NIEUWS- en ADVERTENTIEBLAD. 28e Jaargang. No. 8324. Verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. ZATERDAG 13 AUGUSTUS 1910 B HAARLEM S DAGBLAD ABONNEMENTEN PER DRIE MAANDEN: Voor Haarlem1.20 Voor de dorpen in den omtrek waar een Agent gevestigd is (kom der gemeente)„1.30 Franco per post door Nederland1.65 Afzonderlijke nummers0.02 H Geïllustreerd Zondagsblad, voor Haarlem0.37 „de omstreken en franco per post 0.45 Uitgave der Vennootschap Lonrens Coster. Directeur J. C. PEEREBOOM. ADVERTENTIËN: Van 1—5 regels 50 Cts.: iedere regel meer 10 Cts. Buiten het Arrondissement Haarlem van 1—5 regels ƒ1.—, elke regel meer ƒ0.20. Reclames 30 Cent per regel. Bij Abonnement aanzienlijk rabat. Advertentiën van Vraag en Aanbod, hoogstens zes regels, 25 Cts. per plaatsing: 50 Cts. voor 3 plaatsingen k contant. Redactie en Administratie: Groote Houtstraat 53. Intercommunaal Telefoonnummer der Redactie 600 en der Administratie 724. Drukkerij: Zuider Buitenspaarne 6. Telefoonnummer 122. Tot de plaatsing van advertentiën en reclames van buiten het Arrondissement Haarlem in dit blad is uitsluitend gemachtigd het Algemeen Binnen- en Buitenlandsch Advertentie-Bureau D. Y. ALTA Warmoesstraat 7678, Amsterdam. T^lephoon interc. 6229. TWEEDE BLAD. Haarlemsche Handeïsvereenigïng Goedgek. bij Kon. Besl. i De Haarlemsche Handelsvereeni ging hier ter stede, opgericht 10 Mei 1802, heeft in den loop van den tijd wel haar recht van bestaan bewezen. In zeer vele gevallen, zaken van ver schillenden aard betreffende, is zij opgetreden en dikwijls met groot succes. Jammer echter, dat men alge meen niet meer blijk geeft, dit te waardeeren, door als lid der Vereeni- gtng toe te treden. Er zijn wel meer dau ÜÜO leden, maar dat is niet vol doende. Elk handelaar, neringdoen de, ju zelfs particulieren, moesten lid worden, om ten minste te laten gevoe len, dat men hel werk op prijs stelt, dal de Huarleiusche Handelsvereeni ging steeds opneemt, als doende, wat hare hand vindt om te doen. De voordeelen, die de Vereenïging builen hare bemoeiingen van ver- Bchillendeu aard, haren leden aan biedt, zijn zeer vele en zeer groote tegenover de geringe jaarlijksche contributie van 3.50, die gevraagd wordt. De Hatirlemsche Handelsvereeni ging bemoeit zich in de eerste plaats er mede, de belangen van hare leden te bevorderen, door onwillige beta lers voor hen tot betaling aan te manen en information voor hen in te wuuieu. Bovendien hebben de leden het recht, het hun gratis te verstrek ken advies van den rechtsgeleerden adviseur der Vereenigiug te vragen, die ook in proceduren en faillisse menten gratis voor hen optreedt, na tuurlijk alleen voor zaken betreffende den handel en het bedrijf der leden. Als proef kunnen voortaan nieuwe ledeo voor een half jaar worden aan genomen, doch slechts het'2e halfjaar (van 1 November tot en met 30 April) ad I 1.75 de halve contributie. Rechtsgeleerde adviseurs der Ver eenigiug zijn de heeren Mrs. Th. de Haan Uugenhollz en A. H. J. Merens, Spaarue 94, alhier, die voor de leden alken werkdag van 2—4 uur des na middags zijn te spreken. Het bureau der Vereeniging is ge vestigd Jansweg 11. Voor incasso s door bemiddeling der Vereeniging wordt een vast recht van 5 pet. der vordering bere kend. Bovendien moet 10 cent voor port steeds worden bijgevoegd, bij Inzen- iiug van vorderingen door bemidde ling der advocaten te innen. De kosten van informatiën naar buiten de stad woonachtige personen bedragen 60 cts. per informatie, plus vijf cents porto-vergoeding. Informa tion naar binnen de stad wonende personen worden gratis verstrekt. Pretentiën op buiten de stad wo nende personen worden niet behan deld, wanneer niet 10 cts. voor porto- vergoeding is toegevoegd. Ruim 1748 informatiën en rechts geleerde adviezen werden in het af- geloopen jaar gegeven. In Juni en Juli 1910 zijn 89 vorde ringen tot een bedrag van f 1843.25 betaald; 16 vorderingen worden af betaald, 13 vorderingen zijn uitge steld. Volgens art. 7 dient het geheim der lijsten van wanbetalers ongeschon den te blijven. Alle brieven, aanvragen, reclames of wat ook, moeten worden geadres seert aan het Bureau, dat geopend is verdere inlichtingen zijn te bekomen. Het Bestuur heeft bemerkt, dat men soms meent, dat men, hoewel geen Lid der H. H. V.. toch van haar infor matiën kan bekomen, en brengt nu nogmaals eu uitdrukkelijk ter kennis dat alleen aan leden der Vereeniging informatiën door haar worden ver strekt, en dat voor informatiën op hier ter stede woonachtige personen nooit betaling mag worden gevor derd HET BESTUUR. Parijsche Brieven CCXXXVI. Op den Boul' Mich'. Ongeveeir twee honderd toeschouwers in een kring. Middenin de „casseur de prierres", een bekend Parijsch type een open lucht-kunstenaar of -kunstenmaker, die steenen aan stukken slaat, dooi er met zijn hand, omwonden met een doek, die het midden houdt tusschen een zakdoek en een dweü, hard op te beuken. Een lange schrale man, hee- leinaal niet atlüetisch gebouwd. Geen biceps als kokosnoten. Integendeel: magere armen, doch waar de spie ren doorheenloopen, als waren het staaldraden. Zoo lieb ik mij in mijn kinderjaren den bouw van Lederkous gedacht, Lederkous uit het boek van James Fenimore Cooper. „A-hao!" kreet hij, en zijn groote, grove hand sloeg bliksemsnel een stuk van den harden straatsteen af „A-haol A-haoI A-haol in weinig tellen was de steen te morzel ge&lu- gen. Een tweeden steen sloeg hij aan stukkeu op... het hoofd van een hel per. Welk een harde kop! Wel was ei- een soort van kussentje tusschen kop en steen maar, „tout de mé- me'wat 'n hard hoofd- Daar kun nen niet veel hersens in schuilen. Ik peinsde op ijzig Teulonische wij ze over de zonderlinge „petits mé tiers' van Parijs, t j iemand naast me zich nieuwsgierig tot mij wendde en vroeg: Kijkt de specialileitentheater- artiest belangstellend naar zijn kunst broeder van de straat? Half verwonderd, half verontwaar digd keek ik om. De man, die me had toegesproken, maakte den indruk van een gedegenereerden schilder. Zijn haren en zijn baard groeiden welig en in verschillende richtingen. Zijn neus was roodgetint. Zijn fluwee len pak scheen den Fransch-Duitr sclien oorlog meegemaakt te hebben. Een oogenblik dacht ik er aan hem hooghartig te antwoorden. „Pardon" mijnheer, ik dien de Koningin der Aarde; ik ben journalist!" Doch bij tijds bedwong ik mij met Socratische kalmte en wijsbegeerte. Kan die man het helpen, dat mijn exotisch uiter lijk hem deed. denken aan vliegende trapézes, en dergelijken? Immers neen! Dies sprak ik: Ja, ik kijk met giroote belang stelling naar dien steonenstukslaan- der. Mijn buurman streek met zijn rech terhand door zijn verfomfaaiden baard, wees met de linker naar den „casseur de pierres" en zei: Ziet u zijn portret, ten voeten uit, op zijn rechter bovenarm? Ja. Dat is m ij n werk. All! Tatoueert u de menschen? Om u te dienen. Ik ben „tatou eur' van beroep, de eenige de groote tatoueur van Parijs... Wil ik u ook eens zoo'n poppetje op uw lichaam maken? Wat kost het? Dertig sous voor een enkele fi guur. Voor symbolische giroepen naar gelang van het werk. Doet bet pijn? Een heel klein beetje. Niet meer dan die jongen nu voelt, op wiens hoofd uw collega den steen aan stuk ken slaat. Hm... Weet u wat?.... Ik betaal u dertig sous en mag daarvoor een tatoeëerende,bewerking van u op een andermans lijf Bijwonen. Hij glimlachte, knipoogde en ant woordde Ik zie aan uw omereelte handen en merk aan uw voorstel, dat u jour nalist zijt. Geef me vijf francs en u kunt morgenmiddag tegen twee uur op mijn atelier zien. hoe ik mijn kunst uitoefen op twee sujetten, die ik voor morgen besteld heb. Top F.en dag later. Zijn „atelier" bleek een smerig zol derkamertje op den Boulevard Ro- chechouart te zijn. Eenige teekenin- gen en schilderijtjes hingen in onbe vallige wanorde aan den wand. Twee wrakke stoelen, een scheevc tafel, een oude petroleumlamp stijl 1800 en een ingedeukt veldbed maakten zoowat liet eansclie meubilair uit. Op de tafel lagen een album, velletjes teekenpa pier, potlOOden, staafjes Cliineesche inkt, pennen, naalden, elsjes, een bak met water en een spons. Hij was juist bezig, zijn eerste „sujet" te bewerken, een forsch ge bouwden man, die mij wantrouwend aankeek. De kerel, die een gezicht had, waarop de zonde en de ellende zich onuitwischbaar hadden gegrift, hield zijn naakten rug gespierd als die van éon gladiator gekeerd te gen zijn bewerker, die er eerst, met een potlood, oen gezicht op teekende; daarna in de lijnen prikte met een in vloeibaar gemaakten Chineeschen inkt gedoopte naald, terwijl hij met de andere hand de huid van zijn sujet zoo strak mogelijk gespannen hield vervolgens het geheel afwiesch met een natten spons. Die bewerking duurde ongeveer een half uur. Door middel van twee hand spiegels liet de „tatoueur" zijn sujet de afbeelding op diens rug zien. C'esl bicn lui? Oui, assez, mon vieux. Merci. En de tevreden krachtmensch reikte den huidbeprikker anderhalven franc uit. Toen nummer één weg was, vroeg ik den prikker Wiens portret hebt u op zijn rug geprikt Van zijn grootsten vijand, dien hii „zoekt". „J'en ai plein ie dos", wilde hij. inet dat gezicht op zijn rug, allegorisch zeggen. Dat zal wel op een misdaad uitloopen. „Fen ai plein le dos" jn, hij heeft er genoeg van, van zijn vijand. Hij had van dezen nog een oude photo en daarnaar heb ik het gezicht.... gegraveerd. Ja, weet u, ik heb vroeger de Beaux-Arts bezocht en heb voor graveur gestu deerd. Ik graveer nu op menschen huiden. Men moet leven, niet Ik klaag intusschen niet. Mijn baantje brengt me genoeg op. Maar wat is het dom, dat zoo'n kerel zich uit eigen beweging brand merkt eu op die wijze, in geval van misdaad, de nasporingen van de po litie als het ware in de hand werkt. Ja. stom is het. Maar wat zal ik u zeggen Het schijnt, dat door een wiize wereldbeschikking juist de erg ste galgebrokken het meest verzot zijn od het ülustreercn van hun lichaam. Er zijn er, die van top tot teen getee- kend zijn. Enfin.... tant mieux pour moi. Hun domheid bezorgt me voor een groot gedeelte mijn kostwinning. A propo6, schrijft u er eens over, dut ik eigenlijk een stille medewerker van naDa Bertillon hen. Misschien krijg ik daardoor wel het Legioen van Eer Ha, ha, ha 1 De prikker had een prikkelenden lach. zoodat ik mcè moest lachen. Zijn uw teekeningen onuitwisch baar Natuurlijk. Ik ben een artiest in miin vakAlleen kan ik, met wat handigheid en lijnen-comblnatiever- moaen. over een oude teekening een nieuwe heen prikken. Zoo'n verzoek wordt mij niet zelden gedaan door ge- tatouéerden, naai- wie de politie zoekt. Geeft u hen dan niet aan Oók een vraag Merci. Ik heb mijn leven veel te lief. En ik eerbie dig bet ambtsgeheim Nummer twee kwam aan de beurt Het was een vrouw van omstreeks dertig jaar. Geen wraakgevoel dreef haar lot den tatoueur. Integendeel. Op haar rechter onderarm moesten twee trek kebekkende tortelduifjes geprikt, wor den. waaronder, in sierlijke letters, de woorden: „Gugusse, je t'aime pour touiours Zij gaf teekenen van pijn. Doch al ras deed de liefde haai a Mes verdra gen. Er zijn dus wel degelijk geval len waarin men de spelde- of naalde- nrlkken des levens manmoedig ver draagt. Toon zij. na den prikker uitbundig voor zijn mooi werk te hebben be dankt, was heen eega an, zei ik Die Gugusse moet wel een bijzon dere kerel zijn. dat hij een eeuwige liefde weet te in spire eren. De lichaamsillustrator antwoordde, terwijl hij zijn oogen haast dicht kneep Ik denk. dat ik over een paar maanden Gugusse zal moeten bedek ken met Armand of Ugène of Pier reTant mieux pour moi*1 Stand vastige liefde doet mijn potje niet koken OTTO KNAAP. Van de Residentie en Raar lewoners. LIX. Het is nog niet zoo lang geleden, dat ik een opvallende onjuistheid iu een politierapport signaleerde. Dit vermeldde dat de eerste hulp bij een zwemongeval door een agent ver leend was en later bleek, dat de pa tient allang op het droge eD reeds weer bij kennis was, toen de politie kwam opdagen. Dit voorval het had te Scheve ningen plaats staat nu niet meer op zichzelf. Bij een ongeluk aan het strand aan een sergeant overkomen, zou een agent reddend zijn opgetreden en een paar dagen later zou een andere po litieman een persoon, die bij het zwemmen afdreef en bewusteloos aan wal gebracht werd, tot bewustziju gebracht hebben. Op beide bewerin gen is tegenspraak gevolgd; het moei lijke werk werd door burgers gedaan. De indruk, dien verschillende per sonen van een zelfde gebeurtenis, kun nen krijgen, kan zoo verschillend zijn, maar wel is het toevallig dat of- ficieele lezingen van een voorval tel kens gunstiger zijn voor de machts vertegenwoordigers dan de offici alise. Bepaald opzet behoeft niet aanwe zig te zijn de rapporten toch zijn vermoedelijk niet door denzelfden man gesclureven een samenloop van toevallige omstandigheden kan soms tot zonderlinge conclusies voe ren, doch het is wel raadzaam dat de Scheveningsche politie zich goed be denkt voor zij een pluim aan een agent geeft ter zake van bewezen hulpbetoon. Misschien maakt de zware dienst op de badplaats de agenten wat min der nauwkeurig dan gewoonlijk. Er wordt daar heel wat van hen ge vergd, vooral 's avonds laat als „heeren" en „dames', van den zoo veelsten rang, talrijker worden dan wel gewansebt is. Verleden jaar is in den omtrek van het Kurhaus eens na middernacht een razzia gehouden met gevolg, dat een groot dozijn ver tegenwoordigers van het gilde der duisternis op het bureau belandde en verschillenden konden daar blijven ook, want het bleek dat ze gesigna leerd stonden. Haarlemmer Halletjes EEN ZATERDAG AVONDPRAATJE. Het is niet goed mogelijk meer, ook niet voor ons die dan toch jarenlang het oude stationsgebouw te Haarlem hebben gekend, om ons er een denk beeld van te maken, hoe het er wel heeft uitgezien. Nieuwe beelden ver dringen de oude maar al te vlug uit het geheugen en we zijn in een paar jaar tijds al zoo aan de weelde van groote wachtkamers, ruime perrons en breede trappen gewend geraakt, dat t welhaast schijnt of 't zoo ge weest is van 't jaar 1838, toen de eer ste trein van Amsterdam naar Haar lem reed, af. Wie zich de oude barak nog goed voor den geest wil halen, make een reisje naar Zutfen. Toen ik er onlangs was, voelde ik me als op 't oude Uaarlemsche station, in een groezelige, verouderde, benauwde om geving. waar evenals indertijd bij ons kunst- en vliegwerk moest worden toegepast, om alles behoorlijk cn zon der ongelukken te doen marchceren. We zijn aan de weelde gewend, zei ik en houd ik vol en toch zijn we er ook weer niet aangewend. Ja zelfs ge loof ik, dat we er niet aan wennen zullen, wanneer geen andere maatre gelen worden genomen. Van het Aiucrsfoortsche station wordt gezegd, met een toespeling op de lange per rons, dat je op tijd aan 't station kunt wezen en toch te laat voor den trein. Diezelfde overvlood van ruhn- to belet wel het gedrang aan ons Uaarlemsche station, maar maakt het zoekrn van jo trein niet gemakke lijker. Vooral niet voor wie naar Noordholland moeten vertrekken. Soms staat de trein voor Alkmaar aan het westelijk uiteinde van 't station, naast die voor Zandvoort, een ande ren keer moet je instappen aan het Noordelijke perron, waar do treinen naar Rotterdam aankomen. De sta tions-ambtenaar vindt dat verschil doodeenvoudig, de eerste soort van treinen is die, welke uit Haarlem als eindpunt vertrekt, de tweede die van Amsterdam komt en zoo verder gaat. Maar dat onderscheid blijft voor den gemiddenden reiziger ten eeuwigen dage verborgen, hij zoekt zijn trein en dwaalt langs de groote perrons, tot hij een official ontmoet, die hem op den weg helpt. Dat vragen om inlichtingen aan een station heeft geen eind. Ik breng lof aan ambtenaren en beambten voor het onuitputtelijk geduld, waar mee ze die vragen altijd weer beant woorden (een anlwoord-uutomaat kan er niet lijdelijker onder blijven) maar het moest niet noodig wezen. De rei ziger behoort zelf zijn weg te kunnen vinden. Op ons station lijkt het er niet naar. Wel vinden wo aan de uiterste hoeken van 't stationsgebouw bordjes die weinig in 't oog vallen, met vermelding van do vertrekuren in verschillende richtiug, maar waar de treinen aankomen kun jo nergens vijlden. Is het niet mogelijk een flink houten bord op stevigen voet te zet ten met bijvoorbeeld het opschrift: Hier vertrekt de trein van 2.33 naar Alkmaar en dat ding weg te nemen, zoodra de trein vertrokken is De kleine moeite van neerzetten en weghulen wordt stellig ruimschoots vergoed door de mindering van het aantal vragen. Voor zulke borden pleit nog een an dere reden. Midden op de perrons zijn wachtkamers gebouwd. Wachtka mers nu zijn kamers, waar de reizi ger kan wachten, welke omschrij ving niet zoo overbodig is als ze wel schijnt. Je zou zoo denken, dat trei nen, die uit een andere plaats in Haarlem komen, stoppen vóór die wachtkamers. Verbeeld je, dat je een rijtuig besteld hebt en de koetsier houdt een paar huizen voorbij je eigen woning stil, dan vind je dnt miustgenomen vreemd en roept hem terug. Welnu, deze eigenaardigheid wordt dag in dag uit aau ons station vertoond. Bijna nooit houdt een trein stil voor de wachtkamers, die dan toch de door de Maatschappij offi cieel aangewezen plaatsen zijn, waar de reizigers zich kunnen verzamelen, maar schieten door na3r het uiteinde van 't perron. Daardoor ontstaat groot gedraaf. Reizigers zijn precies als schapen, wanneer er maar eerst oen over den dam is. Zet er een het op een loopen, dan spurten ze alle maal. En zoo kunnen we dag in. dag uit aan ons station draverijen bewon deren, achter een trein aan, (vooral achter den Rotterdamschen, die de wachtkamers pleegt voorbij te suizen met een vaart, alsof hij pas halfweg Vogelenzang denkt te stoppen) waar bij heeren met groote stappen en ccn nijdig gezicht, zenuwachtige dames in al de onbevalligheid van een hard- loopende vrouw en kleine kinderen, voortgetrokken door geleiders en struikelende over twee aan haast nog niet gewende voelen. ik begriip, dat er technische rede nen zijn, waarom de treinen niet voor de wachtkamers kunnen stilstaan. Er liggen wissels voor. Of die ergens an ders hadden kunnen liggen, waag Ik niet te beslissen. Met verplaatsing van de wachtkamers waren de passa giers zeker niet geholpen geweest of men had een stel wachtkamers aan den westkant eD een aan den oost kant moeten bouwen. Maar waarom worden niet bordeD, zooals ik hierboven beschreef, neer gezet op de plek waar een trein stopt? Daarmee zou althans het zenuwachtig gedraaf worden voorkomen. Toen ik Zondagmiddag een van de stations-ambtenaren midden op het perron niet luider stemme hoorde roepen„reizigers voor Overveen en Zandvoort daar met een gebaar in westelijke richting „reizigers voor Bloeiuendaal, Velsen, Uitgeest en Alkmaar daar 1" met een niet minder energieke geste naar het oosten, toen dacht ik ouwillekeurig terug aan de dagen van het oude station en de angstige kreten, die het stationsper- soneel bij de aankomst van ©en trein deed hooren „pas op daar 1 uit den weg daar I" Sedert dien tijd is de veiligheid wel verzekerd, maar ideaal is de toestand in ons station nog niet. Aanwijzin gen, meer aanwijzingen, veel meer aanwijzingen, ziedaar wat we nóodig hebben. En dat vooral in een tijd als deze, wanneer een groot gedeelte van de menschheid op reis is. Mijn zoon Jan, die nu en dan zich oefent in ongare philosophic, beweert, dat de geschie denis zich altoos herhaalt en dat wij veel meer zwervende zijn, dan de men schen in den tijd der nomaden en van de groote volksverhuizing. „Die zwierven", zegt hij, „omdat zo wel moesten, omdat er geen voedsel meer was voor mensch en dier of omdat een machtiger volk ze verjoeg. Maar wij hebben den bakker op den hoek en niemand jaagt ons uit Haarlem weg en toch trekken we leder oogenblik weg. Ik weet van een geval, dat een meisje haar schoolboeken van 't vo rig jaar zou overdoen aan een ander meisje „Kom je ze Maandag zien?" schreef No. 1 aan No, 2. Maar No 2 was dien Maandag in Alkmaar en schreef dus terug, dat ze met plezier Woensdag verschijnen zou. Dit paste evenwel No. 1 niet, daar ze den Woensdag in Bloemendaal wenschte door te brengen. „Vrijdag ben ik tot je dienst'antwoordde ze weer, maar dat oogenblik schikte No. 2 niet, om dat die dan naar Zaandam was afge reisd. Hoe het nu verder gaan zal, weet ik met, denkelijk zullen de jonge dames baai' onderhandelingen moe ten voeren, wanneer ze elkaar toeval lig eens in Maastricht aantreffen. Ik vraag maar, of zoo'n gezwerf het trekken van de nomaden niet over treft Op dit beloog van Jan gaJ ik geen antwoord. Anders zou het jonge mensch zich verbeelden, dat hij won der wat goeds gezegd had en nog ijdeler worden. Maar ik ging naar mijn boekenkast, nam daar de ency clopaedic uit en las na, wat daarin over nomaden worden gezegd. „Nomaden zijn herdersvolken, die „geen vaste wooupluats hebben, maar „om weiland te zoeken met hunne „kudden van de eene plek naar de „andere trekken. De noodzakelijk heid, om nieuwe gebieden met liet „zwaard te veroveren en te verdedi- „geu, maakt de nomaden oorlogs zuchtig." En ik dacht aan vaders en moeders, die als herders en herderinnen met hunne kinderen van de eene plaats naar de andere zwerven, om weiland te vinden, waar ze natuurschoon, we tenschap en kunst bijeen kunnen gra zen. Het is waar, zelfs de kortst anu- gebondene Da voert geen zwaard mee. althans hij trekt het niet, maar een oorlogszuchtige stemming is hem wel degelijk bijgebleven. Let maar eens op, hoe hij in een druk station een coupé weet te ontdekken, zich op de deur werpt en net zoolang den toe gang verdedigt, totdat zijn kudde ik wil zeggen zijn reisgezelschap daarin heeft plaats genomen. En ook buiten de vacantie Ga Maandagochtend eeus aan de sta tions staan en let op, hoeveel men- schen uittrekken op den zoek naar een nieuw weiland. Vandaag zijn ze in Groningen, morgen in Deventer, over morgen ln Utrecht Herders zijn het niet meer en ze reizen zonder kudde, op een abonnement van de spoor, maar in haar diepste wezen is de zaak nog dezelfde gebleven. De stam men mogen dan ook niet meer samen op reis gaan, de inyïduen, de enke lingen, des te meer. Jan had dus met zijn bewering nog geen ongelijk, hoewel het in 't geheet niet nuttig voor den jongen kan we zen om dat te weten. „Jij met je rus tige betrekking pleegt een van mijn kennissen, die veel reist, met zekere afgunst tot me te zeggen. Maar zoo dadelijk moet ik een eind aan dit ge schrijf maken, daar ik me moet ver- kleeden om naar den Haag te gaan en gisteravond ben ik te Zandvoort geweest en de volgende week moet ik stellig naar Leiden en waarschijn* lijk ook nog even de grens van ons vaderland over en *t is nog geen maand geleden, dat ik in Arnhem, Zutfen. Vurden, Ruurlo en Nijmegen ben geweest ben ik dan mis schien ook een nomade of zwervende volksstam zonder het te weten FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1910 | | pagina 5