41
1
V
i
-i
A
s
s
MÉ
0
l
Is
I
B
iüÜ
S:
v :-4
is
s
conclusie gekomen, dat Haneman *t
loodje leg "en zou.
Vóór <len bepaalden tijd was men
ter plaatse gekomen.
Eigenlijk vrij stom, dat we hier
met ons zessen staan, met open mond,
merkte de apotheker aan; terwijl
onze Haneman misschien gezellig
thuis zit bij moeder de vrouw en ons
allemaal uitlacht
Nog liever dit. dan dal hij den
doodelijken sprong waagt en wij
ons tiet eeuwig te verwijten hebben,
ais hij een ongeluk kreeg", sprak de
burgemeester, die hierover nader had
nagedacht.
Och kom. hij doet 't toch niet!
lachte Hubert.
De burgervader schudde het acht
baar hoofd.
Doch laii" behoefde men zich hier
over niet ongerust te maken, want het
gewone signaal liet zich hooren; men
hoorde het geratel van den trein al in
de verte, de locomotief werd zichtbaar
en naderde met onheilspellende snel
heid.
Men kon de waggons reeds on
derscheiden angstige spanning
wat is dat?
Uit een portierraam Yan den laat-
stcn wagen bengelen 'n paar beenen;
'daar algemeens ontzetting volgt
niet een krachtigen zwaai het boven
lichaam, terwij] de rechterhand ste
vig het portier vasthoudt. Haneman
zweeft een oogenblik in de lucht; nog
een ban" oogenblik, en ongedeerd
slaat hij met beide voeten op de loop
plank lanes den wagen, neemt ver
genoegd zïfn stroohoed af voor het
verbouwereerd- zestal, opent heel ge
moedelijk het portier en is voor het
bespiedend oog der tegenpartij ver
dwenen. Een oogenblik later ook de
trein.
Beneden bij de spoorbaan, bij den
molen, staren zes verbaasde menschen
met open mond elkander aan.
Er in geloopen! riep de eerste,
die weer een woord zeggen kon.
Er ingeloopen klonk dof de echo.
Haastig werd het protocol te voor
schijn ce-bracht; ja, zoo waar, daar
stond het, zwart op wit:
midden op den spoorweg, ter
wijl de trein in volle vaart is zoo
staat er met een sprong door het
portierraam dat klopt mijn cou
pé te verlaten 't staat er precies!
Draairecht had het voorgelezen;
hoofdschuddend, met wegstervende
stem.
Men was geblameerd, onsterfelijk
geblameerd... O, die rampzalige Ha-
nc-rnan.
In den Gouden Kroon vinden wij
het geslagen heir terug.
Manmoedig spoelde men de erger
nis naar binnen en dra was alle leed
wezen, alle afgunst zoozeer geweken,
-dat, toen Haneman van zijn uitstapje
terugkeerde en door het open venster
binnen kwam, hij als overwinnaar
met een luid hoera begroet werd.
Het geval maakte verder, onder
stroomen schuim wijn het onderwerp
van gesprek uit. Eu de arts meesmuil
de:
En toch, al hebt gij ons bij den
neus gehad dien tour de force had-
'den we van een gewezen onderwijzer
niet verwachtl
Met een ondeugend lachje zei nu
Haneman:
Onderwijzer in de gymnas
tiek!
De medebewoners.
Ik zeg 't je. man, dat houd ik
niet langer uit 1 Met deze woorden
stormde de echtgenoote van den han-
delsraad Wilt de kamer van haar
man binnen. Daar is nu die Ruth,
dat bakvi6chje van den majoor bo
ven, al een uur bezig met dezelfde
twintig maten en altijd maakt zij de
zelfde fouten Het is om uit je vel te
springen Je moet bepaald den ma
joor schrijven, dat ik dat niet kan toe
staan 1
Maar Lotje. Je hebt pas gisteren
Min? naar boven gezonden.... begon
'de heer Witt op klagenden toon. Maar
zijn vrouw liet hem niet uitpraten en
ging toornig voort
Natuurlijk heb Tc dat gedaan
En wel omdat hun dienstmeisje al
weer de vloerkleedjes buiten het Tanm
heeft uitgeklopt, zoodat al het stof
mijn kamer binnenvloog En toen ik
haar dat verbood, werd die brutale
meid nog erof op den koop toe Vroe
ger, toen de lui geen raad van de
schulden wisten, waren ze tenminste
nog bescheiden nu de majoor de col
lecte van de Staatsloterij heeft ge
kregen, worden ze.met den dag over
moediger.
Gunst, vrouw, kom toch niet
ecuwig met die oude geschiedenis aan
dragen. Laat mij ten minste met rust
tijdeus mijn middagdutje.
Ja. rust; wel bromde mevrouw,
wier onderkin van opgewondenheid
trilde.
Boven werd nu een deur met ge
weld dichtgesmeten, tien jeugdige
beenen stormden ongegeneerd over 't
portaal en daarop de oude heer
rees van schrik op van zijn sofa
begon een afgezaagde fonograaf de
„Wochtparade" te spelen.
Nu, nu, wat beteekent dat zei
'de handelsroad en keek een beetje
schuin naar zijn vrouw.
Een kleine attentie van je mede
bewoners, hernam deze kwaadaardig.
Nu, wel te rusten. Otto 1 Daarmee
verliet zij hfm en wierp ook de deur
met een harden slag dicht.
De oude heer bleef met gefronst
voorhoofd rechtop zitten. Werkelijk
zeer onaangename medebewoners
die Kuhn's 1 Zijn vrouw had groot ge-
lij k. Als het niet veranderde, zou hij
de huur moeten opzeggen, hoe on
gaarne ook.
In de slechtst denkbare luim ging
hij naar zijn balkon en liet zich daar
door Mina. het aardige kamermeisje,
zijn koffie brengen. De heerlijk rie
kende mokka en een havanna bewerk
ten, dat hij weldra in een goede stem
ming kwam.
Klets Daar viel een kleine gera-
niumpot van het bovenbalken en
stortte zijn inhoud uit over de heerlijk
gedekte koffietafel van den handels-
raad.
Voor denzeide de oude heer.
Verder kwam hij echter niet, want een
aangenaa soc&nenstem van boven
zei al
Duizend excuses, mijnheer do
handelsraad I t Spijt me erg, dat
zoo n ongeluk gebeuren kon. Maar u
moet weten, ik ben een erge bloemen
liefhebber en bij het verplanten is de
pot uit m'n hand gevallen.
Och wat nergens heeft men
hier rust, bromde de oude heer en
verliet knorrig het balkon. Maar den
brief aan den majoor schreef hij toch
niet, ofschoon zijn vrouw daar des
avonds nog eens op aandrong.
Eerst vier weken later... toen Kurt
van boven de waterleiding had laten
open staan, zoodat een natte zegen
zich door het plafond in de beneden
woning en wel in de studeerkamer
van den beer des huizes over alles
verspreidde toen werd het den
ouden heer toch te machtig. Hij stoof
op van woede. Zoo'n infame bengel I
Niet alleen het kostbare plafond en
het zijden behangsel waren bedorven
maar ook twee kostbare olieverfschil
derijen, origineele, totaal wegDe
schade beliep in de duizenden 1 Die
kou de majoor hem niet vergueden
al was hij dan collecteur der Staats
loterij.
In zijn eerste toornige opwelling
schreef do heer Witt een tamelijk gro-
ven brief aan zijn bovenbewoners, en
ging toen naar den huisheer om de
huur op te zeggen.
Terwijl op de eerste verdieping de
storm zoo heftig tekeer ging. wees op
de tweede verdieping de barometer
„orkaan" aan. De kleine, bevallige
mevr.. Kuhn lag op de sofa en weende
erbarmelijk.
Ziek maken me die Witt's nog 1
Ze zullen me dood maken met hun
eeuwige ergernis zei ze snikkend tot
haar gemaal. Alsof men nog niet ge- j
noeg in de zorg zat 1 Wat weten die
menschen van geld, hoe monschen als
wij met een klein pensioen en vijf on
mondige kinderen in dit dure Berlijn
het stellen moeten 1
Maar Truitje, kwam de gemaal
bedaard tusschenbeide, wij hebben nu
toch do loterij-collecte....
Maar Truitje wou op dit oogenblik
daar niets van weten en ging onge
troost voort
Drie dienstboden hebben die
Witt's, en ik sloof met één meisje en
werk zelf van den vroegen ochtend tot
den laten avond om alles op tijd
klaar te hebben 1 Natuurlijk Lk kan
Tine toch niet naar het Tempelhofer
veld sturen om de kleedjes te kloppen
daar heeft zij geen tijd voor Daarom
echter heb ik .nog volstrekt geen
slecht gevoerde huishouding zooals
mijnheer Witl beweert En mijn kinde
ren zijn geen rakkers En dut zeg ik
je, Paul, de aardige mevrouw Kuhn
sprong plotseling op en eindigde met
bliksemende oogen ik blijf niet
meer met die lui onder één dak 1 Van
daag nog ga je naar den huisheer en
zeg je de huur op.
En omdat de majoor een goed ge
dresseerde echtgenoot was, deed hij
wat hem gelast werd.
De Kuhn's verhuisden drie weken
vóór den contractueelen termijn, de
Witt's evenwel, die nu van een welda
dige rust genoten, niet vóór hun tijd
gekomen was.
- Zie eens, vent, wat 'n prachtig
uitzicht, zei mevrouw Witt, toen zij
den eersten morgen uit het geopende
slaapkamerraam hunner nieuwe wo
ning naar buiten keek. Maar dadelijk
daarop deinsde zij met een kreet van
schrik terug, want boven haar hoofd
had iemand een kamerkleedje met
zooveel kracht uitgeklopt, dat een
stofwolk tot in de slaapkamer vloog.
't Schijnt dat ook andere lui de
vloerkleedjes buiten hel raam uit
schudden, merkte de heer Witt spot
tend op, terwijl zijn vrouw veront
waardigd het venster sloot.
Er woont een nogal erg beweeg
lijke familie boven otic zeide zij na
een poos. Hoor toch eens, wat er daar
boven geloopen wordt en hoe men met
de deuren smijtPrecies als bij
den majoor, voegde zij er in gedachten
bij maar zij waagde het niet die uit
te spreken.
Toen het echtpaar later op het bal
kon kwam. was boven hen iemand
druk met de bloemen bezig. Potten
werden heen- en weergeschoven, dor
re bladeren ruischten nary: beneden
en ten slotte toen de onzichtbare de
bloemen begoot kwam er ook een
kleine douche naar beneden. Pre
cies als bij den majoor, dacht de heer
Witt, maar ook hij zei het niet.
Eerst toen in den namiddag eenige
helaas slechts al te bekende passages
op de piano weerklonken, kromp me
vrouw Witt zenuwachtig in elkaar en
wisselde een bezorgden blik met haar
man. Maar zij herstelde zich toch.
Merkwaardig, dat alle jonge
meisjes dezelfde stukken spelen en
ook... dezelfde fouten maken, zeide zij
met een krampachtig lachje.
Ja, en even merkwaardig is 't,
dat alle menschen een fanatieke voor
liefde hebben voor zekere walsmelo-
diën, ging de oude heer voort. Hoor
nu eens, daarboven zingt iemand dio
lustige Witwe precies al3 vroeger
de hoogere-burgerscholier van den
majoor, besloot hij met een zucht.
Onrustig, vervuld van bange voor
gevoelens, doorliep het oude echtpaar
de élégante kamers. En dat voorge
voelen werd tot een verschrikkelijke
zekerheid toen tegen den avond in de
bovenwoning een fonograaf de Wacht-
parade speelde.
De heer Witt werd lijkbleek en zijn
vrouw ijlde, zoo vlug hare beenen 't
toelieten, naar de beL Mina, zeide zij
met een van zenuwachtigheid toon-
loozè stem tot het binnentredende
meisje, loop eens gauw de trap op en
kijk even wie boven ons woont.
Angstwekkend snel keerde Mina te
rug. Haar brcedc lach beloofde niets
goeds. En werkelijk het noodlot had
den Witt's een leelijke poets gespeeld.
Het genot, dat uien al vooraf van de
nieuwe woning had gehad, was ijdel
geweest, want zij woonden uu als
toen onder den majoor 1 En of 't nu
was, omdat de wanden dunner
ren, of omdat de stilte van de laatste
drie weken het oude echtpaar ver
wend had het kwam hun voor, dat
de Kulin's nog nooit zoo luidruchtig
geweest waren al3 vandaag.
Maar, wat hielp dat Hel onvermij
delijke moest met waardigheid wor
den gedragen. Da stemming bij de
Witt's werd er natuurlijk niet befer
op, en de dagelijks terugkeerende re
denen tot ergernis stapelden zooveel
brandstof op, dat er een ontploffing
dreigde. En de ontploffing kwam.
Frits en Frans namelijk, de tweelin
gen van boven, ontdekten op een goe
den dag, toen'geheel Berlijn in het
toeken van do luchtsport stond, dat
ook zij vool talent en lust voor do
aëronautiok bezaten. Om deze voor
liefde practisch voor den dag te doen
komen, hadden zij van een varkens
blaas zeer vindingrijk een luchtballon
geconstrueerd en daar onderaan een
oud verstelmandje van hun moeder
bevestigd.
Juist warep zij bezig, den levendig
protesteerenden kleinen keeshond
van den handelsraad ais luchtschip-
pei' in den gondel te plaatsen, toen do
wrekende Nemesis in de gedaante van
den heer Witt op de vlakte verscheen.
Ondanks hot feit, dat men zich op
een drukken wandelweg bevond, gaf
de oude heer heiden misdadigers een
geduchte oorvijg, snelde toen, zie
dend van toorn naar huis en schreef
een langen brief aan den „plichtver-
geten' vader. En den volgenden dag
ging hij. no overleg met zijn vrouw,
naar den huisbaas en zei de huur
op.
Deze, die zelf zeven kinderen had,
nam de klacht van den ouden heer
niet zoo ïoog op als deze wel ge
wenscht had. „Kinderen zijn kinde
ren" meende hij schouderophalend.
„Overigens beeft ook de majoor do
huur opgezegd en uitsluitend om
uwentwil, mijnheer de handelsraad."
Ditmaal konden de Witt's geen ge
schikte woning vinden. Steeds mis
moediger gestemd keerden zij van hun
vergeefsche tochten door do stad huis
waarts.
Mevr. Witt zei dan zoo tot haar
man
Weet je man, eigenlijk konden
we wel blijven. De Kuhn's gaan-
En zoo gebeurde het, dut de oude
heer den huisheer schreef en zijn op
zegbrief weer introk.
Eenzelfde gesprek had men boven
bij den majoor kunnen hooren ook
daar zocht men, maar vond men niet
Toen bij den eerstvolgenden verhui
zingstij d de geschiedenis aan 't licht
kwam, heerschte er in de beide vijan
delijke kampen een geweldige storm.
Mevrouw Truitje huilde en mevr.
Witt liep handenwringend op en neer.
Wij raken die lui niet meer
kwijt, zeide zij op een klagenden jam-
mertoon tot haar man. Het is alsof we
met elkaar getrouwd zijn 1
En dit woord moest een profetische
uitwerkir- hebben Want toen zes
weken later de eenige zoon van het
echtpaar Witt, een flinke marine-offi
cier, van zijn veeljarige zeereis om do
wereld met verlof thuis kwam, ge
raakte hij verliefd op dezelfde mejuf
frouw Ruth Kuhn, die de piano zoo
mishandelde, dat mama Witt er ze
nuwachtig van werd, maar die opge
groeid was tot een beeldschoon jong
meisje.
De Witt's waren aanvankelijk niet
zoo bijster in hun schik, men kan 1
zich denken. Mevrouw Truitje huil
de weer. maar nu vreugdetranen.
Zij was overgelukkig, dat haar Ruth
zulk een schitterende partij deed.
Zij konden het arme schaap geen
bruidschat meegeven, want voor een
familie met vijf kinderen, en dat te
Berlijn, was dat wezenlijk al te moei
lijk. Een piano zon nog kunnen, m
die stond niet op de verlanglijst.
De oude Schoolkameraad
(Naai' het Fran sell van
HENRI LAVEDAN).
De beroemde romanschrijver Ser-
tines zit des morgens al vroeg aan
zijn schrijftafel, druk bezig aan het
achtste hoofdstuk van zijn nieuwen
roman „L'Extase". Hij heeft streng
verboden iemand bij hem toe te laten
on is juist goed op gang geraakt als
er geklopt wordt en het kamermeisje
haar hoofd om de deur steekt).
Mimi. „Meneer...."
S. „Wat is er nu weer? Kom je mij
nu toch storen?"
M. „Meneer, daar is...."
S. „Neen. Geen quaes tie van. In
geen enkel geval".
M. ,,'t Is een heer .meneer".
S. „Welke heer dan?"
M. „Ja ik weet het niet. Hij wou
meneer spreken".
S. „Ellendig nu weer. Altoos "t zelf
de. Ik ben niet thuis. Op reis."
M. „Hij wou niet weggaan. Hij zag
mcneer's hoed en jas aan den kapstok
hangen. Hij zei, dat meneer boos zijn
zou, als ik hem niet bij meneer lieL
Hij zegt, dat hij een vriend van Mijn
heer Sertines is".
S. „Hoe heet hij dan?"
M. „Dat behoefde ik niet te zeggen,
zei hij. 't Was de moeite niet waard.
Meneer zou hein misschien niet e
kennen, 't Was een verrassing".
S. „Als ik zijn naam niet keu, kan
het toch geen vriend van mij zijn.
Onzinnig! Maar wacht hij dan nu?"
M. „Ja meneer; in den kleinen sa
lon".
S. „O, o, o! Stom-mi-teit Enfin!
Nu 'k toch midden uit mijn werk ge
haald ben, zal 'k maar gaan kijken.
Zeg dan maar, dat ik kom".
M. „Goed meneer".
S. „Maar hoor eens, als dat nu nog
éénmaal weer gebeurt meisje, dan ga
je de deur uit. Op staand en voet. Als
je dat maar weet". (De meid ver
dwijnt, zonder de minste ongerust
heid te toonen).
S. „Wie weet; 't zou over zaken
kunnen zijn. Een uitgever of zoo
(Hij staat op, gaat naar den spiegel,
strijkt zijn kuif wat op en zijn kne
vel glad, trekt zijn manchetten naar
beneden, en stapt de deur uit. Deftig
en ietwat strak komt hij den kleinen
salon binnen. De vreemde heer staat
te wachten, 't Is een reus van een
kerel, die allervriendelijkst glim
lacht .Zijn haar begint al wat dun te
worden. Hij draagt een lichtbruine
overjas, en zijn boord is keurig hel
der. Sertines groet wat stijfjes. De
vreemde heer steekt hem reeds glim
lachend een reuzenhand toe, in een
blijkbaar meermalen gewasschen
zeemleeren handschoen).
V. H. „Hoe is 't? Ben je uit je hu
meur? Hadt je liefst, dat ik zat, waar
de peper groeit?"
S. „Neem mij niet kwalijk, meneer.
Zou ik mogen weten?..."
V. H. „Herken je mtj niet?"
S. „Op 't moment niet..."
V. H. „Bedenk ie eens."
S. (hem oplettend aanziende). „Wer
kelijk...."
V. H. „O, wacht maar. 1 Komt wel.
Bedenk je eens goed."
S. „Maar ik verzeker u...."
V. H. „Bouttuil
S. „Boullu?"
B. „Boullu, die met je school ging
in Angers, op de kostschool, extern.
Weet je 't uu nog niet? Schiet je niet
alles op eens weer te binnen?"
S. (zich over 1 voorhoofd wrijvend)
„Boullu... Boullu... nee, toch niet...
Neem mij niet kwalijk, 't Is gek...."
B. „Ja, dat is 't Hoe is 't moge
lijk?"
S. „Ja, niet waar, want die naam
en dan uw figuur, mij dunkt, dat had
mij toch moeten bijblijven".
B. „O, 'k was in die dagen wel een
beetje minder gezet".
S. „Dat begrijp ik. En wat wensch-
te u nu eigenlijk?'
B. „Dat zal ik je zoo meteen ver
tellen. Maar eerst moeten we toch
nog eens gezellig praten. Wat drom
mel, een paar oude kameraden: je
loopt elkaar niet allen dag tegen 't
lijf. Maar weet je wat ik geloof? Ik
wed, dat je mij maar half vertrouwt;
je denkt, dat Lk een avonturier bon
een intrigant, die je met een mooi
praatje aankomt, om je geld uit den
zak te kloppen. D&t zal je eens zien.
Bèn je op kostschool geweest in An
gers, al of niet?"
S. „Ja zeker. Hoe heette de direc
teur nu ook weer?"
B. „Garement. En herinner je je
den oudsten secondant nog wel, Me
neer Sulpicet?"
S. (glimlachend) „Sulpicet! 0 Ja,
dien herinner ik mij best; zoo'n klein
mager ventje".
B. „Zie je wel? En onze godsdienst
onderwijzer, de kapelaan Mercu-
tier?"
S. „Zeker, zeker; dat was zoo'n for-
sche, zwarte 't is gek; ik had nooit
meer aan die lui gedacht."
B. „Natuurlijk niet. Je hadt ze ver
geten, precies zoouls je mij vergat
Weet je ook niet meer, dat wij naast
elkaar stonden te zingen in het koor,
in de kerk
S. „Neen, eerlijk gezegd, van u
persoonlijk heb ik niet de flauwste
herinnering".
B. „Och kom, gekheid. Jij wou al
toos achteraan loopeu op de wande
ling."
S. „Dat weet ik ook niet meer.
Waarom?"
B. „Hoor eens: dat wordt al te gek
kereL Wil ik je eens wat zeggen? Jij
werkt te veel". (Tikt beteekenisvol
op zijn voorhoofd). „Herseninspan
ning".
S. (een beetje gevleid), ,,'t Is waar,
mijn arbeid vergt veeL..."
B. „Ja, ja, ja. Als men 't zóóver
brengt in de wereld. Beroemd 1 Ge-
eerd!"
S. „Hm!... beroemd..."
B. „Kerel, je naam is immers op
ieders lippen!"
S. „In beperkten kring dan toch
altijd..."
B. „Beperkt, beperkt? Zeg dat niet.
Als er iemand is met een wereld
naam... Weet je wel, dat ze je in
Angers vergoden? D&óx wordt stellig
nog eens een standbeeld voor je op
gericht, met een Muze, die je op 't
voorhoofd kust! Je hadt als jongen
al dat hooge voorhoofd..."
S. (half gewonnen). „O kom! Een
buste misschien...." a
B. „Nee, nee, nee! Onthoud wat ik
je zeg! Tot in Amerika is je roem
doorgedrongen. Ik heb veel gereisd.
In Noord- en in Zuid-Amerika en
je bont er bekend.... als Sarah Bern
hardt, man!"
S. (ongeloovig) „Och, wat je zegt..."
B. „Op mijn woord van eer. Op den
schoorsteenmantel van een dame in
llio zag ik je portret. Overal lezen ze
S. „Kom kom. Je maakt compli
mentjes".
B. „Ziezoo, nu is de oude vriend
schap weer bezegeld. Nu zijn we
waar we wezen moeten: Dat u klonk
zoo vreemd tusschen ons. Maar heb
je mij nu eigenlijk herkend?"
S. „N...nee; dat nog niet Maar als
je 't dan toch volhoudt.. Ga zitten.
En laat me nu eens hooren, wat
je te vertellen hebt".
B. „Wacht nog eens even. Eerst
moeten we samen nog eens ons hart
ophalen aan oude herinneringen.
Denk toch eens, twee jaar lang zaten
we op dezelfde bank, dag aan dag!
Ja, ja, 't is een mooie tijd, dio jon
gens jaren, als men zich de wereld-
sche zaken geen zier aantrekt, en
van geld nog hoegenaamd niet af
weet.... (Bij 't woord geld is Sertines
wat onrustig geworden).
S. „Neem mij niet kwalijk, als ik
u verzoeken moet, *t niet al te lang te
maken... Ik heb...."
B. „Wat, is *t nu weer op eens u?
Zeg eens, nee toe, herinner Je
je Cassabiou nog?"
S. „Nee."
B. „Zoo'n blond kereltje, dat altoos
lekkers in den zak had?"
S. „Absoluut niet".
B. „Die is dood, stakker. En Ba-
quin, die toch wel?"
S. „Nee".
B. „I.arsouneau dan?"
S. „Nee".
B. „Duvivier?'
S. „Nee. Zeg nu toch in 's hemels
naam, wat is er?" Ik heb werkelijk
geen tijd..."
B. (treurig): „Och, ik zie 't wel, *t
geeft toch niet Ondanks alle slagen
de bewijzen, die ik je poog te geven,
vertrouw je mij niet. Je twijfelt. Je
denkt misschien wel: ,,'t is goan oude
kameraad van mij. Je meent, dat ik
mij op slinksche wijzen van allerlei
intieme bijzonderheden uit je verle
den heb weten op de hoogte te stel
len...."
S. (verschrikt): „Neen, neen, dat
zou wat al te erg zijn".
B. „Och, waarom niet? Je hebt zul
ke ongeloofelijk brutale lui in de we
reld! (Sarcastisch): Waarom zou lk
niet een van dat slag kunnen zijn? Ik
had al wat ik van je weet best uit een
vun je talrijke biografieën kunnen
halen. Natuurlijk ben je een aanlok
kelijke prooi voor avonturiers, die
azen op al wat maar glorie afstraalt
Ja, "t spreekt vanzelf, dat Je mij wan
trouwt; 'k had het wel cm mijn vin
gers kunnen narekenen; k ben dom
geweest, dat ik het niet verwachtte".
S. „Nee, hoor eens, kerel, d&t moet
je nu niot van mij denken..."
B. (bitter) „Och, H is niets. Ik ben
wel gewend aan teleurstelling. Dan
zal ik nu maar maken, dat ik weg
kom.(Gaat naar de deur).
S« (hem tegenhoudend). „Maar
was dat dan nu alles, wat je mij te
zeggen hadt?"
B. Dat was nu alles.
Waarom ik kwam'?
Terwille van de oude kameraad
schap kwam ik je eens opzoeken al
leen maai' ont je nog eens te zien;
jij zoo groot, zoo rijk, zoo beroemd;
ik een arme drommel, wien 't niet
is meegeloopen in de wereld, 'k Wou
je nog eens de hand schudden en dan
afscheid nemen.
't Spijt me, dat ik je in je werk ge
stoord Jieb. Je zult van mij geen last
meer hebben in het vervolg. Dank je
nog zéér voor de hartelijke ontvangst.
(Hij wil gaan).
S. Je vergist je. Boullu I
B. Adieu. Nee, nee, doe geen
moeite.
S. Boullu, ik wil niet hebben,
dat je zoo heengaat, 'k Zou 't me mijn
heele leven verwijten
B. Meen je 't
S. Toe. blijf nog wat.
B. Meen je 't waarachtig
Ja Best, dan blijf ik, en dan
waag ik 't er op.
Zijn gezicht verandert opeens van
uitdrukkinghij valt voor Sertines
op de knieën, pakt hem met zijn ko
lossale vuist bij den enkel en zwaait
met de andere hand een klein schoen
borsteltje, dat hij, gesmeerd en wel,
uit zijn overjas haalt, en waarmee
hij zenuwachtig de laars van Sertines
begint te bewerken, terwijl hij met
veel em phase zegt
Ik ben Oscar Boullu, de uitvin
der van het beroemde „Schoensmeer
voor Letterkundigen", leverancier van
Z. M. den Koning van België. Dooi
de werking van mijn onover tref fel ijk
smeer wordt het leder zacht, glanzig
en welriekend. Drie gulden de groote
flacon, met groenen stop een daal
der de kleine.
S. (die niet weet of hij lachen, of
zich driftig maken zal). Hemel,
heb ik daarvoor een kwartier(ter
wijl hij z'n voet met geweld tracht los
te rukken) toe dan, laat los,
kerel 1
B. (die is opgestaan, naar de ge
poetste schoenen wijzend). Kijk nu
zoo'n laars eens 1 Als een spiegel
Drie gulden de groote flacon. (I-Iij
zet een flesch op den schoorsteen
mantel). Neemt u mij niet kwa
lijk, meneer. Een mcnsch moet eten
dat is niet anders.
S. fncemt een rijksdaalder uit zijn
heuss). Alsjeblieft, En zorg nu
maar, dat je een, twee, drie de deur
uitkomt,
B. (steekt bedaard het geld op).
Dank u zeer. (Bij de deur). -- lk Jwb
ook uitstekende Bordeaux, niet duur.
S. Is het nóg niet uit
I). Iloudt u misschien van oude
kunst? Dan heb ik wat fijns....
S. De deur uit, kerel. Moet ik
politie....
B. Tot weerziens, meneer. En
nogmaals vriendelijk bedankt.
(Hij buigt en vertrekt. Sertines
smijt de deur achter hem dicht).
S. Dat is dan toch wel liet. gekste
avontuur, dat. ik ooit heb beleefd.
Als ik het vertelde, zou geen mcnsch
het gelooven. (Hij kijkt naar zijne
laarzen.) Ze glimmen mooi. Stak
ker! Het is niet alles goud, wat blinkt.
Wat een bestaan! Van dien rijksdaal
der heb ik geen berouw. Wel ze
ker De oude schoolkameraad. Met
die grap heeft hij zeker al meermalen
zijn slag geslagen. En het is niet
kwaad bedacht.... lang niet Intus-
schen, mijn morgen ben ik kwijt. Met
het werk vlot het nu toch niet meer.
Dat lieb ik óók aan mijn ouden
schoolkameraad te danken
(„Centrum").
MACHINAAL ROOKEN.
Men leest in de Manilla Times
Het was een gek gezicht voor de
ambtenaren van het Bureau van
Landbouw die zes sigaren te zien, die
snel werden opgedampt door een roo-
ker van nog geen maand, die er toch
niet ziek van werd. De rooker in kwes
tie had zelfs nog iets voor op een vol
wassen man en wel ditdat hij van
den ochtend tot den avond kon door-
rooken, zonder dat zijn organisme er
zwaar onder leed. 's Rookers vader is
luitenant Boltos E. Brewer, die
beeldspraak in den hoek thans een
machine uitvond om de brandhoeda-
nigheden van manilla's op de proef
te stellen.
Het werktuig analyseert de sigaar;
het vangt haar vluchtige beslancldee-
len op in water en laat haar overi
gens tot asch vergaan.
DAMRUBRIEK.
HAARLEMSCHE DAMCLUB.
Alle correspondentie, deze rubriek
betreffende, gelieve men te richten
aan den heer J. Meijer, Kruisstraat
34. Telephoon 1543.
PROBLEEM No. 193,
van
E. Baba
m
Wi
m
m
m
m
M
m
m
WM
m
'SJ\
m
Wit
Zwart Schijven op 1, 4, 8, 9, 14, 18, 21 en 25.
Wit. Schijven op 20, 26, 32, 38, 40, 44, 45 en 49.
PROBLEEM No. 194,
van
F. A r n o u x.
Zwart
sm
m
m
c-
m
m
m
m
ÈL
m
Wit
Zwart Schijven op 7, 8, 9, 11, 14, 17, 20, 26, 30 en 39.
Wit Schijven op 18, 23, 28, 29, 32, 37, 40, 41. 46 en 50.
Oplossingen van Nos. 193 en 194
worden ingewacht aan bovenge
noemd adres, uiterlijk Dinsdag 18 Oc
tober 1910.
Oplossing van probleem No. 189, van
den auteur Wit 47 - 42, 32 - 27, 12 - 8,
22- 17, 11 -7, 31 -27, 42 - 38, 36:18,
34:3, 3:13!
Oplossing van probleem No. 190
wit 42-24, 24-13, 28-22, 22 -17,
26 17 1 Een aardige winstgang, dien
velen niet zoo grif zullen zien.
Beide probleems zijn goed opgelost
docxr de heeren J. Lyclama en W. J.
A. Matla.
No. 189 alleen, door de heeren
W. J. Balkenende, R. Bouw, J. Dijk
stra, D. G. Koning, H. A. Meyll, A.
Sc hotte, B, Slokker en J. Sonntag.
WEISS CONTRA BROEKKAMP.
In het „Handelsblad" van 5 Augus
tus komt een gespeelde partij voor
(De HaasWeiss), die door den heer
Broekkamp als „slecht gespeeld" be
titeld werd.
In de „Telegraaf" kwam daarover
een vertaling van een antwoord door
den heer Weiss in het „Bulletin
mensuel du damier frangais" ge
plaatst.
Hierop is door het bestuur van de
damvereeniging Amsterdam in het
Bulletin aan den heer Weiss van ant
woord gediend, waarvan wij de ver
taling lezen in de „Teleg-raaf" van 28
September LI., luidende
„Naar aanleiding van het ingezon
den stuk van den wereldkampioen,
den heer Is. Weiss, in uw vorig num
mer, aangaande den heer C. H.
Broekkamp, redacteur van de dam-
rubriek in het Hollandsche weekblad
„De Amsterdammer", verzoeken wij
u beleefd, ons in uw volgend num
mer een kleine plaatsruimte af te
staan."
„Het technisch gedeelte betreffende
's heeren Broekkamps critiek op een
door de heeren Weiss en De Haas ge
speelde partij, welke voorkomt in
„Het Algemeen Handelsblad" van 5
Augustus LI. (en niet in de „Tele
graaf, zooals verkeerdelijk vermeld
stond), heeft de lieer Broekkamp
reeds op eigen terrein behandeld en
weerlegd."
„Tegen de andere beweringen van
den heer Weiss achten wij ons echtea
genoodzaakt, met kracht en met klem
op te komen. De lieer Broek kamp zou
tweedracht gezaaid hebban in den