voor eeuwig met hem begraven. Hij is dood en voorgoed ook, lachte de onmensch, terwijl hij het lichaam een schop gaf. Hij is ten minste voor zijn koppigheid gestraft. Langzamerhand namen zij den te rugtocht aan. Ongeveer een uur na het gebeurde keerde Thomas in de woning terug. Angstig zocht hij zijn vader, in alle kamers, maar tevergeefs. Pijnlijk Iroepemd, begaf hij zich naar den tuin, en wie beschrijft zijn schrik, toen hij den grijsaard in zijn bloed badend vond. Vader, vader, snikte hij en kniel de bij hem neder; moet ik u zoo te rugvinden? Jacob opende de oogen. Hebt gij...- 't haar... gegeven? Vroeg hij. Ja, lieive vader. Ik sterf... voor... dat geheim. Verwijder... u... en... liever... het le...ven ge...ven dan... den eed... bre ken... eed...breken. Zijn hoofd viel op Thomas schou der, en weinige oogenbliklcen later was de trouwe dienaar niet meer. Zijn zoon begroef het lijk in een hoekje van den kleinen tuin en plaatste er een eenvoudig kruis op. Vervolgens vertrok hij van daar en nlemond hoorde ooit ra-eer van den Jongeling spreken. De oude vrouwen verhaalden dat gedurende stormach tige nachten, de geest des grijsaards ïn den tuin zweefde; niemand durf de meer een voet in het landgoed zet ten, vooral nadat de woeste Manlius op eene noodlottige wijze om het le ven gekomen was. Eindelijk, na 9 of 10 Jaren, zag men Thomas weer verschijnen. Hij liet den tuin in behoorlijke orde brengen, de zalen met het prachtigste huis rad vullen, stallingen en boerderijen bouwen; in één woord, hij handelde als iemand, die over duizenden te be schikken had. De dorpelingen braken er te vergeefs hun hoofd mede, toen op zekeren schoonen zomermorgen 'n reiskoets voor de deur stil hield. M. Serval, Julia Dermance, thans mevr. de Bissy, en haar echtgenoot stapten sr uit. Thomas wachtte hen op en ge leidde hen door de smaakvol gemeu belde vertrekken naar de giroote zaal In het raidden op het prachtige tapijt stond een ijzeren kist. Mevrouw, zeide Thomas, ziehier wit er is overgebleven van den schat waar mijn zalige vader zijn leven voor opofferde. Aan de herstelling van den woning heb lk veel ten koste gelegd, maar er blijft nog veel meer over. Uw vader! waar is zijn graf? vroeg Julia levendig, zonder zelfs op de kist een blik te werpen. Niet ver van de plaats, waai' de «chat begraven lag; op zijn gelief koosd plekje. Welnu, mijn vriend, vervolgde de jonge vrouw, haren arm tusschen dien haars echtgenoots stekende, wij moeten zijn graf een bezoek brengen en voor hem bidden, dit is onze eerste plicht. Gij hebt gelijk, lieve Julia, bege ven wij ons daarheen. Serval en Thomas volgden het jon ge echtpaar. Alle vier knielden zij voor het ne derige kruis van het graf neer, en stortten er een hartelijk gebed. „Wij moeten hier een schoon gedenkteeken, doen plaatsen" meende Serval. Ongetwijfeld, antwoordde de Bis sy, 't is het eenigste dat wij voo-r de nagedachtenis van den braven man, die voor Julia zijn leven opofferde, kunnen doen. Wij zullen zijn edele daad door een sprekend opschrift vereeuwigen. Goede edele Jacob, zeide de jon ge vrouw snikkend, en den ruiker die op hare borst prijkte losmakend, legde zij dien op het graf neer. Tusschen de frissche bloemen lagen eenige tranen van Julia, en zij schit terde er ais paarlen van het zuiverste water. Zonder twijfel was dit de schoonste hulde, die men u brengen kon, trou we Jacobl Ia verzoeking. door J. BUCHHORN. Het liep tegen het Kerstfeest.. De dugen waren kort en donker en tus schen hemel en aarde dwarreide de sneeuw. Nu en dan kwamen er wel eens een paar uren, waarin de zon haar kracht beproefde en haai' stra len over de met ijs bedekte poelen en plussen deed glijden maar meest al bleven die stralen op weg van bo ven naar beneden steken. Men kon onder die omstandigheden geen twee handbreedten van zich af zien, en wanneer dan een nat-koude wind op stak en iemand de vlokken 111 de oogen joeg, stampte aien, hulpeloos- ais een kind, dal pas kan loopen, door sneeuw en wind, verblind bijna en herhaaldelijk kokende van drift. 't was toch ook al te bespottelijk, dat men op wegen/ waarop men alleen dacht te loopen, tegen een ander bot ste en die andere juist de persoon bleek te zijn, met wien men in de al lerlaatste plaats in aanraking wensch- te te komen. Zoo was het ook giste ren geweest, toen Hannes Ferber naar bet bosch wilde gaan om naar de dennen te kijken, die hij dezen win ter in het geheim dacht weg te halen, opdat hij ze naar een koopman in Düsseldoxf zou kunnen brengen. Vrouw en kinderen zaten voor leege schotels de zomer en de herfst had den niet zooals anders werk gebracht hetwelk het mogelijk maakte een stuivertje apart te leggen. Aan visch- vangst was bij deze sombere dagen niet le denken geweest, en waar hij pok thans bij de landbouwers in de buurt aanklopte, niemand was er, idio gebruik van zijn krachten wensch- te te masen. „net voigenee voorjaar zullen we eens zien maar thans Neen we hebben zelf niets." 't Wmi maar goed, dat nu en dan Iemand een paar schoenzolen noodig had, dat gaf dan een beetje geld en liet ge brek werd gedwongen in den hoek te blijven, waarin het reeds met spot tend leedvermaak zat te grijnzen. De tijden waren slecht dat was geen phrase meer ze waren wer kelijk slecht, en wie zooals hij van de hand in den tand moest leven, zooals hij van huis uit boerenknecht was, die in hoofdzaak op het warme jaargetijde was aangewezen, gevoel de dat dubbel. F.en dozijn regelmatig gegroeide denneboomen slechts, en de op brengst er van, zou voldoende zijn om hem en de zijnen een goed deel van den harden winter dooi- te helpen. Een dozijn of twee. Als zijn vuist een maal in beweging was gekomen, was er niet zoo spoedig houden aan. Zijn spieren waren stevig en zijn krachten klemden zich aan de eischen van den dag. Hij moest zorgen, dat er geLd kwam ging het niet op een eerlijke manier, dan moest het alles bedek kende duister van den nacht dienst doen, waarin immers zooveel beurde, wat het heldere daglicht niet mocht zien. En zoo wilde hij dan, zoodra de avond viel, naar het bosch om zijn heimelijk werk te beginnen. „En als de boschwachter je nu eens bij dat werk snapt?" fluisterde een stem in zijn binnenste. „Dan ben je zeker, dat je een paai' maanden de gevangenis ingaat." Hij knarste op de tanden bij de gedachte, dat hij dien zou kunnen ontmoeten. Dat was er zoo een, d'e naar de letter der wet deed, die geen medelijden met zijn medemenschen had en die onver murwbaar was, evenals de harde be palingen der wet, waarnaar ze in Düsseldorf vonnisten. Geen wonder dus, dat men in die streek langs den Rijn, waar hij het opzicht had, een gloeienden haat te gen hem koesterde geen wonder, dat er in het uitgestrekte bosch reeds her- haaldelijk ernstige worstelingen tus schen den bosch wachter en iemand, die plotseling door hem overrompeld werd, hadden plaats geluid. Maar hardvochtig en onvermurwbaar kon Hannes ook zijn, en wee den ander, wanneer die het eens met hem te kwaad kreeg Wee hem I De drom mel zou hem halen, hij zou niet lang aarzelen en.... Wat veegde de sneeuw storm over de vlakte, die tusschen het geheel als in een deken gehulde dorp en het woud lag In dezen nacht zou geen sterveling die niet door den nood of den plicht gedrongen werd den strijd met de ele menten aanvaarden, zijn warm ver trek verlaten. Zoo kon Hans Ferber dus hopen, dat hij.... Daar vernam hij uit de laagte in het veld, waar door de dam liep, dien men tot be scherming tegen de vijandige wate ten had opgeworpen en waarop hij zijn doel tegemoet streefde, een lang gerekt gejammer, dat nu en dan door een akelig „help, help werd afge broken. Daar moest iemand van den weg geraakt en naar beneden gestort zijn. Maar wie Wie had thans in deze streek iets te zoeken, waar geen huis stond en geen verbindingsweg tusschen twee dorpen was? Iemand als hij, wieijs hart vol booze gedach ten was „Vervloekt!" klonk het daar lui der in zijn oor. „Is daar iemand? Helpt mij dan toch, wie ge ook zijt!" Hannes Ferber deinsde achteruit. Dat was immers de boschwachter. Er was geen twijfel aan. Hij kende de stem maar ai te goed. Hoe menig scheldwoord had - hij hem toegeroe pen, hoe menige vloek op zijn wegge worpen Hoe dikwijls had hij hem gedreigd „als ik je eenmaal snap, kerel, je komt niet onder een half jaar vrij ouder een jaar niet Thans behoefde hij hem daar maar te laten liggen en verder te gaan om de dennen te vellen die deed hem de zen nacht geen kwaad. Hahaha En hij zou hem ook mor gennacht en overmorgennacht geen kwaad doen. Want de sneeuw met haar dichte vlokken zou hem toedek ken en de vorst, die over 't land ging, zou het hare doen om hem koud en stijf te maken Hans Ferber keek achterom naar het dorp. Geen licht was te zien, geeu geluid drong door den sneeuw- wand, d'e tusschen hier en daar stond.... „Helpt mij dan toch om de wille van de hemelsche barmhartigheid 1" klonk het weer tot hem naar boven. Maar hij deed, alsof hij was in de ooreu had, en schreed verder. Zijn vrouw en zijn kinderen riepen om brood en zochten naar wat vuur om de verstijfde handen te warmen... Waarom zou hij met andere raen- schen medelijden hebben had er wel ooit iemand medelijden met hem ge had Neen Hij voelde, hoe hem het bloed plot seling naar de wangen schoot, ja, toch, éénmaal had iemand gevoeld, wat hij gevoelde. Dat was geweest, toen hij in een uur van wanhoop zich zeiven had be- heerscht en den boschwachter had op gezocht om hem te vragen, dat hij hem als tijdelijken arbeider zou aan nemen voor 't rooien van boomen, voor het sprokkelen van hout of voor een van de vele andere bezigheden, welke aan zijn dienst verbonden wa ren en die hij alleen te vergeven" had. Maar de boschwachter had valsch ge lachen hem zou hij helpen, hem, in wien de strooper als 't ware gebo ren was Hij moest maken, dat hij weg kwam, en het heem verlaten, an ders zou hij de honden losmaken en ze op hem aanhitsen. En Hannes had daar gestaan met rollende oogen en krampachtig in elkaar geklemde handen. Hij had zich graag op den beambte geworpen om hem te wur gen, maai' diens spottende blik had hem meer tot zelfbeheersching ge dwongen dan de honden of de loop van een geweer gedaan zouden heb ben... En zwijgend was hij heenge gaan. Toen was hem iets achterna gekomen en toen hij zich omkeerde, zag hij een vreesachtig kindergezicht- jl voor zich en 'n kleine meisjeshand had zich in zijn ruwe rechter gescho ven en een fijn stemmetje had tot hem gezegd „Niet boos zijn. Hannes, va der is au eenmaal zoo Toen had hij de dunne vingertjes genomen en ze behoedzaam gedrukt en daarop was hij snel weggeloopen. opdat het Kina de tranen niet zou zien, welke het eerste medelijden, dat men hem betoonde, hem ontlokte.... Hij bleef staai^ want het ademhalen viel hem moeilijk en dikke zweetdrup pels stonden op zijn voorhoofd. Als men nu morgeD deze kleine haar va der thuis hraoht, stijf en koud en dood. Em hij, Hannes F.erber, moest erkennen, dat hij de moordenaar van dezen man was! Bahl Moordenaar! Was hij een moordenaar? Hij had den boschwachter niet in storm en duisternis gejaagd, hij had hem niet van den dam naar beneden gestoo- ten, zoodat hij een voet had gebreke: hij niet 1 En toch was hij een moordenaar, want hij was den ge kwetste niet te hulp gekomen en had geen hulp gehaald. En zijn vrouw en kinderen Hun honger en gebrek Eensklaps was het hem, alsof hij e fijn stemmetje aan zijn oor had hoo- ren zeggen „Niet boos zijn, Hannes, vader is nu eenmaal zoo I" En hij klemde de tanden op elkaar, zoodat men het knarsen in de stilte van den nacht kon hooran, en hij keerde op zijn weg terug. Maar hij hoorde geen geluid meer, geen ge kreun en geen geroep om hulp. Het werd hem beurtelings rood en zwart voor de oogen en zijn longen werkten als een blaasbalg. Nu het goede in hem de overwinning had behaald, was hij met eiken vezel van zijn li chaam bij zijn reddingswerk. Hij be gon voorzichtig bij den dam neer te klauteren, maar hoe voorzichtig hij ook was, hij gleed toch uit en kwam met een barden smak beneden te recht, ofschoon sneeuwmassa's hem bedekten. Na een poosje stond hij op en schoof voetje voor voetje langs den dam plotseling stiet hij tegen iets zachts, warms hij had den boschwachter ge vonden hij ademde nog, al was het dan ook met lange tusschenpoozen. Wat was dat een werk om den half verstijfde tegen den dam op te slee pen Hannes had reeds heel wat zwa re lasten gedragen, maar deze man scheen met tegenwichten bezwaard, welke met al zijn pogingen spotten. Eindelijk Hij moest eerst een weinig uitblazen en nieuwe krachten verza melen toen tilde hij hem met een zwaai op zijn rug en sloeg hijgende den weg naar het dorp in. Hij kwam slechts heel langzaam vooruit en de nacht lag reeds over het dorp, toen hij de eerste hutten be reikte. Dadelijk links woonde de dok ter dien trommelde hij het bed uit, vertelde hem inderhaast, wat er aan de hand was, en waggelde toen naar de woning van den boschwachter. Juist toen hij over den drempel trad, zakte hij onder het gewicht, dat liij een uur had gedragen, ineen en werd bewusteloos. Op den morgen van den derden dag trad de bosch wachter bij Hannes Fer ber binnen. Die keek nauwelijks op. „Nu, de hand kun je mij toch wel geven „Als u daaraan wat gelegen ligt, waarom niet En zoo legden de beide mannen, die vijandig tegenover elkander hadden gestaan, zoolang ze elkaar kenden, de handen in elkaar. Geen woord van dankbaarheid of iets dergelijks werd gehoord. ,,Ik heb daar buiten in 't bosch nog een paai' perceelen te vellen je zoudt niij kunnen helpen 't geeft per dag drie mark en vrij morgen- en avondbrood en hout voor brand thuis ,,'t Is goed", antwoordde Hannes Ferber, zette zijn muts op, legde zijn bijl over don schouder en ging naast den bosch wachter over den dam naax het verafgelegen bosch, (N. v. 't N.) Het verhuurkantoor. Aan een huis in eeai der drukste straten prikkelde sinds lang een geel biljet mijn nieuwsgierigheid. Ik dacht eerst, dat het een nieuw bios cooptheater was; maar het bleek een bureau te zijn, waar aan dienstmeis jes kosteloos een betrekking werd be zorgd. Het viel mij in, dat ik hier wel. iets kon leereu, en ik volgde een stevige (Lame, die juist het huis binnen ste vende en blijkbaar met de lokaliteit op de hoogte was. Het ging een trap op, door een corridor naar een openstaande ka mer. Mijn onvrijwillige geleidster had iets zoo energieks in haar' optre den, dat ik reeds in stilte het arme schepsel beklaagde, dat zich onder het juk van die meesteres zou moe ten buigen. Ik zag echter in, dat ik mij vergist had, toen mijn dame door eene van het personeel der inrichting werd ont vangen met de woorden: Is u daar alweer, juffrouw! U heeft toch gisteren pas uw betrekking aanvaard'? De gewaande dame snoof minach tend. Dat was geen betrekking: dat was een hel! Zes dames in pension: die speelden den heelen dag piano, en toen ik er bij begon te zingen, had je het spektakel gaande. Dat was niks! Is er niets behoorlijks? Ik zal eens zien, zei de dame van de inrichting. Maar u moet in de wachtkamer gaan: ik kan het u toch niet op een presenteerblaadje rond- reikenl Toen wendde zij zich beleefd tot mij Als 't u belieft, meneer; de salon is aan het eind van de gang... recht uit. Ik kwam in oen groole kameir, ge meubeld als de salon van een tweede- rangshotcl. Alle zitgelegenheden wa ren ingenomen door dames; enkele spraken met elkaar, andere onder handelden met de voor haar staande dienstboden. Buiten mij was er nog slechts één hee-r, wien men het kon aanzien, dat hij getrouwd was. Met het onder worpen gezicht van een tot levens langen dwangarbeid veroordeelde stond hij rechtop aohter den stoel zij ner betere helft en deed of hij haar gesprek met het voor haair staande meisje opmerkzaam volgde. Het jon ge ding had ©en schijnheilig gezicht gezet; maar het brutale gezichtje en het rood-blonde haar verrieden duide lijk, wat soort persoontje zij was. Ik kon uit de verte slechte de vtrouw hooren, die op een onaangenaam ru wen toon zoo iets zeide als: Kleedjes kloppen doet mijn man... de laarzen poetst mijn man... bij 't mangelen kan mijn man je hel pen... Telkens knikte de ongelukkige ach ter haar stoel heel gehoorzaaam, en 't meisje mat hem met een snellen, spottenden blik van haar ondeugende oogen. Ten slotte liet zij ook hot masker van schijnheiligheid vallen en riep lachend: Daar moet ik eerst nog eens over denken. Met zoo'n tweede meid heb ik nog nooit gediend! Ik had intusschen een mij bekende dame ontdekt en ging naar haar toe. Zij was verdiept in een roman en groette mij vriendelijk. Op mijn vraag of zij ook een meid zocht, ant woordde zij met een diepen zucht: Ja, al een week. Eiken middag zit ik hier volle drie uur. Kijk, dit bo9k heb ik al haast uitgelezen. Een juffrouw van de Inrichting kwam ons storen met de vraag, wat ik verlangde. Ik gaf te verstaan, dat ik een meid-alleen zocht en kort daarna stond een stevig kind i buiten voor mij, wier geheeie uiter lijk deed vermoeden, dat ze tot dus ver meer in den koestal dan in de eet kanier had gewerkt. Zij kon alles, wat ik verlangde: koken, wasschen, strijken. Daar ik haar de zaken niet te licht wilde voorstellen, verklaarde ik, dat mijn vijf en zeventigjarige schoonmoeder hij ons inwoonde. O, met die zal ik 't wel klaarspe len, antwoordde zij vol zelfvertrou wen. Ik vertelde haar, dat die darne erg nerveus was, en betwijfelde, of zij voldoende kalm en geruischloos kon optreden. Die oude moet dan maar watjes in de ooren stoppen, luidde haar voorstel. Toen informeerde zij, of er ook kin deren waren. - Drie! zei ik, en daar ik den af- schrikkenden indruk dezer mededee- ling in hare oogen zag weerspiegelen, zocht ik dien te verzwakken dooie de toevoeging: maar heele kleintjes. Het landmeisje schudde het hoofcL Dan ia het toch niets voor mij. Oudj 63, daar geef ik niet om; maar met kinderen gebeurt er zoo licht iets en dan kom je maar in de nes ten. Ik zag in, dat ik te optimistisch was geweest in mijn opvatting over dit meisje en besloot, bij een volgen de wat voorzichtiger te zijn. Ik liet dus mijn bejaarde schoonmoeder sten ven, verdonkeremaande het jongste kind en stuurde de twee andereen naar school. Toch scheen een plaats, in mijn huishouding de nu voor mij staande, ontzettend verdrietig uit ziende, goed dertigjarige juffer niet toe te lachen. Ik zag in, dat ik nog meer moest doen, en beloofde dus, de wasch bui tenshuis te geven. Daardoor schoten we zoo ver op, dat we begonnen over het loon te onderhandelen. Plotseling echter stak het meisje den spitsen neus in de lucht als rook ze onraad. - Waarom komt u eigenlijk zon der uw vrouw hier? Ik bloosde verlegen onder den in- quisiteursblik, dien zij uit de grijze oogen op mij richtte. Mijn vrouw is ongesteld, stotter de ik. Een zuur lachje trok om de bleeke lippen. O, een zieke vrouw! Dan kan de meid alles doen en de vrouw nog ver plegen ook. Daarvoor ben ik te zwak. De dokter heeft gezegd, dat ik niet te Yeel van mijn krachten mocht ver gen; ik moest, mij wat in aoht ne men. - Neem u dan in acht! Beterschap! zoo besloot ik het gesprek. Ik was nu stouter geworden, wijl ik inzag, dat ik niet zoo licht vastge houden zou worden; dus schilderde ik mijn huishouding als een paradijs aan het meisje, dat mij vervolgens werd voorgesteld. Zij zag er uit, of ze tot een dameekapel behoorde, en ver spreidde een zoeteJijkeu geur om zich heen. Ik vreog haar niet, wat zij kon, ik zag ook haar getuigschriften niet in; ik liet ditmaal mij zelf uitvragen. U bewoont een heel huis! Hoe veel personen'? Twee; ik en mijn vrouw, en dan nog een keukenmeid er bij. Is zij aardig? Wie... mijn vrouw of de keuken meid? Uw vrouw natuurlijk. Mij bevalt ze heel goed. Hoe is 't gesteld met den huis sleutel? O, dien krijg ik nu en dan, als het niet te dikwijls voorkomt. Och,nonsens lk bedoel, of ik voor mij een huissleutel krijg. Zeker. En u heeft heusch geen kinderen? Nog niet. Zoo... Zeg, meneer, dan deed u beter, naar een oude baker of zoo iets om te zien. Dat is toch niets voor een jong meisje! Wat durven die lui tegenwoordig al niet vragen! Verontwaardigd keerde het knappe ding mij den rug toe. De resolute figuur, wier voetspoor ik gevolgd had om hier binnen te ko- mn, verliet Juist met rood, verstoord gezicht een paar schuchtere oude da metjes. Ze wilde naar de wachtka^- rner terug keeren, toen ze mij in het oog kreeg. Ze bleef voor me staan, grijnsde en vroeg: Wat zoekt u, meneer, als ik vra gen mag? Ik kon niets beters bedenken dan de meid alleen. Zij keek naar mijn handen en werd vriendelijker. U is vrijgezel? Ja, helaas... O, dat is iets voor mijl Ik ben al eerder bij een heer alleen geweest als huishoudster. Ik ben heel makkelijk van humeur en eerlijk als goud. Ja, maar u zult misschien te veeleischend zijn. Volstrekt niet. Ik ben een een voudig meisje. Ik hecht meer aan goede behandeling en huiselijk ver keer. Zij glimlachte nu zoo zoet als een oliebol. Ik kreeg 't bepaald benauwd, en zocht een uitweg. Ik ben dokter, zei ik. O Ja? Ik heb eir altijd naar ver langd, bij een dokter te -komen. Maar u moet op de telefoon let ten, de deur openen, instrumenten schoonhouden en de wachtkamer ve gen tweemaal daags. O, dat is niets, dokter! Daarvoor heb ik handen aan mijn lijf. Ja... en dan moet u helpen bi] de operaties, de afgesneden ledema ten vasthouden en het bloed In de spreekkamer opdweilen... Eindelijk had lk de voldoening haar te zien vetrbleeken. Een oogen- blik kampte nog 't zelfbewuste lach je met den walg; dan kreeg de walg do overhand. Schei uit! krijschte zij; ik kan geen bloed zien! Alles... maar dat niet! Dan spijt het mij zeer, zei ik be leefd en ontsnapte door de deur. Op den corridor werd ik nog vast gehouden door do juffrouw van de Inrichting; zij lietreurde dat ik nog geen keus had gemaakt-, en wilde mijn adres opschrijven. Ik bedankte en zei, dat ik liever mijn vrouw zou sturen. In den grond van mijn hart echter was ik blij, dat ik dien zwo ren "gang niet behoefde te vergen van mij nvrouw, want... Ik heb name lijk f DAMRUBR1EK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den heer J. Meijer, Kruisstraat 84. Telephoon 1543. Probleem No. 112 van den I-Ieer JOH. II. BLOM. Zwart Wit 47 48 4b Zwart schijven op 4, 7, 9, 10, 15, 16, 36 en dam op 12. Wit schijven op 19, 21, 22, 25, 27, 33, 39, 43, 47 en 48. Probleem No. 113 van den Heer JOH. H. BLOM. 46 47 48 4b 50 wu Zwart schijven op 4, 5, 9, 10, 22, 36, en dammen op 2 en 12. Wit schijven op 11, 20, 25, 26, 33, 39, 40, 42, 44, 45, 47 en 49. Oplossingen van deze problemen worden ingewacht aan bovengenoemd adires, uiterlijk Dinsdag 4 Januari 1910. Oplossing van probleem No. 108 van Gaufrès: Wit 18 - 12, 49 - 44, 42 - 37, - 28, 19 30, 24 2! Oplossing van probleem No. 109 van Vardon: Wit 47 - 42, 38 - 32, 32 - 28. 29 - 23, 39 - 33, 34 3, 3 16, 50 - 49. 31 - 27, 16 36! Goede oplossingen van beide pro blemen zonden de heeren R. Bouw, J. Jacobson Azn., D. G. Koning, W. j. A. Matla, F .M. v. d. Werff- Probleem met naspel. Zwart 46 46 47 48 49 60 Wit Zwart schijven op 8, 12, 17, 18, 19, 21, 24, 40 en dam op 7. Wit schijven op 28, 80, 32, 34, 37, 39, 49 en dam op 45. Dit probleem met naspel is reeds verscheidene jaren oud en van den bekenden eindspelvervaardiger C. Blankenaar afkomstig. De afwikke ling is zeer fraai, waarom wij dan ook ieder amateur aanraden daaraan eens zijne krachten te beproeven. Tot uiterlijk 9 Januari 1910 geven wij gelegenheid de oplossing In te zen den. De Haarleinsclie Damclub houdt hare bijeenkomsten iederen Maan dagavond van 8—12 uur in de boven zaal van Café Suisse, Smedestr. 19, Ingang naast het café. Liefhebbers van het Damspel zijn steeds welkom. De damcursus voor jongelieden wordt iederen Maandag, des avonds van 7 tot 8 uur gehouden en is geheel kosteloos.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1909 | | pagina 12