BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
GROOTE HOUTSTRAAT 55.
DRUKKERU ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
27e Jaargang. ZATSRDAG 81 JULI 1909 No. 8005
HAARLEM'S DAGBLAD KOOT
fl.20 PER 8 MAANDEN
OF 10 CENT PER WEEK.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZW
ADVERTENT1ËN DOELTREFFEND:
ONZE, ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT,
Rubriek voor Vrouwen
Grootmoeder.
Of er wel ooit zoo n gezellig soort
grootmoeders zal zijn, als die goede
ouderwetsche, van^dezen tijd? Dia
lieve, innemende vrouwen, die voor
zichzelf niets meer wenschen, maar
slechts het geluk van haar kleinkin
deren op het oog hebben? Steeds we
ten ze in haar hart nog een plaatsje
in te ruimen voor zoo'n nieuwen we
reldburger en altijd weer wordt hij
met dezelfde Innige verrukking be
groet.
Grootmoeder had altijd iets bijzon
der waardigs in haar voorkomen;
haar kleeding alreeds, zoo eenvoudig
als die was, droeg daar het hare too
bij. Een wit kanten mutsje, met bree-
de zijden linten onder de kin vastge-
strikt, deed het lieve oude gezicht zoo
naief-ernstig uitkomen. Op zij kwa
men er dan zoo'n paar schelmsche,
zilver witte krulletjes onderuit. Een
gemakkelijke, lange taille viel over
den zwaar geplooiden rok, en, de stof
mocht wat verschillen, het maaksel
van rok en lijf was en bleef altijd het
zelfde; alleen bij zeer feestelijke gele
genheden werd een Iets moderner tol
let gedragen, maar onvermijdelijk
had ze dan ook een lange shawl, over
de schouders geworpen, in bevallige
plooien geschikt. Den enkelen keer,
dat zij uitging, droeg zij een zijden
mantille en een groolen kapothoed
met langen sluier; maar het schijnt,
dat de dames uit haar tijd, niet zoo'n
behoefte hadden aan lucht en bewe
ging, als tegenwoordig; ze voelden
zich toch al vrij geëmancipeerd tegen
over haar eigen grootmoeders, die,
Als zij tot hoogere standen behoorden,
ten minste, door haar laag uitgesne
den japonnen al reeds, en door de on
mogelijk dunne zooltjes van haar
schoenen, slechts met rijtuig konden
uitgaan.
Wat kwamen wij als kind gaarne
op bezoek bij grootmoe; het was alsof
wij in een andere wereld verplaatst
werden, een wereld, vol stille getui
gen uit vroeger tijd! Ze ontving ons
altijd met open armen en onthaalde
ons op haar eigenaardige, fijn-ouder
wet sob o manier op heel dunne choco
lade, uit het mooie, oude servies met
de gouden randjes en wij kinderen
deden ons best om even sierlijk als
grootmoeder, het kopje naar den
mond te brengen en even netjes en
geruisohloos aan tafel te zitten, onze
voeten kalm op het bankje te houden
en geen tipje van den elboog, ook
maar even, brutaal boven tafel te
brengen. Grootmoeder zelf had net
nog kinderhandjes, zoo dun en teer,
maar verwonderlijk vlug kon ze
daar allerlei dingen mee haken en
borduren. f
En het kwam geen oogenblik bij
ons op, ons te vervelen; altijd wist ze
ons even aardig bezig te houden, en
vooral als ze aan het verhalen ging,
uit haar eigen, prille jeugd, zaten we
als muizen zoo stil. Dan vertelde ze
van haar gouvernante, en een heel
belangrijk geval, dat met deze had
plaats gehad, in verband met krullen
zetten. Of ze beschreef ons een lange
reis, die ze met haar ouders en zusjes
gemaakt had, niet met een trein na
tuurlijk, maair gewoon, per rijtuig.
Den volgenden keer van een bezoek
Op een afgelegen, oud kasteel bij fa
milie, die alleen maar een jongetje
hadden, een klein neefje, die zoo ver
rukt was op het zien van zijn nicht
jes, met haar lichte jurkjes en bloote
armen, dat hij besloot, ten minste ook
korte mouwen te dragen en daarom
stil in den tuin gesnapt was, met een
schaar bij zich, en daar dat overtolli
ge eind mouw had afgeknipt, en toen
heel trotsch weer kwam binnenge
stapt! En dat ondeugende jongentje
nu, was hun grootvader geworden!
Ja, het was haast niet te gelooven.
En het prettigst vonden we nog, als
grootmoeder van ha air danslessen
ging vertellen. Dan beschreef ze ons
den ouderwetschen, hoffelijken, dans
meester, een Franschman natuurlijk,
die met de viool in de hand, zoo élé
gant de menuet kon voordansen. De
meisjes pakten dan gracieus haar rok
Jes bij elkaar met twee vingers, en
maakten met den grootsten ernst, die
pe buigingen naar rechts en links, en
wedijverden met elkaar in bevallige
kunstvaardigheid. En als de scheme
ring dan langzamerhand begon te
vallen, was de lieve, oude grootmoe
der zoozeer in vervoering geraakt,
dat zij onwillekeurig haar voetjes op
de maat bewoog en on3 voordeed, hoe
sierlijk dit ging in dien goeden, ou
den tijd. En toen begreep ik nog niet,
wat het was, dat ons oog zoozeer
boeide en zoo'n stille verrukking
bracht over ons anders zoo luidruch
tig volkje, maar nu geloof lk, dat Lk
den sleutel van het geheim gevonden
heb.
Die beelden uit lang vervlogen da
gen hebben altijd iets betooverends en
schijnen zich ook nooit anders te too-
nen dan in het geheimzinnig half
duister, dat de werkelijkheid Immers
ook in een schaduw hult. Lieve, oude
grootmoeder, uw beeld is ook voor
goed van deze aarde verdwenen,
maar toch staat gij ons nog altijd
duidelijk vóór; en in onze herinne
ring blijft gij voortleven, ook al be
reiken wij denzelfden hoogen leeftijd
als gijl
MARIE VAN AMSTEL.
Het Rijke Nataurleven
AVONDJUWEELEN.
De vlinderwereld wordt in de sys
tematiek verdeeld in twee hoofdafdee-
lingen, dag- en avondvlinders.
Deze mooie bloemenkinderen leven
slechts van godendrank. Met hun lan
gen roltong zuigen, zij zoeten nectar
uit geurende bloemenharten en voe
den daarmee hun teere lichaampjes.
In verband met dit vlinderbezoek zijn
ook de bloemplanten verdeeld in dag
en avondbloeiers en opvallend zijn
vaak de inrichtingen der bloemen, die
het vlinderbezoek vergemakkelijken
en voor de planten productief doet
zijn,
In onze omgeving komen heel wat
avondbloemen voor.
Wij behoeven slechts een paar
schreden in de duinen te zetten om
omringd te zijn door de fraaie witte
avondkoekoeksbloemen, om bij de
opening der groote, gele Theunisbloe-
men tegenwoordig te zijn, om den
rijkdom aan silenesoorten te bewon
deren.
Maken wij een avondwandeling
langs de met kreupelhout begroeide
duinzoomen, dan vergast ons een an
dere, misschien meer bekende avond-
bloei er op zijn zoete, doordringende
geuren.
Zij, die van wandelen houden, we
ten al dat ik de kamperfoelie bedoel.
Deze toch wordt In onze boschrijke
omgeving zoo veelvuldig aangetrof
fen, dat zij voor niemand een vreem
de kan zijn. Om deze plant in haar
vollen rijkdom en in al haar eigen
schappen te leeren kennen, raad ik
u een wandeling langs den Vogelen-
zangschen straatweg aan.
Daar slingeren zich zooveel plan
ten om het jonge eikenhout aan den
wegkant, dat hij stil weer de lucht ge
heel met dien bedwelmenden bloe
mengeur is vervuld.
Maar verwacht die heerlijkheid niet
overdag. Dan zijn de omhoog gerichte
knoppen gesloten en de reeds geopen
de bloemen geuren slechts weinig.
Neen, onze kamperfoelie is een
spookjesachtige bloem die hare schat
ten slechts in de geheimzinnige sche-
merte van den zomeravond ten toon
spreidt.
Als de zon den westelijken horizon
in een goudpaleis omtoovert, als de
vroolijke zangertjes een veilig plekje
voor den nacht gaan zoeken, als alles
stil en rustig wordt In de natuur,
dan ontwaakt het geheimzinnige
avondheir, dan wordt de lucht be
volkt met... neen niet met woud- en
waternimfen of lang gebaarde kabou
tertjes maar met de vleermuizen,
zacht ruischende uilen en pas ont
waakte avondvlinders. Dan is het bui
ten heerlijk, dan geeft de natuur
schatten, onzichtbaar voor den opper-
vlakkigen waarnemer, maar rijk en
girootsch voor hen, die de natuur be
minnen.
Slechts enkele minuten duurde het
openen van de kamperfoelieknoppen
aan gindschen hooggeklommen plant.
De lange bloembuis, die eerst op
waarts was gericht ging meer en
meer horizontaal staan en toen de
korte onderlip en de viersüppige bo
venlip geheel waren omgek'ruild zond
de bloem de zoete geuren uit.
Nu wacht zij op vlinderbezoek. De
vijf meeldraden en de stempel steken
ver buiten de kroonbuis uit en kun
nen gemakkelijk in aanraking ko
men met 't vlinderlichaam. De holm-
knoppen zijn wat hooger geplaatst,
dan de stempel zoodat het eigen stuif
meel niet noodzakelijk op den stem
pel behoeft te komen. Daar komt een
groote avondvlinder op de bloem af. i
Het diertje schijnt heel goed den weg
naar den honig te kennen, want, ge-1
leid door den geur, blijft het recht!
voor de bloemopening zweven en
steekt de lange tong ver In het don-l
kere diep. Spoedig daarna zweeft on
ze honigdief naar een volgende bloem.
Bij dit honigzulgen gaan de sier
lijke teere dagvlinders steeds op de
bloem zitten. De kamperfoeliebloem
biedt haar gasten geen rustplaats
aan. De groote, zware pijlstaartvlin
ders vinden geen der vijf slippen ste
vig en groot genoeg, om er op uit te
rusten en snel vliegen zij daarom van
bloem tot bloem, voor ieder een oo
genblik stilstaand.
Op grooten afstand dringt de lucht
der bloemen reeds tot hen door. Om
dit te bewijzen werd er in den bota^
nischen tuin te Weenen een merk
waardige proef genomen.
In genoemden tuin groeide een
kamperfoeliestruik, die geregeld door
nachtvlinders werd bezocht, Een win-
depijlstaart, een vlinder, die ook in
ons land veel voorkomt, zette zich op
zekeren avond dicht bij den bloeien-
den heester neer. Men nam het stuk
je hout, waarop het dier rustte op en
droeg het een driehonderd pas verder
den tuin in. Om zeker te zijn merkte
men een der vleugels van den vlin
der.
Den volgenden avond sloeg het dier
even de vleugels uit, vloog toen recht
naar de kamperfoeliebloemen toe en
bewees daarmee de doordringendheid
van haar geuiren.
Heel vaak komt er dan ook kruis
bestuiving tot stand. Blijft echter in-
sectenbezoek uit, dan verzorgt de
plant zich zelf. De kroonbuis kromt
zich wat omlaag, en neemt bij die
buiging de aan haar verbonden meel
draden mee. Deze strijken dan langs
den stempel en geven daar hun stuif
meel af. Zijn de bloemen afgevallen,
dan zijn de kleine vruchtbeginsels
nog hard en groen. Langzaam wor
den zij grooter, de kleur verandert
en in enkele weken zijn de iroode bes
sen volwassen. Deze zitten in groep
jes bijeen en vallen reeds van verre
op.
Wat doen de kamperfoelieplanten
een moeite, om met hun doffe gaaf-
randlge bladeren dicht bij het licht te
komen.
Er zijn er onder, die den gewonen
heestervorm hebben, maar de soort,
door ons bekeken heeft toch winden
de stengels.
Onversaagd valt de plant de stevige
eikenstammen aan, slingert zich als
een gevaarlijke slang om hen en doet
hen in die ongewenschte omarming
bijna ten gronde gaan. Haar sten
gels, niet stevig genoeg om zich staan
de te houden, zoeken steun en vin
den die iu het lage hout gemakkelijk.
Van onder zijn zij houtig, met vezeii-
gen bast, aan den top zijn zij wat
meer buigzaam en tot klimmen ge
schikt.
Het is merkwaardig, dat de meeste
klimmende planten een bepaald klim-
systeem hebben.
De veelkleurige pronbboonen win
den haar stengels steeds zoo om stok
ken of takken, dat het steunpunt
links wordt gevonden. De kamperfoe
lie gedraagt zich juist andersom.
Haar stengels winden zich rechts
en nu is hel merkwaardig, dat geen
enkele plant van dien regel afwijkt.
Nut kan de plant van die bijzondere
vasthoudendheid niet hebben en de
eenige oorzaak er voor zal dan ook
wel de ingeboren eigenschap der le
vende cellen zijn.
In den winter ziet de plant er dor
uit. Wel blijven vaak enkele groenge
le blaadjes hier en daar zitten maar
de lange, dorre stengels bederven,
wat dat enkele blaadje wilde goed
maken. De plant wordt dan weer wat
mooier maar toch is zij slechts door
haar mooie bloemen een groote aan
trekkelijkheid van onze bosschen en
binnenduinen.
H. PEUSENS.
VRAGENBUS.
Den Heer A. F. M. P. te H. De
oorzaak van het niet bloeien van uw
Kamperfoelie behoeft nog volstrekt
geen ziekelijke afwijking te zijn. De
eene plant kan beter tegen de ver
plaatsing dan de andere. Als u in t
voorjaar de ruwste takken wat laat
afsnijden zal de plant het volgend
jaa/r wel bloemen geven.'
H. PEUSENS.
't Maartzaad.
Toen do oude Réol voelde, dat spoe
dig zijn laatste uurtje komen zou
bij had bij een vorst van 10 graden
een vuilnisput opgeredderd en zich
daarmee een longontsteking op den
hals gehaald Met hij. met dezelfde
gelijkmoedigheid, waarmee een koop
man, die zich uit de zaken terugtrekt.
zij na eindbalans opmaakt, nog eens
de herinneringen uit zijn leven in den
geest voorbij trekken.
De som dier herinneringen was
vlug genoeg samen te tellenzeven
jaar dienst onder het keizerrijk, te
gen zijn dertigste getrouwd, 12 jaar
later weduwnaar, en werk in oven
vloed. Schulden liet hij niet na. Eenig
geld was veilig bewaard in de muur
kast. Van zijn bed uit kon hij door 't
openslaande venster zijn twintig hec
taren akker- en weiland overzien. Dat
venster had hij enkel en alleen inden
muur laten uitbreken om bij 't ont
waken 's morgens de vreugde van dat
uitzicht te smaken. Zijn land glooide
langzaam tot aan een boschje, waar
hij nog bovendien 't recht tot hout
kappen had, 'tgeen hem aardig wat
opbracht.
Réol wachtte den naderenden dood
af met die gemoedsrust, eigen aan
menschen, die zich bewust zijn hun
plicht ruim volbracht en niets voor de
afreis vergeten te hebben. Twee ge
dachten echter lieten zijn koortsig
brem niet tot rust komen en maak
ten 't hem eenigszins moeilijk, zich
met gelatenheid aan het noodlot over
te geven nog eenmaal had hij zoo
gaarne 't groote braakveld willen ge
reed maken, dicht achter de twee rij
en notenboomen, dat wachtte op het
Maartzaad en dan had hij gaarne
zijn dochter getrouwd gezien, of ten
minste geweten wie haar trouwen
wen zou.
Er was nog niet gezaaid, omdat 't
koren bij den aanhoudenden regen
voor 't kiemen al bedorven zou zijn
en wat het huwelijk van Charlotte be
trof, daarover was nog niet ernstig
gedacht omdat ze, hoewei haar aar
dig figuur reeds voor den tijd in boer-
scue plompheid dreigde te ontaarden,
nauwelijks 2U jaar oud was.
Réol had wel bemerkt, dat Pascal
en Tournehise, twee stevige knapen
uit het dorp, die samen bij het vijfde
dragonders gestaan hadden, sedert ze
terug waren, als twee hommels rond
een bloem om zijn dochter heen gons
den maar tot nu toe had noch de een
nocii de ander hem over zijn voorne
mens gesproken. En hij zou juist over
een of ander voorwendsel, waardoor
hij hun gelegenheid kon geven bij
hem te komen, toen Pascal na het
avondeten uit zich zelf verscheen.
Nu, baas Réol, hoe gaat 't? Nog
altijd met beter
Och ja, 't gaat goed, tot 't ge
daan is.
Onzin I Men moet den moed niet
verliezen.
lk weet, wat me scheelt I Over
den dood zou ik me niet opwinden,
als ik Charlotte maar, naar mijn en
haar zin, getrouwd wist.
De bezoeker meende te begrijpen,
dat Réoi hem den appel aanbood, en
gebruik makend van de afwezigheid
van Charlotte, verzocht hij om de
hand van het meLsje.
En wat zal je beginnen, aangeno
men dan dat ik sterf? vroeg Réol.
Oh 1
Zeg me dat.
Kijk, haa8 Réol, k^jg
baantje bij het tolkantoordat is zoo
zeker, als ik hier zit. Onze afgevaar
digde heeft me nog eergisteren verze
kerd, dat mijn benoeming niet lang
meer kan uitblijven. Dan zal ik het
land verpachten en Charlotte kan le
ven als een dame, zonder zich af te
sloven.
't Gezicht van den ouden man ver_
trok. i o*m kwam een slim Lachje over
zijn trekken.
Ja, zeser, dat zou veel aangena
mer zijn, dan altijd door 't veld te
moeten loupen I... Wees gerust, tk zal
niet heengaan, zonder haar raad te
geven.
Wel bedankt... en tot weerziens
De jonge man ging heen met een ge
voel van innige voldaanheid (wat hij
echter zorgvuldig verborgj over den
uitslag van het onderhoud.
Den volgenden dag verscheen Tour-
nehise. Hij had het bezoek van zijn
medeminnaar vernomen en maakte
gebruik van den tijd, dat 't meisje de
koeien hoedde, om bij Réol binnen te
sluipen.
Deze jammerde precies als den vo-
rigen dag
Al® ik maar wist, dat Charlotte
zich niet zoo zal behoeven af te slo-
veu ais ik, voor haar stukje brood,
dan zou ik geruster heengaan I
Net als Pascal, meende Touriiebi.se,
dat 't juiste oogenblik daar was, om
edelmoedig aan te bieden, met Char
lotte een leven te gaan leaden, dat
aangenamer was dan dat van. een
beer. Maar Tournebise had een oom
in Parijs, die groote zaken deed en
een post als boekhouder voor hem
openhield.
't Zalfde slim spottende lachje
speelde om de bloedlooze lippen van
den ouden man.
Goed, mijn jongen... wees ge
nist ik zal met mijn dochter spre
ken
Zoodra Tournebise de deur uit was,
wrong de oude Réol de handen bo
ven den groven deken. Die twee jon
gelui hadden zich dus in de kaart la
ten kijken. Beiden wilden ze 't platte
land verlaten, de 20 hectaren bruids
schat verslingeren, om de gemakken
van het stadsleven te genieten. Hij
zag 't braakland achter de notenboo
men zich uitstrekken tusschen de zoo
zorgvuldig verzorgde akkers. Cle
ment, de knecht, zou 't bezaaien als
de regen gedaan wasmaar wie zou
er oogsten Wie zou de gouden lar
ven met de ritselende aren naar den
doel brengen Wie 't lieve koren op
den dorschvloer? Zijn schoonzoon?
Die schoonzoon moest nog .gevonden
worden.
's Avonds zag hij door den nevel,
die over de eenzame heuvels lag, de
gestalte van Clement, die, met een
houweel op den. schouder, door de
velden schreed.
Daar rees een herinnering In zijn
/erhit brein opde herinnering aan
een warmen Spetember namiddag,
toen hij zijn dochter en zijn knecht,
teeder als een verliefd paartje, ach
ter een hooiberg had betrapt. Zijn
toorn had zich toen in een storm van
verwensingen en bedreigingen
lucht gegeven. Er was zelfs sprake
van geweest, Clement zonder genade
naar den duivel te laten loopen, z.
der St. Jan ai te wachten, op welken
uaium zijn contract afliep... En u
danste een menigte, verwarde t>-
dachten door zijn koortsig hoofd. Hij
dacht aan zekere gebaren, vreemde
blikken, woorden in 't voorbijgaan
gemompeld, kleine voorvallen, die
voor zijne oogen waren afgespeeld,
zonder dat hij er veel acht op had o-
slagen, en die hem nu in deze uren
tot bewijs strekten, dat die twee, zou
der zich te 6toren aan zijn bedreigin
gen, elkaar nog steeds lief hadden.
Eén gedachte deed zijn bloed snel
ler stroomen hij had geen testament
gemaakt zijn dochter won trouwen
met wien ze wilde, of de verbinten's
hem aangenaam was of n'et.
Maar de nacht verdreef deze aan
vallen van opgewondenheid hij sliep
In en droomdehij zag zijn braak
veld kaal, smachtend naar t koren
Hij zag de forsche gestalte van zijn
knecht, den korf onder den linker
arm, zich wiegend in t rylhme van
den zaaier en de korrels met half-
kraagvormigeu armzwaai in den wee.
ken schoot der sluimerende aarde
strooiend.
De morgenwind trok de kiemen
naar boven, en als een zwerm ver
moeide sprinkhanen bedekten ze plot
seling 't veld in den loop van een
enkeion dag, van de morgenscheme
ring tot het vallen van den avond....
De voorjaarsavond woei over de
reeds opschietende halmen... De aren
vormden zich en rijpten in de hitte
der hondsdagen... En altijd zag bij
er tusschen door Clement, Clement,
die den overvioedigen oogst naar de
schuren reed.
Vergeet 't Maartzaad niet, Cle
ment 1 Zoodra de regen ophoudt, zaai
je vlug 't koren Vooral niet te diep
ploegen.... de grond is los genoeg...
In zijne koortsige drooinen zei hij
dat herhaaldelijk, hardop, en zijn
stem was vast en rustig, zonder zorg,
alsof hij wist, dat hij alles gerust aan
zijn knecht kon overlaten.
Een geneesmiddel, dat men hem
'smorgens ingaf, bracht hem eenige
minuten bij kennis; men bat ge
dacht, dat hij den nacht niet halen
zou. Charlotte en Clement stonden bij
zijn bed. Een oogenblik dwaalden
zijn oogen van onder de zware oogle
den door het vertrek naar het braak
land toen keerde hij zich met moeite
op de zij, en zijn sterke gerimpelde
vuisten beefden van inspanning, die
hij zich gaf om twee handen in de zij
ne te vereenigen. Met eene laatste
verheffing van zijn zwakke stem
mompelde hij, den knecht scherp aan
ziend
Jij zuit hier baas zijn!.... Toon,
naar zijne dochter ziendeIk geef
je haar Vergeet 't Maartzaad niet
(U. CL)
De Reddingsmedaille.
Schets door C. HEERDEGEN.
Voor het hoofdgebouw der brand
weer in de groote stad weerklinkt de
electrische schel. Onmiddellijk daar
op gaan de grroote vleugeldeuren open
en de brandweer rukt uit. Voorop de
wielrijders, dan de wagen rniet werk
tuigen, vervolgens de groote schuif-
ladder en eindelijk, rook en vuur
uitblazend, de dikke, zwarte stoom
spuit. In raaenden gaLop gaat het
over de straatsteenen.
Zoo snel zijn boenen hem kunnen
dragen, loopt 'n oud mannetje met
grijs haar en 'n geel, gerimpeld ge
zicht ze achterna. Enkele voorbijgan
gers schudden verwonderd t hoofd,
anderen lachen om liet oude manne
tje. Eén zegt: kijk, de oude Klaas,
wat heeft die weer een haastl Hal
lo, Klaas, Je krijgt ze toch niet! roept
een ander en het koor van de straat
jeugd begeleidt dozen uitroep met ge
juich.
Wat is dat met dien man? vraagt
een vreemdeling aan hem, die geroe
pen heeft.
Och, weet u dat niet? Dat is de
oude Klaas, die wil de reddiugsmo-
daille verdienen. Waar een ongeluk
gebeurt, is Klaas aanwezig.
Maar
7—— Hij is namelijk niet pluis In zija
bovenkamer! En de man tikt met zij»
wijsvinger tegen zijn voorhoofd.
Klaas is, zooals men gewoonlijk zegt,
een origineel. Sedert vijf en twintig
jaar heeft hij het idee fixe, dat hij
de reddlngsmedallle moet verwerven..
Men zegt, dat hij zich een historie
met een vrouw erg heeft aangetrok
ken. Ja de meisjes
Arme kerel 1
- Neen, mijn beste menoer, die ia
niet te beklagen! Tegenwoordig niet
meerl U moest hem eens zien, als hij
er bij kan zijn, als er iets gebeurt»
Zes weken geleden, toen twee atoom-
booten op de rivier met elkaar in
botsing kwamen, stond hij den hal
ven nacht aan den oever en zijn oo
gen fonkelden letterlijk van verlan
gen om te redden. De opzichter bij do
visscherij Wiener heeft he>m echter de
reddingsmedaille toch voor don neus
weggekaapt door drie menschen uit
het water te halen. Klaas is te be
deesd; bij zulke gevallen staan er
hem veel te veel menschen te kijkent
Intusöchen is de brandweer op het
tooneel van den brand aangekomen.
Hijgend komt Klaas ©enigen tijd la
ter. Groote vlammen slaan uit liet
dak eener huurkazerne van vier ver
diepingen en kleuren den avondhemel
rood. Klaas lacht luide. Een prach
tige brand! Ook de bovenst® verdie
ping schijnt reeds door hot vernielen
de element aangetast. Met schitteren
de oogen staart de oude man minuten
lang in den vuurgloed. Hij haalt
zwaar adem. Op zijn bleeke wangen
komt het rood der opgewondenheid.
Zijn lichaam trilt, alsof hij de koorts
heeft. Weldra neemt hij een besluit,
hij strompelt over de brandslangen
en vliegt recht op den Ingang van 't
gebouw aan. Daar klinkt hem het
„terug!" van de brandweermannen/
tegen. Hij wil wat zeggen, maair er
komen slechts eenige stamelende
klanken over zijn lippen. Een diep-
treurige blik valt op den bewaker van
den ingang en Klaas sluipt in gebo»
houding zijwaarts. Een traan glin
stert in zijn oog.
Sissend vallen de waterstralen (ti
den gloed, maar knetterend woedt de
brand voort. Klaas wendt geen oog
van dien strijd tusschen water en
vuur af. Eenigszins weifelend wendt
hij zich eerst tot een buurman:
Zijn er nog menschen boven?
Menschen in het vuur?
Och, wat, alles is er uit, wat er
in was. Er is niets te redden!
Werkelijk allen er uit? Het
moet wel zoo zijn maar, als toch
misschien heeft men een vergeten.
De brandweerman bij de deur keert
zich juist even om. Nu sluipt de oude
man hem haastig voorbij, het huis inl
Hij gunt zich geen rust. Zoo snel zijn
oude voeten hem zulks veroorloven,
vliegt hij de trap op. Steeds sterker
worden de warmtegolven, die hein in
't gezicht slaan. Gelukkig nog zijn
de trappen niet door het vuur aange
tast.
Klaas is boven gekomen. Slechts
één gedachte, één wensch leeft in
hem en zijn bevende Lippen stamelen:
Ach slechts eenmaal dat ik een
mensch mocht redden!
Drie gesloten ingangen van wonin
gen ziet de „redder". In welke behui
zing zal hij het eerst binnendringen?
En hoe zal hij de deuren openbreken?
Hier deze deur leidt naar de wo
ning in 't achterste gedeelte van 't
gebouw. Hier zal hij het beproeven.
Zoekend kijkt hij rond, geen werk
tuig niets bij de hand! De walm
belet hem het ademen. Klaas dreigt
om te" vallen. De opgewondenheid al
leen houdt hem nog op de been. Hij
werpt zich met do kracht der wan
hoop tegen de deur. Het hout kraakt,
maar het breekt niet. Haastig door
woelt de grijsaard zijn zakken. Heeft
hij dan niets bij zich? Ja hier
zijn zakmes. Hij drukt het lemmet in
de smalle spleet van de deur en wrikt
er mee, maar tevergeefs! Het lemmet
breekt. Klaas zucht diep. Don legt hij
het oor tegen het sleutelgat en luis
tert. Was dat niet de stom van een
mensch?
Eindelijk! jubelt Klaas, eindelijk!
Werkelijk, een zwak gekreun is hoor
baar. Maar hoe binnen te komen?
Angstig kijkt hij rond. Haar leidt do
trap naar de vliering die trap opl