NIEUWS= en ADVERTENTIEBLAD. 27e .aargang. No. 8243. Verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. DINSDAG 10 MEI 1910 A Tot de plaatsins van advertentiën en reclames van buiten het Arrondissement Haarlem in dit blad is uitsluitend gemachtigd het Algemeen Binnen- en Buitenlandsch Advertentie-Bureau D. Y. ALTA Warmoesstraat 7678, Amsterdam. Telephoon interc. 6229. ABONNEMENTEN PER DRIE MAANDEN: Voor Haarlem Voor de dorpen in den omtrek waar een Agent gevestigd Is (kom der gemeente) Franco pu- post door Nederland Afzonderlijke nummers Geïllustreerd Zondagsblad, voor Haarlem de omstreken en franco per post - Uitgave der Vennootschap Lourens Cosfer. Directeur J. C. PEEREBOOM. 120 1-30 1.65 0.02 H 0.37 X 0.45 ADVERTENTIËN: Van 15 regels 50 Cts.: iedere regel meer 10 Cts. Buiten het Arrondissement Haarlem van 1—5 regels ƒ1—, elke regel meer ƒ0.20. Reclames 30 Cent per regeL Bij Abonnement aanzienlijk rabat. Advertentiën van Vraag en Aanbod, hoogstens zes regels. 25 Cts. per plaatsing; 50 Cts. voor 3 pltartsingen k contant Redactie en Administratie: Groote Houtstraat 53. Intercommunaal Telefoonnummer der Redactie 600 en der Administratie 724. Drukkerij: Zuider Buitenspaarne 6. Telefoonnummer 122. DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADZIJDEN. EERSTE BLAD. AGENDA WOENSDAG 11 MEI. Gemeenteraadsvergadering 1 1/2 a - Schouwburg: Rott. Toaneelgez. Vorstenschool en Aleid, 8 uur. Brongebouw: Tentoonstelling Van ■ehilderijen, 105 uur. 8oc. Vereeniging: 2e Concert Doops- gazind Zangkoor", 8 uur. OM ONS HEEN No. 1140. De Gosteriana. Iedereen, die van zijn leven wel eens gecatalogiseerd heeft, weet bij ervaring boe moeilijk het dikwijls we zen kan, de afdeelingen goed van elkander gescheiden te houden en datgene wat voorhanden is, behoor lijk in rubrieken te verdeelen, omdat veel wat in afdeeling A. thuis hoort, ook wel tot afdeeling F. zou kunnen worden gerekend. De grenzen tus- echen rubrieken zijn namelijk niet zoo scherp, of iemand kan, zonder zijn overtuiging geweld aan te doen, tal van zaken even goed onder de eene, als onder de andere rangschik ken. Uit den plattegrond, dien wij een paar dagen geleden in de courant hebben afgedrukt van het Museum plan, zooals het nu aan de orde is gesteld, blijkt, dat behalve de schilde rijen verschillende dingen in het nieuwe gebouw zullen worden over. gebracht. Bij den ingang staat aau weerskanten aangegeven verzame lingen van kleine voorwerpen, daar na volgen vóórdat we op de binnen plaats komen een vertrek voor frag menten en een voor folterwerktuigen. Die laatste afdeeling laat niets te vragen over, iedereen weet, dat dit de onvriendelijke toestellen zijn, waarmee de menschen in voriga eeuwen werden uitgerekt, verbrijzeld, verbrand, gewurgd en zoo meer. Ik weet niet, of er ook moreelo kwellin gen zullen worden afgebeeld, anders zou wellicht een schoolbank met een examinandus er in en een examinator er voor een juisten afdruk leveren van de examenwoede in onze dagen, die Ik ben er zeker van over een halve eeuw de verwondering en de verontwaardiging van het dan levend geslacht zal opwekken. Ook zou er een afbeelding passen van den man uit de oudheid, die verteerd werd door brandende dorst en water in zijn nabijheid had, dat terugweek als hij bukte om te drin ken en druiven, die omhoog gingen, wanneer hij de hand er naar uit strekte. Zoo is het jarenlang met de verwezenlijking der museumplannen gegaan wanneer do voorstanders zich bukten of de hand er naar uit staken, weken ze achteruit. In 't algemeen kan govraagd wor den, of de folterwerktuigen wel op hun plaats zijn in een schilderijen museum. Is martelen een kunst, dan toch een van treurig allooi. Maar waar moet de gemeente er anders mee blijven Het dient toch tot niets, een afzonderlijk tentoonstellinkje van die ongure apparaten te maken op het Stadhuis, te midden der vreedza me administratie van onze gemeente Samen uit, samen thuiswanneer de schilderijen vertrekken, gaan de fol terwerktuigen mee. Precies als een reisgezelschap van Lissone, dat ook wel dikwijls tegenstrijdige elementen bevat. Vaag is de aanduiding fragmen ten en kleine voorwerpen. De bedoe ling isallerlei dingen, die geen schilderijen en geen prenten zijn, en toch in het museum werden gebor gen, een kast met glaswerk bijvoor beeld, die toch ook een plaatsje moet hebben, evenals de gevelsteenen, waarvan een van de Raadsleden, ik meen de heer Modoo, spottend gezegd heeft, dat ze ook al in het nieuwe museum zouden worden onderge bracht. Zeker, het lijkt komiek. Maar moeten ze dan liever blijven liggen op de binnenplaats van bet Pand, waar niemand ze ziet? Ik denk toch ook niet, dat de bedoeling zal wezen, deze steenen netjes naast elkaar langs een wand te stapelen, ieder met een etiguetje, maar ze hier en- daar, waar het pas geeft, te zetten of te leggen, naar het inzicht van den nieuwen directeur. Want het ligt voor de hand, dat deze (aangenomen dat hij ooit benoemd wordt, waaraan ik zoo nu en dan, wegens het lang uit blijven van de voordracht, wel eens twijfel) in die rangschikking zal heb ben te beslissen, zoodat we maar het best doen met op zijn goed inzicht te vertrouwen en ons er niet te zeer om te bekommeren. De zaken tot ln kleinigheden rege len, kan zelfs de gemeenteraad niet het is juist zijn fout, dat hij daartoe meermalen pogingen doet. Wat mij aangaat, mag dus alles en nog wat naar het ontworpen gebouw op het Heiligland verhuizen, tot de kachel toe, die helaas niet brandde toen het nat was in het museum, de sneeuwbui, die aan het dak lekkage veroorzaakte en het vermaarde red- dingsbalconnetje, dat, zoo het al niet tot de folterwerktuigen kan gerekend worden, toch zeker een gevaarlijk voorwerp is. Het is alleen de vraag, of de zoo genaamde Costeriana eigenlijk wel in het museum thuis behooren. Toch stellen B. en W. dat, bij een later ingekomen Raadsstukje, expres- selijk voor, omdat het in het oor spronkelijke "ontwerp niet duidelijk was gezegd. Aanvankelijk was er een tentoon stelling van merkwaardigheden op dit gebied in de oude sacristie. Het was een vroegere bibliothecaris, Dr. De Vries, die voor de Costeriana veel gedaan- heeft, zoodat nu omstreeks vijftig jaar geleden datgene, wat over Coster was bijeenvergaard, vereenigd is en samen tentoongesteld. De zorg daarvoor werd van dat oogenblik af opgedragen aan den gemeente-secretaris, in overleg met den bibliothecaris en den archivaris. Tot voor zeer korten tijd berustte zelfs de sleutel van de verzameling bij den secretaris alleen, zoodat de beide laatstgenoemde ambtenaren, wanneer zij een of meer van de Cos teriana in de hand wenschten te ne men, of door een ander te doen in zien, verplicht waren den sleutel bij den secretaris te vragen. Nu B. en W. ook deze verzameling in het museum en onder toezicht van den directeur wenschen te brengen, worden de secretaris, de archivaris en de bibliothecaris natuurlijk uitge schakeld. Daar kan niets tegen zijn dat het een gevaar kan zijn, wanneer een groot aantal functionarissen aan een en dezelfde zaak te pas komen, is juist bij de jongste museum-historie duidelijk gebleken. Maar de veran dering moet dan ook een verbetering wezen. Is ze dat hier De Costeriana bestaan voor een gedeelte uit drukwerken van zeer groote waarde, ongedateerd, maar die aan Coster worden toegeschre ven de Donaten, de Specula, enz., en voor een ander deel uit voorwer pen, die meer tot opsiering en aan vulling dienen medailles, oude por tretten, houtgravures, speelkaarten, Duitschc boeken en zoo meer. Zullen die oude drukwerken nu eenige beteekenis hebben, dan moe ten ze door onderzoekers en belang stellenden ook in de hand genomen en doorgelezen kunnen worden. Na tuurlijk is ook over die Donaten, enz., veel geschreven, dat in onze stad s-b ibliotheek voorhan den is. En hier ligt nu juist het be zwaar tegen de overbrenging van de Costeriana naar het museum. Ieder, die er een studie van maken wil, zal tusschen Heiligland en Prinsenhof dienen heen en weer te reizen, wat noch do lust tot onderzoeken, noch het succes daarvan, zal doen toene men. Niemand zal zich verbeelden, dat ook de allerwelwillendste directeur van het museum tot den leergierigen bezoeker zou zeggen ..steek do Do naten maar voor vandaag ln je jas zak Veel eenvoudiger en practischer zou 't zijn, aan de wat ik zou willeu noemen letterkundige Costeriana een plaats te geven in de stads-bibliotheek en die te stellen onder de verantwoor delijkheid van den bibliothecaris het overige, de medailles, speelkaar ten, enz., zouden dan geborgen kun nen worden in het archief. Het schijnt maar een kleinigheid, hoewel het dat in de stad van Coster, naar men zal willen toegeven, niet is. En ik acht een regeling als boven aangegeven, des te wensohelijker, omdat wanneer de museumplannen doorgaan, ook de bibliotheek-vraag zal moeten worden opgelost. Costers oude drukwerken zullen er dan een waardige plaats kunnen vinden. J. C. P. Stadsnieuws De Museum-kwestie in den Raad GESPREK DAT DOOR EEN RAADS LID GEHOUDEN ZOU KUNNEN ZIJN. Geven de kiezers, wanneer zij ons plaatsen op het „gestoelte der eere" zich wel rekenschap van den last, die zij daarmede op ons gemoed leg gen? Beseffen onze beoordeelars. die van den wal af ons en onze politieke ge dragingen gadeslaan somtijds zelfs in de courant of om de ronde tafel ons over den hekel halen wel ten volle voor welke moeilijke gewetens vragen een consciëntieus Raadslid dikwijls komt te staan? Meermalen heb ik mij die vragen gesteld, doch nimmer heb ik ze beves tigend durven beantwoorden. Toch zoude het goed zijn, dat die belangstellenden in gemeentezaken hierop eens wat meer kijk kregen en daarom waag ik het de zaak in het openbaar te behandelen. Ais voorbeeld kies ik de Museum- quaestie. Vooreerst zitten we daar nu al ja- reu mee opgeschept en nog komt er geen licht in de duisternis. Integen deel het is alsof het steeds duisterder wordt. Ik zit dan ook niet weinig verlegen met de vraag hoe ik Woensdag zou moeten stemmen, als ik Raadslid was. Waarom? vraagt ge Ronduit gezegd ik spreek alleen voor me zelf omdat ik er geen ver stand van heb en niet weet waar mijn licht op te steken. Toch moet van de voorlichting voor mij niet-deskundige de wijsheid ko men. „Maar aan voorlichting is toch in deze geen gebrek!" hoor ik u zeggen. Gebrek aan voorlichting, neen, er is juist te veel voorlichting. Daardoor juist is de zaak zoo troe bel, zoo ondoorzichtig geworden. Stad en land, oud en jong, alles heeft geadviseerd, gerekwestreerd en meegepraat. Zonder de goede adviseurs te na te komen, al wat maai- een duimstok uit zijn vestzak heeft steken en zich uit dien hoofde architect noemt, en al wat met verf of klei werkt en zich daarom voor kunstenaar houdt, hoeft zijn licht laten schijnen. Doch ook scliilders en architecten van in een- naam hébben ons op den goeden weg willen houden of brengen. Klaarheid heeft al him geschrijf en gewrijf niet gebracht. Inttegendeel men duizelt van al de Ingezonden stukken, adviezen, enz. Dan moot de Raad maar zelf des kundigen benoemen. Top! doch dat gaat ook nietl Want van de deskundigen die wat boteeke- nen, weten we immers precies wat zij er van vinden, zoodat door de keuze door ons niet-deskundigen te doen, vooraf zoude worden uitge maakt wat de uitspraak der deskun digen zoude zijn, tenzij we door tot de mindere goden af te dalen, de zaak aan het noodlot overlieten. Commissies danl Ook daarvan is geen heil te ver wachten. We hebben al veel te veel adviezen van Commissies. Eerst het advies van de commissie van het Museum, daar na een advies van de commissie uit ons midden benoemd om van deze zaak speciale studie te maken, dan weer eenige adviezen van de Museum commissie en nu ten slotte weer een advies van de commissie van Open bare Werken. Nu is deze laatste commissie let wel ik spreek van de commissie niet van de leden stellig niet deskundig; haar taak is te adviseeren over het bouwwerk op zichzelf, het bestek enz. Als zoodanig kan zij geen oordeel hebben over de vraag of het museum daar goed gelegen zal zijn en of de schilderijen daar tot hun recht zullen komen. Ook mag bij het beoordeelen zulk een belangrijk bouwwerk niet vergeteD worden, dat wij bij de keuze der leden beperkt waren tot onze collega's, zoodat het niet te ver wonderen is, dat geen der leden voor dit werk een opleiding heeft genoten als onze Directeur van Openbare Wer ken. Dit alles neemt echter niet weg, dat de leden dezer commissie meer dan anderen van het plan studie hebben gemaakt, zoodat hun advies, dat dan toch naar beste weten gegeven is, stellig wel eenig gewicht in de schaal iag leggen. Doch het is in lijnrechten strijd met de adviezen der andere commis sies, waaruit weer blijken kan, in welk een doolhof wij, niet-deskundi- gen, door al die adviezen gekomen zijn. Toen ik dit geschreven had, besloot ik, om tot meer klaarheid te komen, mijn gedachten wat te gaan opfris- schen in Amsterdam, daar zou ik wel afleiding vinden. De E. S. M. is ge makkelijk en weldra kuierde ik door de Kalverstraat, doch de museum- kwestie liet me niet los. Tevergeefs zocht ik naar een uitweg, doch vond dien niet. Plotseling echter komt een oud vriend op me af met de vraag „Er is toch geen onraad „Erger dan dat, mijn waarde", ant woordde ik, „er is Raad En dut al Woensdag." En ik maakte hem deel genoot van mijne zorgen. „Komt tijd, komt raad schertste hij vroolijk en nam me moe naar zijn woning. Ik volgde gedwee, onderweg de geheele zaak nog eens in den brce- de uiteenzettende. Toen ik uitgepraat was, ontspon zich het volgende gesprek V. Het weeshuis is dus door den Raad gekocht met de bedoeling, het in te richten tot museum A. Ja, in de Raadszitting, waarin tot den aankoop werd besloten, is uit drukkelijk verklaard, dat de regenten van het weeshuis het slechts met die bestemming voor ƒ50.000 wilden la ten. V. Door welke personen en colleges werd toen deze oplossing aanbevo len A. Door den heer Dumont, onzen directeur van openbare werken, door Dr. Bredius, toen nog directeur van het Mauritshuis, door Dr. Cuypers, architect van het Rijks-Museum, dooi den bekenden Jhr. Mr. Victor de Stuers, door de Museum-commissie, door onze speciale Raadscommissie, en ten slotte door Burgemeester en wethouders. V. Wat heeft het weeshuis gekost A. Het weeshuis zelf 50.000 doch daar moet bijgeteld worden 65.000, uitgegeven voor aankoop van belen dende perceelen. Juist omdat men van het weeshuis een museum wilde ma ken, werd het bezit dier perceeltjes gewenscht geacht. V. Was de Raad in 1906 eenstem mig A. Bij de eindstemming ja doch twee der leden, namelijk Uroot en Van de Kamp, hadden tegen het eer ste deel gestemd, omdat zij het mu seum daar niet wenschten. V. Dacht men toen aan een andere indeeling dan thans A. Voor zoover ik heb nagegaan, niet. V. Werd toen voor den bouw veel minder geraamd dan thans gevraagd wordt A. Toen werd genoemd 240.000 en nu rekent men 266.000. V. Maar wat is er dan toch gebeurd waardoor men zoo aan het wankelen is geraakt A. Dat zou ik zelf niet kunnen zeg gen. Al die adviezen, waarvan ik straks sprak, hebben ons verbijsterd, het hoofd aan het duizelen gebracht. Argumenten, die insloegen, hoorde ik eigenlijk niet, maar er ontstond een tegenbeweging, misschien omdat men bang was voor de hooge kosten. V. Maar welke redenen zijn dan in den Raad genoemd, wanneer het punt daar ter sprake kwam A. In Mei 1908 gaf de Raad zijn wensch te kennen, om alvorens over te gaan tot slooping van eenige huis jes, waarvoor geld was gevraagd, een tweeledig plan te zien. Men wilde na melijk met kennis van zaken kunnen oordeelen, alvorens geld te geven, en collega Rinkema wilde de huisjes aan het Groot Heiligland, die de directeur van openbare werken behouden wil de, gesloopt zien. In November van hetzelfde jaar, toen een schetsplan met uitvoerige toelichting in den Raad kwam, waar uit bleek, dat de verbouwingskosten in 1906 op 120.000 geraamd, toen globaal op 190.000 werden begroot, waarbij dan nog 20.000 zouden ko men, indien wij ook tot een tentoon stellingszaal besluiten wilden, was men zeer ontsteld over de stijging der kosten, zoodat vele collega's van voor standers, tegenstanders dreigden te worden. Ik was blijde, dat het toen niet tot een stemming kwam, want ook mij leek het cijfer hoog. Een voorstel, om een tweede spe ciale Raadscommissie te benoemen, om nog eens over de doelmatigheid der plaats te adviseeren, werd echter niet ondersteund, evenmin als de ge dachte om een uitspraak van DE des kundigen in ons land uit te lokken. V. Dat begrijp ik, maar ik vergis me toch niet, dat het plan nu vereen voudigd en belangrijk goedkooper ge worden is A. Neen, dat is zoo. De totale kosten in 1906 globaal op 240.000 geraamd, worden thans op 266.000 gerekend. V. Op zulk een werk dus een stij ging van niet veel meer dan 10 A. Neen. V. Dan heb ik niets meer te vragen, gij wel A. Neen, ik eigenlijk ook niei LICHT VAN LINKS. Onze medewerker voor beeldende kunst, de heer G. Kerkhoff, schrijft ons Mag ik naar aanleiding van het laatste grondplan voor het museum nog een eenvoudige opmerking ma ken Ik meen ze niet achterwege te mogen laten. Heeft men wel VOLDOENDE aan dacht geschonken aan de omstandig heid, dat ALLE acht groote liaison ten onzent op lin ksch zijlicht zijn geschilderd, zoodat noodwendig, bij de plaatsing der kunstwerken in de vier kabinetten vier der schilderijen op precies tegengesteld zijlicht komen te hangen? De hear JanVeth schrijft in het Handelsblad een uitvoerig artikel, waarin hij het nieuwe museumplan an B. en W. aanbeveelt. Het mooie oude Weeshuir. aan het Groot I-Ieiligland is z. i. zeer geschikt 't nieuwe museum te herbergen. Men zou toch geen geheel nieuw ge bouw behoeven te zetten, wat een voordeel is, want voor oude kunst hebben moderne- gebouwen maair zel den voldaan. Dan vervolgt de schrijver: „Bovendien is bij de tegenwoordige omstandigheden de plaatsruimte voor een nieuw groot huis, alleen buiten den kring eener oude stad te vinden, terwijl de omlijsting juist van het oude stadskarakter, voor een museum van schilderijen uit vroeger tijd kieselijk is. Een museum behoort niet enkel en alleen een inrichting te zijn, waar schilderijen worden onderge bracht, het moet, zoo mogelijk, een vollediger stuk aanschouwelijke be schavingsgeschiedenis bieden. En daartoe is het alles waard, wanneer men het in een milieu van verwante bouwkunst kan vatten. Hierna herinnert de heer Veth, dat twee Hals-stukken voor ditzelfde weeshuis geschilderd zijn; 't zijn n 1. regentenstukken van het vroegere oude mannenhuis in 't gebouw gov tigd. Deze stukken zou men dus weer naar hun eigen huis terugvoeren. Het bezwaar, dat het Museum in een afgelegen buurt komt te staan, kan de heer Veth niet deelen. „Het Heiligland is wel stil, maar geenszins zoo afgelegen. De Ceintuurbaan en de Amsterdamsche tram houden er vlak bij op. In het midden tusschen de Groote Houtpoort en den Kleine Hout weg kijkt men van de Gasthuis-vest af dadelijk de aardige straat in. En hoezeer verdient die straat dat men er eens inloopt. Naast den fraaien Ingang van het Eiizabethsgasihuis tot die stichting behoorende, ziet men dan oen aaneengesloten rij van twaalf oude trapgeveltjes, tot onderaan toe appel ij tel ijk onderhouden, met de aardige oude stoepen nog in takt er bij, en ik zou zoo gauw niet weten waar men in het heele land zulk een onbedorven stukje straatzijde vin den kon. Waarlijk, Ln zijn bescheiden en vertrouwelijk schoon zou dit over blijfsel een ongezochte en voortreffe lijke inleiding geven tot het begrijpen en genieten van oud-Hollandse he kunst". Vervolgens geeft de heer Veth een beschrijving van de weeshuisgebou wen. Hij schrijft: „Wat ik van de plan nen zag, kwam mij voor wel begrepen te zijn," en: „Maar in elk geval zou Haarlem, wanneer dit gelukkige denkbeeld tot uitvoering mocht ko men, onn een verlaten stuk mooie ze ven tiende-eeuwsche architectuur op nieuw leven en luister bijzetten, en, waa.r het niet minder op aankomt, omgekeerd de prachtige Halsen, Haarlems grootsten roem, waaTdig onder dak brengen ln een karakteris tieke buurt en in een warm gebouw, en waar zij naar hunnen aard tehuis hooren." De heer G. H. Breltner schrijft m het Hbld.: „Ik kan ook het plan om het mu seum te maken in die mooie, schil derachtige omgeving, warm aanbeve len. Het zal inderdaad moeilijk zijn iets te vinden dat beter geschikt Is, om de Frens-Halsen op hun mooist ta laten zien en ik kan mij dan ook niet begrijpen hoe het mogelijk is, dat dit plan eenigen tegenstand heeft kun nen ontmoeten." Prof. Caxel L. Dake heeft aan on- sn gemeenteraad een aires gezon den waarin hij de plannen om het museum in 't oude Weeshuis onder te brengen, bestrijdt. Zijn argumen ten zijn bijna alle al in zijn artikelen in de Telegraaf opgenomen, van wel ke penvruchten we onzen lezers des tijds reeds mededeeling deden. Hij schrijft in dit adres o.a. nog: „Maa.r ik heb dien strijd aanvaard, en houd dien zooals Uedab. ziel tot het laatste vol, om die kostelijke nala tenschap der vaderen niet te laten onderbrengen in een voor het doel niet gebouwd huis dat met veel hoofd brekens en veel kosten verbouwd zal worden tot iets onbruikbaars en lets gevaarlijks. Want het lijdt geep twijfel, "dal de eerste eisch voor een museum moet zijn, dat de tentoongestelde kunst werken er volkomen veilig zijn. En een leder onbevooroordeelde zal moeten toegeven, dat, hoe men 't oude weeshuis ook wil verbouwen, men de mogelijkheid voor gevaar door de omgeving, door die verbou wing niet geheel en al kan wegne- ïen." Voorts: „Mocht men zich werkelijk bezorgd maken over de vraag of er e>en ge schikt terrein voor een nieuw mu seum zou te vinden zijn dan wijs ik, behalve op het terrein, gelegen in de nabijheid der Tempelierstraat en de Juliana en de Stolbergstraat, op het terrein, waarop tegenwoordig het Brongebouw ligt, welk gebouw, een bron van financieele misrekening is, en gemakkelijk plaats kan maken voor een prachtig museum, dat de trots van Haarlem kan worden." In de Telegraaf schrijft de heer Da» ke ook nog een artikeltje Ilij schrijft daar o.a.: „Mag ik er den Haarlemschen raad eens op attent maken, dat er geen letter is verschenen, om het plan van B. en W. te steunen, van de hand des heeTen Veth, 't Hooft, Vogelsang, Martin v. Riemsdijk, Moes en ande ren Waarom prijzen die heeren het plan niet? (De heer Dake had toen nog geen kennis kunnen nemen van 't artikel van den heer Veth. Red. H. D.) Ten slotte schrijft de heer Dake: „Denken zij, dat de Haarlemsche raad dien „sprong in het duister" zal doen. enkel voorgelicht door de com missie van toezicht, in wier beleid men geen vertrouwen heeft, of ge sticht door het verhaal der Pulchri- leden, die een onderzoek in loco in stelden, en, omdat de sleutel er niet was, het gebouw niet konden tien, maar opgetogen waren?" TOT NUT VAN T ALGEMEEN. Gisteren vergaderde bei departe ment Haarlem van de Maatschappij tot nut van 't algemeen, onder pres', dium van den vice-voorzitlcr, deu heer J. C. Tadema, in het gebausv aan de Zijlstraat. Medegedeeld werd, dat d* bibllo»

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1910 | | pagina 1