BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
fl.20 PEB 8 MAANDEN
OF 10 CENT PEB WEEK.
Rubriek voor Vrouwen
Het Rijke Natuurleven
Op 'n dienst uit.
Als 't oiet aaders kan
27e Jaargang
Na. 8011.
DE ZATERDAGAVOND
HAARLEM'S DAGBLAD KOST
ADiSlNISTIiA'nE GROOTE HOUTSTRAAT
DRUKKERU ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJM
ADVERTENTIÊN DOELTREFFEND,
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT.
Boeden. Rouw.
De hoed, is en blijft dit seizoen de
•ensatie der mode. Nauwelijks is men
't er over eens geworden, dat de on
mogelijke reuzenmodellen hebben In
geslagen en zijn onze oogen er in
zooverre aan gewoon getraakt, dat we
ze zelfs mooi gaan vinden, of er ko
men nieuwe berichten uit Parijs, die
ons den kleinen hoed aankondigen.
Mevrouw Mode houdt nu eenmaal
van uitersten, en zoodra eene har er
scheppingen in het volksbewustzijn la
doorgedrongen, is zij niet tevreden
met de behaalde overwinning, doch
stelt ze onmiddellijk, de trouw barer
slaafsciie onderdanen op een nieuwe
proef. Zoo biedt ze ons plotseling, in
het midden van een seizoen, nieuwe
modellen aan; en alhoewel we ons nu
niet onmiddellijk bereidverklaren aan
hare grillen te gehoorzamen, zoo
staat ons toch een toekomstbeeld
voor oogen, dat geheel het tegenover
gestelde is, van dat, waaraan we nu
pas weer gewoon waren.
Het gevolg van een prijsvraag, die
te Parijs werd uitgeschreven, was
een reeks kleine modellen, die het
midden hielden tusschen een kleine
toque zonder noemenswaardigen
ïand en een tulband, die als klein
ste mode den eersten ptrijs verwierf.
Een tweede prijs werd toegekend
voor een baret van geel stroo, om
boord met een tule galon, dat gebor
duurd was met gouddraad en ge
kleurde zijde. Als deze, inderdaad ko
kette hoedjes, bevallig op de gtroote
kapsels bevestigd zijn, kleeden ze ui
terst chic, zoodat de groote rollen en
geonduleerde haren voorloopig nog
modern blijven.
Een derde model, dat eveneens be
kroond werd, was versierd met een
touffe 'reigerveer-en.
Tot zoover de laatste Paxijzer be
richten, de hoedmode betreffende.
Het zou vermetel zijn, nu reeds
over de mantels of japonnen voor het
komend seizoen te willen schrijven;
wat in dezen zomer gedragen wofrdt,
hebben we reeds tot in uiterste dé
tails medegedeeld. Wat voor de ko
mende herfst gebracht wordt, mogen
en kunnen we nog niet verraden en
zullen het ons derhalve tot een vol
gend artikel voorbehouden.
We willen daarom „den stillen tijd"
in de mode benutten om de rouwdra-
genden van dienst te zijn.
Elk eenvoudig model eigent zich uit
den aard der zaak voor rouwkleed,
mits het van zwarte, doffe stof ver
vaardigd en met Engelsch krip ge
garneerd is. Vooral de robes prin-
cesse en empire-modellen eigenen zich
dank zij hunne strenge lijnen,
uitstekend voor den rouw. Voor het
kiezen van passende rouwkleeren is
steeds veel tact vereischt; want elke
buitensporigheid in snit of garnee-
xing dient vermeden tc worden.
De rouwdragende vrouw moet er
Toor zorgen, dat ze in geen enkel op
zicht in het oog loopt of do aan
dacht trekt; haar zwart gewaad moet
slechts naar de heerschende mode ge
sneden zijn. Om het rouwkleed een
nog ernstiger karakter te geven,
werkt men, in navolging der Engel-
sche mode, de hals- en mouwboorden
met zuiver, wit krip af; het contrast
van wit en zwairt maakt een stemmi-
gen indruk.
De witte blouses zijn voor den rouw
niet uitgesloten en worden vooral
door jonge dames zéér veel gedragen.
Het spreekt van zelf, dat hiervoor
geen kant ofborduursel in aanmerking
komt, doch dat er alleen sprake Ls
van eene eenvoudige overhemdblou-
se van wit batist, met lange zwarte
das van doffe zijde. Een groote
moeilijkheid voor rouwdragenden le
veren de tegenwoordige hoeden op,
want do groote modellen kunnen na
tuurlijk niet in aanmerking komen.
De kleine ka.pothoed met aangehech-
ten sluier wordt zoowel door Jongere
als oudere dames gedragen; de wedu
we past ook hierbij de smalle witte
ruche van Engelsch krip toe, dat aan
het toilet een zekere distinctie geeft.
De garneering dor rouwhoeden be
staat voor den eersten tijd uitsluitend
uit zwart krip, later garneert men
doffe houten kralen, zwarte bloemen
en doffe zijde. Bljouteriën warden
steeds tot een minimum terug ge
bracht en behooren van hout of dof
git te zijn.-
Handschoenen draagt men van
peau de suède of zwart linnen.
Menigmaal komen bij ons vragen
In, hoe lang men over verschillende
familieleden rouw draagt; hetgeen
wèl beschouwd min of meer afhanke
lijk is van eigen gevoel en plaatselijk
gebruik. Toch bestaat er een alge
meens rouw tijd, dien we hieronder la
ten volgen:
De weduwe rouwt twee volle jaren,
een dochter over hare ouders één
jaar z waren rouw en vervol gons lich
ten of halxen rouw, voor lxroers en
zusters wordt gedurende een half
jaar rouw gedragen.
MARIE VAN AMSTEL.
ONDERZEESCHE GIFBOOTJES.
Ieder, die wel eens een kijkje heeft
genomen hij de Maandagsche en Za-
terdagsche uitstallingen op de Boter
markt, heeft stellig wel bij de afdee-
ling gerookte visch twee eigenaardi
ge vischjes gezien.
De eene soexri met fabelachtige
groote koppen, en moordkuilachtige
mondopening, de tweede soort voor
zien van een harde leerachtige huid
en hooggeplaatste oogen.
Bij een oorlog onder de visschen
zouden de eersten uitstekende dien
sten kunnen verrichten als zelf be
wegende stormrammen, de gepantser
de kopepn waren beslist ondoordring
baar voor allerlei visschenprojectie-
len en daar deze diertjes bijna enkel
kop zijn zouden er weinig sneuvelen.
Bij een verdeeling van den dienst
werd de tweede groep ingedeeld bij 't
leger der verraderlijke, ondergrond-
sche piekeniers.
Knorhanen of poonen beeten de
stormrammen; de piekeniers dragen
den weldschen naam van pieterman.
Herhaaldelijk komt bij ons naams
verwarring voor, wel een bewijs, dat
de beteekenis niet duidelijk is.-
De Latijnsche naam voor den pie
terman Trachinus draco zegt wat
meer, ofsehoon ik, lettende op het mo
del, de pantserkoppen liever den
naam draak zou geven, want als het
waar is, dat deze dieren wegjagers-
gezichten hadden, dan moet een knor-
hanenkop wel een goed gelijkende
verkleining zijn.
Ik kan mij moeilijk afzichtelijker
vlsschenkop denken en ik geloof dat
de zeeduivel het alleen van hem wint.
Alles is liau'd, stekelig en wanstaltig.
De kleur van het levend exemplaar
is intusschen prachtig.
Om dit te zien raad ik u een reisje
naar het Amsterdamsch Aquarium
aan. Daar in dat visschenheiligdom
zwemmen zij rond in hun veelkleurig
pakje, daar zien wij ze heel anders
dan op de Botermarkt.
Het zondenregister der pieterman
nen is erg uitgebreid. Van de vroegste
tijden af beschuldigde men hemt en
Piinius, een Romeinsch natuurkundi
ge uit de eerste eeuw na Christus
deed zijn besit om ons vischje zoo
zwart mogelijk te maken.
Ook deze zeeroover zwemt in de
bassins van het genoemde visschen-
paleis en willen wij zijn gewoonten
goed leefren kennen, dan moeten wij
hem daar gaan bestudeeren.
Zijn kleur zou ik, als ik van het
diertje verder niets wist, niet erg ver-
tróuwen. Er ligt zoo iets venijnigs in
die geel en motaalblauwe strepen der
zijden, iets dat afkeer wekt.- Toch is
het diertje uitstekend geschikt voor
de consumptie en jaarlijks worden er
dan ook duizenden op onze kusten ge
vangen.
In dezen tijd vooral is de visscherij
op pietermannen te IJmuiden In vol
len gang.
Daar zitten zij bij tientallen op de
pieren, de golven en wind trotseeren-
de hengelaars. Hun tuig is stevig,
hun oog is scherp en snel achter el
kaar worden do hongerige visschen
opgehaald.
Naast de vischverschalkers ligt een
onmisbaar luguber hoopje, bestaande
uit stuk geslagen schelpen en glibbe
rige mossellijken. Groote bromvliegen
betwisten elkaar ieder plekje op deze
sterk riekende heerlijkheid. Wat moe
ten die visschers hardvochtig zijn.
Niomand gaat voor zijn genoegen
slachten, Kèt rookende bloed en het
doodsgerochel zou weldra zachtere ge
voelens opwekken, maar het martelen
der pietermannen is een heel gewone
zaak. Men moet dat schoppen, slaan
en steken der arme dieren zien om te
walgen van zooveel wreedheid.
Met vorken en spijkers worden de
visschen bewerkt, nog levend worden
zij vaak stuk gesneden, ora als aas te
dienen voor de toekomstige slachtof
fers.
En het ergste is, dat dit martelen
met een zekeren wellust geschiedt.
Het is, alsof alle visschers wraak ne
men voor de uit zelfverdediging toe
gebrachte steken van vroegere water
bewoners terwijl bovendien bet ge
vaar de vangst aantrekkelijk maakt.
Maar om tot de visschen zelf terug
te koeren. De oorzaak van hun lang-
zamen marteldood, moet worden ge
zocht in de groote levensenergie der
dieren. Zij hebben dit met alle diep
zwemmers gemeen. Een haring
zwemt in groote scholen aan de op
pervlakte van het water, zijn lichaam
schijnt veel meer zuurstof noodig te
hebben en het gevolg daarvan is, dat
het dier oogenhlikkelijk dood is, zoo-
chra het naar boven wordt gehaaid,
De bot, de aal en de karper leven
nog lange nadat zij zijn gevangen.
Pietermannen behooren tot de ste-
kelvinnigen en zijn na verwant aan
onze zoet waterbaars.
Men vangt ze zoowel in de Oost- als
in de Middellandsche zee en overal
zijn zij even gevreesd en berucht.
Verraderlijk liggen zij, diep in het
bodemzand gedrongen, te wachten op
hun prooi. De groengele oogen alleen
stelten boven het zand uit. Komit er
een klein vischje of een onachtzaam
voortroeiende garnaal in de nabij
heid, dan schiet de roover uit zijn
schuilplaats te voorschijn en in een
oogwenk is de argelooze buit bemach
tigd.
Uitstekend is hij op zelfverdediging
ingericht. Bij den minsten aanval
maakt hij gebruik van het zoo ge
vreesde wapen. Dit is geplaatst ach
ter den kop en is eigenlijk de stekelig
geworden eerste rugvin.
Over dit zespuntig moordtuig is al
heel wat geschreven. Onderzoekingen
brachten heel weinig aan het licht.
Een eigenlijk gifreservoir kon men
niet ontdekken en toch zag men tel
kens de vreeselijke gevolgen van een
toegehrachten steek.
Do vinstralen zijn onderling ver
bonden door een dubbel vlies, waar-
tusschen een zwarte kleurstof wordt
gevonden.
Hun vorm reeds maakt, dat de ver
oorzaakte verwonding moeilijk ge
neest. Onze ouderwetsche bajonetten
waren driehoekig, de daarmee gesto
ken wond -ging heel moeilijk weer
dicht en nu is het merk waardig,dat
ook de stekels van den pieterman
dien bajonetvorm vertoonen.
De dirie zijden, vooral die der groot
ste stekels zijn gogroefd, zoodat er
tusschen deze zijden en het uiterst
dunne hen omringende vliesje fijne
kanaaltjes ontstaan. Beneden, aan
den voet der stekels en ook in de ka
naaltjes bevindt zich nu een giftige
vloeistof, die dooi' drukking in de ge
maakte wondjes wordt geperst.
De uitwerking van het ingespoten
gif is direct merkbaar.
Enkele weken geleden nog was ik
in IJmuiden in de gelegenheid dit
waar te nemen. De getroffene voelde
hevige pijnen in de gestoken hand die
zich weldra voortplantten tot in het
schoudergewricht, In dikke druppels
parelde het zweet op het voorhoofd en
na enkele minuten viel hij als versuft
neer, hevig kreunend.
Allerlei middeltjes werden genoemd.
De lever van het schuldige dier moest
op het wondjo worden gelegd, deze
zou het gif opzuigen, een ander ried
aan, het dier te verbranden, ook dan
zou het gevaar zijn geweken. De pa
tient zelf liep cf liever kroop naar den
dokter en zal daar waarschijnlijk wel
verstandiger raad hebben ontvan
gen.
Het beste schijnt nog, door een
insnijding een bloeding te veroorza
ken, zoodat de vergiftige stoffen ver
dwijnen. Levensgevaar schijnt er in-
tuschen zelden te zijn, zoodat het hier
alleen de pijn en de angst is, die het
gevaar oplevert.
De smarten zijn echter zoo hevig,
dat ik alleen daarom al geen liefheb
ber van deze eigenaardige sport zou
zijn.
H. PEUSENS.
Het stijf gestrekon japonnetje hing
over ©en stool. Op een anderen lag
het witto, met entre-deux versierde
schortje, met lange schouderbanden.
Jaantje stond voor moeder, die met
een bijna t-andelooze kam haar rood
bruine haren kamde.
Ho udt je hoofd wat op ik kon do
schei niet in 't midden krijgen.
Ze nam de kan met water, die bij
de hand stond en bewerkte da haren
verder.
Ik word net zoo nat, klaagde
Jaantje.
Dat geeft niks, dan blijft 't goed
zitten. Ziezoo, draai je maar om.
De oneeliike Diek-haren werden nu
naar de hoogte gekamd, toen draaide
moeder ze tot een armzalig dotje rond
en spelde het op de kruin vast
Mooi zoo, dat is klaarzoo toon
je al dadelijk wat.
Jaantje hekeek zich nu in het keu
kenspiegeltje.
De schel in 't midden staat erg
ouwelijk zoo lieeft grootmoeder 't
ook op 'r portret en zoo hebben ze het
geen van allen.
Het staat juist netjes zoo slordig
naar achteren gekamd is niet ordelijk;
nou ziet mevrouw dadelijk, dat 'r net
heid bij je zit.
Jaantje plakt© een paar weerbarsti
ge haern achter het oor en pruttelde
nog wat tegen.
Je moet maar eens je pantoffels
aandoen, dan je handen wasschen, en
dan je japon aan.
De zwart leeren pantoffels glom
men als een spiegelwel een half uur
waa moeder ex op bezig geweest.
Wat moet ik allemaal zeggen,
moeder l
Wat je zeggen moet Wel, je be
gint natuurlijk met te bellen, niet
hard, maar zachiesdan. doet de
meid je open en dan zeggie „Meis-
sie, kan ik mevrouw effen spreken?"
Zij zegt dan Kom maai' in de gan^,
wie k-an ik zeggen dat 'r is?
Dan zeg jij „Jaantje Bos" meer
zeg je niet, meor gaat die meid niet
an.
Dus niet zeggen; dat ik....
Nee, eend, je versla me toch wel?
Meer raakt die meed niet. Dan komt
de meid terug en dan zegt ze „ga
ma a rmce", en dan brengt ze Je in
den salon bij mevrouw.
'k Wou, dat ik er al geweest was,
zuchtte Jaan, terwijl ze de handen on
der de kraan vvascht.
- Meid, spat niet zoo, 'k heb 't for
nuis pas gepoetstde zeep hoef je
ook niet zoo Le verknoeien. Is me dat
een bonk. Al geweest was.... al ge
weest was.... WaaromZe zullen je
toch niet opeten, of mot mevrouw
soms naar jou toe komen?
Wat mot 'k zeggen als ik binnen
kom? Goeien avond, of....
Je zegt heel fatsoenlijk „dag
mevrouw", meer niks, trek je kou
sen wat op, je blijft staan en wacht
op 't geen 'je gevraagd wordt. Me
vrouw zegt dan „Zoo Jaantje Bos,
kom je soms op dat advertentie T'
Dan zeggia„Ja, mevrouw". Overal
zeggie mevrouw achter altijd mot je
met twee woorden spreken, begrijp-
pie Je mot altijd toonen, dat je moe
der je fesoen het geleerd. Mot die
kraan blijven loopen
- Wat zegt ze dan nog meer
Dan zal mevrouw je wel vragen:
„Kan je al netjes werken
Natuurlijk zeg ik dan ja.
Neen, dan zeggie „Jawel, me
vrouw, me moeder het 't me geleerd".
Je kan ook wel zeggen „Thuis doe ik
alles, want mijn moeder is fijnstrijk
ster." Dan begrijpt ze meteen dat je
van fesoenlijke kom-af bent. Je zegt
maar, dat ik dienstbodemutsen en fijn
goed strijk. Misschien krijg ik dan
ook van haar de klandizie.
Maar ik kan toch niet zoo maar
uit gaan pakken as me niks gevraagd
wordt.
Nee, dat spreekt, maar als dege-
legenlieid zich voor doet, kan je je
mond gebruiken. Je hoeft nou niet als
een Jan Salie te staanje kan ook
wel is wat zeggen, al vragen ze je
niks. Maak wat an, je zanikt zoo.
Wat toon je al groot met die japon.
Je ziet er helder en frissies uit, hoor.
Hoe laat is het al
Half zevenover een half uur
mot je d'r zijn. Snappie al wat je zeg
gen mot? Zie je, daar draait het nu
maar om, dat mevrouw begrijpt, dat
je al wat kondat je geen schoolkind
meer bentdat je thuis al wat uitge
voerd hebtdat je geen linkscho han
den en je lijf hebtdat je van fesoeur
lijke familie bentdat je geen a tra a t-
fleuk bent, dat je weet waar je staan
motbegrijp je, dat is 't 'm maar aL
leen, de reet komt van zelf, dat redt
zich wel. Zooals je 'r uitziet, sol Je
best bevallon, dat heb ik al lang in de
gaten, snuit je neus uit l Hè-je geen
zakdoek
Hoe oud was u, toen u ging die
nen?
Twee Jaar jonger dan jij, 'k was
twaalf toen 'k al loopmeissie was.
Maar da ai* zou ik'je nooit an willen
hebben. Dat is een hondenbaantje.
Den heelen dag door met 'n doos an
je arm, door weer en wind, dik en
dun, altijd maar vooruit op een draf
neen hoor, dat is niks.
Zou het anders niet beter geweest
zijn ais ik mot 'n dienssio voor halve
dagen bij nette bdrgermenschen be
gonnen was. Ik durf baast niet naar
zoo'n groot huis.
Je lijkent wel gek. Daar mot je
veel harder poot-aan spelen, daar mot
je alles alleen doen, en voor 't eten
kan je opmarcheeren. Eerst kan je de
tafel dekken en don met een leege
maag naar huis. Hier krijg je lekker
eten en drinken, alles op z'n tijd. Ook
verdien je veel meer. Of dacht-Le dat
je in zoo'n klein diensale 1.50
's weeks krijgt. Frommel toch niet
zoo an je boord, het zit goed. Nee,
laten we nou verstandig wezen en
dank op ie knieën als ie T krijgt. Je
kan niks mooier bedenken. Je hoeft
alleen maar de groote medd behulp
zaam te zijn wat wil je nog meer
Jaantje, hoewel niet van de mooi
heid overtuigd, pruttelde niet langer
tegen. Ze was nu geheel gekleed. Zoo
als ze daar zat, was ze net een be
knopte uitgave van een oude vrouw.
De lange japon, de schort met de
schouderbanden en het strak-wegge-
kaïnde haar hadden al het kinderlijke
aan haar ontnomen.
Blijft maar zitten, anders kreuk
je je japon. Wat zie je er benauwd
uit, dat dient toch nergens voor I
-- Ik zie er zoo tegen op, om an te
bellen an zoo'n groot hui9, en don
zoo'n groote meld, die open doei, en
dan zoo'n mensch, die je zoo opneemt
en uithoorl, en dan die lange stijve
rok, 't zit me niks gemakkelijk. En
dat haar hè-je zoo strak getrokken,
ik heb 'r pijn in me hoofd van, en
dan die schel in 't midden is ook al
zoo gek. Oh, was ik toch maar terug
Opeens was alle „benauwdheid" er
uit. Moeder hoorde den huiltcon, had
eerst lust om ze een pats te geven,
om dat eeuwige gezanik, maar be
dacht bijtijds, dat het dan op een
huilpastij uit zou draaien, en ze kon
toch niet met roode oogen bij zoo'n
mensch aankomen.
Ik vin je een misselijke, flauwe
meid. Ben jij nou flink Je hoeft toch
niet naar 't hoi En al mos je er naar
toe, wat zou bet dan nog Je bent
toch een net fesoenlijk moissio, je
beni tocb zoo maar geen Jan-alle
man je moeder is toch „fijnstrijk
ster", ik strijk toch maar alleen fijn
goed en tule mutsen ik kan toch voor
den dag kammen. 'k Ben toch ook
maar met de eerste de beste en zie
je cr niet helder en netjes uit Je
bent toch al 'n h&ele meld. Waarvoor
ben je bang Dat groote huis zal Je
niet óp je hoofd kommen vallen, en
die mevrouw is toch ook maar een
gewoon mensch met arreme en bcene,
ze praat toch ook met haar mond, en
die meid nou, die is omraers ook blij,
dó-zo "t leven het. Ben jij nou «en
flinke meid
Om te beginnen Yin 'k zoo eng...
Waarom?.... Ne© hoor, dan was
je moeder anders. Toen ik veertien
jaar was, diende ik ook als derde
meissie, maar ik kon d'r zijn, hoor-
Ik durfde best m'n mond open doen
ook zei ik, wat me niet aanstond,
maar altijd netjes, zie je, een mensch
mot weten, waar-ie staan mot.
Pluk niet zoo an je schort, je ver
frommelt 'm, laat 'm hangen, zeg ik
je. Ze hadden, altijd respect voor
ine. 'k Heb zes jaar bij een jonkheer
gediend, daar ben 'k uit getrouwd, 'k
Heb dat kassie van ze gehad, 't had
wel wat meer mogen wezen, maar
all oh.... Daar was ik linnenmeid,
yraar of 'k tegen de freules, tegen hem
cf tiaar bezig was, dat was rne toet-
mem. Nee, dan mot ik zeggen, dat je
niks van je moeder kèt.
Ja, maar om te beginDpn. Later
zal het wel gaan. Om voor 't eerst an
te bellen, dat vin ik zoo...
Weot je wat, lane we is net doen
of ik mevrouw ben, dan valt hel je
straks niet zoo rauw op je dak. Ga
jij dan in de alkoof staan en doe dau
net of je anbelt.
Jaantje met rammelende rokken de
alcoof in. Moeder i$ vierkant-plomp
op een stoel gaan zitten, trekt het ge
zicht in deftige plooien, zoodat haar
vette onderkin op lxaar borst rust
Jaantje klopt aan de deur.
BelLea kan 'k natuurlijk niet.
Dat snap ik. Oh, wacht effe, eerst
ben ik ds meid, dat is waar ook.
Onderkin ei vriendelijke plooien
doen voorloopig geen dienst. Moeder
sloft paar de alkoof en doet open.
Dau zegt ze met een zacht stemme
tje
Zoo meissie, wat had u
-r- Mifg 'k mevrouw effe spreken
Kom maar in de gang. Kan ik
do boodschap niet overbrengen
Neen, ik wpu...
Verkeerd, uil l Je mot zeggen
„Zeg u maar aan mevrouw, dut
Jaantje Bog er is".
O jal
Dus nou nog 'ns... Kan ik de
boodschap niet overbrengen
Zeg u maar aan mevrouw, dat
Jaantje Bo& er is.
Juist, zoo is 't good. Zie je wel,
dat 't goed gaat? Nou ben ik me
vrouw, pas op. Ga achter de deur en
doe not of je deu salon binnenkomt.
Moeders gelaat is weer mevrmnv-
like verwrongen. Jaantje komt bin
nen, met den linkerarm stijf afhan
gend, met de rechtorhand peutert ze
aan liet entre-deux ven het schort.
La-jo schort maar hangen, dat
kan 't niet heipon, zegt moeders na
tuurlijke basstem, en dan met een
piepstem, overdreven vriendelijk
Zoo meissie, bent u Jaantje Bos.
Wat wilde u?
Ik kom over uw dienst praten,
mevrouw.
Zooj kom je op 't advertentie
Kan je al goed werken
Me moeder heeft net me netjea
geleerd... Die strijkt fijn goed, ziet u.
Juust, zegt do basstem. Daar
hebbie 't er al aardig in geflansd. Zie
le nou hoe 't gaat En dan weer
Zoo Jaantje, hèt je moeder 't Je zoo
fijn geleerd? Dan mot Je maar goed
je best doen en kom de volgende week
dan maar.
- Is het zoo gauw afgeloopen.
Misschien niet, maar je moÈ
weg, 't is kwart voor zeven. Zie ja
wel, dat het zal gaan
Och ja, bij umaar als ik" la
zoo'n groot huis ben en dan zoo'n'
vreemde....
Och, klets toch niet. Zet je hoed
op en ga. Weet*je nouw, waar het is?
Ja, Groenegracht, nommer twaalf
Juust, onthoud het goed, 't is net
een dozijn, twee meer dan je lingers.
Heb je een zakdoek in je zak, dat ja
niet met een guotneus slaat
Ja.
Kijk toch niet zoo beteuterd. Wat
mot zoo'n mensch wel denken. Je hoed
goed recht zetten... Zoo, ga nou
maar gauw, anders haal je 't niet on
benneu d'r al geweest.
Jaantje met rammeiende rokken en
looden beeneu op haar eerste dienst-
je uit.
Stijf langs de huizen liep ze, durldn
niemand aan te kijken, hod aan da
straatstoenen wel haar nood willen
klagen. Waarom moest ze toch
zoo'n langen rok aan hebben En dis
pantoffels knepen haai' zoo, en wat
kraakten ze. Waarom moesten die er
met aüo geweld bij Dat hoort zoo,
zei moeder, wat kon 't haar sche
len, dat liet zoo hoorde
En die haren naar de hoogte, zoo'n
kcuden nek kreeg ze er van. En dan,
achter zoo'n meid aanzeulen, zoo'n
laDge gang door naai- den salon. Dat»
in eens in zoo'n verlichte kamer. Wie
weèt wat er nog meer binnen was.-
Misschien wol visite, een hoop defti
ge visite. Daar hadden ze thuis niet
aan gedacht. Wat zouden die men-
schen naar haar kijken, naar haar
natte haren en die schei in liet mid-
deu. En die gekke, lange rok. Was ze
maar dood of een vogel, dan hoefde
ze niet te dienen. Waarom niet eerst
bij nettö burger manschon Wat kou
haar liet eten schelen Moeder kon
gemakkelijk praten, die zat op d'r
stoei en behoefde er niet op uit.
Ze begon, hoe meer ze 't doel na
derde, langzamer te loopeo. Het sloeg
zeven uur. Ze ging een hoek om en
Jaantjo was op de Groenegracht
Nommer twaalf moest ze hebben,
waar was no. twaalf Als 't maar eva
aardige meid was en niet zoo'n feeks.
Zachies zou ze bellen.
Ze stond nu op de stoep van nom
mer twaalf, met de bel in de hand.
„Meissie, wil u zeggen, dat Jaantje
Bos er is?" herhaalde ze nog eens.-
Dan trok ze aan de bel, innerlijk als
met lood op 't hart. J£»n glundere
meid, mot goedig rood gezicht, deed
open. Bedeesd en beverig klonk hei
stemmetje van Jaantje.
Och, kind, kom je soms ook al
om dat dieustje?
Ja, knikte Jaantje.
-r- We bennen al lang voorziend'e
bennen cr wel twintig geweest
Oh I
(N. V. Ct.)
Sodort Paschen was liet onderwerp
„zomerreis" bij de Bunzemann's aan
de urde van den dag. En alle bloed
verwanten en kennissen hielpen!
daarbij. De eene met goede raadge
vingen, een ander met wijze voor
zichtigheid, een derde met sombere
profetieën.
De Bunzemann's waren wel vaker
een heele vacantia uit de stad gc-
weost, naar Tegel, naar Zehlendorf
of Fried nchahagé, naar de voorste
den van Berlijn telden eigenlijk niet
mee, als men van een „reis" sprak.
Dezen keer zou men verder weg
gaan. Dezen keer zou het een echte
badreis worden, naar de zee, naar eea
deftige badplaats, want wat de Ziel-,
leke's konden... dat konden de Bunze
mann's al lang.
Mevrouw Zielleke was een zeer goe
de vriendin van mevrouw Bunze*
mann. Ze hadden haar gemeenschap
pelijk koffickransjo, de mannen wa
ren leden van dezelfde kegelclub en
de kinderen gingen met elkander om.,
Do Ziel leke's waren het vorig jaar
ook aan de Oostzee geweest. Wonde
re dingen vertelden zo van deze vijf
weken. Het had weliswaar een heele
bom geld gekost, inaar men had
daarvoor ook letterlijk „vorstelijk"
gewoond, dicht bij het strand, met
een prachtig uitzicht op de zee.
De Zielleke's bleven dit jaar thui9j
De heer Zielleke, timmerman en met
sel aai-, had dit jaar in eeitder vooiw
steden van Berlijn zelf gebouwd, mem
had nu een tuin en een serre en nu
zou liet toch letterlijk zonde zijn ge
weest uit zulk een Idyllisch verblijf
weg to trekken.
De Bunzemann's hadden geen tuin
en geen balkon. Men tiad daarom be
sloten naar dezelfde badplaats la
gaan, welke de Zielleke's zoo hadden
geroemd. En eenige dagen voor da
vaoantie, toen het lautste koffie,
kransje voor de vacantia werd ge
houden, kwamen ook do vriendinnen
nog eenmaal gezellig bijeen.