BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
ïggfëï&3g GROOTE HOUTSTRAAT 5a.
DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
27e Jaugug.
ZATBBDAB 25 JUNI 1910
Ho. 8281
E ZATERDAGAVOND
HAARLEM'S 0AG3LAD KOST
fi.SO FEB S ÜAANDEN
OF 10 CENT FEB WEEK.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN
ADVERTENT! ÊN DOELTREFFEND.
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT.
Rubriek voor Vrouwen
Costuums voor de wanne zo
mermaanden. Diverse
weefsels. Iels over model
len. Hoeden.
Da komeet van Ilalley heeft ten
bnzent alom teleurstelling gebracht,
want het mocht slechts enkelen geluk
ken haar in vage omtrekken te be
schouwen, terwijl men haar b.v., zoo
wel in Saksen als in Zuid-Afrika, In
al haar vreemden luister heeft kun
nen bewonderen. Als we echter de ge
leerde weerkundigen in deze mogen
gelooven, dan hebben wij het aan
Halley's verschijning te danken, dat
1910 ons een buitengewoon vroegen,
"warmen zomer brengt. De mode heeft
daar schijnbaar meer dan ooit reke
ning mede gehouden, want zij brengt
ons een oneindige sorteering in
mousselines, dunne erepe-stoffen, tu-
le's, batist, linnen, zijden- en wollen
cachemire, om niet to spreken van
het Engelscli borduursel, dat Ln ve
lerlei combinaties hijzonder op den
voorgrond treedt
Wél beschouwd is de mode van den
iag een kostbare. Kostbaarder, dan
men oppervlakkig beschouwd, zou
<|^iken en dat komt, omdat de kosten
niet .zoozeer in liet materiaal als in
het arbeidsloon gelegen zijn. Slechts
ervaren handen vermogen een mo
dern toilet behoorlijk af te leveren,
dat met al rijt» borduursels, incrus
taties, soutocheering, enz. een zeer
tijdroovenden arbeid vordert. De
naaisters hebben het dan ook zoo
overkropt druk, dat zij de een na den
ander moeten teleur stellen, en vele
dames bij het aanbreken van de
hondsdagen nog niet in het bezit zul
len zijn van de bestelde toiletten.
Daarom wil ik mijn geachten leze
ressen heden spreken over meer een
voudige, lichte zomerjaponnetjes, die
door kleinere naaisters met weinig
os ten Em - t kunnen worden, en
die eiüo eiegante vrouw toch aller
liefst klecden.
Daar hebben wij in de allereerste
plaats de dunne zijdjes, die men op
het oogenblik voor 1.50 por meter
kan koopen. Vooral ln zwart en wit
geruit kleed en 2e bijzonder chic en be
boeven een weinig kostbare garnee
ring, terwijl ze zeer verschillend ge
maakt kunnen worden. Stel u voor
een fourreau, met een breeden band
van zwart liberty-satijn onder aan
den rokzoom. liet décolleté en de
randen der korte overmouwtjes
den eveneens met. zwarte biais en ee-
nige smalle rouleaux afgewerkt
wit kanten onderblouse voltooit het
geheel.
Nieuw en friscli staat een 1
zwart 'ruitje, wanneer men het af
werkt met einpire-groen, hetzij dun
fluweel of lil>erty-zij<]e. Verder vestig
ik gaarne de aandacht op het moder-i
no plumet is dat vooral veel ge
bracht wordt in écru en zoowel met
witte als gekleurde moesjes gewerkt
is. Dan de lin ".en-japonnen met gro
ve, witte katoen geh nduurd, of wel
met ecu eenvoudig kraag—garnituur
van Iersehcn kant F.'-idelijk nog de
effen mousselines met de moderne
fouhvrd-zijde. Deze word on als volgt
ingericht: Op een dunnen voeringrok
wordt een dertig c.M. hooge rand van
foulard-zijde gewerkt, veelal marine
blauw met witte moe-zen; daarover
heen een tunique van effen mousse
line. liet lijfje moet eveneens van
mousselino zijn en zoo het in den rok
gaat., bedekke men clc scheiding door
een Ijooge, gedrapeerde ceintuur van
foulard. Op deze wijze zijn nog tul
van aardige zomerjap on netjes te com-
bineere», die onder liet bereik van be
scheiden beurzen vallen.
Een rijkere guinieering is de Ier-
sche kant, die echter uit den aard
der zaak vrij kostbaar is, omdat ech
te kant- met de hand gemaakt wordt
en veel arbeid kost. Ook ier komt het
en veel arbeid kost. Ook hier komt 't
echter op een weinig handigheid en
geduld aan. Hoevele vrouwen en
meisjes zijn er niet, die over genoeg
zaam vrijen tijd beschikken, om zeif
kont te makenl De motieven voor Ier-
sche kant zijn over het algemeen zeer
eenvoudig en hot linnen garen moet
grof zijn, zoodat het werk vlug vor
dert. Wanneer men zich nu de moei
te getroost een breede entre-deux te
haken voor den rokzoom twee me
ter is voor de hedendaagsche mode
reeds meer dan voldoende en men
haakt een bijpassende kraag-garni
tuur, dan heeft men een zeer moder
ne garneering, die op verschillende
linnen toiletten benut kan worden.
Ten slotte een paar woorden over
de boeden.
Men lanceert opnieuw de groote
capelines met slap neerhangende ran
den „genre charlotte" die gegar
neerd zijn met één reusachtige choux
van taffetas in het voormidden. De
capelines brengt men veel van room
kleurig manilla met levendig ceris-
rood gegarneerd. Zeer nieuw zijn
ook de groote hoeden van zwarte
„paille de riz" met witte „paille de
riz" gevoerd en gegarneerd met één
enkele struisveer. Men brengt tevens
zwarte tagul-stroohoeden met roset-
ten van valanoiemiekant of blonde ge
garneerd; of wel do bol geheel met
smal kanten strookjes bodekt.
De bloemgaraeoringen zijn dezen,
zomer in de minderheid, doch som
mige vrouwen willen een zomerhoed
uitsluitend met bloemen gegarneerd
zien, en in dat geval wordt bij voor
keur de bo lgeheol met witte, rose of
roode rozen bedekt, terwijl de randen
on gegarneerd blijven.
MARIE VAN AMSTEL
Het Rijke Natuurleven
SCHUIMBEESTJES EN DRAAI-
TORREN.
Wie in dezen tijd de planten in zijn
tuin inspecteert, zal ongetwijfeld, be
halve een groot aantal bladluizen,
die na zoon kwakkelwinter hoogtij
vieren, groote hoeveelheden schuim
aan stengels en bladstelen zien zit
ten. Op het eerste gezicht bekruipt
ons de lust een strooptocht te houden
in enkele tramwagens, daar de vaak
aanstoot gevende aankondigingen
„Het spuwen in den wagen Ls ver
boden" te kapen en deze na eenige
wijziging aan onzo onsmakelijk uit
ziende planten te bevestigen. Bij nar
dei' inzien merken wij echter gauw,
dat ze daar nog meer zouden ontsie
ren en iniuder nut afwerpen, daar do
dadors zich van geen verbodsbepaling
iets aantrekken.
Van spuwen is hier in het geheel
geen sprake. Hoe de schuimhoopjes
aan den naam koekoeksspog zijn ge
komen, zou ik niet kunnen zeggen.
Het sprookwoord van den wolf die in
een kwaad gerucht staat, wordt wet
vaak met voorbeelden toegelicht,
maar voor deze beschuldiging bestaat
in het geheel geen grond.
Wel bewijst "et iets, 11.1. dat heel
veel menschen hun oogen slecht den
kost geven, anders zou men hebben
geweten, dat ieder schuimhoopje een
klein diertje herborg!
Blaas dat witte vocht een weinig
uit elkaar en ge zult de oorzaak van
dat onsmakelijke verschijnsel zien.
Het is de larve van de schuimcyca-
de, die zich met een spits snaveltje in
de plant heeft gehoord en daaruit het
noodige voedsel zuig!
Het weerlooze diortje zou spoedig
naar een vogelmaag verhuizen, als 't
niet voor eenige beschutting zorgde.
Daartoe dienen de uitwerpselen van
den kleinen roover, die het als
schuim omringen en het zoo aan de
buitenwereld onttrekken. Kweekt
het diertje in een stopflcsch op, dan
zult gij zien, dat na eenigen tijd uit
de larve het volwassen insect het
schuimbeestje te voorschijn komt.
Het diertje heeft wel iets weg van een
heel kleinen sprinkhaan en is voor
zien van vier vleugeltjes. Het is dan
niet meer zoo hulpeloos, kan bij een
aanval snel wegspringen en heeft dus
geen beschermend schuim meer 1100-
dig.
Een veel aardiger diertje is het
staalblauwe draaitorrctje, dat wij in
dezen tijd zoo woolijk allerlei magi
sche cirkels op het water zien be-
aclrrijven.
Guido Gezello heeft er een klank
en zinrijk gedicht op geschreven.
Evenals Maeterlinck beziet bij bet
diertje door den poëtischen bril. Voor
hem schrijft het torretje Gods naam
in het water als hij hot Laat zeggen:
„Wij schrijven, herschrijven en
sclirijven nog
Den heiligen naine van God."
Er hoort heel wat toe, om het dier
tje in handen te krijgen. Het is zoo
licht en liet beweegt zich met zoo'n
groot gemak over het water, dat ge
wel ecu schepnet noodig hebt.
Bekijkt ge het dan onder een ver
grootglas, dan vallen u vooral de
krachtige, gedrongen rocipootjes op.
Deze zijn door hun vonn üi staat het
lichte diertje een groote snelheid te
geven. Buiteit het water kunnen de
draai kevertjes zich ook heel goed
redden.
Onder het blauwe pantsertje zijn
heel kunstig twee teere vleugeltjes
opgevouwen en als wij even wachten,
dan blijkt het schrijverke een even
handig vlieger als zwemmer te zijn.
Toch leeft het diertje het liefst in
het water en hier kan het zoowel in
de diepte als aan het oppervlak leven.
Gewoonlijk glanst aan het eind der
staalblauwe dekschilden een klein pa-
reltje.
Dit is een miniatuur-luchtbelletje,
dat aansluit bij de lucht, die onder
de hovenvleugels wordt bewaard.
Zoo kan het schrijverke zich gerust
naar de diepte begeven, wanneer er
gevaar dreigt. De adenihallngs-ope-
ningen liggen n.l. onder den rand der
dekschilden zoodat het lichaam vol
doende lucht kan krijgen, zoolang de
verzamelde voorraad toereikend i3.
Daar onder wateir houden onze
draaiertjes zieh dan aan de rietsten
gels vast en wachton het gunstig oo
genblik af, om dc wondere lijnen te
gaan trekken.
Het is merkwaardig, dat deze lor
retjes zulke doelmatig gevormde oog
jes hebben. Deze zijn n.l. in tweeën
verdeeld. Zwemmen zo of liever roei
en de diertjes over het water-opper
vlak, dan ls juist de onderste oog-
helft onder de andere boven water,
zoodat het gehcele terrein wordt over
zien.
Onvermoeid wordt jacht gemaakt
op de bijna onzichtbare levende wa
terbewoners.
Deze worden heel prozaïsch naar
binnen gewerkt met de wel kleine,
maar heel scherpe kaken, terwijl de
lange voorpooten die als grijparmen
dienst doen, daarbij behulpzaam zijn.
De eieren worden aan waterplan
ten bevestigd en de larven, die daar
uit to voorschijn komen, zoeken hun
buit ook al in liet vochtig element.
Anders is het met de poppen. Deze
bevinden zich boven water aan de
rietstengels, terwijl een cocon als
beschermende woning dienst doet.
Zoo is langzamerhand het dichter
lijke, glanzende vaartuigje gebleken
een alledaagsch kevertje te zijn,
maar nog meer wordt het dit, als
ik u zeg, dat het in somxuigo streken
den naam melkmeisje draagt. Niet-,
dat deze betrekking onvereenigbaar is
met poëtische neigingen, maar de oor
zaak van deze naamgeving geeft er
de prozaische tint aan. Geen toover-
macht of lichtaureool beschut nl. ous
diertje voor de aanvallen van andere
waterbewoners, wier kaken sterker
en wier lichaamsvormen grooler zijn
dan de zijne. Neen, eveuals het lieven
heersbeestje een vocht uitspuit om de
vervolgers af te schrikken, evenals
de inktvisch zijn zwart venijn om zich
heen verspreidt, zoo hult ook ons
draaikevertje zich in een wit wolkje
en maakt zich zoo onzichtbaar, ten
minste voor eenige oogenblikken.
Hoe het zij, de schrijvcrkes blijven
aard me, vroolijke diertjes die met
hun gUnsterrugpren heel wat leven en
beweging aan bet water-oppervlak
geven en die van de merkwaar
digheid dea: schepping eetuigen.
H. PEUSENS.
Een veroordeeling.
De deur ging open en mijn oude
schoolkameraad, dokter Van Hou-
tum. trad binnen.
Hij had mijn kaartje tusschen de
vingers.
Gerrit I
Frans 1
En wij drukten elkaar hartelijk de
hand.
Ga zitten, kerel, ga zitten
wel, wel, hoe kom jij zoo hier
Ik antwoordde even verwonderd
En jij dan Ik dacht, datje hoog
en droog in Indlë zat.
Met iets weemoedigs in de stem
sprak hij
Ik hen er vijftien jaar geweest,
en ik denk er hard over weer te
rug te gaan. "t Is hier ook niet alles,
liet heeft hier in Arnhem een heelen
tijd geduurd, eer ik wal praktijk had
maar, beste vent steek eerst
eens op. Hier, kies maar uit, uit
m'n koker, en ga nou eens op je
mak zitten.
En terwijl hij zelf nog stond en ook
een sigaar aanstak, riep hij uit
Maar, Gerritie. vent, wat ben jij
veranderd 1 Als de meid me geen
kaartje van je gebracht liacl, zou ik
je niet herkend hebben, je bent vee"
dikker geworden en grijs O. la
la Neen, dan mag je mijn bol zien
wat kaal op den top, doch nog mijn
blonde krulletjes maar hoe heb je
me gevonden, zeg, wist je, dat ik ln
Arnhem woonde
Heelemaal niet, Ik kom van VVa-
geningen, en had hier nog een bood
schap, flaneer zoo over de Rijnkade,
om het uur van mijn treintje naar
Den Bosch te halen, neem zoo de vi
trages en de gordijnen eens op langs
de huizen dc- vrouwen, weet je,
vinden het zoo aardig, ais je op die
dingen let en soms met wat nieuws
thuis komt en lees zoo onwillekeu
rig de naambordjes, toen eensklaps
jou naam me in 't oog springt. En
eerlijk gezegd, ik twijfeld.- nog sterk,
dacht aan een naamgenoot en heb 't
maar geprobeerd.
Op dat oogenblik was weder de
deur open gegaan en ik zag een da
me, die binnen wilde komen, doch
Enel terugtrad.
Pardon 1 u heefi bezoek 1
hoorde ik haar zeggen.
Kom gerust binnen, Lize. Het is
oud vriend van me, een oud
schoolkameraad, Gerrit v. d. Wald.
Zij maakte ceu révérence ais een
jong meisje, dat pas van èen Fransch
pensionnant komt.
Ik hoorde mijn vriend mompelen
„Lize" en nog wat, maar bet verdere
had ik niet verstaan, want ik was
zoodanig geschrokken, dat liet was
of een oogenblik mijn geheele denk
ermogen stilstond.
De vrouw of het meisje, wat was
e zij leek rnij even dertig jaar
had haar gelaat naar mij toegewend,
en ik had gekeken in een paar uitge
doofde oogappels
Niettegenstaande haar blindheid
wist ze, op verzoek van mijn vriend,
een flesch uit de kast te halen, een
blaadje te nemen, glazen er op te
plaatsen, met dc zekerheid van
iemand, die het volle gebruik van de
oogen heeft.
Van Houtum die zag, dat ze wilde
vertrekken, drong bij haar aan
Kom, blijf nog wat, Lize, toe,
drink een glas mee.
Haar zachte vriendelijke stem sprak
vrcolijk
Nu. een glaasje op meneer's ge
zondheid, omdal hij uw vriend is,
en dan maak ik dat ik weg kom, ik
moet nog zorgen voor het souper.
Maar wat ik vragen wilde, blijft me
neer óók te soupeeren?
Zij keek mij aon, vol uitdrukking
haat gelaut, dat, toen ik het nu
beter beschouwde, van een boeiende
regelmatigheid bleek, en van de teer
blonde teint, die de Engelschen in
verrukking brengt en alleen vrouwen
rijk zijn met haren van rood-goud
zij keek mij aan met hare groote,
witte oogen zonder pupil.
Ik excuseerde mij ik moest naar
huis.
Zij tastte naai' de glazen, nam er
m, en klonk met mij.
Toen ze weg was, sprak ik, bran
dende van nieuwsgierigheid
Dat is toch je vrouw niet
De dokter lachte niet om mijn ver
gissing, maar sprak met woorden,
een mij ïntrigeorcnde ernst
Ge hebt zeker haar naam niet
gehoord, toen ik ze je voorstelde. Zij
heet Lize \an Dalen.
Ach, kerel, dat is een lieele geschie
denis
En hij zuchtte.
Ik drong niet verder aan. Alleen
vroeg ik
Dus je bent ongetrouwd
Ja, ik ben ongetrouwd, z-ei hij.
Hij nain mijn hand en sprak
Gerrit, het is lang geleden, dat
wc op school al ons lief en leed aan
elkaar meedeelden het is lang gele
den, dat we afscheid van elkaar na
men te Rotterdam, ja, dat idles is
lang geleden. Maar ik voel. dat je
toch de oude gebleven bent lk zal je
vertellen, wie die Lize is.
lk was nog geen jaar ui Indié, toen
ik met kapitein Van Dalen kennis
maakte. Hij was weduwnaar met eén
kind, dit meisje, toen tien jaar oud.
Wij werden boezemvrienden.
Ik kwam er dagelijks.
Wij musiceerden, wij keuvelden
over kunst, over literatuur, llij was
een vereerder van Bilderdijk, tot het
dolle toe, wiens buste in gips, wiens
portret in. olieverf in aJle kaniers
stond of liing.
Dit was een gelukkige tijd voor ine
Bovendien, ik had het er druk, ik
verdiende geld als water.
Op een namiddag raak ik aan een
bittertafel verzeild en jc weel wat
dat in Indiè is en daar laat ik i
lijmen tot over de schreef te gaan.
Dien avond werd ik bij Van Dalen
geroepen: gauw, gauw, Lize had eens
klaps ieLs aan haai" oogen gekregen,
lk had wel niet zoo erg veel gedron
ken, doch heelema.il nuchter is an
ders, dat begrijp je. lk zag dadelijk
wat het w-as en ik spoedde mij naar
huis, ga in mijn apotheekje, neem
daar een l'leschje met verzachtend en
geneeskrachtig vocht en zeg aan Van
Dalen, dat Lize geregeld om de twee
uur twee droppels in de oogen moe
ten gedruppeld worden.
Toen ik den volgenden morgen
kwam, was de vader reeds Jiaar zijn
dienst
De baboe kwam me tegemoet
Jongejuffrouw Lize is veel min
der, meneer Véél minder Ze kan
zoo goed als niets zien, zegt ze.
lk glimlachte
Zoo dat zal wel beter warden.
Ah, Lize
Ik trad de kamer binnen en het
lieve kind bleef op haar stoei.
Oom Frame, zei zo zoo intiem
was ik reeds bij v. Dalen oom
Frans, het wordt veel erger en wat
doet het pijn! O, het doet zoo'n pijn.
Nog begreep ik niet wat hier kon
zijn geschied en lachend vroeg ik:
Kun je mij dan niet zien staan?
Ik zie wel wat...
Een kind kan niet bedriegen. Eens
klaps was het of al mijn bloed me
naar het hoofd steeg.
Ik greep het fleschje en keek. O
God, nooit, neen nooit zal ik dat oo-
;enblik vergeten.
Ik begon te huilen, ik wierp me op
de knieën voor het ontstelde en ln
het rond tastende meisje, dat do
krullen van mijn hoofd greep en ang
stig vroeg: Wat is er? Wat is er?
Ik sprong weer op, ik pakte het
kind beet, ik kuste het en riep uit:
O, Liesje, o Liesje, vergiffenis,
vergiffenis!
n ik snelde als een misdadiger,
die achtervolgd wordt, naair huis.
Ik had me in de fleschjes vergist.
Lize zou haar leven lang blind zijn.
Van Dalen, die mijn wanhoop zag,
ergaf me. En het lieve kind, voelend
mijn groote droefheid, hechtte zich
aan mij, in plaats van haat tegen
mij in 't hart te dragen.
Ik ging veel naar haar toe. Hielp
haar in wat ik maair kon.
Van Dalen zag de opoffering mij
ner kostbare uren ter wille van zijn
kind en zei dikwijls tegen me:
Het is nu goed, Frans, het ligt
er toch eenmaal toe; maar ik bleef
aan hechten, om, zooveel mij maar
mogeiijk was, Lizes lot te veraange
namen.
Zij werd 13, 14. 15 jaar en er ging
geen dag voorbij dat ik haar en haar
vader niet bezocht.
Dikwijls las it haar voor.
Zij met haar fijn gevoel, nog ver
scherpt door bet gemis van het zien,
wist, hoe jong ook, in onze literatuur
het kaf van het koren te onderschei
den. Als zij haar vonnis uitsprak
over een gedicht, over een fragment
proza, over een roman, dan was het
een vonnis, zonder beroep, zou ik
hebben duryen zoggen.
Eens las. ik op een mooien zonni-
gen morgen de „Jaargetijden" van
Tollens voor.
Zij was zooals altijd geheel aan
dacht
lk ging zelf geheel in het gedicht
op, waar het 't ontluikend groen in
April voor de oogen toovert:
Zie, hoe uit het zwanger knopje
't Blaadje zijn gekronkeld topje
Reeds ontwen telt en ontwart;
Zie, hoe langs de slingerpaadjes
Reeds de schaduw van de blaadjes
Wentelt met een breeder zwart;
Zie, hoe duizend wondre plantjes
't Hoofdje worstlen uil de zaadjes
En het storten aan uw voet;
Zie, hoe Zefir's ruischend fluitje
Weèr der bloemen tierig spruitje
Op het struikje dansen doet
Ik voelde eensklaps de tengere
hand der vijftienjarige:
Neen, oom Frans, noen
En zij zuchtte zóó diep en ik be
greep eensklaps dien zucht zóó, dat
ik haar hand nam het was nu
geen kind meer en die kuste.
Zij zei bijna fluisterend:
Neem liever wat anders. Pa zegt,
dat in de „Gids" zoo mooie verzen
staan.
Ik ging de „Gids" in Van Dalen's
bureautje halen en moest me zelf
dwingen tot koude kalmte, mijn
delijden onderdrukkend, opdat zij de
tranen, die in mijn oogen opwelden,
niet in mijn stem zou hooren. Ach
het ongelukkige kind!
Zie hoe uit het zwanger knopje, zie
hoe langs de slingerpaadjes, zie hoe
duizend wondre plantjes, zie hoe Ze
fir's ruischend fluitje zio, zie, zie!
Ik bad het moeten bedenken. Maar
zij deed langzamerhand zoo hetzelf
de als iemand die ziet dat ik er veel
al niet meer aan dacht, dat voor al
tijd het licht in haar oogen was
bluscht En ik zette mijn lezingen
voort, die haar het leven, zooals zij
mij zoo dikwijls ze.de, zoo gelukkig
maakten.
Er gingen zoo nog drie jaar voor
bij. Toen stierf plotseling uan een
beroerte, de kapitein.
Doch vóór dit vieeselijk ongeluk de
arme Lize overkwam, gebeurde er
iets, dat mijn ziel door een niet uit ie
drukken smart vaneenreet.
Weer zat ik vóór den stoel der nu
achttienjarige blinde.
En weer was het Tollens, die het
onheil aanrichtte.
AI3 Tollens als vader de groene
bruiloft van zijn zoon bezingt, weet de
dichter zulke teere snaren aan te roe
ren, dat ieder modevoelt wat het zeg
gen wil het geluk te hebben door het
huwelijk van een zoon een dochter te
winnen
Het is een der fraaiste stukken in
onze letterkunde ln het beminnelijks
Hollandsch-huiselijk genre.
Ik las met gevoel, mag lk zeggen,
het „welkom" aan het pas gehuwde
jonge meisje.
Tollens als schoonvader, zingt baar
toe
't Ruischend welkom vloeit u tegen
Welkom als ons eigen bloed I
Dochter neem den viidergroet,
Neem den ouderlijken zegen,
Stroomende uit mijn vol geiaoed.
Welkom 1 tree in al uw rechten
Wees een schakel in den kring
Van zoo menig lieveling,
Die hunne armen om ons vlechten*
Welkom, welkom in hun rij 1
Menig zuster, menig broeder
Roept u welkom toe als wij.
Kind, ons even waard als zij.
Neem de liefde van een moeder.
Neem er 't hart eens vaders bij...-»
Ik liet het boek vallen van schrik.
Eensklaps was Lize in een hartver
scheurend snikken uitgebarsten. En
zij greep onstuimig mijn handen,
drukte ze of zij ze verpletteren wilde,
Cf ze onwillekeurig die handen, die
zich zoo hadden misgrepen, voor al
tijd wilde inpersen, dat zij door haar
diep, diep ongelukkig was gewor
den. dat voor haar, jong, mooi. maar
blind meisje, nooit zóó'n welkom zou
worden aangeheven.
En zij bleef schreien, minuten aan
éen stuk. Zenuwachtig schokte haar
tceder, rein lichaam, en ik zelf
geen woord kón over mijn lippen.
Toen zij tranen van mij voelde
druppelen op heur hand, hield ze op.
Ach, oom Frans, lispelde ze, ver
geef het me, dat gaat mijn krachten
te boven, lk ben zoo ongelukkig
En zij verborg haar beschreid ge
laat in haar op de stoelleuning lig-
jenden arm en begon opnieuw, doch
nu stil te weenen.
Ik ging geheel ontdaan naar huis.
Twee maanden later stierf de kapi
tein.
Dien eigen dag van dat sterven heb
ik me opgesloten in mijn kamer.
Eu ik heb om zoo te zeggen me
zelf vóór den rechter gedaagd.
Eu die rechter was ik zelf.
Ik ging nog eens den geheelen loop
van die allerdroevigste geschiedenis
na Mijn kennismaking met Van Da
len, de genegenheid van Van Dalen,
zijn hoopvol blikken in een toekomst,
die eenmaal zou aanbreken, dacht hij.
Hij had mij zoo dikwijls gezegd, ik'
bob toen Lize zeven jaar was haar
lieve moeder verloren, ik hertrouw
niet, ik hoop later gelukkig te wor
den door dat kind, waarin hare moe
der zal herleven.
En die hoop had ik verwoest, lk
Mijn misgreep had hem misschien
meer doen lijden, dan ik wel ooit ver
moed had.
Want die onherstelbare daad had
hem onherstelbaar alle, alle hoop ont
nomen, nog eens zijn vrouw in Lize
als vrouw te aanschouwen.
Eu ik velde daarna een hard, maar
een rechtvaardig vonnis.
lk veroordeelde me zelf om altijd
het voorwerp van mijn daad. die bij
na een misdaad was, voor oogen te
hebben.
Ik nam haar voor altijd in mijn
huis op.
En lederen dag zie ik haar nu, d®
ongelukkige, die gij zooeven gezien
hebt.
En het is een verzachting voor mijn
knagend geweten, een voldoening, dat
ik een plicht vervul.
Maar het is ook een straf, mijn
•riend smartelijker dan ik het je
zeggen kan.
En ik zag tranen in zijn oogen. die
hij snel afwischte toen juffrouw Lize
weer binnenkwam en nog eens aan
drong, dat de vriend van „Oom
Frans" toch mee zou blijven soupee-
(P. G. Ct.)
Uit den brand.
Juffrouw Ribble schuierde den hoed
m baar man af in de kamer, die met
een kleine alkoof, waar de beide kin
deren sliepen, bun geheele woning
vormde. Er was niet veel glans meer
op den hoed en juffrouw Ribble over
handigde hem met een zucht-
Meer kan lk er, helaas, niet aan
doen. zei ze droevig.
Dank je lieve, zei mijnheer Ribb
le. Ik geloof, dat bij het nog wel een
week zal uithouden en daarna heb ik
hem misschien niet meer noodig.
Zeg dat nu niet. August, zei juf
frouw Ribble moedig. En wees niet
ontmoedigd. Ik ben er zeker van, dat
je vandaag meer geluk zult hebben
ik heb er een voorgevoel van.
Zij had eenige moeite om vastheid
aan haar stem te geven. Zij had dat
n.l. al zoo dikwijls gezegd en 't geluk
was reeds zooiang verdwenen. Van
den dag af, dat hij op 35-jarigen leef
tijd ontslagen was al9 onderwijzer,
had hij pech gehad. De menschen
schenen geen geloof aan zijn woor
den te hechten. Hij was geen zaken
man, zeiden ze, en dat was vermoede
lijk ook zoo. Hij wat handelsverte-