ïcliHcWft van plezier. Ik had juist den
iitliottd van mijn brief gelezen en
schudde ook van plezier, terwijl hij
vervolgde
Guarnerius zou zoo'n ding niet
In zijn kachel hebben willen branden.
Kijk hier.
Met een ruk trok hij den rug van de
viool los en wij werden aangestaard
door het opschrift: „Made at Egg
Harbor, N. J."
Tk ben bedrogen schreeuwde
Folma.
Dat heeft er voel van, zei ik
luister even hiernaar, en ik las mijn
brief hardop.
Aan
den heer Bartholomew Scanion f
Hij, die op deze wijze tot u
spreekt is de man van de gele
vlooi. Ik sluit hierbij in een dol-
)nr. dien u zoo vriendelijk geweest
jijt mij te leenen... het is dezelf
de. Veel dank hiervoor. Ik ver
trek uit St. Joe met aanmerkelij-
ktn spoed, grooto tevredenheid en
tweeduizend dollar. Een heer van
vreemde nationaliteit, dien u ont
moet hebt en die den naam van
Girstmau gebruikt heeft, houdt
mij gezelschap. In den troin zul
len wij eerlijk de bankbiljetten
doelen, die eens de brandkast van
Senor Folma bevolkten. Hij was
zoo naïef dat het bijna schande
was, dat wij het geld namen;
maar :i hadden het noodig.
Zooals onze voorzaten van het
oude Home gewoon waren te zeg
gen „Vale I"
De man met de gele viool."
Wanneer, besloot Bat, Folma niet
den «en of ander heeft kunnen overtui
gen, dat Jozef Guarnerius op een tijd
zijn bedrijf heeft uitgeoefend te Egg
Harbor N. J., heeft hij nog altijd die
vioolen ik ben van meening, dat
ledereen, die er belang in stelt ze zal
kunnen koopen tegen een aanzienlijn
Verlaagden prijs.
Een minuut voor
middernacht.
De grooto klok in de vestibule van
hot huis van meneer Jonker haalde
hare elf slagen machtig uit, dubbel
breed en plechtig zwaar klonken ze in
de diepe en holle stilte van den nacht.
Rudolf Wegner hief zijn gelaat op
hit zijn handen en teldo mede alle elf
klokkeslagen. Dus nog een uur, dan
zou hot uit zijn. Een horloge bezat hij
reeds sedert maanden niet meer. De
groote klok in de gang van zijn buur
man had hem in al die weken van
nood, ziekte en vertwijfeling uur na
uur zijn droevig doven toegemeten.
Hij had de blok nooit gezien en toch
was het hem alsof ze een vriendin
van hem was, een vriendin, die met
de zachte en majestueus klankvolle
'stem bij het komende uur dezen dag
en daarmee zijn leven rustig zou la
ten uitklinken.
Rudolf Wegner zuchto diep en
koortsachtig.
Sinds het plan, om er ©en eind aan
te maken in hem tot een zeker en on
vermijdelijk besluit was geworden,
zweeg alles in hem, de gevoelens die
vroeger de ellende voor hem hadden
meegebracht, zelfs de haat tegen den-
geen, die er de schuld van droeg. Het
leven had voor hem reeds opgehou
den. En woelde er in zijn borst niet
nog die één© groote smart, dat doffe
lijden, dat hem zoo vertrouwd was go-
worden in die lang© tijden, dan had
iij werkelijk ook volkomen kunnen
vergoten, dit hij nog leefde. Maar
juist dat zweeg niet, dat schreeuwde
in hem heet en vol wee, begeerig,
smartelijk zoet in zijn hopeloos geloo-
ven do herinnering aan dat wat he
den voor twee jaren was geweest.
Zij was de eerste goweest die hem
opschrikt© uit zijn dommel. Met
haar kleine teere meisjeshanden had
ze hem bij de schouders gegrepen.
Rolf, Rolf, wordt toch wakker.
Verzet j© toch. Je gaat immers te
gronde. Wees toch je zelf.
En hij had haar aangekeken, aan
gekeken met zijn matte droeve oogen
en gezegd:
Jij weet niet, wat je zegt I Je va
der heeft me opgenomen toen ik. zon
der vader, zonder moeder, ais" een
Btuk onbeheerd goed op de straat lag,
hij hfteft me opgevoed als zijn zoon.
Wat ik beu en wat ik lieb, dat dank
ik hem, ik leefde niet zonder zijn
hulp. Nu heeft hij toch rechten op
me, grooter en dieper dan wanneer ik
zijn eigen zoon was.
Geen mensch heeft rechten op
een ander, zei het meisje en in haar
bleek gelaat flikkerden de donkera
oogen. Wat we doen, doen we voor de
wereld, de menschheid, de toekomst.
En dat vader als kind je redde, mag
je hem niet danken, indien het zijn
wil is, dat jij je leven verknoeid en
weggooit in plaats van het te wijten
aan duizenden meuschcn, die jij hee
ling en genezing wilt brengen. Iedere
vezel spoort je aan om dokter te wor
den en al je zenuwen verzetten zich
tegen het koopmanschap. Is er dan
nog een keus
Neen, antwoordde hij, te kiezen
valt er niet meer. Jouw vader heeft
mijn lot in zijn handen gehad en hij
heeft het den weg gewezen. Dacht je
dat ik niet van schaamte zou verzin
ken. wanneer ik, die hem alles dank,
ter wille van mij zelf het zoo moei
zaam door hem opgebouwde levens
werk zou verwoesten, dacht je, dat ik
het dragen zou door hem als een on
dankbare veracht te worden
Togen menschen, die ons ten
dank voor een weldaad boeien en of
feren willen, is oudankbuarheid wet,
zeide Marie. En wie de schepper wil
zijn van een groot levenswerk staat
boven het oordeel van gewone men
schen.
Dat was het „waak op" voor zijn
wil geweest en.... het begin van den
strijd.
Rudolf Wegner schokte zijn moede
schouders. In de vestibule, naast hem,
sloeg de klok half twaalf. In eenige
kamers brandde nog licht Hij zag
het, zonder er over na te denken. Het
laatste halve uur, dat hem nog toebe
hoorde bood geen gelegenheid voor 't
verwerken van alle berinneringen,
die hem bestormden....
Toen' was het eerste twistgesprek'
gekomen tusschen den grooten koop
man en hem, den vondeling, de eerst©
maal, dat harde woorden rinkelden
aan den ketting, die lange jaren van
genoten weldaden om zijn voeten
hadden gesmeed.
Waar zou je zijn zonder mij
een moerasGa nu maar den
rechten weg. dien lk Je gewezen heb.
Toen was ook gekomen de geheim
zinnige studie, des nachts koortsach
tig gebogen over de boeken, die hem
zijn rust kostten, de rust van lichaam
en zenuwen. Toen kwam ook het
uur, waarin zijn pleegvader hem ver
rast© bij zijn studie in de medicijnen,
en waarin de haat van den verdruk
te en den ontgoochelde voor het eerst
in laaiende vlammen opsloeg en toen
kwam ook de dag, waarop hij ontdek
te, dat men hem zijn schatten, zijn
heiligdommen, zijn boeken had weg
genomen en verbrand
F.n bij al dat verdrietige en treuri
ge het zacht© gezicht van Marl© als
een milde troosteres.
En toen juist heden was het twee
jaar geleden, dat hij was weggeloo-
pen. Niemand wist ar van, maar één
had het geraden.
Buiten de stad, op den beschaduw
den weg, had ze hom Ingehaald, en ze
was met hem meegegaan „im glel-
chen Schritt und Tritt". Ze spraken
nauwelijks met elkander. Maar toen
het oogenblik van scheiden kwam
lagen haro zachte handen weer op
zijn schouders en haar oogen straal
den als kolen vuur.
Je hebt gelijk, zei ze en legde al
le ernst en kracht van haar hart in
de woorden Vergeet ndoit. dat ik het
je gezegd heb, Rolfje hebt gelijk, dot
je weggaat Vergeet ook niet, dat lk
hier naast j© heb gewandeld en er
trotsch op was en dat mijn gansche
ziel vol vertrouwen je begeleidt En
nu, leef gelukkig.
Z© hadden beiden slechts de bedoe
ling elkaar de hand te reiken, maar
hunne lippen vonden elkander In ©en
kus, die beiden plotseling verried, dat
deze man en vrouw voor elkander
wilden loven en sterven.
En zoo stralend en overweldigend
was het geluk van deze minuut ge
weest, dat Rudolf Wegner later riog
de herinnering aan dit oogenblik als
een feestdag voelde, die hem alle el
lende deed vergeten. Want de ellende
was spoedig gekomen.
Zonder middelen en zonder erva
ring wiern het leven hem in dat
vreemde land stap voor stap naar be
neden. Ten slott© was het zelfs geen
leven meer en alleen nog maar een
hijgen naar lucht, een krampachtig
vasthouden aan zijn ziel en zijn lief
de. Maar toch. te midden van jammer
en ellende groeide er een gToote
vreugde ln hem. Als een weldoener
ging hij rond onder de arme zwervers
van do wereldstad, hunne ziekten ge
nezend, hunne wonden heelend. Zie
ken en gewonden werden zijn vrien
den.
Toen kwam de terugslag. Besmet
door oen typhuslijder, dien hij nog
kon Todden, lag hjj maandenlang op
het ziekbed neer, terwijl over hem
waarde de man met de zeis. Wel week
deze voor de zorgvuldige behandeling
in het hospitaal, maar hij nam iets
mode van den patiënt en wel het kost
baarste, dat hij nemen konden
moed om te leven, de kracht om t©
willen.
Rudolf droeg zijn noodlot als ©en
strafgericht; hij geloofde niet me©r in
het vertrouwen van Marle, niet meer
ln zich zelf en zijn goed recht.
Het leven wierp hem uit en hij gaf
zich gewonnen. Ilij blikte op den af
stand tusschen zijn venster cn den
grond en was gerust. Wie dien sprong
maakte, vond er de rust. Zoo wachtte
hij op middernacht. Achter de verlich
te vensters van hot naast© huis gle
den donkere schaduwen rusteloos
heen en weer. Rudolf werd opmerk
zaam. Een deur werd open cn dicht
geslagen. Een bediende ging naar de
garage en belde den chauffeur. Me
neer Jonker boog zich er uit.
Frans en Martin zullen in do vol
gende straat zoeken. Dokter Bristler
is uit de stad. Honderd gulden voor
dengeen, die het eerst een dokter
vindt, zeg hen dat, Johan 1
Jawel meneer I
Rudolf streek droomerig met do
hand over zijn voorhoofd. Dan sprong
hij op en ijlde naar beneden.
U zoekt een dokter? Ik heb
reeds velen geholpen. Dien me ©veD
aan I
Twee minuten later stond Rudolf
aan hot bed van eon kindje, dat in de
benauwde croup-aanvallen dreigde te
stikken.
Red mijn kind1! smeekte d© va-
dor.
iEen grooto rust en zekerheid kwam
er over Rudolf. Snol haalde hij zijn
Instrumenten en weinige minuten la
ter lag het kind, verbonden van de
kleine luchtpijpoperatie, zonder pijn
zacht te ademen in hot witte kus
sen... Rudolf Wegner hield bij het
ziekbed de wacht.
De heer Jonker liet den redder van
zijn kind ïeil uit. Door de hoog© ven
sters der vestibule schemerde reeds
hot komende daglicht. De prachtige,
staande klok stond stil. De slinger
rustte en de wijzer stond op een enke
le minuut voor twaalf. Rudolf werd
doodsbleek. Jonker had zijn blik
volgd.
We moesten d© klok stilzetten,
omdat het kind de slagen niet Won
verdragen. Het is ruim drie uur.
Groote bemel, mompelde Rudolf
en zakte op de knieën Ineen. De rug
gebogen, het hoofd rustend tegen de
stomme klok, wild snikkend over xljn
redding.
De heer Jonker nam den jongen dok
ter onder den arm.
Zoo zijn uw zenuwen u do baas.
Daartegen heb ik wel iets in mijn stu
deerkamer.
Hij nam Rudolf zacht onder den
arm ©n leidde hem naar zijn vertrek,
waar zo bleven praten. Rudolf ver-
tolde. terwijl Jonker luisterde. Daar
na sprak jonker en hoorde Rudolf
aandachtiz naar de verstandige woor
den van den gelukkigen vader. En
toen beiden hadden uitgesproken wis
ten ze ook beiden, dat Marie weer ge
lijk had met het rotsvaste vertrouwen
van haar liefde.
fN. r. 't N.)
De moeilijke kueze.
Door Tkea von Harbou.
Op twee dingen waren' de Lubbiners
even trotsch op de aan flarden ge
schoten Fransche vaandels, welke in
181-4 hun landheer met een hoop vrij
willigers uit het dorp links van den
Rijn uit het vuur had gehaald, en op
den achterkleinzoon van dezen koe-
ruiter, op Jalin AnderseD, den
Afrikaander. Die had bij den Water
berg acht gewonde kameraden uit de
vuurlinie naar de verbandploats ge
dragen, en dat was toch nog heel wat
anders dan het doldrieste huzaren
stukje van zijn voorvader
Jahn was zijn kapitein Francke
met zijn jeugdig vuur door woeste
nijon en gevaren gevolgd en was lang
niet in zijn schik, toen de dokter hem
wegens een schoudenvonde buiten
gevecht stelde en hem naar huis
zond.
Heel Lubbin had zijn terugkomst
meegevierd en was trotsch op hem
geweest, toen hij daar zoo in het
voorhuis van het oude heerenhuis
stond in zijn grijze, versleten tropen-
uniform, mot den hoed met gaten op
hot hoofd, waarvan hem zoo'n ellen
dige kaffer de kokarde had afgescho
ten, de ridderorde op de borst en in de
lichtblauwe Friezen-oogen den zoe
kenden droomersblik, welke den men
schen eigen Is. die de oneindigheid
ln 't aangezicht hebben gezien.
En des avonds, toen ze allen om
hem heen zaten onder den reuzen-
olm in den tuin, vader en moeder en
de vrienden uit het dorp en tegen
over hem d© beide aangenomen zus
ters, die de handen stil gevouwen
hielden, toen had hij de bruine over
winnaarsvuist voor zich op de tafel
gelegd, alsof hij van iets onzichtbaars
bezit wilde nemen, en hij had ge
zegd
Ik ga nu weer naar het vreemde
land en bouw mij op den veroverden
grond een stevig huis, en als ik dan
terugkom, haal ik mij een vrouw I
En nu was John Andersen terug
gekomen. Zijn oud© vader was mei
den brief van den ecu naar den on
der geloopen en had de gasten uitge-
noodigd en daarbij zulk een guitig
gezicht gezet, dat de Lubbiners wel
konden merken, dat er nog een heel
bijzondere plechtigheid zou plaats
nebhen.
Niemand in Lubbin verkeerde in
hot onzekere, wie Jahn Andersen als
vrouw raee zou nemen naar het nieu
we Duitsche land. Van den dag af,
toen zijn vader de beide meisjes, wel
ke zijn stiefzuster onverzorgd achter
liet, tot zich had genomen en de helde
sohepseltjes och zoo klein en hang in
moeders waschmand hadden gelegen
als een bruin en een blond haasje in
de kool, was Grete met haar bruine
oogen zijn verklaard speelkameraad
je geweest. En zoo was het gebleven
klein Anneke trok zich meer en
er voor haar meer begunstigde
zuster terug, want Grete was altijd
vroolijk en geneigd tot pret maken,
ofschoon soma ook een boosaardig
klein katje en volstrekt niet altijd be
trouwbaar. O neen 1 Jahn Andersen
moest er heden nog met een zuur-
zoeten lach aan denken, hoe het hom
gegaan was, toen hij eens met vacan
tia thuis kwam en de nieuwe hof
hond, die hem niet kende, op hem
aanvloog. Toen zat Grete in een wip
boven op een wagen met klaver, en
schreeuwde als een speenvarken, ter
wijl de blonde Anneke, nog bleeker
dan anders, het woedende dier bij
den halsband terugtrok, en zich door
hem handen en armen liet stukkrab-
zonder een kik te geven. En hij
nam de snikkende Grete van den wa
gen, liet zioh vertellen, hoe ze voor
hem in angst had gezeten, en kuste
haar troostend de tranen van schrik
van de wangen.
Maai- inwendig bleef hij zioh toch
altijd bij de herinnering aan het ge
beurde wat ergeren en rezen er vra
gen van twijfel bij hem op. Acht da
gen was hij nu reeds thuis en morgen
was het feest, dan zouden de buren
komen om hem zijne verloving te hel
pen vieren. Niemand was in het on
zekere omtrent zijn keuze, hij zelf
echter weL Want wat hij noodig hud
daar ginds in dat vreemde land, dat
was de vrouw in den vollen zin des
woords, de dappere kameraad, de ver
standige vriend, en
Was Grete deze vrouw
Hij had bij zyn moeder in de keu
ken gezeten cu haar deelgenoot© ge
maakt van al de twijfelingen, die zyn
hart bestormden, en de oude, ervaren
vrouw had geglimlacht en gezegd
Vraag haar zelf, mijn jongen 1
Toen was hij haar gaan zoeken,
maar had haar nergens gevonden.
Toen hij in Anneke's kamertje wilde
kijken, om haar naar haar zuster te
vragen, had z© hem bleek en harts
tochtelijk op den drempel tegenge
houden.
Wees toch niet zoo woest. meid.
Ik wil immers maar weten, waar
Grete is.
Ik weet het niet Onder het
zware, blonde haar fonkelden
oogen werkelijk boosaardig. Ga w
Toen was hij heengegaan. Maar
Grete vond hij niet. En na het eten
gingen de beide zusters samen naar
boven.
Dezen nacht lag de blonde Anneke
languit gestrekt op haar bed, alsof ze
r torven was, en haar wijd geopen-
brandendo oogen volgden de
maan, die over de helderwitte muren
gleed, in haar bewegingen. Het was
een heerlijke nacht, vol geur en
warmte. Onder haar venster bloeide
de vlierstruik.
Ze voelde de minuten verloojpen als
bloeddruppels, en elke minuut wa
©en van doffe smart.
Ze schrikte niet eens, toen de deur
plotseling open ging en Grete bin
nensloop. Ze bewoog zich nieteerst
toen het bevende meisje op den rand
van bet bed zat, wendde ze de oogen
tnaar haar toe, en zag, hoe Grete de
dikke kindertranen over de wangen
rolden. Toen schoof ze een weinig op
zij om plaats voor haar te maken,
sloeg de arm om haar heen en zei
Jij kind I
En Grete drukte zich tegen haar
aan als tegen een moeder, en mom
pelde
Ik ben zoo bang, Anneke, ik ben
zoo bang I
Waarvoor toch, zusje
Voor het vreemde land.
Anneke zweeg een poosje. En toen
ze eindelijk sprak, was haar stem
veel ernstiger geworden.
Heb je hem dan nfol lief, jouw
Jahn?
Och Ja, dat weL Maar hij moet
hier bij ons in Lubbin blijven, waar
alles ordelijk en vreedzaam is. Wat
heeft hij er aan, ais hij daar ginds in
de gevaarlijke woestenij zit
Je moet, zeide de blonde An
neke.
- Ik kan niet, zei Grete. Ik
ben zoo bang 1
lk wil je wat zeggen, zusje. Mor
gen als de zon opgaat en de klokken
luiden, ga dan naar den man, dien
je lief hebt, en zeg moedig en fier
Waar gij heengaat, daar wil ik ook
heengaan. Dan zult ge belden eon
heerlijk feest vieren.
Grete sprak niet meer tegen. Ze
weende zacht. Toen stond Anneke op
en bracht haar tot kalmte en bleef
bij hot bed zitten, tot de Zondagmor
gen aanbrak, de klokken van het
dorpje luidden en de zon haar rond
gouden licht in het kamertje deed
stroomen. Maar de kleine Greto sliep
kalm door.
Den volgenden dag ontweken de
zustors elkander ©n hadden ook ge
noeg met de toebereidselen voor het
feest te doen.
John Andersen was uitgereden en
kwam pas tegen den avond weer
thuis. En toen bromde Niels, de
knecht, die hom het paard afnam, en
zei, dat het zeker een Afrikaansche
mode was, een goed paard in eens
kapot t© rijden.
De gasten kwamenhalf Lubbin
vereenigde zich in het groote, oude
huis en de ouders en Jahn heetten
hen welkom, terwijl Grete en Anneke
in haar witte feestgewaden heen en
weer liepen om aan de tafelversie
ring telkens nog eens wat te veran
deren.
Jahn Andersen sloeg hel bruine
kopje van Grete met het krullend
haar en het smalle gezichtje van haar
zuster gade. Anneke hield op alles
een wakend oog en toen ze bemerkte,
dat tegen het emde van het kleine
feestmaal de wijn op begon te raken,
stond ze ongemerkt op en ging de ka
mer uit.
Het duurde lang, eer ze terug
kwam. Men verwonderde zich en
werd ongerust. Eindelijk stond Jahn
op, zei „ik zal haar opzoeken" en
ging heen.
Op zijn roepen in de keuken en het
plein volgde geen antwoord. Hij ging
naar boven naar haar kamertje,
klopte aan en trad binnen. Zij was
er niet. Maar nu zag Jahn Andersen,
waarom zij hem gisteren den toe
gang had geweigerd. Want aan den
door de maan beschenen wand hin
gen zijn oude, doorschoten tropen
hoed, waaraan de kokarde ontbrak,
en de ledige patronengordel en het
geheel was omlijst door zorgvuldig
gerangschikt© klimopranken, jonge
berkentakken en geurende vlier....
Jahn Andersen sloot de deur heel
zacht, alsof daar een biddende jonge
ziel knielde, die hij niet mocht sto
ren. Daarop ging hij de trap af, en
naar den kelder. Hij liep heel voor
zichtig, zonder te weten waarom. In
de gewelven van den kelder schemer
de licht. Anneke sprak met Iemand
ze beschermde de vlam der kaars met
haar hand, zoodat het bloed in de
slanke vingers purper scheen.
In het halfdonkere gewelf, waar
moeder Andersen haar voorraad be
waarde, leunde een jongmensoh te
gen muur, met hangende schouders,
het hoofd voorovergebogen, met een
boosaardigen blik ln de oogen.
- Wat moet ik nu met Je begin
nen, Peters? vroeg Anneke, op
den toon van een bedroefd huismoe
dertje. .Voor twee dagen heeft men
je uit de gevangenis ontslagen en nu
ga je al weer uit stelen, alsof je niets
haastigere te doen hadt. dan weer
achter de tralies te komenof je
kunt met het leven, dat je opnieuw
geschonken is, dadelijk voor goed af
rekenen, Peters, zie je Moeder's
kelder heeft voorraad genoeg, en als
je mij nu met een wijnflesch dood
slaat en mij mijn halsketting af
neemt, dan heb je ook nog een mooi
voordeeltje van het goud. En als i
je ontdekt en je voor je geheele leven
in de gevangenis zet, dan ben je im
mers zoo ver als men maar komen
kan op den weg, dien je thans hebt
ingeslagen. En ik geloof haast niet,
dat ik mij tegen jou verweren zou,
Petera Je zoudt gemakkelijk spel
hebben 1
0, o 1 jammerde de Jongeling
en liet zich als een blok hout neer
vallen, terwijl hij het hoofd op de ar
men liet rusten.
Anneke zette de kaars op een
plankje, ging op een kist zitten,
legde hem de hand op de schokkende
schouders.
Wil jo liever niet. Peters vroeg
ze bedaard. Je hebt gelijk ook, je
bent nog te jong om het leven te
grabbel te gooien. En vertel mij nu
eens, waarom je hier bentje kunt
volkomen openhartig wezen nie
mand kan ons hier overrompelen.
Boven viert men de verloving van
mijn zuster, niemand zal mij missen.
En ik verraad je niet 1
Maar hij richtte zich niet op. Het
was, alsof hij tegen den grond sprak,
en het klonk al3 een gekreun.
Als een hond hebben ze mij weg
gejaagd.... als een hond 1 En ik wilde
immers slechts werken, al had het
bloed mij ook onder de nagels moeten
wegloopen. Maar ze laten iemand
niet blyven, ze jagen altijd weer ach
ter iemand aan, tot men driftig
wordt en'liever weer gaat inbreken,
dan dat men in een droge sloot aan
den weg verhongert. En toen ik het
licht daar boven zag, toen.... en daar
ben ik. Laat mij er nu uit I
Maar ze hield hem terug.
Zóó Hongerig als je bent
vroeg ze met een scherpen blik op
zijn bloedloos gezicht Opdat je m
de naaste hoeve gaat inbreken, wijl
je hier geen brood hebt gevonden
Nu blijf Je hier en eet, tot je verza
digd bent Maar dat is nog met alles.
Het bloed steeg haar naar het ge
laat, maar dapper vervolgde ze
Luister 1 De verloofde van mijn
zuster hoeft daar ginds in Afrika een
farm en gaat nu met hem daarheen.
Het land is gevaarlijk, het leven vol
moeite en nood. Ik wil John Ander
sen vragen, of hij je mee wil nemen.
Fn jij. Petera, belooft mij in ruil
daarvoor, dat je hem zult volgen,
hem aanhangen, dat je hem trouw
iult zijn als een hond, dat je hem in
ailen nood en ©lk gevaar tot je laat
ste bloeddroppel zult verdedigen,
aslof hij het dierbaarste en heiligste
op de wereld W. Beloof je" mij dat.
Priors Y
En toon de harde handen van den
jongen man als een schroef om haar
vingers sloten, wist Anneke, dat haar
vriend trouw behoed zou worden.
- Wacht nu, zei ze, ik zal Je
eten gaan halen.
Maar toen ze bij de trap kwam,
erden er plotseling twee sterke ar
men om haar heen geslagen en een
warme mond werd op haar teeder
gezicht gedrukt, en hoe dapper ze ook
lot nu toe geweest was, nu werd ze
doodelljk verschrikt, want zulk een
zachten baard en zulke lippen had
slechts één mensch op de hecle we
reld.
John, Jahn, stamelde ze, ter
wijl ze onder zijn hartelijke kussen
trilde. lk ben het immers maar
Anneke.
Hm, zei Jahn en schraapte
zich de keel, dan komt het wel aan
het rechte adres
En toen trok hij haar. zonder haar
willooze gestalte uit zijn armen te
laten, snel mee naar het gewelf.
Goeden avond I zei hij, en
Roek Peters scherp in hof gezicht.
Houd de booze gedachten in den zak.
mijn jongen. Ik doe Je niets. Je bent
weliswaar een allermiserabelste lum
mel, maar hebt toch een machtigs
voorspraak. En als je haar, dia n.i
naast mij slaat en met mij naar h:<
woeste land zal gaan, in alles wt.l
helpen en dienen, ga dan mee en be
gin van heden af een nieuw leven.
De Lubbiners moesten herhaaldelijk
het hoofd schudden over de besluiten
van hun held.
In de eerste plaats trouwde hij met
oen geheel andere dan men eigenlijk
voor hem bestemd had.
Ten tweede verheugde zich de ont-
Iroonde verloofde buitengewoon over
deze verandering in het programma.
En ten derde, om de maat heele-
maal vol te maken r.am hij als knecht
iemand mee, die bij ledereen bek«r.id
stond als een deugniet eerste klasse.
Toen de beide zusters des avonds
haar legersteden opzochten, kusten re
elkander zoo hartelijk, als ze nooit te
voren hadden gedaan.
DAMRUBRIEK.
H'A'ARLEMSCHE DAMCLUB.
Alle correspondentie, deze rubriek
betreffende, gelieve men te richten
aan den Heer J. Meijer, Kruisstraat
34. Telephoon 1543.
PROBLEEM No. 157,
W. va
D a a 1 e n.
Zwart. Schijven op 3, 7, 8, 10, 12, 19, 20 en 39.
Wit. Schijven op 21, 22, 28, 33, 36. 41, 42, 44 en i
PROBLEEM No. 158.
Zwart Schijven op 5, 7, 9, 10, 14, 16, 17, 18, 20, 21, 23, 25, 26, 28 en dam
op 33.
Wit Schijven op 30, 31, 82, 34, 35, 37, 40, 41, 42, 44, 45, 47 en 49.
Oplossingen van belde probleems
worden ingewacht aan bovengenoemd
adres, uiterlijk Dinsdag 14 dezer.
Oplossing van probleem No. 153 van
den auteur: Wit 41 - 37, 36 47, 35 - 30,
Ê9 - 24, 42 - 37, 33 - 29, 47 - 41, 48 - 42,
16 - 11, 26 - 21, 37 - 32, 39 28, 44 4,
50 391
Oplossing van probleem No. 154 van
den auteux: Wit 24 - 19, 39 - 34, 28 - 23,
36 - 31, 27 - 22, 38 - 32, 42 4 1
Beide probleems zijn goed opgelost
door de heeren W. J. Balkenende, R.
Bouw, W. van Daalen, J. Jacobson
Azn., D. G. Koning, H. Koster, W. J.
A. Matla, P. J. Eype.
NATIONALE WEDSTRIJD,
A p r i 1—M e i 1910.
De premie voor de mooiste combi
natie in een spelende partij, aange
boden door den heer Jac. M. Vos,
oud-voorzitter van den Algemeenen
Nederlandschen Dambond, is na uit
spraak door den heer Herin. Hoog
land Jr., toegekend aan den heer L.
J. Content, Amsterdam, in een partij
Zwart
met zwart, tegen den heer J. Swart,
Amsterdam, wit
De heer Hoogland, in 1908 be
kroond met den 2d©n prijs in den
kampioens-vvedstrijd, uitgeschreven
door den Nationalen Dambond, waar
bij hem tevens den meester-Utel in
genoemden Bond werd aangeboden,
een in alle opzichten bevoegd beoor
deel aar dus, geeft bij zijn uitspraak
tevens een aardige analyse, die wij
gaarne hieronder laten volgen.
De partij werd opgezet als volgt
Wit
Zwart
1.
33-28
18-23
2.
39-33
12-18
a
44-39
7-12
4.
31-27
20-24
5.
37-31
17-21
6.
31-26
11-17
7.
41-37
1- 7
8.
36-31
15-20
9.
46-41
10-15
10.
41-36
7-11
11.
49-44
2- 7
12.
34-30
20-25
13.
39-34
15-20
14.
44-39
4-10
15.
50-44
10-15
Stand
na den 15en zet van' zwart J
4« 47 48 4» 80
Nu komt de heer Hoogland aan 't I direct partij van zal trekken, en op
woord I een mooie wijze of een damalftg
„In deze stelling speelt wit 27 - 22?, of een schijf winst forceert
weinig vermoedende, dat zwart hier i