m m w m m m m 1 -/ tijding, dat tot heden nog niemand: de omsloten ruifnte had verlaten. De kring vernauwde zich, doch men be merkte niets. Do middellijn van den cirkel was niet meer dan drie meters, toen eensklaps een patrijs opvloog, wat enkelen mannen een kreet van schrik ontlokte. Een klein dier sloop beangst tusschen hen door, nog een en nog een. Maar een van de vluchte lingen was onfortuinlijk; een waker trapte er op en het dier liet een zwak, klagend geluid hooren. En toen ge beurde er tets verrassends. Dit een hoop bladeren kwam een gedaante te voorschijn en riep: Neem uw voet van dien wezel, lummel I en de wachter was zoo ver bluft, dut hij het bevel gehoorzaamde, waarop de wezel vluchtte. Pakt hem. schreeuwde Acresliffe, vooruit loopende. De gedaante schudde de bladeren Van zich af; hij hield een klein dier tegen zijn borst gedrukt. Uit den weg, schreeuwde de stroo- per en weer werd hij gehoorzaamd. Er op in, mannen, brulde de aan voerder der wachters, en bindt hem. Ziet uit of hij ook ee<n mes heeft. De strooper wreef het kleine beest een oogenblik tegen zijn wang, wierp het toen over de hoofden lijn vervolgers. Vaarwel, Roodoogje, pas öp u zelf, ik ben gesnapt. Hij bood geen tegenstand. Een blik Tondom hem was daarvoor voldoen de en hij werd geboeid. Nu ging hot In optocht naar het huiten want de mannen wisten, dat ze rijkelijk onthaald zouden worden. Ge zoudt me nooit gekregen heb ben Squire, buiten dien wezel; ik hoop dat hij zich niet bezeerd heeft. Men is wel vaker zoo dicht bij mij ge weest. Ik" zal u dichtbij zijn leeren, gij schelm. Ge gaat voor lang de kast in. Dat denk ik wel. Ik hoop, dat er een rat in mijne cel zal zijn. Toen men in de ruime, oude, met hout beschoten hal van het oude huis Was, waar een groot vuur was aan gelegd, was de oude heer buiten zich zelf van vreugde. De gevangene maakte 'n schrille tegenstelling met hem; hij stond daar, slechts gekleed in lompen, die onder de modder za ten. Nu is het mijn beurt om to la-» then, riep Acresliffe. Hoe jammer, Stobcros8. dat Padvinder niet is meegekomen. Wat zou hij schoon over het werk van dezen nacht geschreven hebben. Ik heb het vaak genoeg ge zegd, dat ik niemand liever zou ont moeten dan Padvinder. Padvinder! Wat Padvinder, riep de gevangene opeens, terwijl hij op zag. Ik praat niet tegen u, schelm, die gij zijt. Ge meent Padvinder, die in Woud en Veld" schrijft g Ja. Wat weet ge van hem? vroeg 3e oude heer verwonderd, dat 'n we zen als dien strooper kennis droeg van een tijdschrift en schrijvers. Ik zelf ben Padvinder en ik schreef die dingen. Gij onbeschaamde leugenaar, daar loopt ge nu eens schoon in de val, want daar staat de uitgever van „Woud en Veld'k Dat hadt ge niet gedacht, hé? Zeg hem, John, wie Pad vinder is. Het spijt me. Squire, maar ik word door u beiden in een hoek ge dreven. Ik kon den man niet tegen spreken, want ik weet niet wie Pad vinder is. Gij zijt de uitgever? vroeger de strooper. Daar ga ik voor 'door, ja. Wel, ik kan mijn handen niet ge bruiken maar als ge onder mijn gor del voelt, zult ge den volgenden brief viïden. Die patrijs daar zou hot post zegel betaald hebben, doch hij iB weg gevlogen. Ge moest niet zoo hard zijn tegen stroopera. Squire. Als ik eige naar was van het land en gij leefdot in mijne hut, zoudt ge zelf ook een strooper zijn. Ik een strooper? Hoe durft ge zoo Iets te zeggen? Ge zoudt niet uit de bosschen kunifen blijven. Squire, ge houdt er te veel van alles wat daar leeft. Geen man is er, dia u iets van hen kan leeren, ge weet er zelfs alles van, Squire, van al 'die schepsels en hunne gewoonten. Wel deugniet, wildet ge mij Ik weet er iets van, dat is waar, doch De uitgever had intusschen don brief gevonden, opengemaakt en den Inhoud onderzocht. Toen viel hij den spreker in de rede. Wilt gij mij een dienst bewijzen, Squire, door dezen man de boeien te laten afnemen. Ik ben niet van plan hem te lo ten loopen. Onzin, wat hij van Pad vinder praat. Zoo 'denk ik er ook over. De brief zal hem gegeven zijn om te pos ten. Als zijn boeien afgenomen zijn, kan ik het in een oogenblik weten, in dien ge pen en inkt laat brengen. Schrijf op: „Patrijs", zei de uit gever. Met moeite schreef de gevangene het woord neer en liet het den uit gever zien. Dit is 'de man. Squire, zulk een genie mag niet naar de gevangenis gebracht worden, of hij stroopt of niet. Hebt gij uw boek gezien? Wat boek? Leest gij „Woud en Veld"? Niet geregeld, ik heb niet altijd dertig cent om het te koopen. Hebt bij nooit eene noot onder aan een van uwe artikels gelezen, met do vraag, om uw adres bekend te ma ken? Neen, en ik zou dat toch niet ge daan hebben. Ik ben niet zoo gemak kelijk te vangen, niet waar, Squire, ii do man. Hier is het boek, zei de Squire. Wat zegt ge er wel van? De strooper sloeg de schoone blade ren om, alsof hij bang was, ze aan te raken ;toen trokken sommige gra vuren zijn aandacht en hij fronste de wenkbrauwen. Kijk eens, Squire, hoe die domme kerel den vos hier geteekend heeftl Wie zag ooit zulk een vos? Gij weet, Squire, hoe hij kruipt als hij doet, waarover ik schreef. Ja, zei de Squire, het is een gek plaatje. En zie hier dien fasant. De man man heeft nooit zoo'n beest in leven gezien: hij heeft er maar wat neer gekrast. 't Is zooals ge zegt, beaamde de landheer. Ik heb nooit veel met illu straties opgehad. Gemaakt door de knapste dioren- schilders van Londen, zei de uitge ver, geraakt door de meedoogonlooze critiek over de kunst, welke door hem zoo duur betaald was geworden. Die mannetjes in Londen weten niet veel af van dieren en vogels. Wel, Squire? Dat heb ik al mijn leven gezeid, riep de Srruire, terwijl hij zijn gevan gene op den rug klopte. Wel, Padvinder, er liggen en kele duizenden ponden op u te wach ten in ons bureel, en er zal nog meer komen. Waarvoor? Omdat ge artikels geschreven hebt. Betaalt ge Iemand voor het schrijven? Zeker, altijd. Voor het schrijven, zegt ge? Ja, ja, zeker. Een medelijdend lachje kwam op het gelaat van den strooper en terwijl hij den Smiire schaks aanzag, zei hij: Squire, wat zijn die Londcnsche mannetjes toch weergasche gekken, nietwaar? 't Leek hem, of zij allerliefst op een draf zou hebben geloopen, als een klein meisie heel hard, weg van hem. De wind, dien ze tegeu zich hadden, woei heur haar als een sluier voor haar gezicht. Zij liet 't zoo; ze sprak niet meer on ze keek niet meer naar hem. De oude, weeë moedeloosheid kwam over hem. Bitter zei hij tot zich zelf, dat hij geen slag had, haar nader te komen; dat hij den rechten toon niet vond, hoe hij 't ook aanlegde. Toch gaf hij het niet op; hij kon niet: hij had haar lief. Mevrouw Dölltz, die zelf haar land goed beheerde was juist bezig met een paardenkoopman, die druk betoogde. Zij kreeg Brite en Johap llolfeld in 't oog, die den duinweg afkwamen. Vandaag worden wij het toch niet eens, Bugwltz, misschien een anderen keer Zoo brak zij kalm den woordenvloed van den koopman af en gin" de twee tegemoet. Mama, 't was meneer von ftcu- fold te warm; wc komen wat hier bij u in den tuin zitten. Mevrouw Dölitz zag zwijgend Holfeld aan. Hij haalde de schouders op; in zijn blik lag droef heid van wrevel. Brite liep vooruit. Onder de eikon? vroeg' zij 't hoofd omwendend. Daar zitten wij 't best Brite ruimde de tuintafel op, waar op het koffiegerei nog stond. Mama, ik zal Lena roepen om af te nemen. gedachte ver terug, toch kon abso luut niets vindon. Plotseling doorschokte' haar een gevoel van schrik. Als Brite eens op op zoo'n gedachte was geko men? Maar neen, dat was belacnu- lijk onzinnig 't was te dwaas neen, neen! Weer peinsde zij. Als Brite toch maar voor 'den dag wilde komen met wat haar hart ont roerde en drukte dan zou er een aanknoopingspunt zijn, een mogelijk heid om onmerkbaar helpend tus- schenbeide to komen. Maar 't meisje bleef gesloten en droeg haar geheim in eenzaamheid. Als Johan von Holfeld naar het heerenhuis kwam, verdween zij tel kens spoorloos; geen roepen of zoe ken hielp. Heb maar geduld, troostte hem mevrouw Dölitz; 'er gaat iets in Brite om. zoodra ik weet, wat het is, zal ik ronduit mijn meening zeggen. Maar ten slotte was de moeder de eerste die haar geduld verloor. Brite, meneer von Holfeld is er weer geweest; hij wilde je spreken. Waarom ontwijk je hem loch? Met deze vraag trad zij, vast beslo ten, het zonnige meisjeskamertje bin nen, waar Brite aan het venster stond en in den tuin keek, waar de bloemen gloeiden in do bedden en witte kapel len als bedwelmd fladderden in den wolk van geuren, die daar boven hing. Ik... ik wou niet storen. Daarom kwam ik niet beneden, antwoordde En zonder antwoord te wachten liep j het meisjo. met weerzin zich omwen- zij snel het huis binnen. Haar kinder gezichtje was koel en bleek, haar stem verried ingehouden tranen. Wat heeft ze toch? vroeg de moe der. Dat weet ik niet, barstte Holfeld uit, radeloos; maar één ding weet ik; hoop behoef ik niet te hebben. —Ga toch zitten, noodigde de gast vrouw galaten. Ze namen plaats. Dus u heeft met Brite gesproken, meneer von Holfeld. Van mijn liefde? Ja. mevrouw, ik kom er niét toe, 't is eenvoudig onmogelijk; ik gek loot, dat ik dadelijk alles zou beder- Moeder en dochter. NAAR HET DUITSCH VAN E. DOUSSIN. Zij droeg kort, loshangend haar, blond en glad, door den wind opge blazen tot een gouden golf. Zoo moesten öe vrouwen er heb ben uitgezien, die voor duizend jaar hier over de duinen schreden. Met zulke zeeblauwe oogen hadden ook zij over de blauwe, zwaar rollende water massa's droomend uitgestaard in het eindeloos verschiet, als moest van daar een zeldzaam vreemd geluk tot haar komen. Aan die vrouwen dacht hij, toen hij naar Brite zag, de kleine Brite, die nu plotseling volwassen gewor den was. Meneer von Holfeld, zei ze, de blikken afwendende van de dansen de kleine golfjes heeft u straks mama gezien met haar witte japon? Ja, antwoordde hij. Brite knikte haastig en vroeg: Willen we een eindje opwande len? Haar geleider trad aan haar lin kerzijde en deed zijn best een" ge sprek te beginnen. Onderwijl echter keek hij aandachtig naar de kleine afdrukken harer voeten ln het vooh- tige duinzand. Zoo'n verrukkelijk voetje dacht hij en telkens weer verloor hij den draad van het gesprek. Brite merkte het niet eens; zij had het te druk met haar eigen gedach ten, waarvan hij zelfs niet gedroomd zou hebben, zoover lagen ze van de zijne. Hij nam zijn panama in de hand. 't Is weer warm vandaag ondra gelijk bijna. Zij bleef dadelijk staan. Wilt u omkeeren willen wij naar huis gaan? Wacht mama? Neen, neen.dat bedoelde ik niet, Brite. Met een vluchtigen blik zag zij hem aan. Ja, laten wij toch maar liever naar huis gaan; dan kunnen we bij mama in den tuin zitten; ze is zoo alleen. Dit klonk zoo beslist, dat hij niet durfde tegenspreken. En in den tuin, onder de eiken, was 't immers heel mooi; 't was overal mooi waar hij met Brite samen kon zijn. Mama zou hem wel met haar alleen lajon. ook daar; zij wist van zijn liefde; hij had hare toestemming om Brite's schuch ter jong hartje te veroveren. Het meisje begon opeens harder te loopen. De knanue vrouw leunde haar mooi verstandig hoofd op den arm. Zij dacht lang na: toen sprak zij heel be slist: Ik kan u niets raden; zie zelf maar hoe u het aanlegt. - "h'ttè. Ik begrijp mijzelf niet meer. Ik 'dacht dat ik nog al energiek was, maar ik ben zoo bang, iets te doen of te zeggen dat Brite kan mishagen, of dat ze verkeerd opneemt zij is zoo eigenaardig. lie word bijna laf. Dat moet u niet zijn. Neen, dat moest ik niet, maar... De meid kwam binnen; ze had spoe dig de tafel afgenomen, maar Brite liet zich wachten. Telkens keek Hol feld naar den grijzen achtergevel van het heerenhuis, waar alle jalouzleën gesloten hieven. Eindelijk stond hij op. U wilt haar wel van mij groeten, mevrouw? Ik kan niet langer blijven; heb thuis nog wat te doen. Zeg haar, dat ik haar morgen niet kom afhalen. Hadt jelui afspraak gemaakt? Ja. we zouden naar Möllen rij den. Dan niet, zei de moeder naden kend. Den volgenden 'dag liep Brite in de vestibule op en neer; ze had den sloep van de zwarte amazone over den arm geslagen. Buiten voor de stoep wacht te een jongen met haar kleinen, on- geduldigen vos. Holfeld was anders de nauwgezet heid in persoon. Nu wees haar arm bandhorloge een half uur over den afgesproken tijd. Er verliep nog een half uur. Brite Dölitz werd niet toornig, ze stampvoette niet, maar haar oogen werden dot Ze opende de voordeur en riep zacht den jongen toe, dat hij het paard weer naar den stal kon bren gen: ze zou niet rijden. Op dit oogenblik verscheen haar moeder. Wel? vroeg deze, haar dochter voschend aanziende. Hij is niet gekomen, mama! Kan ie gissen, waarom niet? Ja, mama. Hoe dat? vroeg mevrouw Dölitz verbaasd. Omdat u niet meegaat, zeide Brite toonloos. Dacht je dat hij zoo gesteld is op een „dame d'honneur?" O, mama! stamelde Brite en in hare oogen vlamde een vreamd, wild Mevrouw Dölitz begreep haar kind in het geheel niet. Toch waagde zij niet, haar Aa te gaan om opheldering te vragen; ze durfde niet roeren aan iels, dat in stilte moest rijpen. Brite had tot nog toe in alle leed en vreugde den weg tot haar hart gevonden. Zij tobde en vroeg zich af, of ze misschien iets vergeten of gedaan had, wat het vertrouwen van haar kind kon schokken. Zij ging met hare dend. moeder blikte in het ernstige kindergezicht, waarin zij heden ge heel nieuwe gerijpte trekken, waar nam, trekken, getuigend van stillen strijd. Diepe ontroering welde in haar borst. Kleine, domme Brite zei ze zacht. Plotseling lagen twee armen vast om haar hals en een weenend, blond hoofd tegen haar borst. Mama, lieve mama, ik wil u uw geluk gunnen... ja. ik zal mij er zelfs over verheugen. Welk geluk, Brite? Nu... hij..., ik weet het immers al lang. Ik merkte wel, dat hij altijd naar u toe wilde en zooveel met u alleen te bespreken had en dat hij rood werd. als ik onverwachts bin nenkwam. O, moeder, ik wil er blij om zijn, dat hij van u houdt! Kleine, domme Brite! klonk het weer zacht van de glimlachende derlijke lippen. Mevrouw Dölitz trok het snikkende meisje zacht mee in haar eigen kamer voor de schrijftafel. Daar wees ze stil op een portret. Nu, wie is dat? vroeg zij. Papa... maar... Ja, dat is de man, dien ik trouw beloofde tot in den dood. Niet alleen tot aan zijn dood, maar ook tot den mijnen. Zoo heb ik het destijds opge vat en op opvatting en persoonlijk gevoel komt het aan. Maar bui tendien zekor iemand heeft in al die heimelijke en lange gesprekken mij niet anders bekend dan zijn lief voor een andere, Brite! - O, lieve, arme mainal stiet Brite uit, in een wonderlijke mengeling wacht plotseling geluk, medelij den en schaamte. Arm?... herhaalde mevrouw Dö litz nadenkend voor zich starend; heb ik dan niet mijn heerlijk werk voor Brite's geluk? DAMRUBRIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den heer J. Meijer, Kruisstraat 34. Telephoon 1543. Probleem No 191 uit de oude doos. DE OUDSTE VROUW van Weenen, Kathairina Lust, is 112 Jaor oud, overleden. Ze was een ar me weduwe van een kleermakers knecht, met wien zij in 1816 trouwde. Ze is haar heele leven arm geweest, heeft hard vooir den kost moeten wer ken en was tot kort voor haar dood zoo gezosd eu flink, dat ze geen bril noodig had, ze heeft 10 kinderen gehad. Zwart schijven op 9, 11, 13, 17, 18, 20, 24 en 90. Wit schijven op 22, 27, 28, 29, 31, 33, 38 en 43. Probleem No. 192 HP i II §j B "fj 1 -.4 üi i ÜI ÜL 11 Zwart schijven op 13, 14, 17, 18, 19, 22, 24, 27, 31 en 35. Wit schijven op 28, 33, 34, 38, 39, 42, 44, 47, 48 en 50. Oplossingen van Nos. 191 en 192 worden ingewacht aan bovengenoemd adres, uiterlijk Dinsdag 11 October Oplossing van probleem No. 187 van den auteur: Wit 26 - 21, 39 - 34, 32 - 28, 47 - 42, 27 - 22, 49 - 44, 87 - 31, 21 11 Oplossing van eindspel No. Wit 24 Zwart 16 - 20, 20 - 14, 14 - 10, 10 21, 21 - 27, 27 - 32, 32 van den auteur: - 5, 5 - 28 25 - 20 30 - 24, - 38,38 - 42a, 42 - 47b, 47 - 36, 28 - 41, 20 - 15, 15 24 36 47, 47 20, Wit b Zwart 42 - 28 - 14, 14 - 3 2 48, 48 25, 25 14, Wit aZwart 3 28 - 39, 30 - 43, 43 34, Goede oplossingen van Nos. 187 en 18 ontvangen van de hoeren: W. J. Balkenende, R. Bouw, J. Dijkstra, J. Jacobson Azn., D. G. Koning, J. Lyck- lama, W. J. A. Matla, H. A. Meyll, A. Schotte, B. Slokker, J. Sonntag. PARTIJ, gespeeld ln den Kampioen-Wedstrijd, tusschen do heoren A. Cardozo, met wit, en M. Snijders, met zwart, Mei 1910. OMGEWERKTE CENTRUM OPENING. Beter dan 27 - 22, omdat zwart met 7, zijn spel weder veel zou ver- beleren. 11. 31 - 261 17 - 21 4 - 10 12 21 21 - 26 20 - 25 15 - 20 10 - 15 18 27 6 - 11 Wit 1. 33-28 2. 31-27 3. 34-30 4. 39-33 5. 37 - 31 6. 44-39 Zwart 18 - 23 20 - 24 17 - 21 12 - 18 14 - 201 VARIA. In den trein, die van Schlettstad naar Molsheim rijdt, kregen twee bejaarde dames in een 2e klasse cou pé twist over het sluiten der raampjes De een zei, dat ze dood zou gaan van den tocht, als de raampjes open ble ven de tweede, dat ze zeker een be roerte zou krijgen, als ze dicht bleven De conducteur werd er voor geroe pen, doch kon de dames niet tot be daren brengen. Maar een heer, die zich ook in die coupé bevond, wist raad. Hij durfde het zelf niet aan, maar gaf den conducteur in overwe ging eerst do raampjes te sluiten, zoo dat de eene dan een beroerte zou krij gen, en ze dan te openen, zoodat ook de andere ad patres zou gaan. En dan zou de rust in de coupé zeker weergekeerd zijn.. In „de Dammer" «steur C. H. Broekkamp, wordt or op gewezen, dat deze zet thans gespeeld kan wor den, indien hij onmiddellijk gevolgd wordt dtoor den zet 39 - 34. Vroeger speelde men dien zet niet, uit vrees voor opsluiten. Het is echter juist dat opsluiten, hetwelk in de „Ge wijzigd.© Centrum-Opening" door wit wordt uitgelokt. Een enorm verschil dus ln de speelwijze van voorheen en thans. Men onthoude echter wel, dat wij den zet 31 - 26 prefereeren, omdat bij goed tegenspel het insluiten toch niet afgedwongen kan worden. Op dit moment de juiste zet 7. 39 - 341 21 - 26 Bij correct spel moet wit nu in het voordeel komen. Het juiste antwoord was 12 - 17, waarmede elk gevaar werd afgeslagen. 26 14. 41 - 37 15. 36 - 31 16. 46 - 41 17. 41 - 36 18. 27 - 22 19. 31 22 20. 36 - 31 Een groole positie-fout, waardoor niet alleen de betere stelling geheel verloren gaal, maar die tevens (le oorzaak is van wit's gebrek aan vrije zetten, waardoor de insluiting niet gehandhaafd kan blijven. Dit is dan ook juist het-gene, waarop in „De Dammer" bijzonder gewezen wordt, daar hot meermalen blijkt, dat in de „Gewijzigde Centrum - Opening"- slechts een klein positie-foutje vol doende is, om groote nadeelen te be komen. Wit had evenwel op dit mo ment overvloed van goede voortzet tingen, b.v. 49 - 44, of de afruiling met 37 - 31 en 42 31. Zelfs hadt zwart's korten vleugel aangevallen kunnen worden meit 22 - 17 en 28 17, want speelde zwart hierna 16 21, dan volgde wit 49 - 44, 33 29, - met zeer sterk spel. 7 en 32 - :Ï1 - 27 11 - 171 16 7 8 - 12 1 - 6 23. 24. 37 - 31? Hier openbaart zich al het nadee- lige van den '20stcn ze! 36 - SI. Toch 28 - 22 nog te verkiezen. 8. 50 - 44! 9. 42 31 0. 44 - 39 11. 47 - 42 26 37 10 - 14 11 - 17 12 - 171 7 - 11 2 - 8! 8 17 z-. j, 25. 42 31 26. 31 - 26 27. 27 - 21 28. 17 - 12 29. 28 - 21 Een begin va® bet einde. Op 48-42 zou volgen zwart 17 21, 11 22, - 29, 19 48 enz.l Goed, hoewel niet meer afdoende,.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1910 | | pagina 14