BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD GROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERU ZUIDER BUITENSPAARNE 6. 27e Jaargang. ZATSRDAG 81 JULI 1909 No. 8005 HAARLEM'S DAGBLAD KOOT fl.20 PER 8 MAANDEN OF 10 CENT PER WEEK. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZW ADVERTENT1ËN DOELTREFFEND: ONZE, ANNONCES WORDEN OPGEMERKT, Rubriek voor Vrouwen Grootmoeder. Of er wel ooit zoo n gezellig soort grootmoeders zal zijn, als die goede ouderwetsche, van^dezen tijd? Dia lieve, innemende vrouwen, die voor zichzelf niets meer wenschen, maar slechts het geluk van haar kleinkin deren op het oog hebben? Steeds we ten ze in haar hart nog een plaatsje in te ruimen voor zoo'n nieuwen we reldburger en altijd weer wordt hij met dezelfde Innige verrukking be groet. Grootmoeder had altijd iets bijzon der waardigs in haar voorkomen; haar kleeding alreeds, zoo eenvoudig als die was, droeg daar het hare too bij. Een wit kanten mutsje, met bree- de zijden linten onder de kin vastge- strikt, deed het lieve oude gezicht zoo naief-ernstig uitkomen. Op zij kwa men er dan zoo'n paar schelmsche, zilver witte krulletjes onderuit. Een gemakkelijke, lange taille viel over den zwaar geplooiden rok, en, de stof mocht wat verschillen, het maaksel van rok en lijf was en bleef altijd het zelfde; alleen bij zeer feestelijke gele genheden werd een Iets moderner tol let gedragen, maar onvermijdelijk had ze dan ook een lange shawl, over de schouders geworpen, in bevallige plooien geschikt. Den enkelen keer, dat zij uitging, droeg zij een zijden mantille en een groolen kapothoed met langen sluier; maar het schijnt, dat de dames uit haar tijd, niet zoo'n behoefte hadden aan lucht en bewe ging, als tegenwoordig; ze voelden zich toch al vrij geëmancipeerd tegen over haar eigen grootmoeders, die, Als zij tot hoogere standen behoorden, ten minste, door haar laag uitgesne den japonnen al reeds, en door de on mogelijk dunne zooltjes van haar schoenen, slechts met rijtuig konden uitgaan. Wat kwamen wij als kind gaarne op bezoek bij grootmoe; het was alsof wij in een andere wereld verplaatst werden, een wereld, vol stille getui gen uit vroeger tijd! Ze ontving ons altijd met open armen en onthaalde ons op haar eigenaardige, fijn-ouder wet sob o manier op heel dunne choco lade, uit het mooie, oude servies met de gouden randjes en wij kinderen deden ons best om even sierlijk als grootmoeder, het kopje naar den mond te brengen en even netjes en geruisohloos aan tafel te zitten, onze voeten kalm op het bankje te houden en geen tipje van den elboog, ook maar even, brutaal boven tafel te brengen. Grootmoeder zelf had net nog kinderhandjes, zoo dun en teer, maar verwonderlijk vlug kon ze daar allerlei dingen mee haken en borduren. f En het kwam geen oogenblik bij ons op, ons te vervelen; altijd wist ze ons even aardig bezig te houden, en vooral als ze aan het verhalen ging, uit haar eigen, prille jeugd, zaten we als muizen zoo stil. Dan vertelde ze van haar gouvernante, en een heel belangrijk geval, dat met deze had plaats gehad, in verband met krullen zetten. Of ze beschreef ons een lange reis, die ze met haar ouders en zusjes gemaakt had, niet met een trein na tuurlijk, maair gewoon, per rijtuig. Den volgenden keer van een bezoek Op een afgelegen, oud kasteel bij fa milie, die alleen maar een jongetje hadden, een klein neefje, die zoo ver rukt was op het zien van zijn nicht jes, met haar lichte jurkjes en bloote armen, dat hij besloot, ten minste ook korte mouwen te dragen en daarom stil in den tuin gesnapt was, met een schaar bij zich, en daar dat overtolli ge eind mouw had afgeknipt, en toen heel trotsch weer kwam binnenge stapt! En dat ondeugende jongentje nu, was hun grootvader geworden! Ja, het was haast niet te gelooven. En het prettigst vonden we nog, als grootmoeder van ha air danslessen ging vertellen. Dan beschreef ze ons den ouderwetschen, hoffelijken, dans meester, een Franschman natuurlijk, die met de viool in de hand, zoo élé gant de menuet kon voordansen. De meisjes pakten dan gracieus haar rok Jes bij elkaar met twee vingers, en maakten met den grootsten ernst, die pe buigingen naar rechts en links, en wedijverden met elkaar in bevallige kunstvaardigheid. En als de scheme ring dan langzamerhand begon te vallen, was de lieve, oude grootmoe der zoozeer in vervoering geraakt, dat zij onwillekeurig haar voetjes op de maat bewoog en on3 voordeed, hoe sierlijk dit ging in dien goeden, ou den tijd. En toen begreep ik nog niet, wat het was, dat ons oog zoozeer boeide en zoo'n stille verrukking bracht over ons anders zoo luidruch tig volkje, maar nu geloof lk, dat Lk den sleutel van het geheim gevonden heb. Die beelden uit lang vervlogen da gen hebben altijd iets betooverends en schijnen zich ook nooit anders te too- nen dan in het geheimzinnig half duister, dat de werkelijkheid Immers ook in een schaduw hult. Lieve, oude grootmoeder, uw beeld is ook voor goed van deze aarde verdwenen, maar toch staat gij ons nog altijd duidelijk vóór; en in onze herinne ring blijft gij voortleven, ook al be reiken wij denzelfden hoogen leeftijd als gijl MARIE VAN AMSTEL. Het Rijke Nataurleven AVONDJUWEELEN. De vlinderwereld wordt in de sys tematiek verdeeld in twee hoofdafdee- lingen, dag- en avondvlinders. Deze mooie bloemenkinderen leven slechts van godendrank. Met hun lan gen roltong zuigen, zij zoeten nectar uit geurende bloemenharten en voe den daarmee hun teere lichaampjes. In verband met dit vlinderbezoek zijn ook de bloemplanten verdeeld in dag en avondbloeiers en opvallend zijn vaak de inrichtingen der bloemen, die het vlinderbezoek vergemakkelijken en voor de planten productief doet zijn, In onze omgeving komen heel wat avondbloemen voor. Wij behoeven slechts een paar schreden in de duinen te zetten om omringd te zijn door de fraaie witte avondkoekoeksbloemen, om bij de opening der groote, gele Theunisbloe- men tegenwoordig te zijn, om den rijkdom aan silenesoorten te bewon deren. Maken wij een avondwandeling langs de met kreupelhout begroeide duinzoomen, dan vergast ons een an dere, misschien meer bekende avond- bloei er op zijn zoete, doordringende geuren. Zij, die van wandelen houden, we ten al dat ik de kamperfoelie bedoel. Deze toch wordt In onze boschrijke omgeving zoo veelvuldig aangetrof fen, dat zij voor niemand een vreem de kan zijn. Om deze plant in haar vollen rijkdom en in al haar eigen schappen te leeren kennen, raad ik u een wandeling langs den Vogelen- zangschen straatweg aan. Daar slingeren zich zooveel plan ten om het jonge eikenhout aan den wegkant, dat hij stil weer de lucht ge heel met dien bedwelmenden bloe mengeur is vervuld. Maar verwacht die heerlijkheid niet overdag. Dan zijn de omhoog gerichte knoppen gesloten en de reeds geopen de bloemen geuren slechts weinig. Neen, onze kamperfoelie is een spookjesachtige bloem die hare schat ten slechts in de geheimzinnige sche- merte van den zomeravond ten toon spreidt. Als de zon den westelijken horizon in een goudpaleis omtoovert, als de vroolijke zangertjes een veilig plekje voor den nacht gaan zoeken, als alles stil en rustig wordt In de natuur, dan ontwaakt het geheimzinnige avondheir, dan wordt de lucht be volkt met... neen niet met woud- en waternimfen of lang gebaarde kabou tertjes maar met de vleermuizen, zacht ruischende uilen en pas ont waakte avondvlinders. Dan is het bui ten heerlijk, dan geeft de natuur schatten, onzichtbaar voor den opper- vlakkigen waarnemer, maar rijk en girootsch voor hen, die de natuur be minnen. Slechts enkele minuten duurde het openen van de kamperfoelieknoppen aan gindschen hooggeklommen plant. De lange bloembuis, die eerst op waarts was gericht ging meer en meer horizontaal staan en toen de korte onderlip en de viersüppige bo venlip geheel waren omgek'ruild zond de bloem de zoete geuren uit. Nu wacht zij op vlinderbezoek. De vijf meeldraden en de stempel steken ver buiten de kroonbuis uit en kun nen gemakkelijk in aanraking ko men met 't vlinderlichaam. De holm- knoppen zijn wat hooger geplaatst, dan de stempel zoodat het eigen stuif meel niet noodzakelijk op den stem pel behoeft te komen. Daar komt een groote avondvlinder op de bloem af. i Het diertje schijnt heel goed den weg naar den honig te kennen, want, ge-1 leid door den geur, blijft het recht! voor de bloemopening zweven en steekt de lange tong ver In het don-l kere diep. Spoedig daarna zweeft on ze honigdief naar een volgende bloem. Bij dit honigzulgen gaan de sier lijke teere dagvlinders steeds op de bloem zitten. De kamperfoeliebloem biedt haar gasten geen rustplaats aan. De groote, zware pijlstaartvlin ders vinden geen der vijf slippen ste vig en groot genoeg, om er op uit te rusten en snel vliegen zij daarom van bloem tot bloem, voor ieder een oo genblik stilstaand. Op grooten afstand dringt de lucht der bloemen reeds tot hen door. Om dit te bewijzen werd er in den bota^ nischen tuin te Weenen een merk waardige proef genomen. In genoemden tuin groeide een kamperfoeliestruik, die geregeld door nachtvlinders werd bezocht, Een win- depijlstaart, een vlinder, die ook in ons land veel voorkomt, zette zich op zekeren avond dicht bij den bloeien- den heester neer. Men nam het stuk je hout, waarop het dier rustte op en droeg het een driehonderd pas verder den tuin in. Om zeker te zijn merkte men een der vleugels van den vlin der. Den volgenden avond sloeg het dier even de vleugels uit, vloog toen recht naar de kamperfoeliebloemen toe en bewees daarmee de doordringendheid van haar geuiren. Heel vaak komt er dan ook kruis bestuiving tot stand. Blijft echter in- sectenbezoek uit, dan verzorgt de plant zich zelf. De kroonbuis kromt zich wat omlaag, en neemt bij die buiging de aan haar verbonden meel draden mee. Deze strijken dan langs den stempel en geven daar hun stuif meel af. Zijn de bloemen afgevallen, dan zijn de kleine vruchtbeginsels nog hard en groen. Langzaam wor den zij grooter, de kleur verandert en in enkele weken zijn de iroode bes sen volwassen. Deze zitten in groep jes bijeen en vallen reeds van verre op. Wat doen de kamperfoelieplanten een moeite, om met hun doffe gaaf- randlge bladeren dicht bij het licht te komen. Er zijn er onder, die den gewonen heestervorm hebben, maar de soort, door ons bekeken heeft toch winden de stengels. Onversaagd valt de plant de stevige eikenstammen aan, slingert zich als een gevaarlijke slang om hen en doet hen in die ongewenschte omarming bijna ten gronde gaan. Haar sten gels, niet stevig genoeg om zich staan de te houden, zoeken steun en vin den die iu het lage hout gemakkelijk. Van onder zijn zij houtig, met vezeii- gen bast, aan den top zijn zij wat meer buigzaam en tot klimmen ge schikt. Het is merkwaardig, dat de meeste klimmende planten een bepaald klim- systeem hebben. De veelkleurige pronbboonen win den haar stengels steeds zoo om stok ken of takken, dat het steunpunt links wordt gevonden. De kamperfoe lie gedraagt zich juist andersom. Haar stengels winden zich rechts en nu is hel merkwaardig, dat geen enkele plant van dien regel afwijkt. Nut kan de plant van die bijzondere vasthoudendheid niet hebben en de eenige oorzaak er voor zal dan ook wel de ingeboren eigenschap der le vende cellen zijn. In den winter ziet de plant er dor uit. Wel blijven vaak enkele groenge le blaadjes hier en daar zitten maar de lange, dorre stengels bederven, wat dat enkele blaadje wilde goed maken. De plant wordt dan weer wat mooier maar toch is zij slechts door haar mooie bloemen een groote aan trekkelijkheid van onze bosschen en binnenduinen. H. PEUSENS. VRAGENBUS. Den Heer A. F. M. P. te H. De oorzaak van het niet bloeien van uw Kamperfoelie behoeft nog volstrekt geen ziekelijke afwijking te zijn. De eene plant kan beter tegen de ver plaatsing dan de andere. Als u in t voorjaar de ruwste takken wat laat afsnijden zal de plant het volgend jaa/r wel bloemen geven.' H. PEUSENS. 't Maartzaad. Toen do oude Réol voelde, dat spoe dig zijn laatste uurtje komen zou bij had bij een vorst van 10 graden een vuilnisput opgeredderd en zich daarmee een longontsteking op den hals gehaald Met hij. met dezelfde gelijkmoedigheid, waarmee een koop man, die zich uit de zaken terugtrekt. zij na eindbalans opmaakt, nog eens de herinneringen uit zijn leven in den geest voorbij trekken. De som dier herinneringen was vlug genoeg samen te tellenzeven jaar dienst onder het keizerrijk, te gen zijn dertigste getrouwd, 12 jaar later weduwnaar, en werk in oven vloed. Schulden liet hij niet na. Eenig geld was veilig bewaard in de muur kast. Van zijn bed uit kon hij door 't openslaande venster zijn twintig hec taren akker- en weiland overzien. Dat venster had hij enkel en alleen inden muur laten uitbreken om bij 't ont waken 's morgens de vreugde van dat uitzicht te smaken. Zijn land glooide langzaam tot aan een boschje, waar hij nog bovendien 't recht tot hout kappen had, 'tgeen hem aardig wat opbracht. Réol wachtte den naderenden dood af met die gemoedsrust, eigen aan menschen, die zich bewust zijn hun plicht ruim volbracht en niets voor de afreis vergeten te hebben. Twee ge dachten echter lieten zijn koortsig brem niet tot rust komen en maak ten 't hem eenigszins moeilijk, zich met gelatenheid aan het noodlot over te geven nog eenmaal had hij zoo gaarne 't groote braakveld willen ge reed maken, dicht achter de twee rij en notenboomen, dat wachtte op het Maartzaad en dan had hij gaarne zijn dochter getrouwd gezien, of ten minste geweten wie haar trouwen wen zou. Er was nog niet gezaaid, omdat 't koren bij den aanhoudenden regen voor 't kiemen al bedorven zou zijn en wat het huwelijk van Charlotte be trof, daarover was nog niet ernstig gedacht omdat ze, hoewei haar aar dig figuur reeds voor den tijd in boer- scue plompheid dreigde te ontaarden, nauwelijks 2U jaar oud was. Réol had wel bemerkt, dat Pascal en Tournehise, twee stevige knapen uit het dorp, die samen bij het vijfde dragonders gestaan hadden, sedert ze terug waren, als twee hommels rond een bloem om zijn dochter heen gons den maar tot nu toe had noch de een nocii de ander hem over zijn voorne mens gesproken. En hij zou juist over een of ander voorwendsel, waardoor hij hun gelegenheid kon geven bij hem te komen, toen Pascal na het avondeten uit zich zelf verscheen. Nu, baas Réol, hoe gaat 't? Nog altijd met beter Och ja, 't gaat goed, tot 't ge daan is. Onzin I Men moet den moed niet verliezen. lk weet, wat me scheelt I Over den dood zou ik me niet opwinden, als ik Charlotte maar, naar mijn en haar zin, getrouwd wist. De bezoeker meende te begrijpen, dat Réoi hem den appel aanbood, en gebruik makend van de afwezigheid van Charlotte, verzocht hij om de hand van het meLsje. En wat zal je beginnen, aangeno men dan dat ik sterf? vroeg Réol. Oh 1 Zeg me dat. Kijk, haa8 Réol, k^jg baantje bij het tolkantoordat is zoo zeker, als ik hier zit. Onze afgevaar digde heeft me nog eergisteren verze kerd, dat mijn benoeming niet lang meer kan uitblijven. Dan zal ik het land verpachten en Charlotte kan le ven als een dame, zonder zich af te sloven. 't Gezicht van den ouden man ver_ trok. i o*m kwam een slim Lachje over zijn trekken. Ja, zeser, dat zou veel aangena mer zijn, dan altijd door 't veld te moeten loupen I... Wees gerust, tk zal niet heengaan, zonder haar raad te geven. Wel bedankt... en tot weerziens De jonge man ging heen met een ge voel van innige voldaanheid (wat hij echter zorgvuldig verborgj over den uitslag van het onderhoud. Den volgenden dag verscheen Tour- nehise. Hij had het bezoek van zijn medeminnaar vernomen en maakte gebruik van den tijd, dat 't meisje de koeien hoedde, om bij Réol binnen te sluipen. Deze jammerde precies als den vo- rigen dag Al® ik maar wist, dat Charlotte zich niet zoo zal behoeven af te slo- veu ais ik, voor haar stukje brood, dan zou ik geruster heengaan I Net als Pascal, meende Touriiebi.se, dat 't juiste oogenblik daar was, om edelmoedig aan te bieden, met Char lotte een leven te gaan leaden, dat aangenamer was dan dat van. een beer. Maar Tournebise had een oom in Parijs, die groote zaken deed en een post als boekhouder voor hem openhield. 't Zalfde slim spottende lachje speelde om de bloedlooze lippen van den ouden man. Goed, mijn jongen... wees ge nist ik zal met mijn dochter spre ken Zoodra Tournebise de deur uit was, wrong de oude Réol de handen bo ven den groven deken. Die twee jon gelui hadden zich dus in de kaart la ten kijken. Beiden wilden ze 't platte land verlaten, de 20 hectaren bruids schat verslingeren, om de gemakken van het stadsleven te genieten. Hij zag 't braakland achter de notenboo men zich uitstrekken tusschen de zoo zorgvuldig verzorgde akkers. Cle ment, de knecht, zou 't bezaaien als de regen gedaan wasmaar wie zou er oogsten Wie zou de gouden lar ven met de ritselende aren naar den doel brengen Wie 't lieve koren op den dorschvloer? Zijn schoonzoon? Die schoonzoon moest nog .gevonden worden. 's Avonds zag hij door den nevel, die over de eenzame heuvels lag, de gestalte van Clement, die, met een houweel op den. schouder, door de velden schreed. Daar rees een herinnering In zijn /erhit brein opde herinnering aan een warmen Spetember namiddag, toen hij zijn dochter en zijn knecht, teeder als een verliefd paartje, ach ter een hooiberg had betrapt. Zijn toorn had zich toen in een storm van verwensingen en bedreigingen lucht gegeven. Er was zelfs sprake van geweest, Clement zonder genade naar den duivel te laten loopen, z. der St. Jan ai te wachten, op welken uaium zijn contract afliep... En u danste een menigte, verwarde t>- dachten door zijn koortsig hoofd. Hij dacht aan zekere gebaren, vreemde blikken, woorden in 't voorbijgaan gemompeld, kleine voorvallen, die voor zijne oogen waren afgespeeld, zonder dat hij er veel acht op had o- slagen, en die hem nu in deze uren tot bewijs strekten, dat die twee, zou der zich te 6toren aan zijn bedreigin gen, elkaar nog steeds lief hadden. Eén gedachte deed zijn bloed snel ler stroomen hij had geen testament gemaakt zijn dochter won trouwen met wien ze wilde, of de verbinten's hem aangenaam was of n'et. Maar de nacht verdreef deze aan vallen van opgewondenheid hij sliep In en droomdehij zag zijn braak veld kaal, smachtend naar t koren Hij zag de forsche gestalte van zijn knecht, den korf onder den linker arm, zich wiegend in t rylhme van den zaaier en de korrels met half- kraagvormigeu armzwaai in den wee. ken schoot der sluimerende aarde strooiend. De morgenwind trok de kiemen naar boven, en als een zwerm ver moeide sprinkhanen bedekten ze plot seling 't veld in den loop van een enkeion dag, van de morgenscheme ring tot het vallen van den avond.... De voorjaarsavond woei over de reeds opschietende halmen... De aren vormden zich en rijpten in de hitte der hondsdagen... En altijd zag bij er tusschen door Clement, Clement, die den overvioedigen oogst naar de schuren reed. Vergeet 't Maartzaad niet, Cle ment 1 Zoodra de regen ophoudt, zaai je vlug 't koren Vooral niet te diep ploegen.... de grond is los genoeg... In zijne koortsige drooinen zei hij dat herhaaldelijk, hardop, en zijn stem was vast en rustig, zonder zorg, alsof hij wist, dat hij alles gerust aan zijn knecht kon overlaten. Een geneesmiddel, dat men hem 'smorgens ingaf, bracht hem eenige minuten bij kennis; men bat ge dacht, dat hij den nacht niet halen zou. Charlotte en Clement stonden bij zijn bed. Een oogenblik dwaalden zijn oogen van onder de zware oogle den door het vertrek naar het braak land toen keerde hij zich met moeite op de zij, en zijn sterke gerimpelde vuisten beefden van inspanning, die hij zich gaf om twee handen in de zij ne te vereenigen. Met eene laatste verheffing van zijn zwakke stem mompelde hij, den knecht scherp aan ziend Jij zuit hier baas zijn!.... Toon, naar zijne dochter ziendeIk geef je haar Vergeet 't Maartzaad niet (U. CL) De Reddingsmedaille. Schets door C. HEERDEGEN. Voor het hoofdgebouw der brand weer in de groote stad weerklinkt de electrische schel. Onmiddellijk daar op gaan de grroote vleugeldeuren open en de brandweer rukt uit. Voorop de wielrijders, dan de wagen rniet werk tuigen, vervolgens de groote schuif- ladder en eindelijk, rook en vuur uitblazend, de dikke, zwarte stoom spuit. In raaenden gaLop gaat het over de straatsteenen. Zoo snel zijn boenen hem kunnen dragen, loopt 'n oud mannetje met grijs haar en 'n geel, gerimpeld ge zicht ze achterna. Enkele voorbijgan gers schudden verwonderd t hoofd, anderen lachen om liet oude manne tje. Eén zegt: kijk, de oude Klaas, wat heeft die weer een haastl Hal lo, Klaas, Je krijgt ze toch niet! roept een ander en het koor van de straat jeugd begeleidt dozen uitroep met ge juich. Wat is dat met dien man? vraagt een vreemdeling aan hem, die geroe pen heeft. Och, weet u dat niet? Dat is de oude Klaas, die wil de reddiugsmo- daille verdienen. Waar een ongeluk gebeurt, is Klaas aanwezig. Maar 7—— Hij is namelijk niet pluis In zija bovenkamer! En de man tikt met zij» wijsvinger tegen zijn voorhoofd. Klaas is, zooals men gewoonlijk zegt, een origineel. Sedert vijf en twintig jaar heeft hij het idee fixe, dat hij de reddlngsmedallle moet verwerven.. Men zegt, dat hij zich een historie met een vrouw erg heeft aangetrok ken. Ja de meisjes Arme kerel 1 - Neen, mijn beste menoer, die ia niet te beklagen! Tegenwoordig niet meerl U moest hem eens zien, als hij er bij kan zijn, als er iets gebeurt» Zes weken geleden, toen twee atoom- booten op de rivier met elkaar in botsing kwamen, stond hij den hal ven nacht aan den oever en zijn oo gen fonkelden letterlijk van verlan gen om te redden. De opzichter bij do visscherij Wiener heeft he>m echter de reddingsmedaille toch voor don neus weggekaapt door drie menschen uit het water te halen. Klaas is te be deesd; bij zulke gevallen staan er hem veel te veel menschen te kijkent Intusöchen is de brandweer op het tooneel van den brand aangekomen. Hijgend komt Klaas ©enigen tijd la ter. Groote vlammen slaan uit liet dak eener huurkazerne van vier ver diepingen en kleuren den avondhemel rood. Klaas lacht luide. Een prach tige brand! Ook de bovenst® verdie ping schijnt reeds door hot vernielen de element aangetast. Met schitteren de oogen staart de oude man minuten lang in den vuurgloed. Hij haalt zwaar adem. Op zijn bleeke wangen komt het rood der opgewondenheid. Zijn lichaam trilt, alsof hij de koorts heeft. Weldra neemt hij een besluit, hij strompelt over de brandslangen en vliegt recht op den Ingang van 't gebouw aan. Daar klinkt hem het „terug!" van de brandweermannen/ tegen. Hij wil wat zeggen, maair er komen slechts eenige stamelende klanken over zijn lippen. Een diep- treurige blik valt op den bewaker van den ingang en Klaas sluipt in gebo» houding zijwaarts. Een traan glin stert in zijn oog. Sissend vallen de waterstralen (ti den gloed, maar knetterend woedt de brand voort. Klaas wendt geen oog van dien strijd tusschen water en vuur af. Eenigszins weifelend wendt hij zich eerst tot een buurman: Zijn er nog menschen boven? Menschen in het vuur? Och, wat, alles is er uit, wat er in was. Er is niets te redden! Werkelijk allen er uit? Het moet wel zoo zijn maar, als toch misschien heeft men een vergeten. De brandweerman bij de deur keert zich juist even om. Nu sluipt de oude man hem haastig voorbij, het huis inl Hij gunt zich geen rust. Zoo snel zijn oude voeten hem zulks veroorloven, vliegt hij de trap op. Steeds sterker worden de warmtegolven, die hein in 't gezicht slaan. Gelukkig nog zijn de trappen niet door het vuur aange tast. Klaas is boven gekomen. Slechts één gedachte, één wensch leeft in hem en zijn bevende Lippen stamelen: Ach slechts eenmaal dat ik een mensch mocht redden! Drie gesloten ingangen van wonin gen ziet de „redder". In welke behui zing zal hij het eerst binnendringen? En hoe zal hij de deuren openbreken? Hier deze deur leidt naar de wo ning in 't achterste gedeelte van 't gebouw. Hier zal hij het beproeven. Zoekend kijkt hij rond, geen werk tuig niets bij de hand! De walm belet hem het ademen. Klaas dreigt om te" vallen. De opgewondenheid al leen houdt hem nog op de been. Hij werpt zich met do kracht der wan hoop tegen de deur. Het hout kraakt, maar het breekt niet. Haastig door woelt de grijsaard zijn zakken. Heeft hij dan niets bij zich? Ja hier zijn zakmes. Hij drukt het lemmet in de smalle spleet van de deur en wrikt er mee, maar tevergeefs! Het lemmet breekt. Klaas zucht diep. Don legt hij het oor tegen het sleutelgat en luis tert. Was dat niet de stom van een mensch? Eindelijk! jubelt Klaas, eindelijk! Werkelijk, een zwak gekreun is hoor baar. Maar hoe binnen te komen? Angstig kijkt hij rond. Haar leidt do trap naar de vliering die trap opl

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1909 | | pagina 13