voor eeuwig met hem begraven.
Hij is dood en voorgoed ook,
lachte de onmensch, terwijl hij het
lichaam een schop gaf. Hij is ten
minste voor zijn koppigheid gestraft.
Langzamerhand namen zij den te
rugtocht aan.
Ongeveer een uur na het gebeurde
keerde Thomas in de woning terug.
Angstig zocht hij zijn vader, in alle
kamers, maar tevergeefs. Pijnlijk
Iroepemd, begaf hij zich naar den
tuin, en wie beschrijft zijn schrik,
toen hij den grijsaard in zijn bloed
badend vond.
Vader, vader, snikte hij en kniel
de bij hem neder; moet ik u zoo te
rugvinden?
Jacob opende de oogen.
Hebt gij...- 't haar... gegeven?
Vroeg hij.
Ja, lieive vader.
Ik sterf... voor... dat geheim.
Verwijder... u... en... liever... het
le...ven ge...ven dan... den eed... bre
ken... eed...breken.
Zijn hoofd viel op Thomas schou
der, en weinige oogenbliklcen later
was de trouwe dienaar niet meer.
Zijn zoon begroef het lijk in een
hoekje van den kleinen tuin en
plaatste er een eenvoudig kruis op.
Vervolgens vertrok hij van daar en
nlemond hoorde ooit ra-eer van den
Jongeling spreken. De oude vrouwen
verhaalden dat gedurende stormach
tige nachten, de geest des grijsaards
ïn den tuin zweefde; niemand durf
de meer een voet in het landgoed zet
ten, vooral nadat de woeste Manlius
op eene noodlottige wijze om het le
ven gekomen was.
Eindelijk, na 9 of 10 Jaren, zag men
Thomas weer verschijnen. Hij liet
den tuin in behoorlijke orde brengen,
de zalen met het prachtigste huis
rad vullen, stallingen en boerderijen
bouwen; in één woord, hij handelde
als iemand, die over duizenden te be
schikken had. De dorpelingen braken
er te vergeefs hun hoofd mede, toen
op zekeren schoonen zomermorgen 'n
reiskoets voor de deur stil hield. M.
Serval, Julia Dermance, thans mevr.
de Bissy, en haar echtgenoot stapten
sr uit. Thomas wachtte hen op en ge
leidde hen door de smaakvol gemeu
belde vertrekken naar de giroote zaal
In het raidden op het prachtige tapijt
stond een ijzeren kist.
Mevrouw, zeide Thomas, ziehier
wit er is overgebleven van den schat
waar mijn zalige vader zijn leven
voor opofferde. Aan de herstelling
van den woning heb lk veel ten koste
gelegd, maar er blijft nog veel meer
over.
Uw vader! waar is zijn graf?
vroeg Julia levendig, zonder zelfs op
de kist een blik te werpen.
Niet ver van de plaats, waai' de
«chat begraven lag; op zijn gelief
koosd plekje.
Welnu, mijn vriend, vervolgde
de jonge vrouw, haren arm tusschen
dien haars echtgenoots stekende, wij
moeten zijn graf een bezoek brengen
en voor hem bidden, dit is onze eerste
plicht.
Gij hebt gelijk, lieve Julia, bege
ven wij ons daarheen.
Serval en Thomas volgden het jon
ge echtpaar.
Alle vier knielden zij voor het ne
derige kruis van het graf neer, en
stortten er een hartelijk gebed. „Wij
moeten hier een schoon gedenkteeken,
doen plaatsen" meende Serval.
Ongetwijfeld, antwoordde de Bis
sy, 't is het eenigste dat wij voo-r de
nagedachtenis van den braven man,
die voor Julia zijn leven opofferde,
kunnen doen. Wij zullen zijn edele
daad door een sprekend opschrift
vereeuwigen.
Goede edele Jacob, zeide de jon
ge vrouw snikkend, en den ruiker
die op hare borst prijkte losmakend,
legde zij dien op het graf neer.
Tusschen de frissche bloemen lagen
eenige tranen van Julia, en zij schit
terde er ais paarlen van het zuiverste
water.
Zonder twijfel was dit de schoonste
hulde, die men u brengen kon, trou
we Jacobl
Ia verzoeking.
door
J. BUCHHORN.
Het liep tegen het Kerstfeest.. De
dugen waren kort en donker en tus
schen hemel en aarde dwarreide de
sneeuw. Nu en dan kwamen er wel
eens een paar uren, waarin de zon
haar kracht beproefde en haai' stra
len over de met ijs bedekte poelen en
plussen deed glijden maar meest
al bleven die stralen op weg van bo
ven naar beneden steken. Men kon
onder die omstandigheden geen twee
handbreedten van zich af zien, en
wanneer dan een nat-koude wind op
stak en iemand de vlokken 111 de
oogen joeg, stampte aien, hulpeloos-
ais een kind, dal pas kan loopen,
door sneeuw en wind, verblind bijna
en herhaaldelijk kokende van drift.
't was toch ook al te bespottelijk, dat
men op wegen/ waarop men alleen
dacht te loopen, tegen een ander bot
ste en die andere juist de persoon
bleek te zijn, met wien men in de al
lerlaatste plaats in aanraking wensch-
te te komen. Zoo was het ook giste
ren geweest, toen Hannes Ferber naar
bet bosch wilde gaan om naar de
dennen te kijken, die hij dezen win
ter in het geheim dacht weg te halen,
opdat hij ze naar een koopman in
Düsseldoxf zou kunnen brengen.
Vrouw en kinderen zaten voor leege
schotels de zomer en de herfst had
den niet zooals anders werk gebracht
hetwelk het mogelijk maakte een
stuivertje apart te leggen. Aan visch-
vangst was bij deze sombere dagen
niet le denken geweest, en waar hij
pok thans bij de landbouwers in de
buurt aanklopte, niemand was er,
idio gebruik van zijn krachten wensch-
te te masen. „net voigenee voorjaar
zullen we eens zien maar thans
Neen we hebben zelf niets." 't Wmi
maar goed, dat nu en dan Iemand
een paar schoenzolen noodig had, dat
gaf dan een beetje geld en liet ge
brek werd gedwongen in den hoek te
blijven, waarin het reeds met spot
tend leedvermaak zat te grijnzen.
De tijden waren slecht dat was
geen phrase meer ze waren wer
kelijk slecht, en wie zooals hij van de
hand in den tand moest leven,
zooals hij van huis uit boerenknecht
was, die in hoofdzaak op het warme
jaargetijde was aangewezen, gevoel
de dat dubbel.
F.en dozijn regelmatig gegroeide
denneboomen slechts, en de op
brengst er van, zou voldoende zijn om
hem en de zijnen een goed deel van
den harden winter dooi- te helpen.
Een dozijn of twee. Als zijn vuist een
maal in beweging was gekomen, was
er niet zoo spoedig houden aan. Zijn
spieren waren stevig en zijn krachten
klemden zich aan de eischen van den
dag. Hij moest zorgen, dat er geLd
kwam ging het niet op een eerlijke
manier, dan moest het alles bedek
kende duister van den nacht dienst
doen, waarin immers zooveel
beurde, wat het heldere daglicht niet
mocht zien. En zoo wilde hij dan,
zoodra de avond viel, naar het bosch
om zijn heimelijk werk te beginnen.
„En als de boschwachter je nu
eens bij dat werk snapt?" fluisterde
een stem in zijn binnenste. „Dan ben
je zeker, dat je een paai' maanden de
gevangenis ingaat." Hij knarste op de
tanden bij de gedachte, dat hij dien
zou kunnen ontmoeten. Dat was er
zoo een, d'e naar de letter der wet
deed, die geen medelijden met zijn
medemenschen had en die onver
murwbaar was, evenals de harde be
palingen der wet, waarnaar ze in
Düsseldorf vonnisten.
Geen wonder dus, dat men in die
streek langs den Rijn, waar hij het
opzicht had, een gloeienden haat te
gen hem koesterde geen wonder, dat
er in het uitgestrekte bosch reeds her-
haaldelijk ernstige worstelingen tus
schen den bosch wachter en iemand,
die plotseling door hem overrompeld
werd, hadden plaats geluid. Maar
hardvochtig en onvermurwbaar kon
Hannes ook zijn, en wee den ander,
wanneer die het eens met hem te
kwaad kreeg Wee hem I De drom
mel zou hem halen, hij zou niet lang
aarzelen en.... Wat veegde de sneeuw
storm over de vlakte, die tusschen het
geheel als in een deken gehulde dorp
en het woud lag
In dezen nacht zou geen sterveling
die niet door den nood of den plicht
gedrongen werd den strijd met de ele
menten aanvaarden, zijn warm ver
trek verlaten. Zoo kon Hans Ferber
dus hopen, dat hij.... Daar vernam
hij uit de laagte in het veld, waar
door de dam liep, dien men tot be
scherming tegen de vijandige wate
ten had opgeworpen en waarop hij
zijn doel tegemoet streefde, een lang
gerekt gejammer, dat nu en dan door
een akelig „help, help werd afge
broken. Daar moest iemand van den
weg geraakt en naar beneden gestort
zijn. Maar wie Wie had thans in
deze streek iets te zoeken, waar geen
huis stond en geen verbindingsweg
tusschen twee dorpen was? Iemand
als hij, wieijs hart vol booze gedach
ten was
„Vervloekt!" klonk het daar lui
der in zijn oor. „Is daar iemand?
Helpt mij dan toch, wie ge ook zijt!"
Hannes Ferber deinsde achteruit.
Dat was immers de boschwachter. Er
was geen twijfel aan. Hij kende de
stem maar ai te goed. Hoe menig
scheldwoord had - hij hem toegeroe
pen, hoe menige vloek op zijn wegge
worpen Hoe dikwijls had hij hem
gedreigd „als ik je eenmaal snap,
kerel, je komt niet onder een half
jaar vrij ouder een jaar niet
Thans behoefde hij hem daar maar te
laten liggen en verder te gaan om de
dennen te vellen die deed hem de
zen nacht geen kwaad.
Hahaha En hij zou hem ook mor
gennacht en overmorgennacht geen
kwaad doen. Want de sneeuw met
haar dichte vlokken zou hem toedek
ken en de vorst, die over 't land ging,
zou het hare doen om hem koud en
stijf te maken
Hans Ferber keek achterom naar
het dorp. Geen licht was te zien,
geeu geluid drong door den sneeuw-
wand, d'e tusschen hier en daar
stond....
„Helpt mij dan toch om de wille
van de hemelsche barmhartigheid 1"
klonk het weer tot hem naar boven.
Maar hij deed, alsof hij was in de
ooreu had, en schreed verder.
Zijn vrouw en zijn kinderen riepen
om brood en zochten naar wat vuur
om de verstijfde handen te warmen...
Waarom zou hij met andere raen-
schen medelijden hebben had er wel
ooit iemand medelijden met hem ge
had Neen
Hij voelde, hoe hem het bloed plot
seling naar de wangen schoot, ja,
toch, éénmaal had iemand gevoeld,
wat hij gevoelde.
Dat was geweest, toen hij in een
uur van wanhoop zich zeiven had be-
heerscht en den boschwachter had op
gezocht om hem te vragen, dat hij
hem als tijdelijken arbeider zou aan
nemen voor 't rooien van boomen,
voor het sprokkelen van hout of voor
een van de vele andere bezigheden,
welke aan zijn dienst verbonden wa
ren en die hij alleen te vergeven" had.
Maar de boschwachter had valsch ge
lachen hem zou hij helpen, hem,
in wien de strooper als 't ware gebo
ren was Hij moest maken, dat hij
weg kwam, en het heem verlaten, an
ders zou hij de honden losmaken en
ze op hem aanhitsen. En Hannes had
daar gestaan met rollende oogen en
krampachtig in elkaar geklemde
handen. Hij had zich graag op den
beambte geworpen om hem te wur
gen, maai' diens spottende blik had
hem meer tot zelfbeheersching ge
dwongen dan de honden of de loop
van een geweer gedaan zouden heb
ben... En zwijgend was hij heenge
gaan. Toen was hem iets achterna
gekomen en toen hij zich omkeerde,
zag hij een vreesachtig kindergezicht-
jl voor zich en 'n kleine meisjeshand
had zich in zijn ruwe rechter gescho
ven en een fijn stemmetje had tot hem
gezegd „Niet boos zijn. Hannes, va
der is au eenmaal zoo
Toen had hij de dunne vingertjes
genomen en ze behoedzaam gedrukt
en daarop was hij snel weggeloopen.
opdat het Kina de tranen niet zou
zien, welke het eerste medelijden, dat
men hem betoonde, hem ontlokte....
Hij bleef staai^ want het ademhalen
viel hem moeilijk en dikke zweetdrup
pels stonden op zijn voorhoofd. Als
men nu morgeD deze kleine haar va
der thuis hraoht, stijf en koud en
dood. Em hij, Hannes F.erber, moest
erkennen, dat hij de moordenaar van
dezen man was! Bahl Moordenaar!
Was hij een moordenaar? Hij had
den boschwachter niet in storm en
duisternis gejaagd, hij had hem niet
van den dam naar beneden gestoo-
ten, zoodat hij een voet had gebreke:
hij niet 1 En toch was hij een
moordenaar, want hij was den ge
kwetste niet te hulp gekomen en had
geen hulp gehaald. En zijn vrouw en
kinderen Hun honger en gebrek
Eensklaps was het hem, alsof hij e
fijn stemmetje aan zijn oor had hoo-
ren zeggen „Niet boos zijn, Hannes,
vader is nu eenmaal zoo I"
En hij klemde de tanden op elkaar,
zoodat men het knarsen in de stilte
van den nacht kon hooran, en hij
keerde op zijn weg terug. Maar hij
hoorde geen geluid meer, geen ge
kreun en geen geroep om hulp. Het
werd hem beurtelings rood en zwart
voor de oogen en zijn longen werkten
als een blaasbalg. Nu het goede in
hem de overwinning had behaald,
was hij met eiken vezel van zijn li
chaam bij zijn reddingswerk. Hij be
gon voorzichtig bij den dam neer te
klauteren, maar hoe voorzichtig hij
ook was, hij gleed toch uit en kwam
met een barden smak beneden te
recht, ofschoon sneeuwmassa's hem
bedekten.
Na een poosje stond hij op en schoof
voetje voor voetje langs den dam
plotseling stiet hij tegen iets zachts,
warms hij had den boschwachter ge
vonden hij ademde nog, al was het
dan ook met lange tusschenpoozen.
Wat was dat een werk om den half
verstijfde tegen den dam op te slee
pen Hannes had reeds heel wat zwa
re lasten gedragen, maar deze man
scheen met tegenwichten bezwaard,
welke met al zijn pogingen spotten.
Eindelijk Hij moest eerst een weinig
uitblazen en nieuwe krachten verza
melen toen tilde hij hem met een
zwaai op zijn rug en sloeg hijgende
den weg naar het dorp in.
Hij kwam slechts heel langzaam
vooruit en de nacht lag reeds over het
dorp, toen hij de eerste hutten be
reikte. Dadelijk links woonde de dok
ter dien trommelde hij het bed uit,
vertelde hem inderhaast, wat er aan
de hand was, en waggelde toen naar
de woning van den boschwachter.
Juist toen hij over den drempel
trad, zakte hij onder het gewicht, dat
liij een uur had gedragen, ineen en
werd bewusteloos.
Op den morgen van den derden dag
trad de bosch wachter bij Hannes Fer
ber binnen. Die keek nauwelijks op.
„Nu, de hand kun je mij toch wel
geven
„Als u daaraan wat gelegen ligt,
waarom niet
En zoo legden de beide mannen, die
vijandig tegenover elkander hadden
gestaan, zoolang ze elkaar kenden, de
handen in elkaar. Geen woord van
dankbaarheid of iets dergelijks werd
gehoord.
,,Ik heb daar buiten in 't bosch nog
een paai' perceelen te vellen je
zoudt niij kunnen helpen 't geeft
per dag drie mark en vrij morgen- en
avondbrood en hout voor brand
thuis
,,'t Is goed", antwoordde Hannes
Ferber, zette zijn muts op, legde zijn
bijl over don schouder en ging naast
den bosch wachter over den dam naax
het verafgelegen bosch,
(N. v. 't N.)
Het verhuurkantoor.
Aan een huis in eeai der drukste
straten prikkelde sinds lang een geel
biljet mijn nieuwsgierigheid. Ik
dacht eerst, dat het een nieuw bios
cooptheater was; maar het bleek een
bureau te zijn, waar aan dienstmeis
jes kosteloos een betrekking werd be
zorgd.
Het viel mij in, dat ik hier wel. iets
kon leereu, en ik volgde een stevige
(Lame, die juist het huis binnen ste
vende en blijkbaar met de lokaliteit
op de hoogte was.
Het ging een trap op, door een
corridor naar een openstaande ka
mer. Mijn onvrijwillige geleidster
had iets zoo energieks in haar' optre
den, dat ik reeds in stilte het arme
schepsel beklaagde, dat zich onder
het juk van die meesteres zou moe
ten buigen.
Ik zag echter in, dat ik mij vergist
had, toen mijn dame door eene van
het personeel der inrichting werd ont
vangen met de woorden:
Is u daar alweer, juffrouw! U
heeft toch gisteren pas uw betrekking
aanvaard'?
De gewaande dame snoof minach
tend.
Dat was geen betrekking: dat
was een hel! Zes dames in pension:
die speelden den heelen dag piano,
en toen ik er bij begon te zingen, had
je het spektakel gaande. Dat was
niks! Is er niets behoorlijks?
Ik zal eens zien, zei de dame van
de inrichting. Maar u moet in de
wachtkamer gaan: ik kan het u toch
niet op een presenteerblaadje rond-
reikenl
Toen wendde zij zich beleefd tot
mij
Als 't u belieft, meneer; de salon
is aan het eind van de gang... recht
uit.
Ik kwam in oen groole kameir, ge
meubeld als de salon van een tweede-
rangshotcl. Alle zitgelegenheden wa
ren ingenomen door dames; enkele
spraken met elkaar, andere onder
handelden met de voor haar staande
dienstboden.
Buiten mij was er nog slechts één
hee-r, wien men het kon aanzien, dat
hij getrouwd was. Met het onder
worpen gezicht van een tot levens
langen dwangarbeid veroordeelde
stond hij rechtop aohter den stoel zij
ner betere helft en deed of hij haar
gesprek met het voor haair staande
meisje opmerkzaam volgde. Het jon
ge ding had ©en schijnheilig gezicht
gezet; maar het brutale gezichtje en
het rood-blonde haar verrieden duide
lijk, wat soort persoontje zij was. Ik
kon uit de verte slechte de vtrouw
hooren, die op een onaangenaam ru
wen toon zoo iets zeide als:
Kleedjes kloppen doet mijn
man... de laarzen poetst mijn man...
bij 't mangelen kan mijn man je hel
pen...
Telkens knikte de ongelukkige ach
ter haar stoel heel gehoorzaaam, en 't
meisje mat hem met een snellen,
spottenden blik van haar ondeugende
oogen.
Ten slotte liet zij ook hot masker
van schijnheiligheid vallen en riep
lachend:
Daar moet ik eerst nog eens over
denken. Met zoo'n tweede meid heb
ik nog nooit gediend!
Ik had intusschen een mij bekende
dame ontdekt en ging naar haar toe.
Zij was verdiept in een roman en
groette mij vriendelijk. Op mijn
vraag of zij ook een meid zocht, ant
woordde zij met een diepen zucht:
Ja, al een week. Eiken middag
zit ik hier volle drie uur. Kijk, dit
bo9k heb ik al haast uitgelezen.
Een juffrouw van de Inrichting
kwam ons storen met de vraag, wat
ik verlangde. Ik gaf te verstaan, dat
ik een meid-alleen zocht en kort
daarna stond een stevig kind i
buiten voor mij, wier geheeie uiter
lijk deed vermoeden, dat ze tot dus
ver meer in den koestal dan in de
eet kanier had gewerkt. Zij kon alles,
wat ik verlangde: koken, wasschen,
strijken. Daar ik haar de zaken niet
te licht wilde voorstellen, verklaarde
ik, dat mijn vijf en zeventigjarige
schoonmoeder hij ons inwoonde.
O, met die zal ik 't wel klaarspe
len, antwoordde zij vol zelfvertrou
wen.
Ik vertelde haar, dat die darne erg
nerveus was, en betwijfelde, of zij
voldoende kalm en geruischloos kon
optreden.
Die oude moet dan maar watjes
in de ooren stoppen, luidde haar
voorstel.
Toen informeerde zij, of er ook kin
deren waren.
- Drie! zei ik, en daar ik den af-
schrikkenden indruk dezer mededee-
ling in hare oogen zag weerspiegelen,
zocht ik dien te verzwakken dooie de
toevoeging: maar heele kleintjes.
Het landmeisje schudde het hoofcL
Dan ia het toch niets voor mij.
Oudj 63, daar geef ik niet om; maar
met kinderen gebeurt er zoo licht
iets en dan kom je maar in de nes
ten.
Ik zag in, dat ik te optimistisch
was geweest in mijn opvatting over
dit meisje en besloot, bij een volgen
de wat voorzichtiger te zijn. Ik liet
dus mijn bejaarde schoonmoeder sten
ven, verdonkeremaande het jongste
kind en stuurde de twee andereen
naar school. Toch scheen een plaats,
in mijn huishouding de nu voor mij
staande, ontzettend verdrietig uit
ziende, goed dertigjarige juffer niet
toe te lachen.
Ik zag in, dat ik nog meer moest
doen, en beloofde dus, de wasch bui
tenshuis te geven. Daardoor schoten
we zoo ver op, dat we begonnen over
het loon te onderhandelen. Plotseling
echter stak het meisje den spitsen
neus in de lucht als rook ze onraad.
- Waarom komt u eigenlijk zon
der uw vrouw hier?
Ik bloosde verlegen onder den in-
quisiteursblik, dien zij uit de grijze
oogen op mij richtte.
Mijn vrouw is ongesteld, stotter
de ik.
Een zuur lachje trok om de bleeke
lippen.
O, een zieke vrouw! Dan kan de
meid alles doen en de vrouw nog ver
plegen ook. Daarvoor ben ik te zwak.
De dokter heeft gezegd, dat ik niet te
Yeel van mijn krachten mocht ver
gen; ik moest, mij wat in aoht ne
men.
- Neem u dan in acht! Beterschap!
zoo besloot ik het gesprek.
Ik was nu stouter geworden, wijl
ik inzag, dat ik niet zoo licht vastge
houden zou worden; dus schilderde ik
mijn huishouding als een paradijs
aan het meisje, dat mij vervolgens
werd voorgesteld. Zij zag er uit, of ze
tot een dameekapel behoorde, en ver
spreidde een zoeteJijkeu geur om zich
heen. Ik vreog haar niet, wat zij kon,
ik zag ook haar getuigschriften niet
in; ik liet ditmaal mij zelf uitvragen.
U bewoont een heel huis! Hoe
veel personen'?
Twee; ik en mijn vrouw, en dan
nog een keukenmeid er bij.
Is zij aardig?
Wie... mijn vrouw of de keuken
meid?
Uw vrouw natuurlijk.
Mij bevalt ze heel goed.
Hoe is 't gesteld met den huis
sleutel?
O, dien krijg ik nu en dan, als
het niet te dikwijls voorkomt.
Och,nonsens lk bedoel, of ik voor
mij een huissleutel krijg.
Zeker.
En u heeft heusch geen kinderen?
Nog niet.
Zoo... Zeg, meneer, dan deed u
beter, naar een oude baker of zoo
iets om te zien. Dat is toch niets voor
een jong meisje! Wat durven die lui
tegenwoordig al niet vragen!
Verontwaardigd keerde het knappe
ding mij den rug toe.
De resolute figuur, wier voetspoor
ik gevolgd had om hier binnen te ko-
mn, verliet Juist met rood, verstoord
gezicht een paar schuchtere oude da
metjes. Ze wilde naar de wachtka^-
rner terug keeren, toen ze mij in het
oog kreeg. Ze bleef voor me staan,
grijnsde en vroeg:
Wat zoekt u, meneer, als ik vra
gen mag?
Ik kon niets beters bedenken dan
de meid alleen.
Zij keek naar mijn handen en werd
vriendelijker.
U is vrijgezel?
Ja, helaas...
O, dat is iets voor mijl Ik ben al
eerder bij een heer alleen geweest als
huishoudster. Ik ben heel makkelijk
van humeur en eerlijk als goud.
Ja, maar u zult misschien te
veeleischend zijn.
Volstrekt niet. Ik ben een een
voudig meisje. Ik hecht meer aan
goede behandeling en huiselijk ver
keer.
Zij glimlachte nu zoo zoet als een
oliebol. Ik kreeg 't bepaald benauwd,
en zocht een uitweg.
Ik ben dokter, zei ik.
O Ja? Ik heb eir altijd naar ver
langd, bij een dokter te -komen.
Maar u moet op de telefoon let
ten, de deur openen, instrumenten
schoonhouden en de wachtkamer ve
gen tweemaal daags.
O, dat is niets, dokter! Daarvoor
heb ik handen aan mijn lijf.
Ja... en dan moet u helpen bi]
de operaties, de afgesneden ledema
ten vasthouden en het bloed In de
spreekkamer opdweilen...
Eindelijk had lk de voldoening
haar te zien vetrbleeken. Een oogen-
blik kampte nog 't zelfbewuste lach
je met den walg; dan kreeg de walg
do overhand.
Schei uit! krijschte zij; ik kan
geen bloed zien! Alles... maar dat
niet!
Dan spijt het mij zeer, zei ik be
leefd en ontsnapte door de deur.
Op den corridor werd ik nog vast
gehouden door do juffrouw van de
Inrichting; zij lietreurde dat ik nog
geen keus had gemaakt-, en wilde
mijn adres opschrijven. Ik bedankte
en zei, dat ik liever mijn vrouw zou
sturen. In den grond van mijn hart
echter was ik blij, dat ik dien zwo
ren "gang niet behoefde te vergen van
mij nvrouw, want... Ik heb name
lijk f
DAMRUBR1EK.
HAARLEMSCHE DAMCLUB.
Alle correspondentie deze rubriek
betreffende, gelieve men te richten
aan den heer J. Meijer, Kruisstraat 84.
Telephoon 1543.
Probleem No. 112 van den I-Ieer
JOH. II. BLOM.
Zwart
Wit
47 48 4b
Zwart schijven op 4, 7, 9, 10, 15, 16, 36 en dam op 12.
Wit schijven op 19, 21, 22, 25, 27, 33, 39, 43, 47 en 48.
Probleem No. 113 van den Heer
JOH. H. BLOM.
46 47 48 4b 50
wu
Zwart schijven op 4, 5, 9, 10, 22, 36, en dammen op 2 en 12.
Wit schijven op 11, 20, 25, 26, 33, 39, 40, 42, 44, 45, 47 en 49.
Oplossingen van deze problemen
worden ingewacht aan bovengenoemd
adires, uiterlijk Dinsdag 4 Januari
1910.
Oplossing van probleem No. 108 van
Gaufrès: Wit 18 - 12, 49 - 44, 42 - 37,
- 28, 19 30, 24 2!
Oplossing van probleem No. 109 van
Vardon: Wit 47 - 42, 38 - 32, 32 - 28.
29 - 23, 39 - 33, 34 3, 3 16, 50 - 49.
31 - 27, 16 36!
Goede oplossingen van beide pro
blemen zonden de heeren R. Bouw,
J. Jacobson Azn., D. G. Koning, W.
j. A. Matla, F .M. v. d. Werff-
Probleem met naspel.
Zwart
46
46 47 48 49 60
Wit
Zwart schijven op 8, 12, 17, 18, 19, 21, 24, 40 en dam op 7.
Wit schijven op 28, 80, 32, 34, 37, 39, 49 en dam op 45.
Dit probleem met naspel is reeds
verscheidene jaren oud en van den
bekenden eindspelvervaardiger C.
Blankenaar afkomstig. De afwikke
ling is zeer fraai, waarom wij dan
ook ieder amateur aanraden daaraan
eens zijne krachten te beproeven.
Tot uiterlijk 9 Januari 1910 geven
wij gelegenheid de oplossing In te zen
den.
De Haarleinsclie Damclub houdt
hare bijeenkomsten iederen Maan
dagavond van 8—12 uur in de boven
zaal van Café Suisse, Smedestr. 19,
Ingang naast het café. Liefhebbers
van het Damspel zijn steeds welkom.
De damcursus voor jongelieden
wordt iederen Maandag, des avonds
van 7 tot 8 uur gehouden en is geheel
kosteloos.