NIEUWS= en ADVERTENTIEBLAD.
27e .aargang. No. 8243.
Verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen.
DINSDAG 10 MEI 1910 A
Tot de plaatsins van advertentiën en reclames van buiten het Arrondissement Haarlem in dit blad is uitsluitend gemachtigd het Algemeen Binnen- en Buitenlandsch Advertentie-Bureau D. Y. ALTA
Warmoesstraat 7678, Amsterdam. Telephoon interc. 6229.
ABONNEMENTEN
PER DRIE MAANDEN:
Voor Haarlem
Voor de dorpen in den omtrek waar een Agent gevestigd Is (kom der
gemeente)
Franco pu- post door Nederland
Afzonderlijke nummers
Geïllustreerd Zondagsblad, voor Haarlem
de omstreken en franco per post -
Uitgave der Vennootschap Lourens Cosfer. Directeur J. C. PEEREBOOM.
120
1-30
1.65
0.02 H
0.37 X
0.45
ADVERTENTIËN:
Van 15 regels 50 Cts.: iedere regel meer 10 Cts. Buiten het Arrondissement
Haarlem van 1—5 regels ƒ1—, elke regel meer ƒ0.20. Reclames 30 Cent per regeL
Bij Abonnement aanzienlijk rabat.
Advertentiën van Vraag en Aanbod, hoogstens zes regels. 25 Cts. per plaatsing;
50 Cts. voor 3 pltartsingen k contant
Redactie en Administratie: Groote Houtstraat 53.
Intercommunaal Telefoonnummer der Redactie 600 en der Administratie 724.
Drukkerij: Zuider Buitenspaarne 6. Telefoonnummer 122.
DIT NUMMER BESTAAT UIT
ZES BLADZIJDEN.
EERSTE BLAD.
AGENDA
WOENSDAG 11 MEI.
Gemeenteraadsvergadering 1 1/2 a
- Schouwburg: Rott. Toaneelgez.
Vorstenschool en Aleid, 8 uur.
Brongebouw: Tentoonstelling Van
■ehilderijen, 105 uur.
8oc. Vereeniging: 2e Concert Doops-
gazind Zangkoor", 8 uur.
OM ONS HEEN
No. 1140.
De Gosteriana.
Iedereen, die van zijn leven wel
eens gecatalogiseerd heeft, weet bij
ervaring boe moeilijk het dikwijls we
zen kan, de afdeelingen goed van
elkander gescheiden te houden en
datgene wat voorhanden is, behoor
lijk in rubrieken te verdeelen, omdat
veel wat in afdeeling A. thuis hoort,
ook wel tot afdeeling F. zou kunnen
worden gerekend. De grenzen tus-
echen rubrieken zijn namelijk niet
zoo scherp, of iemand kan, zonder
zijn overtuiging geweld aan te doen,
tal van zaken even goed onder de
eene, als onder de andere rangschik
ken.
Uit den plattegrond, dien wij een
paar dagen geleden in de courant
hebben afgedrukt van het Museum
plan, zooals het nu aan de orde is
gesteld, blijkt, dat behalve de schilde
rijen verschillende dingen in het
nieuwe gebouw zullen worden over.
gebracht. Bij den ingang staat aau
weerskanten aangegeven verzame
lingen van kleine voorwerpen, daar
na volgen vóórdat we op de binnen
plaats komen een vertrek voor frag
menten en een voor folterwerktuigen.
Die laatste afdeeling laat niets te
vragen over, iedereen weet, dat dit
de onvriendelijke toestellen zijn,
waarmee de menschen in voriga
eeuwen werden uitgerekt, verbrijzeld,
verbrand, gewurgd en zoo meer. Ik
weet niet, of er ook moreelo kwellin
gen zullen worden afgebeeld, anders
zou wellicht een schoolbank met een
examinandus er in en een examinator
er voor een juisten afdruk leveren van
de examenwoede in onze dagen, die
Ik ben er zeker van over een
halve eeuw de verwondering en de
verontwaardiging van het dan levend
geslacht zal opwekken.
Ook zou er een afbeelding passen
van den man uit de oudheid, die
verteerd werd door brandende dorst
en water in zijn nabijheid had, dat
terugweek als hij bukte om te drin
ken en druiven, die omhoog gingen,
wanneer hij de hand er naar uit
strekte. Zoo is het jarenlang met de
verwezenlijking der museumplannen
gegaan wanneer do voorstanders
zich bukten of de hand er naar uit
staken, weken ze achteruit.
In 't algemeen kan govraagd wor
den, of de folterwerktuigen wel op
hun plaats zijn in een schilderijen
museum. Is martelen een kunst, dan
toch een van treurig allooi. Maar
waar moet de gemeente er anders
mee blijven Het dient toch tot niets,
een afzonderlijk tentoonstellinkje van
die ongure apparaten te maken op
het Stadhuis, te midden der vreedza
me administratie van onze gemeente
Samen uit, samen thuiswanneer de
schilderijen vertrekken, gaan de fol
terwerktuigen mee. Precies als een
reisgezelschap van Lissone, dat ook
wel dikwijls tegenstrijdige elementen
bevat.
Vaag is de aanduiding fragmen
ten en kleine voorwerpen. De bedoe
ling isallerlei dingen, die geen
schilderijen en geen prenten zijn, en
toch in het museum werden gebor
gen, een kast met glaswerk bijvoor
beeld, die toch ook een plaatsje moet
hebben, evenals de gevelsteenen,
waarvan een van de Raadsleden, ik
meen de heer Modoo, spottend gezegd
heeft, dat ze ook al in het nieuwe
museum zouden worden onderge
bracht. Zeker, het lijkt komiek. Maar
moeten ze dan liever blijven liggen
op de binnenplaats van bet Pand,
waar niemand ze ziet? Ik denk toch
ook niet, dat de bedoeling zal wezen,
deze steenen netjes naast elkaar
langs een wand te stapelen, ieder
met een etiguetje, maar ze hier en-
daar, waar het pas geeft, te zetten of
te leggen, naar het inzicht van den
nieuwen directeur. Want het ligt voor
de hand, dat deze (aangenomen dat
hij ooit benoemd wordt, waaraan ik
zoo nu en dan, wegens het lang uit
blijven van de voordracht, wel eens
twijfel) in die rangschikking zal heb
ben te beslissen, zoodat we maar het
best doen met op zijn goed inzicht te
vertrouwen en ons er niet te zeer om
te bekommeren.
De zaken tot ln kleinigheden rege
len, kan zelfs de gemeenteraad niet
het is juist zijn fout, dat hij daartoe
meermalen pogingen doet.
Wat mij aangaat, mag dus alles en
nog wat naar het ontworpen gebouw
op het Heiligland verhuizen, tot de
kachel toe, die helaas niet brandde
toen het nat was in het museum, de
sneeuwbui, die aan het dak lekkage
veroorzaakte en het vermaarde red-
dingsbalconnetje, dat, zoo het al niet
tot de folterwerktuigen kan gerekend
worden, toch zeker een gevaarlijk
voorwerp is.
Het is alleen de vraag, of de zoo
genaamde Costeriana eigenlijk
wel in het museum thuis behooren.
Toch stellen B. en W. dat, bij een
later ingekomen Raadsstukje, expres-
selijk voor, omdat het in het oor
spronkelijke "ontwerp niet duidelijk
was gezegd.
Aanvankelijk was er een tentoon
stelling van merkwaardigheden op
dit gebied in de oude sacristie. Het
was een vroegere bibliothecaris, Dr.
De Vries, die voor de Costeriana veel
gedaan- heeft, zoodat nu omstreeks
vijftig jaar geleden datgene, wat over
Coster was bijeenvergaard, vereenigd
is en samen tentoongesteld.
De zorg daarvoor werd van dat
oogenblik af opgedragen aan den
gemeente-secretaris, in overleg met
den bibliothecaris en den archivaris.
Tot voor zeer korten tijd berustte
zelfs de sleutel van de verzameling
bij den secretaris alleen, zoodat de
beide laatstgenoemde ambtenaren,
wanneer zij een of meer van de Cos
teriana in de hand wenschten te ne
men, of door een ander te doen in
zien, verplicht waren den sleutel bij
den secretaris te vragen.
Nu B. en W. ook deze verzameling
in het museum en onder toezicht van
den directeur wenschen te brengen,
worden de secretaris, de archivaris
en de bibliothecaris natuurlijk uitge
schakeld. Daar kan niets tegen zijn
dat het een gevaar kan zijn, wanneer
een groot aantal functionarissen aan
een en dezelfde zaak te pas komen, is
juist bij de jongste museum-historie
duidelijk gebleken. Maar de veran
dering moet dan ook een verbetering
wezen.
Is ze dat hier
De Costeriana bestaan voor een
gedeelte uit drukwerken van zeer
groote waarde, ongedateerd, maar
die aan Coster worden toegeschre
ven de Donaten, de Specula, enz.,
en voor een ander deel uit voorwer
pen, die meer tot opsiering en aan
vulling dienen medailles, oude por
tretten, houtgravures, speelkaarten,
Duitschc boeken en zoo meer.
Zullen die oude drukwerken nu
eenige beteekenis hebben, dan moe
ten ze door onderzoekers en belang
stellenden ook in de hand genomen
en doorgelezen kunnen worden. Na
tuurlijk is ook over die Donaten,
enz., veel geschreven, dat in onze
stad s-b ibliotheek voorhan
den is. En hier ligt nu juist het be
zwaar tegen de overbrenging van de
Costeriana naar het museum. Ieder,
die er een studie van maken wil, zal
tusschen Heiligland en Prinsenhof
dienen heen en weer te reizen, wat
noch do lust tot onderzoeken, noch
het succes daarvan, zal doen toene
men.
Niemand zal zich verbeelden, dat
ook de allerwelwillendste directeur
van het museum tot den leergierigen
bezoeker zou zeggen ..steek do Do
naten maar voor vandaag ln je jas
zak
Veel eenvoudiger en practischer
zou 't zijn, aan de wat ik zou willeu
noemen letterkundige Costeriana een
plaats te geven in de stads-bibliotheek
en die te stellen onder de verantwoor
delijkheid van den bibliothecaris
het overige, de medailles, speelkaar
ten, enz., zouden dan geborgen kun
nen worden in het archief.
Het schijnt maar een kleinigheid,
hoewel het dat in de stad van Coster,
naar men zal willen toegeven, niet is.
En ik acht een regeling als boven
aangegeven, des te wensohelijker,
omdat wanneer de museumplannen
doorgaan, ook de bibliotheek-vraag
zal moeten worden opgelost. Costers
oude drukwerken zullen er dan een
waardige plaats kunnen vinden.
J. C. P.
Stadsnieuws
De Museum-kwestie in den Raad
GESPREK DAT DOOR EEN RAADS
LID GEHOUDEN ZOU KUNNEN
ZIJN.
Geven de kiezers, wanneer zij ons
plaatsen op het „gestoelte der eere"
zich wel rekenschap van den last,
die zij daarmede op ons gemoed leg
gen?
Beseffen onze beoordeelars. die van
den wal af ons en onze politieke ge
dragingen gadeslaan somtijds zelfs
in de courant of om de ronde tafel
ons over den hekel halen wel ten
volle voor welke moeilijke gewetens
vragen een consciëntieus Raadslid
dikwijls komt te staan?
Meermalen heb ik mij die vragen
gesteld, doch nimmer heb ik ze beves
tigend durven beantwoorden.
Toch zoude het goed zijn, dat die
belangstellenden in gemeentezaken
hierop eens wat meer kijk kregen en
daarom waag ik het de zaak in het
openbaar te behandelen.
Ais voorbeeld kies ik de Museum-
quaestie.
Vooreerst zitten we daar nu al ja-
reu mee opgeschept en nog komt er
geen licht in de duisternis. Integen
deel het is alsof het steeds duisterder
wordt.
Ik zit dan ook niet weinig verlegen
met de vraag hoe ik Woensdag zou
moeten stemmen, als ik Raadslid
was.
Waarom? vraagt ge
Ronduit gezegd ik spreek alleen
voor me zelf omdat ik er geen ver
stand van heb en niet weet waar
mijn licht op te steken.
Toch moet van de voorlichting voor
mij niet-deskundige de wijsheid ko
men.
„Maar aan voorlichting is toch in
deze geen gebrek!" hoor ik u zeggen.
Gebrek aan voorlichting, neen,
er is juist te veel voorlichting.
Daardoor juist is de zaak zoo troe
bel, zoo ondoorzichtig geworden.
Stad en land, oud en jong, alles
heeft geadviseerd, gerekwestreerd en
meegepraat.
Zonder de goede adviseurs te na te
komen, al wat maai- een duimstok uit
zijn vestzak heeft steken en zich uit
dien hoofde architect noemt, en al
wat met verf of klei werkt en zich
daarom voor kunstenaar houdt, hoeft
zijn licht laten schijnen. Doch ook
scliilders en architecten van in een-
naam hébben ons op den goeden weg
willen houden of brengen.
Klaarheid heeft al him geschrijf en
gewrijf niet gebracht. Inttegendeel
men duizelt van al de Ingezonden
stukken, adviezen, enz.
Dan moot de Raad maar zelf des
kundigen benoemen.
Top! doch dat gaat ook nietl Want
van de deskundigen die wat boteeke-
nen, weten we immers precies wat
zij er van vinden, zoodat door de
keuze door ons niet-deskundigen te
doen, vooraf zoude worden uitge
maakt wat de uitspraak der deskun
digen zoude zijn, tenzij we door tot
de mindere goden af te dalen, de
zaak aan het noodlot overlieten.
Commissies danl
Ook daarvan is geen heil te ver
wachten.
We hebben al veel te veel adviezen
van Commissies. Eerst het advies van
de commissie van het Museum, daar
na een advies van de commissie uit
ons midden benoemd om van deze
zaak speciale studie te maken, dan
weer eenige adviezen van de Museum
commissie en nu ten slotte weer een
advies van de commissie van Open
bare Werken.
Nu is deze laatste commissie let
wel ik spreek van de commissie niet
van de leden stellig niet deskundig;
haar taak is te adviseeren over het
bouwwerk op zichzelf, het bestek enz.
Als zoodanig kan zij geen oordeel
hebben over de vraag of het museum
daar goed gelegen zal zijn en of de
schilderijen daar tot hun recht zullen
komen. Ook mag bij het beoordeelen
zulk een belangrijk bouwwerk
niet vergeteD worden, dat wij bij
de keuze der leden beperkt waren tot
onze collega's, zoodat het niet te ver
wonderen is, dat geen der leden voor
dit werk een opleiding heeft genoten
als onze Directeur van Openbare Wer
ken.
Dit alles neemt echter niet weg, dat
de leden dezer commissie meer dan
anderen van het plan studie hebben
gemaakt, zoodat hun advies, dat dan
toch naar beste weten gegeven is,
stellig wel eenig gewicht in de schaal
iag leggen.
Doch het is in lijnrechten strijd
met de adviezen der andere commis
sies, waaruit weer blijken kan, in
welk een doolhof wij, niet-deskundi-
gen, door al die adviezen gekomen
zijn.
Toen ik dit geschreven had, besloot
ik, om tot meer klaarheid te komen,
mijn gedachten wat te gaan opfris-
schen in Amsterdam, daar zou ik wel
afleiding vinden. De E. S. M. is ge
makkelijk en weldra kuierde ik door
de Kalverstraat, doch de museum-
kwestie liet me niet los. Tevergeefs
zocht ik naar een uitweg, doch vond
dien niet.
Plotseling echter komt een oud
vriend op me af met de vraag „Er
is toch geen onraad
„Erger dan dat, mijn waarde", ant
woordde ik, „er is Raad En dut al
Woensdag." En ik maakte hem deel
genoot van mijne zorgen.
„Komt tijd, komt raad schertste
hij vroolijk en nam me moe naar zijn
woning. Ik volgde gedwee, onderweg
de geheele zaak nog eens in den brce-
de uiteenzettende.
Toen ik uitgepraat was, ontspon
zich het volgende gesprek
V. Het weeshuis is dus door den
Raad gekocht met de bedoeling, het
in te richten tot museum
A. Ja, in de Raadszitting, waarin
tot den aankoop werd besloten, is uit
drukkelijk verklaard, dat de regenten
van het weeshuis het slechts met die
bestemming voor ƒ50.000 wilden la
ten.
V. Door welke personen en colleges
werd toen deze oplossing aanbevo
len
A. Door den heer Dumont, onzen
directeur van openbare werken, door
Dr. Bredius, toen nog directeur van
het Mauritshuis, door Dr. Cuypers,
architect van het Rijks-Museum, dooi
den bekenden Jhr. Mr. Victor de
Stuers, door de Museum-commissie,
door onze speciale Raadscommissie,
en ten slotte door Burgemeester en
wethouders.
V. Wat heeft het weeshuis gekost
A. Het weeshuis zelf 50.000 doch
daar moet bijgeteld worden 65.000,
uitgegeven voor aankoop van belen
dende perceelen. Juist omdat men van
het weeshuis een museum wilde ma
ken, werd het bezit dier perceeltjes
gewenscht geacht.
V. Was de Raad in 1906 eenstem
mig
A. Bij de eindstemming ja doch
twee der leden, namelijk Uroot en
Van de Kamp, hadden tegen het eer
ste deel gestemd, omdat zij het mu
seum daar niet wenschten.
V. Dacht men toen aan een andere
indeeling dan thans
A. Voor zoover ik heb nagegaan,
niet.
V. Werd toen voor den bouw veel
minder geraamd dan thans gevraagd
wordt
A. Toen werd genoemd 240.000 en
nu rekent men 266.000.
V. Maar wat is er dan toch gebeurd
waardoor men zoo aan het wankelen
is geraakt
A. Dat zou ik zelf niet kunnen zeg
gen. Al die adviezen, waarvan ik
straks sprak, hebben ons verbijsterd,
het hoofd aan het duizelen gebracht.
Argumenten, die insloegen, hoorde ik
eigenlijk niet, maar er ontstond een
tegenbeweging, misschien omdat men
bang was voor de hooge kosten.
V. Maar welke redenen zijn dan in
den Raad genoemd, wanneer het punt
daar ter sprake kwam
A. In Mei 1908 gaf de Raad zijn
wensch te kennen, om alvorens over
te gaan tot slooping van eenige huis
jes, waarvoor geld was gevraagd, een
tweeledig plan te zien. Men wilde na
melijk met kennis van zaken kunnen
oordeelen, alvorens geld te geven, en
collega Rinkema wilde de huisjes aan
het Groot Heiligland, die de directeur
van openbare werken behouden wil
de, gesloopt zien.
In November van hetzelfde jaar,
toen een schetsplan met uitvoerige
toelichting in den Raad kwam, waar
uit bleek, dat de verbouwingskosten
in 1906 op 120.000 geraamd, toen
globaal op 190.000 werden begroot,
waarbij dan nog 20.000 zouden ko
men, indien wij ook tot een tentoon
stellingszaal besluiten wilden, was
men zeer ontsteld over de stijging der
kosten, zoodat vele collega's van voor
standers, tegenstanders dreigden te
worden. Ik was blijde, dat het toen
niet tot een stemming kwam, want
ook mij leek het cijfer hoog.
Een voorstel, om een tweede spe
ciale Raadscommissie te benoemen,
om nog eens over de doelmatigheid
der plaats te adviseeren, werd echter
niet ondersteund, evenmin als de ge
dachte om een uitspraak van DE des
kundigen in ons land uit te lokken.
V. Dat begrijp ik, maar ik vergis
me toch niet, dat het plan nu vereen
voudigd en belangrijk goedkooper ge
worden is
A. Neen, dat is zoo. De totale kosten
in 1906 globaal op 240.000 geraamd,
worden thans op 266.000 gerekend.
V. Op zulk een werk dus een stij
ging van niet veel meer dan 10
A. Neen.
V. Dan heb ik niets meer te vragen,
gij wel
A. Neen, ik eigenlijk ook niei
LICHT VAN LINKS.
Onze medewerker voor beeldende
kunst, de heer G. Kerkhoff, schrijft
ons
Mag ik naar aanleiding van het
laatste grondplan voor het museum
nog een eenvoudige opmerking ma
ken Ik meen ze niet achterwege te
mogen laten.
Heeft men wel VOLDOENDE aan
dacht geschonken aan de omstandig
heid, dat ALLE acht groote liaison
ten onzent op lin ksch zijlicht zijn
geschilderd, zoodat noodwendig, bij
de plaatsing der kunstwerken in de
vier kabinetten vier der schilderijen
op precies tegengesteld zijlicht komen
te hangen?
De hear JanVeth schrijft in het
Handelsblad een uitvoerig artikel,
waarin hij het nieuwe museumplan
an B. en W. aanbeveelt.
Het mooie oude Weeshuir. aan het
Groot I-Ieiligland is z. i. zeer geschikt
't nieuwe museum te herbergen.
Men zou toch geen geheel nieuw ge
bouw behoeven te zetten, wat een
voordeel is, want voor oude kunst
hebben moderne- gebouwen maair zel
den voldaan.
Dan vervolgt de schrijver:
„Bovendien is bij de tegenwoordige
omstandigheden de plaatsruimte voor
een nieuw groot huis, alleen buiten
den kring eener oude stad te vinden,
terwijl de omlijsting juist van het
oude stadskarakter, voor een museum
van schilderijen uit vroeger tijd
kieselijk is. Een museum behoort niet
enkel en alleen een inrichting te zijn,
waar schilderijen worden onderge
bracht, het moet, zoo mogelijk, een
vollediger stuk aanschouwelijke be
schavingsgeschiedenis bieden. En
daartoe is het alles waard, wanneer
men het in een milieu van verwante
bouwkunst kan vatten.
Hierna herinnert de heer Veth, dat
twee Hals-stukken voor ditzelfde
weeshuis geschilderd zijn; 't zijn n 1.
regentenstukken van het vroegere
oude mannenhuis in 't gebouw gov
tigd. Deze stukken zou men dus weer
naar hun eigen huis terugvoeren.
Het bezwaar, dat het Museum in
een afgelegen buurt komt te staan,
kan de heer Veth niet deelen. „Het
Heiligland is wel stil, maar geenszins
zoo afgelegen. De Ceintuurbaan en de
Amsterdamsche tram houden er vlak
bij op. In het midden tusschen de
Groote Houtpoort en den Kleine Hout
weg kijkt men van de Gasthuis-vest
af dadelijk de aardige straat in. En
hoezeer verdient die straat dat men
er eens inloopt. Naast den fraaien
Ingang van het Eiizabethsgasihuis
tot die stichting behoorende, ziet men
dan oen aaneengesloten rij van twaalf
oude trapgeveltjes, tot onderaan toe
appel ij tel ijk onderhouden, met de
aardige oude stoepen nog in takt er
bij, en ik zou zoo gauw niet weten
waar men in het heele land zulk
een onbedorven stukje straatzijde vin
den kon. Waarlijk, Ln zijn bescheiden
en vertrouwelijk schoon zou dit over
blijfsel een ongezochte en voortreffe
lijke inleiding geven tot het begrijpen
en genieten van oud-Hollandse he
kunst".
Vervolgens geeft de heer Veth een
beschrijving van de weeshuisgebou
wen.
Hij schrijft: „Wat ik van de plan
nen zag, kwam mij voor wel begrepen
te zijn," en: „Maar in elk geval zou
Haarlem, wanneer dit gelukkige
denkbeeld tot uitvoering mocht ko
men, onn een verlaten stuk mooie ze
ven tiende-eeuwsche architectuur op
nieuw leven en luister bijzetten, en,
waa.r het niet minder op aankomt,
omgekeerd de prachtige Halsen,
Haarlems grootsten roem, waaTdig
onder dak brengen ln een karakteris
tieke buurt en in een warm gebouw,
en waar zij naar hunnen aard tehuis
hooren."
De heer G. H. Breltner schrijft
m het Hbld.:
„Ik kan ook het plan om het mu
seum te maken in die mooie, schil
derachtige omgeving, warm aanbeve
len. Het zal inderdaad moeilijk zijn
iets te vinden dat beter geschikt Is,
om de Frens-Halsen op hun mooist ta
laten zien en ik kan mij dan ook niet
begrijpen hoe het mogelijk is, dat dit
plan eenigen tegenstand heeft kun
nen ontmoeten."
Prof. Caxel L. Dake heeft aan on-
sn gemeenteraad een aires gezon
den waarin hij de plannen om het
museum in 't oude Weeshuis onder
te brengen, bestrijdt. Zijn argumen
ten zijn bijna alle al in zijn artikelen
in de Telegraaf opgenomen, van wel
ke penvruchten we onzen lezers des
tijds reeds mededeeling deden.
Hij schrijft in dit adres o.a. nog:
„Maa.r ik heb dien strijd aanvaard,
en houd dien zooals Uedab. ziel tot
het laatste vol, om die kostelijke nala
tenschap der vaderen niet te laten
onderbrengen in een voor het doel
niet gebouwd huis dat met veel hoofd
brekens en veel kosten verbouwd zal
worden tot iets onbruikbaars en
lets gevaarlijks.
Want het lijdt geep twijfel, "dal de
eerste eisch voor een museum moet
zijn, dat de tentoongestelde kunst
werken er volkomen veilig zijn.
En een leder onbevooroordeelde
zal moeten toegeven, dat, hoe men 't
oude weeshuis ook wil verbouwen,
men de mogelijkheid voor gevaar
door de omgeving, door die verbou
wing niet geheel en al kan wegne-
ïen."
Voorts:
„Mocht men zich werkelijk bezorgd
maken over de vraag of er e>en ge
schikt terrein voor een nieuw mu
seum zou te vinden zijn dan wijs ik,
behalve op het terrein, gelegen in de
nabijheid der Tempelierstraat en de
Juliana en de Stolbergstraat, op het
terrein, waarop tegenwoordig het
Brongebouw ligt, welk gebouw, een
bron van financieele misrekening is,
en gemakkelijk plaats kan maken
voor een prachtig museum, dat de
trots van Haarlem kan worden."
In de Telegraaf schrijft de heer Da»
ke ook nog een artikeltje
Ilij schrijft daar o.a.:
„Mag ik er den Haarlemschen raad
eens op attent maken, dat er geen
letter is verschenen, om het plan van
B. en W. te steunen, van de hand des
heeTen Veth, 't Hooft, Vogelsang,
Martin v. Riemsdijk, Moes en ande
ren
Waarom prijzen die heeren het
plan niet?
(De heer Dake had toen nog geen
kennis kunnen nemen van 't artikel
van den heer Veth. Red. H. D.)
Ten slotte schrijft de heer Dake:
„Denken zij, dat de Haarlemsche
raad dien „sprong in het duister" zal
doen. enkel voorgelicht door de com
missie van toezicht, in wier beleid
men geen vertrouwen heeft, of ge
sticht door het verhaal der Pulchri-
leden, die een onderzoek in loco in
stelden, en, omdat de sleutel er niet
was, het gebouw niet konden tien,
maar opgetogen waren?"
TOT NUT VAN T ALGEMEEN.
Gisteren vergaderde bei departe
ment Haarlem van de Maatschappij
tot nut van 't algemeen, onder pres',
dium van den vice-voorzitlcr, deu
heer J. C. Tadema, in het gebausv aan
de Zijlstraat.
Medegedeeld werd, dat d* bibllo»