BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
f 1.20 PER 8 MAANDEN
OF 10 CENT PER WEEK.
DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
17a Jaargang.
No. 8130
DE ZATERDAGAVOND
HAARLEM'S DAGBLAD KOST
AD MINISTRATIEI QROOTE HOUTSTRAAT
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZUM
ADVERTENTTÊN DOELTREFFEND.
ONZE ANNONCES
Rubriek voor Vrouwen
De wintermode. Taiilenr.
- Costuums. Oud bont als
garneering. Modekleu
ren.
Op het oogenblik heeft de winter
mode haar hoogtepunt bereikt. Men
ziet dagelijks nieuwe toiletten en dito
hoeden, lietgeen haar oorzaak vindt
ln het feit, dat onze modedames
het begin van elk seizoen haair veran
derde en opgeknapte costuums (kra
gen en met het bestellen van nieuwe,
de allerlaatste nouveauté's afwach
ten, onder voorwendsel, daardoor lan
ger in de mode te zijn. Het is echter
maar de vraag of zij. door dien maat
regel in alle opzichten gebaat zijn.
Do hcdendagsche mode toch, Is niet
zéé tiranniek, als men haar wel ver
wijt, hetgeen blijkt uit de verschil
lende modellen, welke alle voor mo
dern gelden.
Als men nu de allerlaatste nouveau
té's accepteert, zonder af te wachten
of dezelve opgang maken, loopt men
steeds de .kans excentriek te zijn,
want het is bekend, dat er r
créaties gebracht worden, welke wei
nig of in het geheel niet inslaan; dus
maakt meu zichzelf slavin der mode.
Eene verstandige vrouw moet daar
om de modes rustig afwachten, doch
ze in geen geval voou'uit loepen, noch
in toepassing brengen zoodra ze ver
schijnen.
Alleen rijke vrouwen kunnen de
mode in al hare copricea volgen, om
dat liet er voor haar niet op aan
komt, iets aan to schaffen, dat ze
weinig of in het geheel niet dragen.
De élégante wouw, die over be
scheiden middelen beschikt moet
slechts op uit zijn, nimmer iets aan
te schaffen dat al te veel de aandacht
trekt door originaliteit v-an model of
opvallende kleur; zij zal hare klee
deren dan vrij wel kunnen afdragen.
De tailleur-costuums blijven nog
steeds de mode beheerschen, voor
zoover daar sprake is van straattoilet
ten. In de morgenuren draagt men de
z.g. kleine tailleurs van serge of che
viot zonder garnituur, ook de zeer
praktische Engelse he stoffen komen
hiervoor in aanmerking. De jacquet
ten worden dan ook tamelijk wijd en
half lang genomen, terwijl er geen
andere knoopen aan zijn, dan die
welke voor sluiting gebruikt worden.
Voor gekleede tailleurs, maakt
men gebruik van al wat er in passe-
menterieën gebracht wordt als: ga
lons, tres, franje, knoopen, soutache,
enz. Een gekleede mantel, waarop
twee drie honderd meter tres ge
naaid is, is volstrekt geen zeldzaam
heid. De eigenlijke lengte der jacquet
ten zag ik nimmer zoo twijfelachtig,
als dit jaar. Sommige toonaangeven
de Fransche huizen lanceeren het
korte jacquet, andere het half lange,
weer andere den langen mantel.
De richting der mode wijst op het
verkorten der mantels. Zoolang
echter nog in alle lengten gefabri
ceerd worden, kon iedere vrouw dat
gene kiezen, wat haar figuur op het
voordeeligst doet uitkomen.
gestalten zijn met de kortere model
len het best af, doch de kleine vrouw
tjes moeten niet aarzelen zich den
langen mantel te kiezen.
Wat de kleuren betreft is er veel
veranderd. Het bruin en de kaki-
kleur, welke nuancen in den
loopen zomer tot de grootste nouveau
té's behoorden, zijn van het tooneel
verdwenen. Daarvoor in plaats ziet
men thans: violet, groen, marine,
granaat, raven-blauw, ja zelfs zwart.
Voor het a.s. voorjaar bedreigt
ons met diverse roods tinten, hier
over later.
De grootste chic voor tailleur-cos-
'tuums is gelegen in het fluweel; en
wie zich deze uitgave kan verqprlo-
ven, raad ik aan het Engelsch fluweel
te nemen, dat alhoewel niet geheel
van zijde, uiterst solide in het dra
gen Is en ongeveer twee gulden 50 per
meter kost.
Vrouwen, die nog in het bezit zijn
van bontranden kunnen die uitste
kend te pas brengen voor mantelkra
gen en mouw-opslagen, het is zelfs
zéér chic, het bont langs den gehee-
len onderrand van den mantel te
garneeren. Men vergete niet, dat half
versleten boa's uitstekend voor .gar
neeringen benut kunnen worden. Ook
op de eenvoudige serge en cheviot
costuums kan men deze bontgarnee-
rlngen toepassen. Zeer mooi staat ma
rine-blauw gegarneerd met vlson of
ekungs, granaat met chinchilla, groen
met vos of persianer. Het verdient
aanbevoling deze bonten kragen en
mouwopslagen mei kleine druk-
knoopen in te richten, zoodat men
den mantel ook zonder bont kan dra
gen.
De hoedmode is eveneens zeer wei
nig exclusief, men brengt groote en
kleine modellen, alhoewel de kleine
re domineeren. De tocque, zonder
eigenlijken rand en met een wijde
antrée, waardoor hij élégant kleedt
geniet de voorkeur. Hij is veelal van
fluweel met bonten rand en cocarde,
roset of aigrette gegarneerd. Ook de
vilten marklesjes zijn wederom zéér
in zwang, behoeven weinig garnee
ring en zijn voo rjonge meisjes een
kleedzaam model.
Overigens komt het er zeer veel op
aan, hoe men den modenren hoed op
zet, het beste is, zich voor den spie
gel te plaatsen en te probeer en, hoe
hij het meest flatteert.
MARIE VAN AMSTEL.
Het Rijke Natuurleven
KERSTPLANTEN.
De tijd der feesten breekt weer aan.
Kerstmis is voor velen synoniem met
huiselijke gezelligheid en op deze da
gen waarop de polsslag van het far
nrilieieven intenser is, volgt dan de
feestelijke viering van de wisseling
des jaars. Een aaneenschakeling van
genoegens, diie bijna ieder lid der
maatschappij smaakt.
Wie echter niet in de algemeene
vreugde deel en, dat zijn de diieren en
planten, die tot veraangenaming of
versiering dienen, dat zijn de gemes
te konijnen, de dito ganzen, dat zijn
ook de zoo Msch gekleurde hulst-
Met, karren en manden tegelijk wor
den de roodgebeste takken en twij
gen naar de bloemistwinkels gebracht
om daar te midden van helkleurige
Poinsettia's en teer getinte kerstrozen
de aandacht der voorbijgangers te
trekken.
Vooral 1909 schijnt een goed hulst
jaar te zijn geweest. Het la merk
waardig, dat een zomer die voor de
meeste menschen zoo ongunstig was,
op heel wat planten zoo .weinig na-
deeligen invloed heeft gehad. Er wa
ren veel noten, er waren veel eikels,
er waren veel peren en met het oog
op het actueele van het geval, er zijn
ook veel hulstbessen.
Reeds in de grijze oudheid was de
hulst een geliefkoosde plant. Men be
schouwde haar als een lieveling der
weergoden, daar deze hun vernieti
gende wapenen niet tegen hen keer
den. De hagel vernielde heele oogsten,
de najaarsstormen ontbladerden de
meeste boomen, de hulst werd be
schermd en bleef ongedeerd staan te
midden der geteisterde boomen
kruiden.
Beschouwen wij dezen groenen
wintervriend meer uit een botanisch
oogpunt, dan verdwijnt wel de naïeve
geheimzinnigheid maar de plant
wordt er ons des te liever om.
De eigenaardige bouw, vooral die
der bladeren is oorzaak van den wei
nigen invloed der weersgesteldheid.
De opperhuidscellen zijn veel stevi
ger dan die van de hoornen wier bla
deren in den winter afvallen. Daar
door krijgt het blad iets leerachtigs,
daardoor krijgt het een weerstands
vermogen, dat het in staat stelt, do
strenge winterkoude en de verzen
gende hitte der hondsdagen te trot-
seeren. In den zomer zijn de bladeren
nagenoeg het eenige sieraad der
plant.
De kleine onooglijke bloemen vallen
weinig op en ware het niet, dat zij in
zoo groote menigte bijeen stonden in
de oksels der bladeren, zeker zouden
ook de bestuivende insecten een be
zoek aan een hulstboom een nutte-
looze bezigheid, een niet gemakkelijk
te verantwoorden tijdverspilling vin
den.
Nu komen zij nog al geregeld op
bezoek om den zoeten nectar te ver
zamelen en om onbewust de bestui
ving tot stand te brengen.
Dat zij hierin zelden falen zien wij
wel aan het groote aantal bessen dat
jaarlijks tot rijpheid komt. De kleur
der vruchten is erg opvallend. Aan
vankelijk zijn ze hard en diiep groen,
maar langzamerhand gaat dit groen
over in het prachtige rood, dat zoo
mooi afsteekt tegen het glanzende
groen der bladeren.
Dit laatste is een botanisch ver
schijnsel. De planten hebben er be
lang bij, dat hun vruchten en zaden
zooveel mogelijk worden verspreid.
Bij de hondstong ln de duinen zijn
het de stekelige aanhangsels van de
zaadhuid, die tot de verspreiding
meewerken en dat deze Inrichting
doelmatig Is heeft ieder, ddo in het
najaar een duinwandeling maakte
vaak genoeg opgemerkt, als zijn klee
ding alsbezaaid was met de harde
grijsbruine vruchtjes. De kokosnoot
heeft een dikko vezellaag om zich
heen, waardoor deze bekende vruch
ten gemakkelijk drijven en zoo naair
andero streken worden gevoerd.
Stekels om de verspreiding te be
vorderen bezitten de hulstbessen niet
en vleugels zooals de vruchten van
den eschdoorn of de zaden der naald-
boomen vertoonen missen zij ten ee-
nenmale. Zoo zouden zij dus niet ge
makkelijk worden meegevoerd door
vogels of zoogdieren, niet gemakkelijk
worden opgeheven door den wind om
op een veel verder gelegen plaats te
worden neergeworpen, daar te ont
kiemen en het aanzijn te geven aan
een nieuwe plant.. Zoo zouden de hul
sten slechts op bepaalde plaatsen in
het wild voorkomen en dit zou op de
verschillende Individu's niet gunstig
werken wat betreft voedselbemachti-
gfng en belichting. Daarom nu is de
roode kleur zoo gunstig voor de plant.
Zij trekt de aandacht van vogels
en menschen, welke laatste niet de
slechtste verspreiders zijn en daar
door is het gebied dezer sympathieke
plant veel uitgebreider.
Gewoonlijk behoudlt de hulst
heestervorm. De takken blijven, door
dat de opperhuid niet na het eerste
jaar door een kurk laag wordt ver
vangen, lang groen waardoor het ge
heel aan frischheid wint. Dat mooie
groen van bladeren en takken zou
voor de plant wel nadeelig kunnen
worden zoo niet. doeltreffende ver
weermiddelen voor de verdediging
zorgden. Deze wapenen zijn de scher
pe stekels, die langs den geheel en
bladrand zijn verspreid. Zij zijn oor
zaak van de gaafheid der plant, zij
schrikken hazen en konijnen af, die
anders in strenge winters graag
zoo'n sappig blad zouden gebruiken.
De stekels zijn dus verweermidde
len en nu is het merkwaardig, dat
het uiterlijk der bladeren verandert,
naarmate de takken waaraan zij zit
ten, hooger zijn geplaatst. De hulsten,
dao het tot den boom vorm hebben ge
bracht loopen weinig gevaar, dat hun
groen door hongerige roovers wordt
vernield. Voor hun bladeren zijn de
stekels overbodig en de hooge takken
hebben dan ook veelal gave bladeren.
Eén vijand is er waartegen geen
stekels baten. Dit is de hulstvlieg
wier maden bij ons alien bekend zijn.
Deze dieren maken zich gangen
onder de doorzichtige opperhuid en
verpoppen zich daarna aan het eind
van zoo'n moeielijk gebaandèn weg.
Bijna geen blad is er dat niet een of
meer dezer diertjes herbergt en wij
zouden ons moeilijk meer een hulst
zonder die eigenaardige kenmerken
kunnen voorstellen. Heel veel last
heeft de plant er niet van. Er blijven
van het blad genoeg stukken over,
om de assimilatie, de zetmeedvormdng
geregeld te doen plaats hebben en do
vruchten worden nooit aangetast. Als
zij tot versiering van. kerstboomen
en wlnkeletalages meewerken zien
wij wel, dat zij gaaf en ongeschon
den zijn, dan merken wij wel dat op
hen de hultsvliegen geen nadeeligen
Invloed hébben gehad.
H. PEUSENS.
De verborgen schat.
Jacob, zeg mij toch, wat gij
daar altijd in den hoek te spitten
hebt; juist door dat gedurige omspit
ten kan het gras er niet groeien. Men
zou zeggen, dat ge iets verborgens in
dien grond zoekt.
Zoo sprak de vroolijke Julia Der-
mance den ouden tuinman toe, die
eene gansch bijzondere voorliefde
scheen te hebben voor zeker hoekje
van den tuin, dat er echter, juist zoo
als het meisje aanmerkte, minder
goed uitzag dan het overige.
Lieve juffrouw, reide de oude,
gij hebt zonder het te weten, de waar
heid gezegd; zoo gij wilt, ga dan hier
op het steenen bankske zitten en ik
zal u Iets verhalen, dat buiten mij
niemand ter wereld weet. Ik ben al
oud, jufflrouw Juliette, en de dood
kan mij leder oogenblik overvallen;
het is dus noodig dat een
andere deelgenoot in het geheim
zij. Ware mijn Thomas hier, dan, Ja
dan zou Ik het hem toevertrouwen;
maar daar het nog eenige maanden
duren kan voordat hij terugkomt, en
daair de tijden zoo ongelukkig zijn,
zal lk alles aan u, die er toch het
meeste belang bij heeft, verhalen.
Na deze lange inleiding zette de
oude zich naast het ongeduldig wach
tende meisje neer en begon:
„Het zal nu wel 60 jaren geleden
zijn, dat uw overgrootvader, dezelfde
die dit huis bouwde, mij op een
nacht kwam wekken. Ik was 20 ja
ren ond en dan slaapt men geruster,
dan wanneer men 80 jaren is. „Ja
cob, zeide bij, ik ken u als een trou
wen, eerlijken jongen, en vrees daar
om niet u iets van het hoogste be
lang toe te vertrouwen; volg mij."
En hij bracht mij in een der kelders;
hier stond eene met een wit kleed
èverdekte tafel en daarop een doods
hoofd, een kruisbeeld en twee bran
dende kaarsen.
„Zweer hier, zeide hij, het geheim
te bewaren, dat ik u toevertrouw.
Ik aarzelde.
Hij vervolgde echter: „Ik geloof dat
gij mij genoeg kent, om te verwach
ten, dat ik u niets ongeoorloofds zou
laten doen. Kom, leg alle vrees ter
zijde, en zeg mij na wat ik u zal voor
zeggen."
„Sidderend en met koud zweet be
dekt gehoorzaamde ik. Vervolgens ge
leidde hij mij dieper in den kelder;
daar stond een groote ijzeren koffer;
mijne handen, juffrouw Julia, wa
ren toen niet zooals nu zwak en mach
teloos. Neen, ik bezat een herkulische
kracht. Met behulp van uw overgroot
vader droeg ik de zware kist weg en
zette haar hier op deze plaats eerst
neer.
„Graaf nu, zeide mijnheer.
„Ik groef een grooten kuil, waar
wij de kist in lieten vallen; vervolgens
weid alles met aaide bedekt, en wij
begaven ons naar de kamer van mijn
heer. „Jacob, zoo sprak hij, (ik heb
alles woord voor woord onthouden,
juffrouw). Jacob, ik ben rijk, zeer
'rijk zelfs, maar ik zie dit niet aan
voor een geluk; steunende oip mijn
rijkdom wil mijn zoon Constant niets
van een ernstig leven weten; als ik er
niet meer ben, zal hij nog meer dan
nu, een lichtzinnig leven leiden; hoort
hij echter, dat ik niets heb nagelaten
dan zal hij waarschijnlijk verande
ren. Hooir dan Jacob, gij zegt hem
niets, tot op het oogenblik dat hij, of
iemand zijner familie, dit hard noo
dig heeft. Ik kan er immers op ver
trouwen, dat het geheim tot dien tijd
in uw hart begraven ligt?
Ik gaf hem nogmaals die ver
zekering; hij stopte mij een paair
goudstukken in de hand, en ik ging
weer naar mijn bed.
Een paar dagen later vond men
den ouden heer werkelijk door een
beroerte getroffen, dood op zijn ka
mer.
Mijnheer Constant, uw grootva
der* was woedend, toen hij geen geld
ontdekte; ik weet niet hoe, maar hij
verlangde van mij dadelijk er meer
van te weten. De jonge heer sloeg en
mishandelde mij, om mij te dwingen,
hem het geheim te openbaren;
ik zweeg. Eindelijk joeg hij mij weg.
Ik vertrok met zekeren heer Terval
naair Amerika, en kwam eerst 20 jaar
later terug.
Mijnheer Constant, God hebbe
zijno ziel/ was overleden, en zijne
vrouw woonde met haar 18-jarigen
zoon, uw papa, juffrouw Julia, op dit
landgoed. Het vermoeden van den ou
den hoer was gegrond geweest. Toen
de heer Constant zag dat hij airm
was, legde hij zich met geestkracht
op het werk toe, deed een vrij goed
huwelijk, kocht eenige woeste gron
den hier in den omtrek, ontgon ze, en
stierf als een welgesteld en alge
meen geacht man. Mevrouw Derrnan-
ce nam mij gaarne weer als tuinman
aan en mijn eerste werk was naar de
plaats om te zien waar de schat ver
borgen was, doch het was zoo veran
derd; vroeger bevonden zich hier
niets dan heikruiden en steenen;
thans was het in een tuintje, dat bij
do tuinmanswoning behoorde, veran
derd.
Dus is die schat hier verbor
gen? vroeg Julia.
Ja, juffrouw, ik ben er zeker
van; 40 jaren lang beb ik den grond
in alle richtingen omgespit; onder
het huis zelfs heb ik gegraven, maar
niet het minste spoor gevonden.
O, Jacob, wat zou dat geld ons
nu te pas komen! Wij hebben zoovele
schulden en in den laatsten tijd, na
papa's dood hebben wij veel, zeer veel
geld verloren.
Dat weet Ik, lieve juffrouw, en
daarom zou ik mijn leven willen ge
ven om het terug te vinden. Uwe
grootmoeder sprak ik er nooit over;
het zou haar slechts onrust baren. Ja,
Ja. t la wel op deze plaats, tien stap
pen van den notenboom, waaronder
wij zitten! O, ik herinner het mij
goed!
Julia keek om zich heen; zij zalen
onder een prachtige boom, die zijne
takken naar alle zijden uitspreidde;
tegenover baar stond het nette, met
klimop begroeide buisje van den ou
den tuinman; links een muur, met
twee kleine vensters, die zich over
een lengte van 30 meters uitstrekte
en bij het hoofdgebouw eindigde. Ach
ter dezen muur bevond zich een twee
de van manshoogte die den aohter-
grond eener serre uitmaakte,
links een zwart hek; de aldus af
gesloten ruimte had, ten hoogste,
eene grootte van 8 meters in het vier
kant.
Gij zegt dat dit alles in uwe af
wezigheid is gebeurd, zeide Julia, zou
het dan mogelijk zijn, dat men toen
den schat gevonden heeft?
Wel mogelijk, juffrouw Julia,
zeker Is het mogelijk, doch onwaar
schijnlijk ook; want mijnheer Con
stant hield het toezicht over 't werk;
't is een onoplosbaar raadsel.
Jacob, ik was eigenlijk hier ge
komen om u te zeggen dat wij van
nacht vertrekken; gisteren hebben do
nevolutionnairen het huis van baron
Kesnier afgebrand, en mijn voogd,
de heer Serval, wil dat wij ons leven
bijtijds zoeken te redden en ons naar
Engeland begeven. Gij zult intus-
schen het huis en alles wat er in is
bewairen; 't is niet veel, dat is waar';
maar toch nog veel te veel om het
zoo maar zonder opzicht te laten.
Vluchten dus; de wijk naar En
geland nemen. Lieve juffrouw, dit is
zeer goed, gij had het eerder moeten
doen; maar hoe zal het gaan met uwe
arme grootmoeder, die geen voet ver
zetten kan?
Ach, Jacob, de goede God
Serval zuilen voor haar zorgen; van
avond om 11 uur vertrekken wij, kom
voor dien tijd nog even bij grootmoe
der. Tot straks.
En het veertienjarige meisje ver
wijderde zich, in gepeins verdiept.
Dien zelfden avond vertrok er een rij
tuig, door den heer Serval bestuurd,
en waarin zich. Julia en hare grootr
moeder bevonden. De 75-jarige vrouw
weende in stilte; aan hare voeten ge
doken, had het meisje angstig bevend
zich neergezet. Het was den ouden
Jacob als ware het huis uitgestorven,
toen hij Julia's vroolijk gezang en
gesnap niet meer hoorde. Spoedig
echter maakte die stille plaats voor
een geweldig rumoer; eene republi-
keinscho bende plunderde het huis,
verwoestte den zorgvuldig aangeleg-
deu tuin, en spaarde niets dan de ar-
metuinierswoning. Daags daaima
kwamen Jacob en Thomas zijn zoon
op die plaats des onheils; zij hadden
bij het eerste gerucht van den overval
de vlucht genomen; hun huisje stond
er nog, ofschoon deerlijk gehavend,
maar de prachtige notenboom lag
omgehouwen op den grond.
Hoe jammer! zeide Thomas.
Het hout zal ons ten minste nog
eenige verwarming in den winter ge
ven, zeide do onder. Haal twee bijlen
en twee spaden Thomas, en laten
wij beginnen de wortels uit te graven
Wie weet...
Zij begonnen ijverig met het zware
werk; reeds menig stuk hout was aan
de aardo ontrukt. Eenige voorbijgan
gers lachten de beide mannen harte
lijk uit, daar zij, terwijl de stam zoo
veel hout opleverde, de wortels toch
uitgroeven. Eensklaps slaakte Tho
mas een kreet.
Vader, riep liij, mijn schop
stuitte tegen iets, dat harder is dan
hout. Hier, voel eens.
De oude verbleekte.
Graaf voort, jongen, graaf voort,
antwoordde hij.
Eindelijk waren de wortels wegge
ruimd, en daar zagen zij eene groote
ijzeren kist en een sleutel hing aan
een daaraan bevestigde ketting.
Dat is die lang gezochte schat,
riep Jacob; hoe komt hij daar, zou
men zeggen.
Hij kwam echter spoedig achter de
waarheid; deze boom was niet die,
welken hij vroeger bad gezien. In zij
ne afwezigheid had men hem omge
hakt en op deze plaats, waar de schat
verscheiden voeten diep onder rustte,
een jong boompje geplant. De grijs
aard steeg in den kuil en opende de
kist met den sleutel.
O, boe prachtig riep Thomas,
terwijl hij een blik van verwondering
op ai dat goud en zilver wierp; jam
mer, dat dit alles zoo lang onder den
grond had gelegen.
Jacob nam er eenige handen vol
goud uit en sloot de kist weer.
WORDEN OPGEMERKT,
.11 Mtffal
Beloof mij, Thomas, zeide hij de
bewaarplaats van dezen schat aaa
niemand dan aan Julia Dermance te
openbaren.
Ik zweer het u vader, antwoord
de Thomas plechtig.
Welnu, bedek deze plaats met
aarde eh plant er een anderen boom
op
Zoo geschiedde het ook. Jacob kocht
met het geld, dat hij van den schat
had afgenomen, het landgoed op; Liet
het hei-stellen eu meubileeren. Zijn
zoon zond hij met een gedeelte van
den schat naar Engeland, waar Me
vrouw Dermance en hare kleindoch
ter aangekomen waren. Do jongen
werd eiken dag verwacht tot groote
vreugde des vaders, want er liepen
velerlei geruchten over den schat in
den omtrek.
Zes maanden dan na den vondst
zat Jacob in een der vertrekken, toen
hij eensklaps pijnlijk verrast werd
door het binnentreden van een ha-
veloozen troep.
Burger, zeide degenen, die er
liet opperhoofd van scheen, in naam
der republiek gelast ik u de plaats
aan te wijzen, waar de schat der bur
geres Dermance begraven ligt.
Wie zijt gij dan? vroeg do be
diende koel.
Charles Aristides, burger-reprf-
senlant van het comité der
Welken aohat bedoelt gij?
Den schat, dio hier op dit land
goed verborgen is.
Welk recht hebt gij om dit te eï-
scben?
Welk recht, kerel! Welk recht?
vraagt gij dit nog? Mevr. Dermance is
eene cidevant, eene uitgewekene, een
aristocraat.
Dat is niet waarl Mevr. Derman
ce, noch iemand van hare familie ié
van adel. Haar schoonvader, echtge
noot en zoon waren grondbezitters,
die het niet eens zeer ruim hadden.
Parbleu; wilt ge wel eens zwij
gen? Wijs den schat aan. De burgeres
Dermance heeft honderdmaal de
guillotine verdiend, al was het alleen
omdat zij dien Terrain verborgen
heeft.
- Gij kimt lang wachten, voor ik
u Iets aanwijs.
Gij weigert dus?
Wel zeker. Mevr. Dermance weet
niets van dien schat af; en ik heb er
niet gedurende zoovele jaren naai* ge
zocht, om u daarvan'gebruik te laten
maken.
- Diable, schreeuwde Aristides,
woedend op den grond stampende,
houdt hem aan en voert hem naar de
gevangenis.
Een andero „sans-culotte" fluister
de hem iets ln 't oor.
- Bij Belzebub, gij hebt gelijk.
Manlius, antwoordde de burger-re
presentant, wij moeten het landgoed
niet verlaten zonder den schat. Bind
hem vast en dan voort naar den tuin.
Jacob was iets bleekev dan gewoon
lijk, doch overigens was niet de min
ste vrees in hem te bespeuren. Weer
loos stond hij daar voor een hoop
door wijn en woede verhitte man
nen.
Wijs ons de plaats aan, bulderde
men van alle kanten.
Neen, luidde het vastbesloten
antwoord.
Denk dat wij u onmiddellijk kun
nen doen sterven.
Mijn leven is in uwe handen,
doch geene macht tor wereld kan mij
dwingen mijn geheim te openbaren.
Wilt gij, zeg spoedig. Ja of neen?
Neen.
Welnu! En de eerbiedwaardige
grijsaard werd door de brooddron
ken menigte naar den tuin gesleept
Half onmachtig en uitgeput sleurden
zij hem voor de tuiniorswoning, en
juist op de plaats waar de schat lag.
Kerel, wilt gij nu bekennen?
Nog eens, zie, de dolken zij* opgehe
ven. En hij sprak waarheid. Twintig
dolken glinsterden in de zon.
Zeg het toch maar, smeekte een
der minst woeeten uit den hoop, gij
zult de helft hebben en redt uw le
ven.
Jacob had geen kracht meer te ant
woorden en schudde slechts ontken
nend met het hoofd.
- Weet gij het niet! vervolgde de
andere.
Ja wel, lk weet het wel, mom
pelde de oude.
Daar dan, eigenzinnige grijskop,
bulderde Manlius en stiet hem den
dolk in de borst.
O God, wees mijn ziel genadig,
zuchtte hij en viel achterover.
Manlius, gilde Aristides, wat
hobt K'j gedaan. Daar hadden we.
geen macht toe. Nu is het geheim