BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD 28e Jaargang. ZATERDAG 10 SEPTEMBER 1010 No. 8848 DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST fl 20 PES 8 iAANDEN OF 10 CEWT m WEEK. ADMNCTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 5d. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN ADVERTENT1ÊN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. Rubriek voor Vrouwen Voorname Vrouwen. Er werd laatst in een besloten kring de opmerking gemaakt, dat er tegen woordig minder „voorname vrouwen' waren, dan vroeger. Natuurlijk werd deze opmerking niet zoo heel gunstig ontvangen, want in dezen tijd moet alles juist „voornaam" zijn en zijn de meeste vrouwen en meisjes er voortdurend op uit, door allerlei ui terlijkheden, zich een „voornaam" air te geven. Men kan echter gekust beweren, dat èclite voornaamheid slechts aan-! geboren goed is; iets, dat van ge slacht op geslacht, door erving, over gaat; en al wordt het ook in andere kringen, moedwillig geloochend: de meeste aristocratische vrouwen zijn tegelijk „voornaam", „gedistingeerd"' en dezo traditioneel© voornaamheid valt niet weg te redeneeren; het is een beslist bestaanbaar iets. Maar even zeer kan de eenvoudigste vrouw het tot haar gemeengoed maken, door zèlfopvoeding en zélf beheer sching. Want al komt „voornaamheid" ook meest in aristocratische kringen voor, toch hoeft ze niet bepaald aan een stand gebonden te zijn. Zoo hoorde ik eens eon aristocrate van geboorte zog gen, van een oude vrouw, uit boeren familie: „dat is toch zoo'n lieve, ge distingeerde vrouw." Daar bedoelde zo mee, dat deze vrouw, hoe gering ook van gohoorte, „voornaam" was in haar innigste wezen: haar denken en haar voelen. Natuurlijk' draagt het uiterlijk ook veel bij tot het imponerende van een verschijning, maar toch moet heel het optreden zich kenmerken door een harmonieus© voornaamheid; daartoe wordt nog geen schoonheid verëischt: ook een vrouw, die eerder leelijk dan mooi is te noemen, en die zich vol strekt niet onderscheidt door élégante klceding kan toch nog iets gedistin geerds, iets voornaams hebben, wat haar een eigenaardige bekoring ver leent, waaraan haar omgeving niet zal kunnen ontkomen. Een eerste kenmerk van ware voornaamheid is rust. Een echt gedis tingeerde vrouw verspreidt altijd oen weldadige kalmte om zich heen; zo zal niet trachten zich interessant of gewichtig te maken door groote druk te of bereddering; neen, kalm zal ze haar gang gaan, haar omgeving niet irriteeren door een overgroot© bedrij vigheid. Ook zal ze uit den aard te rugdeinzen voor alles wat maar in de verte naar babbelzucht lijkt; wel schroomt ze niet, alle onderwerpen aan te raken, die op het leven betrek king hebben en héél voorzichtig zal ze daarbij zijn in haar oordeel. En juist door die rust, die altijd van haar uit gaat zal de echt voorname vrouw ook een uitstekende meestoresse voor de dienstboden zijn. Want niets impo neert zoozeer als die aristocratische kalmte, waarmee alles onder de oo- gen gezien wordt. En al zou or nu ook de grootste weelde heerschen in haar huis on de grootste rijkdom in woning on lovenswijzo, de vrouw des huizes kan nooit geeërbiedigd wor den door haar ondergeschikten, als zij, door eon driftig-opvliegen, zich gelijk stelt met wie zich juist niet weet te bedwingen en te beheerschen. Ook zal de waarlijk voorname vrouw haar gaven en krachten niet zoo versnipperen in allerlei niteen- loopende werken, maar eerder zal zij zich met kalmte wijden aan één ding, dat ze dan ook mot volharding en overtuiging vooruithelpt. In genietin gen en kleodlng, ja overal zal ze maat weten te houden, ze zal zich ook niet schamen over haar noodzakelijk ou der worden, maar er zich in schikken als in alle onafwendbare dingen, die zij aanvaardt, zonder luid te of te klagen. Ook zal zij niet zoo met voorliefde praten over die zaken, die tocli nooit zoo geschikt zijn om door vrouwen te behandelen of te hooren behandelen. Ook daar weet zij te rechter tijd haar grenzen te stellen: tot liièr toe an niet verder! Ten slotte behoort nog tot de ware voornaamheid een soort vriendelijke terughouding, die altijd goed doet, daar waar zij aangetrof fen wordt. Vriendelijkheid toch, zon der een verstandige terughouding, feidt licht tot een plompe vertrouwe lijkheid, die zoo geheel in strijd is met het echte vertrouwen, dat de voorna me vrouw steeds welkom is. Men- schen, die eon dergelijke terughou ding niet begrijpen, noemen zulke vrouwen dikwijls: „oc-genaakbaar". En in zekeren zin zijn ze dat ook voor hot leolijke, grovo, platte en gemeens! Do voorname vrouw verspreidt oen wonderlijke harmonie om zich hoon, dus gezegend het huis, waar zulk een warmte en zonneschijn verspreid wordt! Ja, lieel dikwijls wordt zelfs door z.g. menschenkenners voornaam held en hoogmoed met elkander ver wisseld. En toch verschillen zij he melsbreed! Want terwijl de hoogmoed slechts bestaat in een kool, koud gereserveerd zijn, on eon zich verheven voelen bo ven do groote menigte; bestaat de voornaamheid juist in een groote vriendelijkheid des harten, bij alle te rughouding die haar eigen is. Daar om voel tmen zich onwillekeurig aan getrokken tot dergelijke uitverkore nen onder de vrouwen en wordt juist gekoesterd door haar weldadigeu om gang! MARIE VAN AMSTEL. Het Rijke Natuurleven DE VOGELS IN HET NAJAAR. Als wij in Juli en Augustus nog niet denken aan den naderenden herfst en het buiten nog volop schijnt te zo meren, dan is toch in de vogelwereld de gewichtig© tijd dor najaarsreizen reeds begonnen. In liet eerst is dat nog maar alleen merkbaar aan klei ne samenscholingen van spreeuwen, vinken, meezen, wulpen en grutto's, maar weldra zien wij al heele troepen jonge vogols zich wegspoeden naar zuidelijker landen. In het laatst van van Augustus hooren wij dan des nachts vaak de doordringende ge-lui den van verschillende vogols uit hoo- gere luchtlagen tot ons komen en wij weten; dat de najaarstrek is begon nen. Als door geheime machten gedre ven willen de vogols wegtrekken en slechts gevangenschap of verminking kan hen weerhouden van de door de natuur voorgeschreven reis. Het is dan, dat de tamme eenden 's nachts onrustig worden in hun kooien, eri elkaar schijnen te spreken over de groote tochten, die zij nooit mogen meemaken. Ik zog schijnen, want in werkelijk heid is het onmogelijk dat in die klei ne bovenkamertjes iets omgaat als van reizen en trekken naar andere landen. Het is onbewust opvlammen van sluimerend instinkt, dat weer tot rust komt, zoodra de trektijd voorbij is. Wij, Nederlanders, zijn er wat be treft de vogelobservatie gunstig aan toe. Talrijke scharen trekken over ons land naar onze westelijke overburen of naar de Middellandsche zeestran den en heele legers koperwieken, die uit het onherbergzame oord waar „Vadertje" de knoet laat zwaaien, wegtrekken, vinden als wijlen de Fransche réfugiés, dat Holland een rustig cn vredig bestaan verzekert en stil slijten zij hier hun Winterdagen. Dat er intusschen bij het wegtrek- j ken of thuisblijven nog wel eenig overleg komt, leeren ons ieder jaar verschillende zwemvogels in de Oost- zee-inhammen en vooral onze kievie ten. Is do winter zoo, dat de schaat sen onder de vaseline blijven en de arren slechts als oud Hollandsche cu riositeit in de deftige koetshuizen staan te pronken, dan kunnen wij op de weiden langs de Amsterdamsche vaart altijd onze gekuifde groenrok- jas zien stappen, wel verlangend naar het zoele voorjaar, maar toch wel zoo op hun gemak, dat zij het de moeite van bet reizen niet, waard vindon, om een beter oord op te zoeken. Ver leden jaar noteerde ik 19 December cn 17 Januari nog kieviten. De meeste vogels houden zich ech ter aan het voorvaderlijk gebruik. De zwaluwen beginnen ook al vrij vroeg aan vertrekken te denken. Zij verzamelen zich in het bogin van September dus in dezen tijd op den nok van een dak of op de tele graafdraden, vliegen weg, keeren te rug en op eon goeden morgen zijn zij verd'wenen. Niet echter altijd voorgoed. Het is voorgekomen, ik meen in 1905, dat in het begin van September de zwalu wen vertrokken waren om achter in diezelfde maand weer rönd te vlie gen bij bet punt van uitgang, alsof er niets was gebeurd. Waarschijnlijk zijn zij toen onder weg door strenge koude of sneeuw overvallen zooilat zij maar beter von den, de oude zomerkwaxtieren weer op to zoeken. Eerst na énkele dagen hier naar ouden trant langs den waterkant te hebben gevlogen, zijn zo'ten slotte dan maar voorgoed heengegaan. I-lier in Haarlem is dat zwermen der zwaluwen niet zoo duidelijk merk baar. Het land is daarvoor de aange wezen plaats. Wel kunnen wij bier de spreeuwen- réunie goed waarnemen. Honderden, ju duizenden stippeljas jes zitten dan 's avonds bijeen op de ontelbare draden van onzo toren hoo- go ijzeren telefoonpalen Da£ kan dan een drukte zijn dat hooren en zien vergaat en geen wandelaar, die het goed meent mot zijn bleeding waagt zich dan te dicht onder de vergader plaats. Het heeft uilen schijn, dat de dak lijsters hun aanstaanden najaarsreis bespreken en dat het hun ernst is, merkt men aan de vechtpartijtjes die dan voorkomen. Opvliegen, neerstrijken, bijten, pikken en keuvelen is dan aan dc or de en niet gauw is de agenda van de avondvergadering afgewerkt. Het duurt soms.uren voor er rust komt. Eindelijk vliegen zo als een dichte wolk naar liet zuiden. Regelmaat is er niet. De ganzen vliegen statig in een rechte lijn of soms in een V- vorm, de eenden hebben ook hun vaste figuur, maar de spreeuwen doen net als de vierviekkig© glazen makers waarvan dezen zomer een zwerm over Haarlem streek en als de Afrikaansche sprinkhanen. Ook vertrekken lang niet alle dak- schetteraars. Genoeg paartjes vlie gen hier in den winter rond, levend van alles wat zij maar kunnen be machtigen en soms zoo verkleumd van koude, dat zij van het dak komen getuimeld. De leeuweriken gedragen zich weer heel anders. Die vliegen wel in bree- de, maar niet in diepe gelederen en I ook houden zij ervan af en toe eens) te rusten om de hongerige maagjes wat tevreden te stellen. Dit ruston cn zaadjes pikken is vaak in het nadeel uitgeloopen van 1 de. z.g.n zwerfvogels, dat zijn zij, die met strenge koude wat zuidelijker j trekken om terug te keeren, als de winterdagen aan het voorjaar doen denken. Met heele troepen tegelijk verdwa len zij in de verraderlijke netten der vogelvangers en manden vol dezer kleine diertjes worden als lekkernij naar de stad gevoerd, om aan do poeliers verkocht te worden. Slechts enkele getrouwen blijven! in den winter hier, om na de dagen! van overvloed die zij met ons hebben doorleefd, ook de benarde tijden met ons te deolen. Van de metsten verandert het. ka rakter geheel. Ijverige, vlugge moezen, die er in den zomer niet aan denken hun ber ken en elzen te verlaten, komen dan heel gemoedelijk uw tuintje inspec-1 toeren en de vinken, die naar hun deftige sprongetjes te oordeelen nog' mam zijn, vernederen zich om i met de musschen op de kruimpjes- J bedelarij uit te gaan. Een halve kokosnoot, een reepje spek en wat hennipzaad lokt de ver schillende achterblijvers naar uw struiken of uw balkon en heel wat genot verschaft u deze voedering. Dankbaar zullen de meezen ieder i zaadje stuk pikken, vriendelijk zal 't roodborstje u met zijn groote oogen aankijken en met sierlijke pasjes zul len de vinken over den grond wande len. De merel zal zijn grauwe wijfje uitnoodigen iederen morgen en avond- een visite bij u te brengen en als de ligging van uw tuin wat gunstig is, zullen zij u in het voorjaar beloonon met hun welluidende zangen. H. PEUSENS. In aansluiting met het artikel over Heksenkringen wil ik er de lezers even op attent maken, dat er in Den Hout een lieel mooie te zien is links van het bekende pad dat langs liet gedenkteeken naar het II. F. C.-ter rein leidt. Een meter of drie voor de Span jaardslaan is or een, die bijna zui ver rond is en wel 1 1/2 M, in door snede beeft. De paarse paddestoelen er dicht bij zijn amethystzwammen. H. PEUSENS. Oud. Colby was de oudste van de gehecle brandweer. Hoe oud hij was, wist nie mand juist te zeggen; dat was een geheim van hem. dat hij met jalouzie bewaarde. Maar ziin haar. borstelig en dik, was bijna sneeuwwit. Hij droeg het altijd tot op de huid kort geknipt. Anders zou ik een patriarch wezen, zei hij tot zich zelf, en wat zouden zo hebben aan een patriarch in onzen dienst van haken cn ladders'? Dikwijls was er sprake van geweest, om Colby te laten rusten met pensioen en dc ambtenaren hadden er al offi cieel over gesproken; maar niemand, ook niet van zijn kameraden, had den hem er ooit wat van gezegd. Op slot van zaken, zeiden zij, als zij tot een besluit wilden komen, is alleen zijn baar en zijn huid oud. Ilij was een mun als gebeiteld uit één blok graniet, met een beitel, die diepe groeven had geslagen op zijn voorhoofd en rondom zijn mond. Heel zijn stroeve figuur van zes voet hoog was een beeld van geestkracht en sta len werkzaamhe.d; maar hij geleek niet op een jongenman. Hij geleek een zestiger, als een vader van een groot huishouden, wat hij dan ook had, en als een grootvader van een- heelc groep kleinkindoren, die hij evenzoo had. Op een avond komt hij thuis van dc post, waar hij zijn zwaren dienst deed, toen hij op weg meende, dat hij zijn naam hoorde Toepen; hij staat slil en een collega brandweerman 1 komt hém achterop loopen. Wat scheelt er aan, Daan? De chef is op dc post en hij wil de je een minuutje spreken, voor Je gaat eten. Colby kook onderzoekend in Daans gezicht, knikte met zijn hoofd en ging terug naar de post. Overste Hub- j bard wachtte bom op aan de deur en ging met hem in eon zijkamer naar den haard. De assitent-cbef Arnold, mager en met zwarte oogen, was daar ook, hij knikte Colby even toe on gi.iiilachte. -- Huiverig van avond. Colby, zei llubbard, zijn pijp stoppend. Zeg dat wel, overste; ik denk, dat we niet lang meer op sneeuw bo hoeven te wachten. Sneeuw? zei de overste vroolijk; dan denk ik aan den brand bij den ouucii rechter Adler, toon jij boven van dat spitse dak naai- heneden gleed, zoo de broeikas in, acht en twintig voet hoog. En ik heb er toch niets van ge- weton, lachte Colby. Maar ik herinner me dien nacht, toen er brand was met die sneeuw en toen het zoo vroor, toen had ik het kwaad en u evengoed, j chef. Je was toen nog geen overste; je was toen spuitgast bij mij. Zeven uur aan een stuk, was het niet, stonden we te vechten, om het vuur van die houtstapels van de stad af te houden. Die golvende sneeuw en die kou; het was allemaal ijs op de spuiten en op ons zelf, overal, het was om schaat sen te rijden! Ik weet niet meer, hoe lang we toen in t hospitaal gelegen hebben. De oogen van den chef glinsterden", maar zijn wenkbrauwen fronsten zich Het is een zwaar leven, Colby. Dat is het, maar het is het eeni- go leven, dat ik ken en het is mijn lust. Weet u, overste, dat mijn vader mij advocaat wou maken? Dat was 'n ijdoie droom. Ut kon niet leven in een wetskantoor. Werken in de vrije lucht, dat is voor mij. Kijk, chef, als de paarden in galop slaan, ais de brandklokken bonsen en -al het volk zich buiten adem loopt in de straten, dat is de tijd, dat de pols je gauwer slaat en de oudste van ons zijn jaren vergeet. llubbard schraapte zijn keel, cchui- volde ongemakkelijk met zijn zware voeten en kook den ouden vetovaan van haken en ladders strak in liet ge zicht. Colby, jo weet, ik houd van je. Dat geloof ik, chef. Je weet bet. Geen man, waar zo meer me© op hebben in heel ons korps. Volgens recht hadt gij van avond in mijn plaats moeten zijn. Neen, overste, neen. Ja wel. Je ontwikkeling is bui tengewoon. Alles wat voor ons waard is, om te weten van de brandweer dat weet jo bij ondervinding. Wal, heb je al niet gedaan en schitterend gedaan In don dienst? Jaren geleden hadt gij overste moeten wezen, als gij niet als uit gewoonte tegen promotie hadt op gezien. Nu nu hebt gij het open baar belang lang genoeg gediend. Colby werd bleek. Gij zijt te oud, om op de ladders to klimmen en te klauteren op wan kelende muren en te worstelen met rook en met vlammen. Het witte hoofd zakte naar bene den, maai' het blauwe oog zocht naar den brand. Wij stellen voor, om u te geven een driewerf eervol ontslag, een goed pensioen, en u rust te gunnen. Wat zoudt ge daarvan zeggen? Colby's lippen trilden. Ik had niet gedacht, dat ik zoo oud was, om dat ie krijgen, zei hij langzaam. Ik weet waarlijk niet, chef, wat ik daarop zeggen moet Hij stond op en ging heen. Ik zal er over denken. Dank u! Go,eden avond! Neem bet niet zoo zwaar op, Col by; 't is geen ongeluk; daar is wel wat in, dat mij aanstaat. En mij ook, vader, werkelijk. L bent niet oud en bent een buitenge wone brandweerman. Dat hebt u hon derd keer bewezen en mijnheer Hub bard heeft groot gelijk, dat u al lang overste had moeten zijn. Maar wees nu niet verdrietig, vader Wim en Alfred en Tom en wij allemaal blij ven bij u en bij moeder! Colby zat vol van de treurige go. dacht© aan het hoofd van de tafex aan het verlate avondmaal. Aan zijn rechterhand zat zijn oude vrouw, vol vriendelijkheid en met haar bril met zilver montuur op den neus. Aan den linkerkant zat Greta, zijn kleine meid, van zestien jaar de liefste; vreugde van zijn ouden dag. De moe der oprecht bezorgd voor haar man, hield zich toch volkomen kalm; de dochter s wangen kleurden en haar oogen flikkerden. Ik geloof, dat zij gelijk hebben, zei Colby, met zijn oogen op zijn bord geslagen, Papa, de overste beeft gelijk! In deze wereld mag men niet nederig zijn, om vooruit ie komen! Dat is met waar, Greta, zei de j moedei-. Zalig de nederigou, want zij zullen de aarde bezitten. Greia schudde haar hoofd. Niemand ziet niet, dat ik zestig ben of ouder, zei Colby. Mijn oudste jongen is machinist op den koninklij ken trein, en iedereen weet, dat de maatschappij voor dat werk maar niet den jongste uitzoekt. Boven dien, kijk eens naar de kleinkinde ren! Hebben zij ze niet dikwijls ge noeg zien ravotten op de post met hun petten en boezelaars vol met groote roodo appels voor mij? Maar neen, ik ben nog zoo kras ais ooit. Ik wil geen pensioen hebben. Ik kan de ge dachte, om voorgoed afgedankt te zijn, niet verdragen! Nu, papa, zei Greta, wel niet heel tevreden, terwijl zij haar armen om haar vaders hals sloeg. Ik moet nn weg. Weg? Ja, wij doen nu overwerk in on zen grooten winkel. Het werk voor de feestdagen is in vollen gang. Al de bedienden moeten blijven van avond tot elf uur. Met de tram van half twaalf kom ik thuis. Colby drukte Greta's hoofd naar zich toe, zoodat zijn gezicht in haar haren wegdook. Greta, ik ben erg trotsch op mijn kinderen tien, en allemaal in lo ven en geen een verkeerdo er tus- schen. Jij de jongste, bent altijd ons troetelt je geweest. Als kind ben jij groot geworden in de open lucht, of- hoon ik het na niet meer aan je zien kon. Uren ver heb ik je zelf in den kinderwagen gereden, weet je het nog? Je oogen waren zoo blauw eoi zoo mooi als je naar me keek. Je haar was net als van jo moeder zoo iets tusschen goud en bruin. On danks al je ziekten heb ik nooit een kind gezien, dat zooveel lachte, als jij. Wie of er ook oud wordt, moge de I-ioer onze jongste lang jong laten! Greta legde haar poezele hand op haar vaders mond, gaf haar ouders ieder gauw een kus cn weg was ze al. Ik moet ook gaan, zei Colby, zijn mond afvegende en naar zijn pet. grijpende. Nu, Colby, maak je van avond nu niet verdrietig. Met zijn pijp in den mond stapte Colby do koele avondlucht in. Zijn gemoed werd bestormd door. allerlei beroeringen. Daar lag nu zijn leven, dat liij zoo eerlijk en zoo zonder ei-1 gen belang had geleid, alsof liet nietl geteld werd! En een soort van ver guisde majesteit sprak uit zijn heele wezen. Alle brandweermannen waren al naar hun kooi gegaan, behalve Daan, die de wacht had, cn op zijn eentje aan een kleine rondo tafel, on der de gaslamp, met de kaarten zat te spelen. Zwaar bekoperde paarden tuigen hingen ter weerszijden van den grooten boom van den souitwagen. Vlak daarachter stonden de zware appelgrauwen te kauwen. De zwarte kat lag te sn.ork©n op een houten stoel met een rechte leuning en de oude gele bond van de wachtpost lag opgerold aan dc voeten van den een zaïnen kaartspeler. Goeden avond, Daan, zei Colby de asch uil zijn pijp kloppende, toen hij do trap op kwam. Zullen we 'n spelletje maken voor je naar de krib gaat? vroeg Daan. Van avond niet. Verwonderd keek Daan de reuzen figuur achterna; neen, dat was niet de familiare stem van Colby en Daan herinnerde zich niet, dat hij vroeger ooit den veteraan zoo zuinig had aangetroffen. Tien uur. Zwakjes, van ver af kwamen de slagen der groote klok van den to ren van het gerechtshof. In zijn dom- meling hoorde Daan ze nauwelijks, maar plotseling scheen het hem of ze vreeselijk hard klonken. Hij sprong op, want de electrische hamei viel met afgemeten klap op de alarm klok. De automatische deuren van achteren sloegen open en de grau wen stapten naai- hun plaatsen onder liet opgehangen tuig. Reeds had Colby zijn dienstlaarzen aangeschoten en gespte ze in een oog wenk vast om zijn dijen; van rechts en links kwamen zijne kameraden aangesneld. Heel do wachtpost gons de van het leven van een snelle voor bereiding gelijk een reusachtig zware machine, plotseling in werk gezei.Ondanks do haast lelde Colby de slagen van denelectrischen hamer. Hij kende de plaats van ieder brand- signaal in de stad. .Bij voorbeeld: veertien waren de disiilleerderswij- ken; tien de hout werven; een en veer tig de elevatorsterreinen; zes en ne gentig de spoorwogniagazijnen; zeven en twintig de groole handelswijk; drie en dertig de kaden en de booten; twee en zeventig de fahrieksbuurten. Een tweel Een twee drie vier vijf zes zeven 1" Zeven en twintigl Colby knoopte de laatste knoop vast, sprong door het slaapvertrek door den gang naar het magazijn. De mannen vlogen hem vooruit en even snel volgden anderen, sommigen wierpen hun regenmantels om, ande ren grepen naar hun helmen. Do paarden stonden onder hun_ tuigen, bijtend op hun gebit, oogen én neus gaten wijd open en een taptoe troffe lend met de hoeven. De tuigen violen naar beneden; de gareelen klapten dicht om hun nek. De groote voor deur sloeg voor hen open en de lan ge, roode wagen met een rij van ge helmde mannen aan iedere zij, 'hin derde de straat op, terwijl het vuur oeg uit hoeven en wielen. Colby, onder zijn voet de bel, die haar helle klank den nacht instuur de, zat voorovergebogen naast den paardenmenner; zijn brandend oog zocht in de verte. Bij het magazijn van spuit i echode een wegstervende toon door de verlaten kamers do laatst© slag van het tweede alarmsig naal. Bij het machinehuis van 2, een honderd meter verder, klopte een nieuw alarmsein! Colby keek naai zijn kameraden, zijn kameraden naar hem. Direct achter elkaar drie sei nen geen schooljongen in de stad, of hij wist wat dat beteekende! Eu van post zeven en twintig! Zeven en twntig was hei hart van het handelskwartier. Daar stonden de koninklijke torengebouwen. Daar wa ren do drukke massa's volk, die va- cantio hadden, elkaar wegduwende en dringende, boladen met pakjes, ge lukkig, de straten versperrende -en de winkels opproppend mannen, vrouwen en Kinderen als een machti ge rusteiooze draaikolk in een cinde- loozen, opgezwollen stroom. Daar ook waren do winkelmen- sclienbij duizenden van beider geslacht, jong en oud, geduldig en haastig, die overlijd moesten werken. En ergens in die reusachtige, ruste iooze ophooping reeds hoorden do i aanrukkende brandmannen het doffe j rumoer daar was ook het oigon warme zonnetje in Colby's huis, Gre ta, zijn kleine meid. Greta had ge- zegd, zij zou om half twaalf thuis zijn en nu was het een paar minuten over tien. In het flikk-jrende licht stond Colby's gerimpelde gezicht strak als een metalen masker. De menner zwenkt met zijn machi ne door een zijstraat het winkelkwar- tier in, en stopt zijn steigerend span. Van muur tot muur staat do straat

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1910 | | pagina 13