar heb je H ge
zanik!"
Derder reiziger tot dan tweede: U
had 't bij 't rechte eind, toen u haar
te openhartig vond!
Tweede reiziger, woedend: Dat ge-
meeno areatuur!
De kleine dame: 't Is afschuwelijk,
't Is vneeselijk!
Een beambte: Schreeuw maar niet,
juffrouw, dat helpt allemaal niets.
(Tot de forsche dame). Wij hebben
nauwelijks vijf minuten geleden uw
telegram uit St. Quentin ontvangen.
De Vondst.
Toen Victor Camus, zich naar zijn
werk begevende, een klein, elegant
liandtaschje, met zilver afgezet, op
den grond zag liggen, maakte zich
een soort ontroering van hem mees
ter. Toen hij echter hei taschje open
de, en een aantal juweelen en kost
baarheden tegen de blauwzijden voe
ring zag afsteken, toen kende zijn
vreugde geen grenzen.
Daar zat wel voor duizend gulden
in, meende Victor. Nu kon hij ook
aan t fijne weitebrood. Wait kost
baarheden aangaat, hod hij nooit
iets anders bezeten dan een horloge,
dat hij van zijn vader gekregen had
11a zijn oarste communie, en waarop
hij »es jaar lang grootsch geweest
was. Hij vond het prachtig met de ver
sierde wijzerplaat en de kast van oud
zilver, waarop een jachtpartij „en
relief' was voorgesteld voor hem was
dat horloge het schoonste, wat er be
stond op het gebied van juweliers
kunst.
Toen hij met zijn ruwe werkman s-
hande» voorzichtig een gouden arm
band te voorschijn haalde, een bro
che, een halsketting en twee oorhan
gers, waarin een paar enorme dia
manten gevat waren, toen dreigde
zijn vreugde tot uitbundigheid over
te slaan.
Hij keek om zich heen. In den vroe
gen morgennevel zag hij gedaanten
voorbijgaan in blouse of blauwe kiel,
allen gehaast. Het was het uur, waar
op de fabrieken en de ateliers geopend
werden en geen enkele wandelaar
had zijn vondst kunnen opmerken.
Mei moeite wist hij 't taschje Ln een
van z'n zakken te wringen, en begon
toen een soort danspas uit te voeren.
Dat was *»og es 'n buitenkansje. Na
tuurlijk ging hij niet naar de smede
rij. Wat zou moeder 'n oogen opzet
ten
Met kleine pasjes liep hij weer huis
waarts. Op straat begon het bedrij
vig te worden, en de (raast van al die
menschen viel Victor des te meer op,
omdat hij zoo kalm bleef. Iemand, die
voor duizend gulden aan kostbaarhe
den bij zich droeg, hoefde zich vol
strekt niot te haasten, vond hij.
Rustig ging hij de trappen op naar
de zesde veidieping, waar hij met z'n
moeder en zuster woonde, en trad de
keuken binnen. Die goede juffrouw
Cam us keek heel verbaasd, toen ze
haar zoon op zoo'n ongewoon uur zag
binnenkomen. Maar ze sperde haar
oogen wagenwijd open, toen deze zijn
gevonden schatten voor haar uitstal
de. Wat groeiden er toch rare zaken
op de straatsteenen
Juffr. Cam us was niet praatziek.
Zij had Belgisch bioed Ln de aderen,
en gebruikte niet meer woorden dan
noodig was.
Dat moet je naar het politie
bureau brengen, zei ze zonder aarze
len.
Waar is dat nu voor noodig, wat
heeft de commissaris er mee te ma
ken, zei Victor. Ik heb er veel meer
aan 1
Wees zoo goed, het dadelijk naar
het politiebureau te brengen, zeg ik
je. Wanneer je vader hier was ge
weest, dan was je al weg I
Goed, goed, ik zal gaan. Maar 't
is toch zonde.
Victor, het taschje opnemend», ging
langzaam de trappen af.
Het was geen kwade vent, die zoon
van Camus, zooals hij in de buurt ge
noemd werd, en voor zijn 18-jarigen
leeftijd was hij heel ernstig, niette
genstaande zijn onstandvastigheid em
zijn groote onverschilligheid.
Maar hij kon niet begrijpen, welk
nut het had om zijn vondst aan te
geven. En steeds herhaalde hij bij
zichzelf
Wat zou de commissaris toch
met die juweelen uitvoeren. Wat heeft
die er toch mee te maken
Toen de hooge politiebeambte, na
hem gelukgewenscht te hebben met
zijn eerlijkheid, hem echter mede
deelde, dat de voorwerpen zijn eigen
dom zouden blijven, wanneer er na
een jaar nog niemand naar gevraagd
had, toen was Victor eenigszins ge
troost.
Hij had dus eenigem kans, zijn
scha* te behouden, 't Was om zoo te
zeggen een lot uit de loterij. Mis
schien zou hij trekken, misschien
niet. Toen hij het bureau verliet,
floot hij een vroolijk deuntje. En liet
overige deel van den dag bleef hij
ronosienteren niet zulk een tevreden
gezicht, dat zijn moeder eonige woor
den sprak over de voldoening, die
men ondervindt, nadat men zijn
plicht heeft vervuld.
Eenige dagen lang werd er niet
meer over <ie juweelen gesprokenal
leen was ei- verschil van meening ont
staan tusschen Victor, die beweerde
ze» ringen gezien te hebben, en zijn
moeder, die dacht, dat er maar vier
waren.
Doch op zekeren avond, toen een
buurman bij de familie bleef eten,
kwam het gesprek op de vondst van
den jongen man.
Heb ik niet geboft, zei Victor.
W anneer de juweelen opgeeischt wor
den, dan krijg ik een flinke beloonmg
en anders zijn ze na een jaar naijn
'eigendom
Je vindt anders niet dikwijls ju
weelen in een taschje. Misschien zijn
ze wel gestolen, zei de buurman.
Gestolen of niet, dat laat me
koud, zei Victor. Er zit zeker voor
1000 gulden of meer in, niet waar
moeder
Juffrouw Camus knikte toestem
mend.
Van dat oogenblik af steeg de fa
milie Camus sterk in de achting der
buren.
Een maand later bad Victor geld
noodig. Hij ging een van z'n vrienden
opzoeken, dien hij wat ter leen vroeg.
Toen de ander aarzelde, zeide hij
Je kunt er op aan, dat je het te
rugkrijgt. Binnen een jaar bezit ik
twee £t drie duizend gulden.
Vervolgens vertelde hij de heele ge
schiedenis. De vriend leende tien gul
den, en Victor beloofde om hem te
zullen denken, wanneer 't zoover
was. De onderste verdieping van het
huis, dat de familie Camus bewoon
de, herbergde een ouden horlogema
ker. Het gerucht van de gevonden
schatten bereikte ook zijn ooren.
Hij sprak den jongen man aan en
zei hein vertrouwelijk
Wanneer de dag daar is, dat de
juweelen je eigendom worden, dan
moet je bij me komen. Ik zal er een
>edon prijs voor geven.
Victor haalde meewarig zijn schou
ders op.
Beert» vader Martin, zei hiju
denkt niet na. U zult nooit geld ge-
«noeg hebben, om mij de volle waarde
te betalen. Daar is zeker voor vijf
zes duizend gulden. Ja, daar staat u
van te kijken? Ik wou, dat ik ze al
liad
Van dat oogenblik af werd in die
buurt over niets anders gesproken,
dan over de juweelen. De familie Ca
mus werd aangeduid met den naam
„de Juweelen". leder wist, wat
bedoeld werd met: „Die hebben ze,
hoor 1"
Het jaar was bijna om. De twaalf
de maand was aangebroken. Victor
waa een keer of zes naar het bureau
geweest, waar do juweelen nog
steeds niet waren opgezocht. In de
nederige woning werden de schoon-
sche iuchtkasteelen gebouwd.
Toinette, zei Victor, wanneer ik
„ze" heb, wat zal ik je dan geven
Natuurlijk een paar mooie japonnen.
Maar wat nog meer. Weet je (iet niet
Deuiik ar eons over na, je hebt nu nog
den tijd.
In elk geval verlaten we de zesde
verdieping en gaan we een chique
apartement bewonen. Dat kunnen we
makkelijk doen van onze tienduizend
gulden.
In afwachting van z'n schatten be
gon Victor orn den anderen dag van
z'n werk weg te blijven. Wanneer hij
geld noodig had, vond hij altijd een
gewillig en vriend, die een toekomsti-
gen rentenier graag een genoegen
wou doen.
Eindelijk was de laatste week daar.
De jonge man wreef zich de handen.
De weinig spraakzame juffrouw Ca
mus begon ook levendiger ie worden.
Het gebouide, dat ze soms drie zin
nen achter elkaar uitsprak, iets wat
in de familie Camus tot dusverre een
onbekend verschijnsel geweest was.
De Laatste dag brak aan. Victor, die
een bewijs van flinkheid wou geven,
had den geheeiea dag bard gewerkt,
's Avonds begaf hij zich naar 't poli
tiebureau. Hij was erg opgewonden,
maar hij Liet 't niet merken, hoewel
zijn handen beefden, toen hij het
kostbare pakje aannam. Hij too kende
ernstig een bewijs, dat hij zijn eigen
dom m ontvangst had genomen, en
liep toen hard naar huis. Door zijn
haast, viel hij van de trap en brak bij
na z'n boenen. Op liet portaaltje ston
den moedei- en zuster angstig op hem
te wachten.
Ik heb ze, riep hij uit En hij
wierp het taschjo op tafeL
De juweelen werden uitgepakt.
Toen fronste Victor z'n wenkbrau
wen.
Dat is vreemd, dat is heel
vreemd, zei hij. Men zou zeggen, dat
ze verwisseld zijn.
Je hebt gelijk, riepen de beide
vrouwen uit. Ze zijn verwisseld. Die
ring, die was er eerst niet.
En de armband was tweemaal
zoo breed. En de diamanten van de
oorhangers schitterden veel meer. Er
is geen twijfel aan, mijn mooie juwee
len zijn weggenomen, en men heeft
er waardelooze dingetjes voor in de
plaats gelegd.
En de voorworpen bij elkaar voe
gende, rende hij de zeg trappen af, en
kwam terecht bij vader Martin. De
oude man Lag reeds te bed, maar eeni
ge flinke vuistslagen tegen z'n huis
deur brachten hem spoedig op de
been.
- Vader Martin, riep Victor uit.
Hoeveel is dJat alles waard?
De horlogemaker sperde zijn oogen
open, op het gezicht van dat goud en
oio edalsteenen. Maar toen bekeek hij
ze nauwkeurig, en begon te lachen.
Dat is toch niet alles
Zeker.
Welnu, beste vriend, dan is het
niet veel bijzonders. Die armband is
erguLd, d'e diamanten fijn geslepen
glas. Alles bij eikaar is nauwelijks
vijf-en-twintig gulden waard.
Victor had zich opgeheven. De ar
men voor de borst gekruist, uitte hij
allerlei verontwaardigde kreten.
't Is schande. De politie heeft me
!>estolen I Zij hebben m'n echte juwee
len weggenomen en er val sche voor
in de plaats gelegd I En dan willen
die lui de orde handhaven. Dieven
zijn 't, groote dieven, en niets an
ders
Victor Camus vergiste zich echter,
't Waren wel degelijk dezelfde dia
manten. Dat ze valsch waren, kon
niet tegengesproken worden, doch ze
waren niet verwisseld. Diezelfde dia-
man ten had Victor een jaar geleden
an het irottoir opgeraapt. Maar
doordat hij 305 dagen lang aan zijn
schatten gedacht had, hadden ze in
zijn verbeelding een schoonheid, een
grootte en een glans aangenomen,
die ze nooit bezeten hadden.
En thans bleken het goedkoope ar
tikelen te zijn, afkomstig van den een
of anderen reclame-fabrikant Victor
bedankte, met den dood in z'n hart,
den ouden horlogemaker, en steeg
weer opwaarts naar z'n ontgoochelde
familie, en te zomen begonnen ze op
de politie in 't algemeen en op de
commissarissen in 't bijzonder af te
geven.
Victor gaf een geweldigen vuistslag
op tafel en riep uit
Luister moeder, wanneej^ik ooit
weer wat vind, dan weet ik niet wat
ik er mee doen zal. Misschien ga ik
't verkoopan, misschien houd ik 't.
Maar naar het politiebureau, dat
nooit meer 1
En nog uren lang gaf heit drietal,
te midden van de rust en de kalmte
van het slapende huis, lucht aan hun
verontwaardiging en verwens chten
de politie- amb ten ar enwier slachtof
fers zij zich voor-stelden te zijn, ter
wijl zij in werkelijkheid de slachtof
fers waren van hun eigen verbeel
ding.
hingen in tallooze kooien aan de
wanden kanarievogels, leeuw rikken,
lijsters, spreeuwen, sijsja, nachtega
len. en hoe die gevedelde zangers al
lemaal hoe ten, wier treurig» gevan
genschap nu eenmaal het welbeha
gen van den mausch is.
De parel in de legende voorraad
schuur van Tobias was eoa prachtige
goudvink, die cp commando na el
kander drie liedje®, tonder icvt en
vlekkeloos liet hoorao. Hij bteteoc al
tijd met het populaire „Lot is dood",
dat hem de onverdeelde sympathie
Yan de straatjeugd deed verwerven.
Men zal na die korte beschrijving
van eten goudvink kunnen begrijpen,
dat Tobias voor dat diertje een onge
woon hoogen prijs vroeg cn het be
wijs, dat hii met vijf-en-twintig gul
den er niet te veel voor eischte, was
dat hij voor datzelfde diertje al
ze©- of achtmaal dit bedrag ontvan
gen had.
„Maar hoe is hei mogelijk, dat men
eau en denzeliden vogel zoo dikwijls
verkoopan kan zal een deskundige
denken, die leeds geneigd is, om de
geloof waarheid van cos klein ge
schiedverhaal in onbescheiden twij
fel te trekken. En toch was het zoo,
en de zaak ging zeer natuurlijk toe,
zoouls men spoedig zal bespeturen.
Kwam er namelijk een vogelvriend
bij Tobias, zoo bracht deze Bern bij
de kooi van den goudvink en vermeld
de de groote deugden van hot diertje
Dan begon de voorstelling. Hij boog
driemaal hot hoofd diep voor den
goudvink en zei bij iedere buiging op
vlei enden toon „Toe, zing nu eens,
lief diiertje 1" Do goudvink in de kooi
beantwoordde die buigingen dan zeer
hoffelijk na de derde begroeting zat
hij stil, blies zich naar de regelen der
kunst cp, «ai liet zonder de minste
fout zijn drie stukjes hooren.
Na die welgeslaagde proef van be
kwaamheid was de koop altijd gauw
gesloten. Tobias liet niet. afdingen en
doorgaans maakten de koopers geen
moeilijkheden. In triurnf werd de vo
gel dan naar de woning van den
nieuwen eigenaar gebracht
Het meest tevreden na de negotie
was altijd Tobias, die niet erg deugde.
De spijker, waaraan de kooi met het
wonder beest gehangen had, weid.
glimlachend door hem aanschouwd
want Tobias was er van overtuigd
dat binnen twee, hoogstens drie we
ken, de voged zou teruggebracht wor
den, daar men er niets me» kon aan
vangen. En zoo was het inderdaad
ook altijd geweest.
Toch werd de goudvink door de ver
huizing volstrekt niet lichamelijk
aangegrepenneen, hij liet zich het
goede voer uitstekend smaken, was
vroolijk en tevreden maar zijn bij
zondere kunsti aardigheid was ver
dwenen geen Liedje, zelfs geen onke
len toon liet hij meer hooien; de
nieuwe eigenaar putto zich vruchte
loos in allertei kunstmiddelen uit, om
den wesrbarstigen vogel aan den gang
te helpen het hielp niet, of hij al voor
de kool stond te buigen. Ook het too-
verwoord had alle macht verloren de
vogel bleef stom en uam van zijn
nieuwen eigenaar niet de minste no
titie.
Deze laatste hij mocht nóg zoo
lankmoedig zijn ging dan eindelijk
cp oen mooien dag naar vriend To
bias, om den vogel terug te brengen
en het geld terug te vragen. Maar de
vogelkoopman was zoo gauw niet
overtuigdhij sprak van „slechte be-
h&ndaling", die den vogel kon weder
varen zijn ten laatste ging hij voor
den vogéd staan, boog tot driemaal
toe zijn kalen knikker en dadelijk
was het hardnekkig stilzwijgen van
den vogel verbroken.
De eigenaar moest met don dure»
vogel weer heengaan, er viel niets te
reclameeren. Kon de koopman hek
pen, dat een ander geen slag scheen
t» hebban om met vogels om te gaan
Do goudvink kon wel eten mast
'tiet musioeanen, mi na een paar da.
gen werd aan Tobias het voorstel go.
daan, om den vogel in vredesnaam
voor de helft terug te nemen. Kou»
maal zoover gekomen, wist de elimm»
TobkiQ het ze eer te brengen, dat hij
er hoogstens rijf gulden voor behoef
de ie geven en «Je wederpartij v. as
eigenlijk neg doJbhj, «tea tij ec Jen
minste dat nog voor terug had.
Hing nu de kooi opnieuw c nu den
spijker op hei zolderkamertje, iliux
zong ©n Hooi de gevederde kunste
naar weer, dat het een lust was.
Waarin nu was het ganscbe ge
heim gelegen? In niet6 andons, dan
in den kalen schedel van Tobias, dit
was de talisman, welke den vogel aan.
't zingen bracht.
Do erscliillende koopera aia hun
blonde, zwarte of grijze lokken, mvclv-
ten voor de kooi buigen zoo diep als
zij wilden voor don vogel was nu
eenmaal hot kale hoofd van zijr
moester toongevend cn zoo kwam
het, dat ailon op tamelijk onschuldi
ge wijze bedrogen waren.
Aitean Tobias maakte mot dien vo
gel goede zaken.
Heu kruikje gaat echter zoolang te
water, toi het breekt. Dit zou Tobias
op zijn Leurt eens ondervinden.
Op zekeren dag kwam de oude
vrouw van den ontvanger dei- directe
belastingen, om haar man voor zijn
verjaardag een mooien vogel te koo
pen maar een ongewoon mooie en
geleerde. De ontvanger was een ken
ner.
Naiuurlijk viel do keuze ook nu op
den goudvink en hoewel de cm tv a u-
gersvrouw bij het noemen Aan den
hoogen prijs bijua in onmacht viel,
werd men het na een goed uur afdin
gen toch eens en do vogel werd voor
zestien gulden gekochtwant de ges-
de vrouw was wegens haar hardnek
kig afdingen mijlen in 't rond be
kend.
Toen hij den vogel wegbracht, v as
Tobias boos, omdat hij ditmaal den
vogel zoo goedkoop gegeven had"
maar tea slotte troostte hij zich er
mte, dat zijn gouden vogeltje wel
spoedig terug zou komen.
Ei- verliepen vier, zes, acht weken j
de vogel bleef weg.
Nu werd het Tobias tocli bang om
hot hart en hij besloot op kondschap
uit te gaan. Hij had spoedig een voor
wendsel en kwam uit belangstelling
eens vragen „hoe de goudvink vol
deed".
liet was een Zondagmorgen ii.j
werd binnen gelaten, juist op lieteelf-
de oogenblik, dat de ontvanger ziels
vergenoegd met zijn vogeltje bezig
was e-n de benoodigde complimenten
afstak.
En ziedaar, de goudvink liet zteh
niet Lang noodende drie liedjea
klonken zoo schoon, ja. nog sehooner
dan vroeger.
Buiten zichzelven van ergorni» en
zonder een woord te zeggen, gooide
Tobias de deur achter zich dicht en
ging woedend heen. Nu was het hem
duidelijk geworden, waarom degoudf.
vink ditmaal niet terug gebracht \vu»
de ontvanger had namelijk een veel
kaler hoofd dan de slimme vogel-
koopman en meer was er niet toa
noodig, om den uitstekend gedre®.
seerden vogel aan 't zingen te brei»-
gen I (llsga.)
De geleerde vogel.
Ieder, die ongeveer dertig jaar ge
leden in de stad L. een uitstekend ge-
dresseerden vogel wilde koopen, ging
altijd bij den ouden vo-gelkoopman
Tobias, Ln de wandeling beltend als
„Kale Tobias", orndat bij opvallend
veel haar verloren had.
Wanneer men liet zolderkamertje
van dezen handelaar bereikt had, dan
werd men begroet met een geweldig
geraas, door een massa vogels van
allerlei aard voortgebracht. Daar
DAMRUBRIEK.
HAARLEMSCHE DAMCLUB.
Alle correspondentie, deze rubriek'
betreffende, gelieve men te richten
aan den Heer J. Meyer, Kruisstraat
34. Telephoon 1543.
PROBLEEM No. 64
van den heer
P. J. E y p e.
Wit
Zwart Schijven op 2, 7, 8. 10, 12, 13, 14, 15, 16, 18, 19, 24, 26 en 36.
Wit Schijven op 11, 25, 27, 28, 32, 33, 34, 35, 37, 39. 42, 43, 47 en 49-
PROBLEEM No. 65
van den heer
D. G. Koning.
Zwart
46 47
Wit
Zwart. Schijven op 7, 8, 9,
Wit. Schijven op 25, 26, 28
14, 15, 18, 20, 24 en 45.
34, 36,-38, 43, 44, 47 en 49.