gelukkig zijn, ik zou al hel noodige voor het heele gezin kunnen knopen. De schulden betaald, de ellende uit huis verdreven, de kalmte er binnen getreden, een rust die jij zoo noodig hebt voor je herstel. En ik heb die beurs in mijn hand gehad, want zij liet haar op den grond vallen, mee- uenda ze in den zak te steken. Maar gelukkig is het niet in mijn hoofd op gekomen de beurs niet aan de damo terug te geven. Je hebt je plicht gedaan, en meer niet, zei de werkman ernstig. Laten wij arm en eerlijk blijven, vrouw. lilj boog zich .voorover om haar een kus te geven. Vlug maakte zij toebereidselen tot deu eonvoudigen maaltijd, gaf den kinderen bun eten en bracht ze naar bed. Toen hielp zij den zieke, en toen al le werkzaamheden verricht waren, ging zij zelf ook naar bed. Zeer vroeg In den morgen was zij reeds aangekleed en gereed om uit te gaan. Ik ga even uit, als de kinderen wakker worden, zeg dan dat zij nog niet mooten opstaan De winkels zijn vroeg open in Pa rijs de bakkersvrouw was reeds op hu ar post. Wat bent u vroeg, juffrouw Der- tin, zei ze, een goed begin, zal u zeg gen. Ik hoop, dat de eerste maanden van 't nieuwe jaar beter voor ons zui len zijn dan de laatste van het vo rige. Ja, u hebt veel ondervonden, maar uw man wordt beter, vergeet dat niet, en hij zal spoedig weer aan zijn werk kunnen gaan. En dan is er aan alle ellende een eind. Nog een maand, zegt de «lokter; het zal een lange maand voor ons zijn, die maand Januari. Ik ben blij, dat ik u zie vanmor gen ik moet u wat vertellen. Marie keek de bakkersvrouw aan en zette groote, onrustige oogen op. Zou zij niet zeggen „Uw rekening is reeds opgeloopen tot dertig franc, wij kunnen u geen crediet meer ver- leenen als ge niet betaalt wat ge ons schuldig zijt, dan moet ge maar naar oen anderen bakker gaan." Gisteravond is er een mijnheer hier geweest, een heel nette mijn heer. 't Was al laat, wij wilden juist gaan sluiten. Hij kwaro inlichtingen omtrent u vragen. Naar mijn man Uw man u zelf, uw heele fami lie. Maar maar waarom Ja, dal weet ik niet, hij heeft het niet gezegd. Eerst vroeg hij of ik u kende en toen ik hem had geant woord van heel goed, dat ge hier al tijd brood kocht, toen heeft hij mij een massa vragen gedaan. Of ge goed bekend stond in de buurt, of ge kin deren hebt en fatsoenlijk zijt. Nu, ik heb dien mijnheer gezegd, dat ge veel van uw man en kinderen houdt en ook al de akeligheid, die ge den laat- Sten tijd hadt gehad. Want ik heb hern niet verzwegen, dat gij heele nachten zit te werken door de ziekte van uw man. Ik heb niets dan goeds van u gezegd, juffrouw, ik kon im mers niet tegen mijn hart spreken. Ik ben er u dankbaar voor, dat verzeker ik u. Maar wie zou die mijn heer wezen Waarom moet hij dat al les weten Ik begrijp er niets van. Waarschijnlijk omdat hij u werk wil geven. O ja, dat zal wel zoo wezen. En verlegen voegde zij er even la ter bij Ik wou u zoo graag wat vragen. Wat dan Bevende en met tranen in de oogen 'deelde Marie haar mede, hoe zij in de verlegenheid zat; zij had presentjes beloofd aan de kinderen en zij kon niets koopen. Drie of vier francs zou zij zoo graag van haar leenen. De bakkersvrouw glimlachte, haal de de geldlade open en nam er een vijffrancstuk uit. Ge vraagt vier franc, daar hebt ge er vijfmaak dat de kinderen ple zier hebbon. Marie bedankte met tranen in de pogen. Tranen van vreugde. De bakkersvrouw deed een stuk of zes lekkere gebakjes in een zak. Neem die mee voor de kinderen, juffrouw. In plaats van dadelijk naar een winkel te gaan, ging Marie Bertin eerst naar hui3, want zij had veel lust om haar kinderen eerst gauw een warm gebakje te brengen. Zij waren juist wakker en vroegen al waar moeder was en of zij niet mochten opstaan. Dadelijk, kinderen I zeide zij. En zij gaf ieder een taartje, waar zij met smaak in beten. Ik heb het geld, zei zij tot haar man, ik ga gauw naar den winkel, hou jij ze zoo lang bezig, als je blieft Zij wou juist uitgaan, toen er aan 'de deux werd getikt. Een man kwam binnen, met een groot pak beladen. Woont hier juffrouw Berlin? Ja, mijnheer. Hij legde het pak op tafeL, Dit is voor u. Maar mijnheer, ik wacht niets, t moet een vergissing zijn. Als u juffrouw Bertin heet, dan vergis ik mij niethet pak Is wel voor u. Wat is er in Dat weet ik niet, kijk zelf maar. De man vertrok, hij scheen haastte hebben. Moeder, doe het dan toch open 1 Iaat eens zien wat er in zit. Moeder bekeek het pak zeer ver baasd en durfde er niet aan raken. Eensklaps riep de kleine And ré Het zijn onze Nieuwjaarsgeschen ken, u is vanmorgen uitgegaan om ze te koopen. Ja, ja, het zijn onze Nieuwjaars geschenken I Zij stonden alle drie tegelijk op en met bloote voelen, en in nun nachtja pon kwamen zij om de tafel heen staan. Toen nam Marie een schaar en knipte de touwtjes los. De kinderen waren in groote span ning. met opengesperde oogen ston den zij toe te kijken. Wat is het vroeg de zieke mar». De Nieuwjaarsgeschenken voor <Ie kinderen, man, en 't Is de dame Van gisteren, die ze gekocht heeften ze hun zendt De dame weet ie dat zeker Wie zou anders zulk© mooie dia gen hebben kunnen koopen Met zenuwachtige vingers ver scheurde zjj de papieren, waar de ver schillende voorwerpen in gepakt wa ren een mooi opgetuigd paardje met een wagentje een kartonnen doos, waarin twee prachtige babypopjes, keurig gekleed een wiegje met bedde- goed er bij ln een andere doos een hansworst, die de gekste gezichten trok. Geschenken, mooi genoeg voor een koningskind. De drie kinderen klapten in de han den en sprongen rondom hun moe der. Zij wisten niet wat zij zeggen zouden van opgetogenheid en riepen maar voortdurend O moeder O vader En de moeder was misschien nog gelukkiger dan haar kinderen. Haar hard vloeide over van dankbaarheid. Zij legde de kinderen weer te bed uit angst, dat zij kou zouden vatten en ging aan de huishoudelijke bezig heden. Daar werd alweer geklopt. Zij haastte zich open te doen. Het was een man. Ben ik hier terecht bij juffrouw Bertin Jawel, mijnheer. Dit is voor u, juffrouw. Alweer een pak iets vierkants, heel zorgvuldig ingepukt. Zonder er een woord verder bij te voegen, groette hij en vertrok, terwijl hij de jonge vrouw sprakeloos van verbazing ach terliet. Na verloop van eenige oogenblik- ken deed zij het blauwe lintje, dat om het pak gebonden was, voorzichtig los er kwam een mooi artistiek be werkte doos uit, zooals men ze te Pa rijs met bonbons gevuld kan koopen. Marie ging er mee naar het bed van haar inan. Kijk eens wat ik krijg, zeide zij. Van wie? Zeker weer van die dame. Zij deed de doos open. inderdaad een doos bonbons. Maar midden in lag een pakje in zijden papier gewik keld het was de zilveren beurs. Op een vierkant stukje papier, aan de beurs vastgemaakt, las zij deze woorden „Een goede daad vindt haar beloo ning". Toen zij, sidderend van ontroering, de 20-francstnkken voor haar man vertoonde, telde zij er 25, dus 500 franc. Wij zijn gered I riep zij uit. Als wij den naam maar wisten van onze weldoenster I Ja, dat is zoo maar zij schijnt onbekend te willen blijven. De edelmoedige weldoenster van de familie Bertin blijft altijd „de onbe kende dame". Moeder. Naar het Zweedsch. Sedert vijf Jaar bewoonde de Ieeraar Sven Holmberg een eenvoudige étage in een zijstraat der kleine stad en kende allo menschen. die zich op de binnenplaats van het groote huis plachten te vertoonen. Nu miste hij al bijna een week daar onder zijn vensters een oud, grijs hoofd, en bekrompen verhoudingen hebben zulk een macht, kleine dingen te vergrooten, dat hij er zich bijna on gerust over maakte, ofschoon dat grijze hoofd behoorde aan een wosch- vrouw. die hem totaal onverschillig was. Toen hij den zevenden dag 's och tends naar de school ging, kon hij 't met iaten, in de benedengang een der buurvrouwen te vragen Wat is er met vrouw Petterson Ik heb haar verscheidene dagen niet gezien. In een kleine gemeenschap kent men elkaar allen, en zonder verbazing over de vraag werd geantwoord Vrouw Petterson is vannacht gestorven. 't Was zonderling, dat de dood van die, hem geheel vreemde vrouw, dok ter Holmberg, die een gezin had en steeds krap in zijn geld zat, aanlei ding gaf, in de eenige dagen later be ginnende Paaschvacantie een reis te ondernemen naar een klein spoorweg station in een afgelegen provincie. 't Was den Ieeraar ingevallen, dat 't eene grijze hoofd zoowel als 't an dere eenmaal moet neerzinken voor den laatsteu slaap, als 't sinds lang gerijpt is voor den oogst. Vrouw Pet- terson's lat herinnerde hem bestendig aan een auder grijs hoofd, dat zich vele jaren lang, toen 't nog niet grijs was, eiken avond had gebogen over zijn bed, hem later met liefdevolle zorg had geleid bij zijn eerste schre den in de wereld en hem nu sinds vol le zeven jaren lichamelijk uit 't oog verloren had Hij was geen onhartelijke zoon. Hij schreef driemaal per jaar aan zijn oude moeder, soms viermaal, en dik wijls lag een bankbiljet in den brief, klein voor een financier, groot voor een armen Ieeraar en ontzettend groot voor een moederoog. Zijn vrouw schreef vriendelijke groeten op aardige, kleine Kerstkaarten, en toen de prentbriefkaarten in gebruik kwa men. trachtten de kinderen af en toe grootmoeder 'n voorstelling er van te geven, hoe heerlijk het te Gropköping was, en welke paleizen daar stonden. Maar op de dikwijls herhaalde vraag van de naaister, die de brieven schreef voor de oude smids-weduwe, of ze haar zoon dan nooit meer zien zou, volgde steeds het korte ant woord „Misschien dezen zomer", en met eiken zomer, die verging, werd de hoop om hem te zien, zwakker, wer den de oogen, waarmee ze hem zou zien, droeviger. De gedachten-associaties komen als ze willen en een menschelijk gemoed ls vreemd geconstrueerd. De beschei den bevende verzoeken van de moe der, in de onbeholpen letters van de naaister, hadden niets vermogen te gen een schrale beurs en een door zorg voor de zijnen geheel in beslag genomen hart. Maar de psalm, die bij 't uitdragen van vrouw Petterson's lijk gezongen was, klonk hem als een bevel, op reis te gaan, eer het te laat was. Doctor Holmberg klopte op een re- genachtigen April-avond lang ver geefs 3an de deur van net kleine huisje, waar hij ais kind had ge woond eindelijk werd de deur heftig opengetrokken, eene ruwe, barsche stem riep hem toe, dat hij naar de maan kon loopen en vertelde hem bru taal, dat de weduwe Holmberg haar huLs vier jaar geleden verkocht had en nu bij deu spoorwegarbeider Olsson inwoonde. Dit sneed den doctor door de zieL Het huls verkocht Dat had hij nooit geweten. Ach I leed zijn moeder ge brek Hij had toch geloofd, dat de smederij en de kleinigheid die va der had nagelaten, vereenigd met de vlijtige hand van moeder en de arm zalige penningen, die hij haar zond, voldoende waren voor haar om te le ven. Met beklemd hart klopte hij aan de reemde deur en weldra had hij zijn moeder in zijn armen. Hoe oud en verwelkt was zij geworden I Mager als een skelet, klein als ©en kind, veel witter en stumperiger dan vrouw Pet terson was geweest. Haar oude hart jubelde van vreug de, toen ze hem zag, en haar geheele verschrompelde gestalte sidderde van ontroering maar over do lippen der weduwe kwamen slechts de woorden Kijk, kijk, ben jij 't Sven 't ls leelijk weer buiten, geloof ik. Ga toch zitteu, dan zal ik gauw een kop kof fie voor je zetten. Moeder, moeder, waarom heb je mij niet geschreven, eer je 't huis ver kocht Wat zou dat gegeven hebben? Jij had andere dingen genoeg om buu te denken. De Olssons zijn heel goed voor mij... Maar wat is 't mooi, dat ik jou nog eens zie I Zij blikte bijna angstig rond in de kleine niet al te propere kamer, waar vrouw van middelbaren leeftijd slechts met moeite vier kinderen stilhield in een hoek, waar ze hen had gestopt. Holmberg sloeg de oogen neer en bloosde over het afgedragen kleed, dat de magere gestuite omhulde, die nu juist druk bezig was bij de kachel, om koffie te zetten. Slaapt u 's nachts hier, moeder NeoD ik slaap hiernaast, en de naaister ook, die altijd de brieven schrijft, zei het oudje, en met zekeren trots, wijl zij 't tenminste in één op zicht beter had dan haar zoon vrees de, opende zij de deur van een klein zijkamertje. Gaat '1 dan.... krijg.... Ik bedoel: kan je nog wat doen met je oude handen, nmeder vroeg hij zacht Met de handen is 't niet zoo slim als die meuruatiek er maar niet in zat. Maar... je moet niet boos wor den, Svende laatste jaren kan ik niets meer zien. Het werd hem duister voor de oogen en met moeite bracht hij uit Zie je niets Kan je niets meer zien Zij streelde met de kleine, bruine verschrompelde hand zacht langs zijn mouw en iets, dat een glimlach leek, gleed over de verwelkte trekken. —Ja, jou zie ik, Sven, en de zon de huizen en den trein, als die voorbij komt. Maar het werk kan ik niet meer zien. Ik doe nu haast niets unders meer dan kousen breien.... Hoe oud is je kleinste, Sven Vier jaar, antwoordde hij met gebroken stem. Dan passen ze I riep zij verheugd trok van de latafel in het kamertje een lade open, zocht een poos en reik te hem dan een paar witte wollen kou sen toe, dik, heel dik. Heb je die voor haar gemaakt, moeder vroeg hij, de hand langs zijn oogen strijkend. Neen, eigenlijk waren ze voor Selma, baar zusje, maar die zal er wel uit gegroeid zijn, denk ik want je bent immers al dien tijd niet hier geweest I Dit was haar eenigste woord van verwijt, maar ach hoe smartte dat 1 Doctor Holmberg zonk neer op een stoel in bet kamertje, 't laatste hoek je van zijn ouderlijk huis, en hoorde slechts vaag, hoe de naaister thuis kwam en de drie vrouwen druk bezig waren, fluisterden en haastig hoen en weer gingen. Eindelijk legde zich een tengere kleine hand op zijn schouder, en uit de oude stem klonk nog duide lijker dan daarstraks de jubeltoon, toen zijn moeder vroeg: Sven, wil je nog eenmaal ln je leven met je moeder eten Holmberg zette groote oogen op. Bij hem thuis ging het zuinigjes elk dubbeltje moest tweemaal worden om gekeerd, en niet dikwüls had hij de middelen voor zulke goede dingen, als zijn moeder hem hier nu opdisch- telekker brood, kreeft uit een blik, uitstekende ansjovis, prachtige kaas, een biefstukje en bier. Ja, de naaister had wel twee uur lang ln- en uitge- loopen, maar de kosten.... vanwaar had zijn moeder het geld 't Was hem, of de hapjes eten hem zonderling groot in den mond wer den, en of de maaltijd heel lang duur de. Toen die geëindigd was, stond de oude vrouw op en vouwde de handen; en 't zou doctor Holmberg onmogelijk geweest zijn, niet het tafelgebed zij ner kinderjaren luid uit te spreken, als in de dagen, toen in de woonka mer der smederij de papschotel dam pend op de tafel stond en de oude Holmberg binnenkwam en zijn schootsvel aan een spijker hing. Na 't eten naderde de oude vrouw haar zoon, bijna angstig en fluis terde Sven, 1 ls misschien een schan de, T je aan te bieden, maar ik zou je soo vreeselijk graag om Iets vra gen, dat mij zoo erg, erg veel plezier zou doen.... Doctor Holmberg voelde, dat het bloed hem naar de wangen steeg. Ze ker had de nabijheid van den lang ontbeerden, geliefden zoon den dam van haar onderdrukt verlangen doen bezwijken, haar uit het vreemde huis te helpen en mee te nemen naar hen, die hem lief waren. Nu, ziju vrouw was ©en officiersdochter, zijn huishou den was armoedig en het ging lang zaam met 't afbetalen der studie schulden maar zijn hort riep luid, dat er in zijn huls een hoekje en aan zijn tafel een stoel te vinden zou zijn voor zijn moeder, de smidaweduwe, als zij het wilde.... Wat is er, moeder fluisterde hij week en sloeg den arm teeder onder- eteunend om de magere schouders. —Ja, zie je. er zijn hier twee heel fijne hotels, vlak bil t stattenmaar Lotla de naaister kan bij vrouw Ols son slapen want Olsson heeft nacht dienst en ik heb twee goede de ken 8 en lakensdus als je wilt, Sven.... Wilt wat, moeder stamel de hij. Ja, als Jij nu zou willen slapen op Lotta's sofa, in mijn kamertje want dat was mij het zwaarste in de jaren, sedert het huis verkocht is, dat je niet b:: mij zoudt kunnen slapen, omdat ik je geen eigen thuis meer had aan te bieden. Doctor Holmberg had een brok in de keel. Hij keek naar de overblijfse len van het goede maal. naar 't witte tafellaken en 't porseleinen bord met de smalle, blauwe randjes de an dere drie berden waren gewoon wit waarvan hij gegeten had, en hij keek naar binnen, naar de slaapsnfa met 't helder witte beddegoed Hij wendde den blik uf, opdat niemand kon zien, wat er in zijn oogen gebeur de, eu mompelde Maar moeder, hoe kan je me toch zoo fijn en prachtig ontvangen Ja, jongen, je ziet, dat de winkels hier niet zoo slecht zijn, en gisteren was 't juist slachtdag geweestMiua van den stationschef stond mij haar eigen biefstuk af, toen zij hoorde, hoe 't hier stond. En het geld En het porselein en 't tafelgoed en 't mooi beddegoed, moeder Zij richtte haar gebogen gestalte op, zoo goed als 't ging, en haar stem had weer iels van den vermanenden klank, waarmee zij hem, toen hij een kleine jongen was, waarschuwde voor de spattende vonken van de smidse. Wat praat je nu toch. Sven Ik heb immers op je gewacht, al dien tijd i (Centr.) dertig degelijke Intelligente hulpre dacteuren en een in de quaestie doorkneeden wiskundigen adviseur, wiens specialiteit in permutatie- en combinatie-vraagstukken bestaat. On der diens leiding cathelogiseeren uw intelligente hulpredacteuren alle be staande rijmwoorden van de Neder- landsche taal. Eerst verzamelen ze de éénlettergrepige, dan do tweelet tergrepige, vervolgens de drieletter grepige, enz. enz. enz. Na de zeven- tienleltergrepige kunnen ze met dat aanvangswerk wel ophouden, want, al ben lk veen dichter, ik geloof wel, dat er geen woorden in het N'eder- laridsch zijn van meer dan zeventien lettergrepen, lk ben ook geen wiskun stenaar, maar ik geloof toch, dat uw personeel bij een paar milliard van dergelijke woordgroepeeriugen aan het einde van haar taak gekomen zou zijn de bewuste wiskundige advi seur zal u dat natuurlijk direct uit kunnen rekenen en van zijn slotsom zal natuurlijk afhangen hoeveel hulp- redacteuren u meer en minder hebt te engageeren. Welnu één enkele blik op deze, door u langs zuiver- experimenteel-mechanisclien weg ver kregen woordgroepen zal u duidelijk De aitroeiing van het rijm. Gistermiddag verscheen op het re dactiebureau van ons tijdschrift een man met een lange manteljas. Hij maakte een aangenomen, vertrou wen wekkeuden indruk (de man n.l. niet de manteljas) groote ingezon- deu stukken schenen niet op ziju lijf verborgen te zitten en daarom werd zijn verlangen, om een van de redac teuren te spreken, terstond ingewil ligd. Ik heb iets voor u, begon de vreemde bet gesprek hij had een vergenoegde uitdrukking op zijn ge zicht eu sprak op eenigszins onder wijzenden toon. Heel aangeuaam, antwoordde een onzer. Wat is het, wat u tot ons brengt Een manuscript Neen, dat is het niet, zei hij, aar ik heb een idee voor u. Onze redacteur spitste de ooren. Die man beweerde een idee te hebben, een werkelijk id e el Met manuscrip ten en teekemngen komen wekelijks een paar honderd menschen op een redactiebureau, maar ideeën zijn or meestal niet in, eu zijn ze er ai, dan zijn ze meestal zóó zwak en zonder le venskracht, dat zij reeds bij 't aan zien sterven. Eeu idee I herhaalde de vreem deling, een fenomenaal idee. Maar eerst een vruag Zoudt u gelukkig zijn, wauneer er geen rijmen meer waren Onze redacteur sprong op. Maar natuurlijk I riep hij uit Gelukkig is misschien een beetje sterk uitgedrukt, maar een verlos sing, een bevrijding zou het stellig zijn. De bezoeker knikte zelfvoldaan. Dat wist ik. zei hij. Het rijm een van de verschrikkelijkste ram pen, die de menschheid ooit bezocht hebben en speciaal voor een redac tie moet het verschrikkelijk zijn, alle verzen te lezen, die haar dagelijks ter beoordeeliug voorgesteld worden. Ge kunt u daar inderdaad geen denkbeeld van maken. Centenaarsge- wijze komen de verzen in. Lezen moet men zo allo, want er kon wel eens oen goed onder door loopen. Maar meest al behandelen ze do oude, ulgezuugde thema's, reeds duizendmaal her haald, eu eiken keer gelooft zoo'n rampzalige inzender natuurlijk iets héêi meuas eu moois gemaakt te heb ben. Eeu tijdlang hebben we een aparteu rodacteur voor die inzendin- gou gehau. lltj had niets anders te lezen ue man is echter zenuwziek geworden ten slotte dacht hij slechts ui rijmen. óór hij naai- een gekken huis ging, probeerde hij nog herstel te vinden met een reisje in Zwitser land, en dat redde hem. Hij stond in Bern voor de berenkuil, wilde na tuurlijk er een rijm op maken, en begon „Hier sta ik bij den berenkuil" en zie, daar kon hij opeens geen rijm op vinden, ten minste geen fatsoenlijk. „Muil", „yuil", die vond hij maar die achtte hij nu minder in een be hoorlijk gedicht thuis te hooren. En aan „ruil" en „zuil" wist hij geen fatsoenlijke gedachte vast te knoo- pen. Toen was hij genezen. Ja, en toen.... maar ai3 ik u vragen mag welk idee hebt u nu eigenlijk voor dat rijm Ik wil de rijmen uitroeien, radi caal met huid en haar. U zult nooit weer een enkel versje behoeven te lezen. Hoe wilt u dat bewerken De vreemdeling leunde achterover op zijn stoel en plooide de panden van zijn regenjas onachtzaam en niet temin artistiek over zijn knieën. Hij zag er nu uit als ©en beeld op een mo nument. Mijn idee is even eenvoudig ais grootsch, sprak hij U neemt in uw tijdschrift uiteraard slechts orsnnee- le werken, dingen die nog niet er gens anders gedrukt zijn. Een vers, dat reeds verschenen is, komt na tuurlijk niet voor opneming in aan merking. U behoeft het niet eens in te zien. Welnu: nu begint u van he den af dagelijks alle op elkaar rij mende woorden, die in de Nedorland- sche taai maar bij mogelijkheid vonden kunnen worden, üi uw lijdr schrift af te drukken. Op het oogen- blik, dat u daarmee klaar bent, zijn er natuurlijk voor u geen oorspronke lijke rijmen meer. Neen, schud u nu niet het hoofdik bedoel het nl zoo u verbindt san uw redactie aanstond* twintig tot maken of daar nog een nieuw rijm woord op mogelijk is... Nu, dan drukt u dat dadelijk af, u vult alle kolom men van uw tijdschrift ine£ rijmwoor den in twee of drie jaren zult u daarmee gereed zijn. Dan zal er in de Hollandscho taal geen enkel rijm meer mogelijk zijn, dat u al niet reeds gehad hebt. Zendt iemand u dan nog een vers, dan behoeft u dat hcele- maal niet in te zien. U schrijft er eenvoudig op „Oude koek" en daar op zendt u het gedicht aan den afzen der terug... Nu, wat zegt u van m'n idee Op dat oogenblik klonk op den cor- ridor een rauwe stem. De vreemdeling verloor zijn monu- ment-pozehij luisterde verschrikt, greep naar ziju hoed en verdween zonder ©eu verontschuldiging of ver klaring. Onze redacteur sloot onmid dellijk de deur. zóó, dat de mantel jas van den bezoeker er nog bijna tus- schen beklemd geraakte. Pas na ge- ruimen tijd waagde hij zich buiten. Waar is de vreemde gebleven vroeg hij aan den redactiebedlende. Die is weg die is door zijn op passer gehaald. (R. N.) DAMRUBRIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den heer J. Meyer, Kruisstraat 34 Telephoon 1543. PROBLEEM No. 175, van CollombeL Zwart ■M - nu fÜ i 1 M a 0 m ÉS Zwart Schijven op 3, 5, 8, 16, 19, 24. 30. 33 en 39. Wit Schijven op 15, 18, 21, 27, 32, 35. 37. 46 en 49. PROBLEEM Na 176, van Bolzé. Zwart. Schijven op 7, 8, 10, 14, 18, 19, 22, 23, 24, 28 en 29. Wit Schijven op 16, 26, 31, 32, 35, 37, 3b, 42, 43, 45 en 48. Oplossingen van beide probleems worden ingewacht aan bovengenoemd adres uiterlijk Dinsdag 16 dezer. Oplossing van probleem No. 171 van den auteur: Wit 48 - 43, 44 - 39, 49 40, 42 - 38, 47 20 I Oplossing van probleem No. 172 van den auteur: Wit 23 -18, 19 -14, 37 - 31, 30 - 24, 45 3 1 Bolde probleems zijn goed opgelost door de heeren Joh. 11. Blom, R. Bouw, J. Dijkstra, P. J. Eijpe, D. G. Koning, W. J. A. Matla, H. A. Meyll, H. Schotte. C. Serodini, B. Slokker, J. Sonntag. PARTIJ, gespeeld in den Nationa- len wedstrijd, tusscheu de lie eren M. Snijders, Amsterdam, met wit, en S. S. van Baaien, Amsterdam, met zwartMei 1910. „ONREGELMATIGE OPENING". Wit. Zwart i. 31-26 20-24 2. 37-31 15-20 3. 41-37 10-15 4. 47-41 4-10 5. 31-27 20-25 6. 24 - 30 1). 25-34 7. 40 20 1524 8. 37-31 17 - 21 2) 9. 26 :17 12 21 10. 31 -26 f 10-15 11. 26 17 11 31 12. 36-27 15-20 13. 41-37 5-10 14. 46-41 10-15 15. 41-36 6-11 16. 37-31 11-17 17. 31 -26 I 7-12 18. 27-21 16:27 19. 32 :21 18-23 20. 21-16 12-18 21. 33 - 28 3) 23 32 22. 38 :27 18-22 T 4) 23. 27 18 13 :22 24. 36 - 31 1-6 25. 31-27 22 31 2.6. 26 -.37 s-12 r 27. 43-38 3-8 2- 28. 49-43 8-13 29. 38-32 13-18 30. 44-40 6 11 31. 16-7 12 1 32. 44-38 17 - 21 33. 50-44 21-26 Stand na den 32sten zet van «wart Zwart1, 2, 9, 14. 15, 18/21, 24. Wit82. 85, 37/40, 42, 45. 48. 50. 34. 38 - 33 9-13 f 35. 33-28 2-7 36. 39 34 7-11 37. 34-30 1-6 38. 32 - 27 1 18-23 39. 28 - 22 11 -17 40. 22 11 6 17 41. 37 -31 26 :37 42. 42 31 13-18 43. 31-26 18 - 22 gedw. 44. 27 :29 24 :33 45. 44 39 33 :44 46. 40 49 20-24 47 49 - 43 24-29 48. 45-40 19-23 1 49. 48-42 29-33 50. 43-39 33 :44 51. 40 .49 15-20 52. 49-43 23-28 53. 43 - 39 28 - 32 l 54. 39-34 14-19 55. 34 29 20-25 56. 30-24 19:30 57. 35 :24 17-22 58. 26-21 22 - 27 59. 29-23 27 16 60. 23.-19 16-21 61. 19 -14 21-26 62. 14-10 25 - 30 1 63. 24 35 32-37 64. 42:31 26 37 Remisel 1) Meermaleh is er op gewezen, dak een af ruiling aan den eigen korten vleugel zelden goede resultaten op levert. en meestal dien vleugel on- noodig verzwakt Beter was, me* 33 - 28 te vervolgen, in de verwach ting. dat zwart 2 voor 2 schijven zal afruilen, waarmede dezelfde ver zwakking aan de overzijde wordt ver- krogen. 2) Zie de analyse bij 1 18 - 23 was het juiste antwoord, met sterk voor uitspringend spel. 3) Minder sterk. Beter ware, mei 42 37 en 37 - 31 de attaque zoo krach tig mogelijk te maken. 4) Zeer juist, waarmede de aanval totaal verbroken wordt Juist om dit te beletten, hadden wij bij den 21stoa zet 42 - 87 geprefereerd. BERICHT. Wegens de kermis zal de Haarlwn- sche Damclub a.s. Maandagavond geen bijeenkomst houden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1910 | | pagina 10