BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD f 1.20 PER 8 MAANDEN OF 10 CENT PER WEEK. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. 17a Jaargang. No. 8130 DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST AD MINISTRATIEI QROOTE HOUTSTRAAT IN HAARLEM'S DAGBLAD ZUM ADVERTENTTÊN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES Rubriek voor Vrouwen De wintermode. Taiilenr. - Costuums. Oud bont als garneering. Modekleu ren. Op het oogenblik heeft de winter mode haar hoogtepunt bereikt. Men ziet dagelijks nieuwe toiletten en dito hoeden, lietgeen haar oorzaak vindt ln het feit, dat onze modedames het begin van elk seizoen haair veran derde en opgeknapte costuums (kra gen en met het bestellen van nieuwe, de allerlaatste nouveauté's afwach ten, onder voorwendsel, daardoor lan ger in de mode te zijn. Het is echter maar de vraag of zij. door dien maat regel in alle opzichten gebaat zijn. Do hcdendagsche mode toch, Is niet zéé tiranniek, als men haar wel ver wijt, hetgeen blijkt uit de verschil lende modellen, welke alle voor mo dern gelden. Als men nu de allerlaatste nouveau té's accepteert, zonder af te wachten of dezelve opgang maken, loopt men steeds de .kans excentriek te zijn, want het is bekend, dat er r créaties gebracht worden, welke wei nig of in het geheel niet inslaan; dus maakt meu zichzelf slavin der mode. Eene verstandige vrouw moet daar om de modes rustig afwachten, doch ze in geen geval voou'uit loepen, noch in toepassing brengen zoodra ze ver schijnen. Alleen rijke vrouwen kunnen de mode in al hare copricea volgen, om dat liet er voor haar niet op aan komt, iets aan to schaffen, dat ze weinig of in het geheel niet dragen. De élégante wouw, die over be scheiden middelen beschikt moet slechts op uit zijn, nimmer iets aan te schaffen dat al te veel de aandacht trekt door originaliteit v-an model of opvallende kleur; zij zal hare klee deren dan vrij wel kunnen afdragen. De tailleur-costuums blijven nog steeds de mode beheerschen, voor zoover daar sprake is van straattoilet ten. In de morgenuren draagt men de z.g. kleine tailleurs van serge of che viot zonder garnituur, ook de zeer praktische Engelse he stoffen komen hiervoor in aanmerking. De jacquet ten worden dan ook tamelijk wijd en half lang genomen, terwijl er geen andere knoopen aan zijn, dan die welke voor sluiting gebruikt worden. Voor gekleede tailleurs, maakt men gebruik van al wat er in passe- menterieën gebracht wordt als: ga lons, tres, franje, knoopen, soutache, enz. Een gekleede mantel, waarop twee drie honderd meter tres ge naaid is, is volstrekt geen zeldzaam heid. De eigenlijke lengte der jacquet ten zag ik nimmer zoo twijfelachtig, als dit jaar. Sommige toonaangeven de Fransche huizen lanceeren het korte jacquet, andere het half lange, weer andere den langen mantel. De richting der mode wijst op het verkorten der mantels. Zoolang echter nog in alle lengten gefabri ceerd worden, kon iedere vrouw dat gene kiezen, wat haar figuur op het voordeeligst doet uitkomen. gestalten zijn met de kortere model len het best af, doch de kleine vrouw tjes moeten niet aarzelen zich den langen mantel te kiezen. Wat de kleuren betreft is er veel veranderd. Het bruin en de kaki- kleur, welke nuancen in den loopen zomer tot de grootste nouveau té's behoorden, zijn van het tooneel verdwenen. Daarvoor in plaats ziet men thans: violet, groen, marine, granaat, raven-blauw, ja zelfs zwart. Voor het a.s. voorjaar bedreigt ons met diverse roods tinten, hier over later. De grootste chic voor tailleur-cos- 'tuums is gelegen in het fluweel; en wie zich deze uitgave kan verqprlo- ven, raad ik aan het Engelsch fluweel te nemen, dat alhoewel niet geheel van zijde, uiterst solide in het dra gen Is en ongeveer twee gulden 50 per meter kost. Vrouwen, die nog in het bezit zijn van bontranden kunnen die uitste kend te pas brengen voor mantelkra gen en mouw-opslagen, het is zelfs zéér chic, het bont langs den gehee- len onderrand van den mantel te garneeren. Men vergete niet, dat half versleten boa's uitstekend voor .gar neeringen benut kunnen worden. Ook op de eenvoudige serge en cheviot costuums kan men deze bontgarnee- rlngen toepassen. Zeer mooi staat ma rine-blauw gegarneerd met vlson of ekungs, granaat met chinchilla, groen met vos of persianer. Het verdient aanbevoling deze bonten kragen en mouwopslagen mei kleine druk- knoopen in te richten, zoodat men den mantel ook zonder bont kan dra gen. De hoedmode is eveneens zeer wei nig exclusief, men brengt groote en kleine modellen, alhoewel de kleine re domineeren. De tocque, zonder eigenlijken rand en met een wijde antrée, waardoor hij élégant kleedt geniet de voorkeur. Hij is veelal van fluweel met bonten rand en cocarde, roset of aigrette gegarneerd. Ook de vilten marklesjes zijn wederom zéér in zwang, behoeven weinig garnee ring en zijn voo rjonge meisjes een kleedzaam model. Overigens komt het er zeer veel op aan, hoe men den modenren hoed op zet, het beste is, zich voor den spie gel te plaatsen en te probeer en, hoe hij het meest flatteert. MARIE VAN AMSTEL. Het Rijke Natuurleven KERSTPLANTEN. De tijd der feesten breekt weer aan. Kerstmis is voor velen synoniem met huiselijke gezelligheid en op deze da gen waarop de polsslag van het far nrilieieven intenser is, volgt dan de feestelijke viering van de wisseling des jaars. Een aaneenschakeling van genoegens, diie bijna ieder lid der maatschappij smaakt. Wie echter niet in de algemeene vreugde deel en, dat zijn de diieren en planten, die tot veraangenaming of versiering dienen, dat zijn de gemes te konijnen, de dito ganzen, dat zijn ook de zoo Msch gekleurde hulst- Met, karren en manden tegelijk wor den de roodgebeste takken en twij gen naar de bloemistwinkels gebracht om daar te midden van helkleurige Poinsettia's en teer getinte kerstrozen de aandacht der voorbijgangers te trekken. Vooral 1909 schijnt een goed hulst jaar te zijn geweest. Het la merk waardig, dat een zomer die voor de meeste menschen zoo ongunstig was, op heel wat planten zoo .weinig na- deeligen invloed heeft gehad. Er wa ren veel noten, er waren veel eikels, er waren veel peren en met het oog op het actueele van het geval, er zijn ook veel hulstbessen. Reeds in de grijze oudheid was de hulst een geliefkoosde plant. Men be schouwde haar als een lieveling der weergoden, daar deze hun vernieti gende wapenen niet tegen hen keer den. De hagel vernielde heele oogsten, de najaarsstormen ontbladerden de meeste boomen, de hulst werd be schermd en bleef ongedeerd staan te midden der geteisterde boomen kruiden. Beschouwen wij dezen groenen wintervriend meer uit een botanisch oogpunt, dan verdwijnt wel de naïeve geheimzinnigheid maar de plant wordt er ons des te liever om. De eigenaardige bouw, vooral die der bladeren is oorzaak van den wei nigen invloed der weersgesteldheid. De opperhuidscellen zijn veel stevi ger dan die van de hoornen wier bla deren in den winter afvallen. Daar door krijgt het blad iets leerachtigs, daardoor krijgt het een weerstands vermogen, dat het in staat stelt, do strenge winterkoude en de verzen gende hitte der hondsdagen te trot- seeren. In den zomer zijn de bladeren nagenoeg het eenige sieraad der plant. De kleine onooglijke bloemen vallen weinig op en ware het niet, dat zij in zoo groote menigte bijeen stonden in de oksels der bladeren, zeker zouden ook de bestuivende insecten een be zoek aan een hulstboom een nutte- looze bezigheid, een niet gemakkelijk te verantwoorden tijdverspilling vin den. Nu komen zij nog al geregeld op bezoek om den zoeten nectar te ver zamelen en om onbewust de bestui ving tot stand te brengen. Dat zij hierin zelden falen zien wij wel aan het groote aantal bessen dat jaarlijks tot rijpheid komt. De kleur der vruchten is erg opvallend. Aan vankelijk zijn ze hard en diiep groen, maar langzamerhand gaat dit groen over in het prachtige rood, dat zoo mooi afsteekt tegen het glanzende groen der bladeren. Dit laatste is een botanisch ver schijnsel. De planten hebben er be lang bij, dat hun vruchten en zaden zooveel mogelijk worden verspreid. Bij de hondstong ln de duinen zijn het de stekelige aanhangsels van de zaadhuid, die tot de verspreiding meewerken en dat deze Inrichting doelmatig Is heeft ieder, ddo in het najaar een duinwandeling maakte vaak genoeg opgemerkt, als zijn klee ding alsbezaaid was met de harde grijsbruine vruchtjes. De kokosnoot heeft een dikko vezellaag om zich heen, waardoor deze bekende vruch ten gemakkelijk drijven en zoo naair andero streken worden gevoerd. Stekels om de verspreiding te be vorderen bezitten de hulstbessen niet en vleugels zooals de vruchten van den eschdoorn of de zaden der naald- boomen vertoonen missen zij ten ee- nenmale. Zoo zouden zij dus niet ge makkelijk worden meegevoerd door vogels of zoogdieren, niet gemakkelijk worden opgeheven door den wind om op een veel verder gelegen plaats te worden neergeworpen, daar te ont kiemen en het aanzijn te geven aan een nieuwe plant.. Zoo zouden de hul sten slechts op bepaalde plaatsen in het wild voorkomen en dit zou op de verschillende Individu's niet gunstig werken wat betreft voedselbemachti- gfng en belichting. Daarom nu is de roode kleur zoo gunstig voor de plant. Zij trekt de aandacht van vogels en menschen, welke laatste niet de slechtste verspreiders zijn en daar door is het gebied dezer sympathieke plant veel uitgebreider. Gewoonlijk behoudlt de hulst heestervorm. De takken blijven, door dat de opperhuid niet na het eerste jaar door een kurk laag wordt ver vangen, lang groen waardoor het ge heel aan frischheid wint. Dat mooie groen van bladeren en takken zou voor de plant wel nadeelig kunnen worden zoo niet. doeltreffende ver weermiddelen voor de verdediging zorgden. Deze wapenen zijn de scher pe stekels, die langs den geheel en bladrand zijn verspreid. Zij zijn oor zaak van de gaafheid der plant, zij schrikken hazen en konijnen af, die anders in strenge winters graag zoo'n sappig blad zouden gebruiken. De stekels zijn dus verweermidde len en nu is het merkwaardig, dat het uiterlijk der bladeren verandert, naarmate de takken waaraan zij zit ten, hooger zijn geplaatst. De hulsten, dao het tot den boom vorm hebben ge bracht loopen weinig gevaar, dat hun groen door hongerige roovers wordt vernield. Voor hun bladeren zijn de stekels overbodig en de hooge takken hebben dan ook veelal gave bladeren. Eén vijand is er waartegen geen stekels baten. Dit is de hulstvlieg wier maden bij ons alien bekend zijn. Deze dieren maken zich gangen onder de doorzichtige opperhuid en verpoppen zich daarna aan het eind van zoo'n moeielijk gebaandèn weg. Bijna geen blad is er dat niet een of meer dezer diertjes herbergt en wij zouden ons moeilijk meer een hulst zonder die eigenaardige kenmerken kunnen voorstellen. Heel veel last heeft de plant er niet van. Er blijven van het blad genoeg stukken over, om de assimilatie, de zetmeedvormdng geregeld te doen plaats hebben en do vruchten worden nooit aangetast. Als zij tot versiering van. kerstboomen en wlnkeletalages meewerken zien wij wel, dat zij gaaf en ongeschon den zijn, dan merken wij wel dat op hen de hultsvliegen geen nadeeligen Invloed hébben gehad. H. PEUSENS. De verborgen schat. Jacob, zeg mij toch, wat gij daar altijd in den hoek te spitten hebt; juist door dat gedurige omspit ten kan het gras er niet groeien. Men zou zeggen, dat ge iets verborgens in dien grond zoekt. Zoo sprak de vroolijke Julia Der- mance den ouden tuinman toe, die eene gansch bijzondere voorliefde scheen te hebben voor zeker hoekje van den tuin, dat er echter, juist zoo als het meisje aanmerkte, minder goed uitzag dan het overige. Lieve juffrouw, reide de oude, gij hebt zonder het te weten, de waar heid gezegd; zoo gij wilt, ga dan hier op het steenen bankske zitten en ik zal u Iets verhalen, dat buiten mij niemand ter wereld weet. Ik ben al oud, jufflrouw Juliette, en de dood kan mij leder oogenblik overvallen; het is dus noodig dat een andere deelgenoot in het geheim zij. Ware mijn Thomas hier, dan, Ja dan zou Ik het hem toevertrouwen; maar daar het nog eenige maanden duren kan voordat hij terugkomt, en daair de tijden zoo ongelukkig zijn, zal lk alles aan u, die er toch het meeste belang bij heeft, verhalen. Na deze lange inleiding zette de oude zich naast het ongeduldig wach tende meisje neer en begon: „Het zal nu wel 60 jaren geleden zijn, dat uw overgrootvader, dezelfde die dit huis bouwde, mij op een nacht kwam wekken. Ik was 20 ja ren ond en dan slaapt men geruster, dan wanneer men 80 jaren is. „Ja cob, zeide bij, ik ken u als een trou wen, eerlijken jongen, en vrees daar om niet u iets van het hoogste be lang toe te vertrouwen; volg mij." En hij bracht mij in een der kelders; hier stond eene met een wit kleed èverdekte tafel en daarop een doods hoofd, een kruisbeeld en twee bran dende kaarsen. „Zweer hier, zeide hij, het geheim te bewaren, dat ik u toevertrouw. Ik aarzelde. Hij vervolgde echter: „Ik geloof dat gij mij genoeg kent, om te verwach ten, dat ik u niets ongeoorloofds zou laten doen. Kom, leg alle vrees ter zijde, en zeg mij na wat ik u zal voor zeggen." „Sidderend en met koud zweet be dekt gehoorzaamde ik. Vervolgens ge leidde hij mij dieper in den kelder; daar stond een groote ijzeren koffer; mijne handen, juffrouw Julia, wa ren toen niet zooals nu zwak en mach teloos. Neen, ik bezat een herkulische kracht. Met behulp van uw overgroot vader droeg ik de zware kist weg en zette haar hier op deze plaats eerst neer. „Graaf nu, zeide mijnheer. „Ik groef een grooten kuil, waar wij de kist in lieten vallen; vervolgens weid alles met aaide bedekt, en wij begaven ons naar de kamer van mijn heer. „Jacob, zoo sprak hij, (ik heb alles woord voor woord onthouden, juffrouw). Jacob, ik ben rijk, zeer 'rijk zelfs, maar ik zie dit niet aan voor een geluk; steunende oip mijn rijkdom wil mijn zoon Constant niets van een ernstig leven weten; als ik er niet meer ben, zal hij nog meer dan nu, een lichtzinnig leven leiden; hoort hij echter, dat ik niets heb nagelaten dan zal hij waarschijnlijk verande ren. Hooir dan Jacob, gij zegt hem niets, tot op het oogenblik dat hij, of iemand zijner familie, dit hard noo dig heeft. Ik kan er immers op ver trouwen, dat het geheim tot dien tijd in uw hart begraven ligt? Ik gaf hem nogmaals die ver zekering; hij stopte mij een paair goudstukken in de hand, en ik ging weer naar mijn bed. Een paar dagen later vond men den ouden heer werkelijk door een beroerte getroffen, dood op zijn ka mer. Mijnheer Constant, uw grootva der* was woedend, toen hij geen geld ontdekte; ik weet niet hoe, maar hij verlangde van mij dadelijk er meer van te weten. De jonge heer sloeg en mishandelde mij, om mij te dwingen, hem het geheim te openbaren; ik zweeg. Eindelijk joeg hij mij weg. Ik vertrok met zekeren heer Terval naair Amerika, en kwam eerst 20 jaar later terug. Mijnheer Constant, God hebbe zijno ziel/ was overleden, en zijne vrouw woonde met haar 18-jarigen zoon, uw papa, juffrouw Julia, op dit landgoed. Het vermoeden van den ou den hoer was gegrond geweest. Toen de heer Constant zag dat hij airm was, legde hij zich met geestkracht op het werk toe, deed een vrij goed huwelijk, kocht eenige woeste gron den hier in den omtrek, ontgon ze, en stierf als een welgesteld en alge meen geacht man. Mevrouw Derrnan- ce nam mij gaarne weer als tuinman aan en mijn eerste werk was naar de plaats om te zien waar de schat ver borgen was, doch het was zoo veran derd; vroeger bevonden zich hier niets dan heikruiden en steenen; thans was het in een tuintje, dat bij do tuinmanswoning behoorde, veran derd. Dus is die schat hier verbor gen? vroeg Julia. Ja, juffrouw, ik ben er zeker van; 40 jaren lang beb ik den grond in alle richtingen omgespit; onder het huis zelfs heb ik gegraven, maar niet het minste spoor gevonden. O, Jacob, wat zou dat geld ons nu te pas komen! Wij hebben zoovele schulden en in den laatsten tijd, na papa's dood hebben wij veel, zeer veel geld verloren. Dat weet Ik, lieve juffrouw, en daarom zou ik mijn leven willen ge ven om het terug te vinden. Uwe grootmoeder sprak ik er nooit over; het zou haar slechts onrust baren. Ja, Ja. t la wel op deze plaats, tien stap pen van den notenboom, waaronder wij zitten! O, ik herinner het mij goed! Julia keek om zich heen; zij zalen onder een prachtige boom, die zijne takken naar alle zijden uitspreidde; tegenover baar stond het nette, met klimop begroeide buisje van den ou den tuinman; links een muur, met twee kleine vensters, die zich over een lengte van 30 meters uitstrekte en bij het hoofdgebouw eindigde. Ach ter dezen muur bevond zich een twee de van manshoogte die den aohter- grond eener serre uitmaakte, links een zwart hek; de aldus af gesloten ruimte had, ten hoogste, eene grootte van 8 meters in het vier kant. Gij zegt dat dit alles in uwe af wezigheid is gebeurd, zeide Julia, zou het dan mogelijk zijn, dat men toen den schat gevonden heeft? Wel mogelijk, juffrouw Julia, zeker Is het mogelijk, doch onwaar schijnlijk ook; want mijnheer Con stant hield het toezicht over 't werk; 't is een onoplosbaar raadsel. Jacob, ik was eigenlijk hier ge komen om u te zeggen dat wij van nacht vertrekken; gisteren hebben do nevolutionnairen het huis van baron Kesnier afgebrand, en mijn voogd, de heer Serval, wil dat wij ons leven bijtijds zoeken te redden en ons naar Engeland begeven. Gij zult intus- schen het huis en alles wat er in is bewairen; 't is niet veel, dat is waar'; maar toch nog veel te veel om het zoo maar zonder opzicht te laten. Vluchten dus; de wijk naar En geland nemen. Lieve juffrouw, dit is zeer goed, gij had het eerder moeten doen; maar hoe zal het gaan met uwe arme grootmoeder, die geen voet ver zetten kan? Ach, Jacob, de goede God Serval zuilen voor haar zorgen; van avond om 11 uur vertrekken wij, kom voor dien tijd nog even bij grootmoe der. Tot straks. En het veertienjarige meisje ver wijderde zich, in gepeins verdiept. Dien zelfden avond vertrok er een rij tuig, door den heer Serval bestuurd, en waarin zich. Julia en hare grootr moeder bevonden. De 75-jarige vrouw weende in stilte; aan hare voeten ge doken, had het meisje angstig bevend zich neergezet. Het was den ouden Jacob als ware het huis uitgestorven, toen hij Julia's vroolijk gezang en gesnap niet meer hoorde. Spoedig echter maakte die stille plaats voor een geweldig rumoer; eene republi- keinscho bende plunderde het huis, verwoestte den zorgvuldig aangeleg- deu tuin, en spaarde niets dan de ar- metuinierswoning. Daags daaima kwamen Jacob en Thomas zijn zoon op die plaats des onheils; zij hadden bij het eerste gerucht van den overval de vlucht genomen; hun huisje stond er nog, ofschoon deerlijk gehavend, maar de prachtige notenboom lag omgehouwen op den grond. Hoe jammer! zeide Thomas. Het hout zal ons ten minste nog eenige verwarming in den winter ge ven, zeide do onder. Haal twee bijlen en twee spaden Thomas, en laten wij beginnen de wortels uit te graven Wie weet... Zij begonnen ijverig met het zware werk; reeds menig stuk hout was aan de aardo ontrukt. Eenige voorbijgan gers lachten de beide mannen harte lijk uit, daar zij, terwijl de stam zoo veel hout opleverde, de wortels toch uitgroeven. Eensklaps slaakte Tho mas een kreet. Vader, riep liij, mijn schop stuitte tegen iets, dat harder is dan hout. Hier, voel eens. De oude verbleekte. Graaf voort, jongen, graaf voort, antwoordde hij. Eindelijk waren de wortels wegge ruimd, en daar zagen zij eene groote ijzeren kist en een sleutel hing aan een daaraan bevestigde ketting. Dat is die lang gezochte schat, riep Jacob; hoe komt hij daar, zou men zeggen. Hij kwam echter spoedig achter de waarheid; deze boom was niet die, welken hij vroeger bad gezien. In zij ne afwezigheid had men hem omge hakt en op deze plaats, waar de schat verscheiden voeten diep onder rustte, een jong boompje geplant. De grijs aard steeg in den kuil en opende de kist met den sleutel. O, boe prachtig riep Thomas, terwijl hij een blik van verwondering op ai dat goud en zilver wierp; jam mer, dat dit alles zoo lang onder den grond had gelegen. Jacob nam er eenige handen vol goud uit en sloot de kist weer. WORDEN OPGEMERKT, .11 Mtffal Beloof mij, Thomas, zeide hij de bewaarplaats van dezen schat aaa niemand dan aan Julia Dermance te openbaren. Ik zweer het u vader, antwoord de Thomas plechtig. Welnu, bedek deze plaats met aarde eh plant er een anderen boom op Zoo geschiedde het ook. Jacob kocht met het geld, dat hij van den schat had afgenomen, het landgoed op; Liet het hei-stellen eu meubileeren. Zijn zoon zond hij met een gedeelte van den schat naar Engeland, waar Me vrouw Dermance en hare kleindoch ter aangekomen waren. Do jongen werd eiken dag verwacht tot groote vreugde des vaders, want er liepen velerlei geruchten over den schat in den omtrek. Zes maanden dan na den vondst zat Jacob in een der vertrekken, toen hij eensklaps pijnlijk verrast werd door het binnentreden van een ha- veloozen troep. Burger, zeide degenen, die er liet opperhoofd van scheen, in naam der republiek gelast ik u de plaats aan te wijzen, waar de schat der bur geres Dermance begraven ligt. Wie zijt gij dan? vroeg do be diende koel. Charles Aristides, burger-reprf- senlant van het comité der Welken aohat bedoelt gij? Den schat, dio hier op dit land goed verborgen is. Welk recht hebt gij om dit te eï- scben? Welk recht, kerel! Welk recht? vraagt gij dit nog? Mevr. Dermance is eene cidevant, eene uitgewekene, een aristocraat. Dat is niet waarl Mevr. Derman ce, noch iemand van hare familie ié van adel. Haar schoonvader, echtge noot en zoon waren grondbezitters, die het niet eens zeer ruim hadden. Parbleu; wilt ge wel eens zwij gen? Wijs den schat aan. De burgeres Dermance heeft honderdmaal de guillotine verdiend, al was het alleen omdat zij dien Terrain verborgen heeft. - Gij kimt lang wachten, voor ik u Iets aanwijs. Gij weigert dus? Wel zeker. Mevr. Dermance weet niets van dien schat af; en ik heb er niet gedurende zoovele jaren naai* ge zocht, om u daarvan'gebruik te laten maken. - Diable, schreeuwde Aristides, woedend op den grond stampende, houdt hem aan en voert hem naar de gevangenis. Een andero „sans-culotte" fluister de hem iets ln 't oor. - Bij Belzebub, gij hebt gelijk. Manlius, antwoordde de burger-re presentant, wij moeten het landgoed niet verlaten zonder den schat. Bind hem vast en dan voort naar den tuin. Jacob was iets bleekev dan gewoon lijk, doch overigens was niet de min ste vrees in hem te bespeuren. Weer loos stond hij daar voor een hoop door wijn en woede verhitte man nen. Wijs ons de plaats aan, bulderde men van alle kanten. Neen, luidde het vastbesloten antwoord. Denk dat wij u onmiddellijk kun nen doen sterven. Mijn leven is in uwe handen, doch geene macht tor wereld kan mij dwingen mijn geheim te openbaren. Wilt gij, zeg spoedig. Ja of neen? Neen. Welnu! En de eerbiedwaardige grijsaard werd door de brooddron ken menigte naar den tuin gesleept Half onmachtig en uitgeput sleurden zij hem voor de tuiniorswoning, en juist op de plaats waar de schat lag. Kerel, wilt gij nu bekennen? Nog eens, zie, de dolken zij* opgehe ven. En hij sprak waarheid. Twintig dolken glinsterden in de zon. Zeg het toch maar, smeekte een der minst woeeten uit den hoop, gij zult de helft hebben en redt uw le ven. Jacob had geen kracht meer te ant woorden en schudde slechts ontken nend met het hoofd. - Weet gij het niet! vervolgde de andere. Ja wel, lk weet het wel, mom pelde de oude. Daar dan, eigenzinnige grijskop, bulderde Manlius en stiet hem den dolk in de borst. O God, wees mijn ziel genadig, zuchtte hij en viel achterover. Manlius, gilde Aristides, wat hobt K'j gedaan. Daar hadden we. geen macht toe. Nu is het geheim

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1909 | | pagina 11