41 1 V i -i A s s MÉ 0 l Is I B iüÜ S: v :-4 is s conclusie gekomen, dat Haneman *t loodje leg "en zou. Vóór <len bepaalden tijd was men ter plaatse gekomen. Eigenlijk vrij stom, dat we hier met ons zessen staan, met open mond, merkte de apotheker aan; terwijl onze Haneman misschien gezellig thuis zit bij moeder de vrouw en ons allemaal uitlacht Nog liever dit. dan dal hij den doodelijken sprong waagt en wij ons tiet eeuwig te verwijten hebben, ais hij een ongeluk kreeg", sprak de burgemeester, die hierover nader had nagedacht. Och kom. hij doet 't toch niet! lachte Hubert. De burgervader schudde het acht baar hoofd. Doch laii" behoefde men zich hier over niet ongerust te maken, want het gewone signaal liet zich hooren; men hoorde het geratel van den trein al in de verte, de locomotief werd zichtbaar en naderde met onheilspellende snel heid. Men kon de waggons reeds on derscheiden angstige spanning wat is dat? Uit een portierraam Yan den laat- stcn wagen bengelen 'n paar beenen; 'daar algemeens ontzetting volgt niet een krachtigen zwaai het boven lichaam, terwij] de rechterhand ste vig het portier vasthoudt. Haneman zweeft een oogenblik in de lucht; nog een ban" oogenblik, en ongedeerd slaat hij met beide voeten op de loop plank lanes den wagen, neemt ver genoegd zïfn stroohoed af voor het verbouwereerd- zestal, opent heel ge moedelijk het portier en is voor het bespiedend oog der tegenpartij ver dwenen. Een oogenblik later ook de trein. Beneden bij de spoorbaan, bij den molen, staren zes verbaasde menschen met open mond elkander aan. Er in geloopen! riep de eerste, die weer een woord zeggen kon. Er ingeloopen klonk dof de echo. Haastig werd het protocol te voor schijn ce-bracht; ja, zoo waar, daar stond het, zwart op wit: midden op den spoorweg, ter wijl de trein in volle vaart is zoo staat er met een sprong door het portierraam dat klopt mijn cou pé te verlaten 't staat er precies! Draairecht had het voorgelezen; hoofdschuddend, met wegstervende stem. Men was geblameerd, onsterfelijk geblameerd... O, die rampzalige Ha- nc-rnan. In den Gouden Kroon vinden wij het geslagen heir terug. Manmoedig spoelde men de erger nis naar binnen en dra was alle leed wezen, alle afgunst zoozeer geweken, -dat, toen Haneman van zijn uitstapje terugkeerde en door het open venster binnen kwam, hij als overwinnaar met een luid hoera begroet werd. Het geval maakte verder, onder stroomen schuim wijn het onderwerp van gesprek uit. Eu de arts meesmuil de: En toch, al hebt gij ons bij den neus gehad dien tour de force had- 'den we van een gewezen onderwijzer niet verwachtl Met een ondeugend lachje zei nu Haneman: Onderwijzer in de gymnas tiek! De medebewoners. Ik zeg 't je. man, dat houd ik niet langer uit 1 Met deze woorden stormde de echtgenoote van den han- delsraad Wilt de kamer van haar man binnen. Daar is nu die Ruth, dat bakvi6chje van den majoor bo ven, al een uur bezig met dezelfde twintig maten en altijd maakt zij de zelfde fouten Het is om uit je vel te springen Je moet bepaald den ma joor schrijven, dat ik dat niet kan toe staan 1 Maar Lotje. Je hebt pas gisteren Min? naar boven gezonden.... begon 'de heer Witt op klagenden toon. Maar zijn vrouw liet hem niet uitpraten en ging toornig voort Natuurlijk heb Tc dat gedaan En wel omdat hun dienstmeisje al weer de vloerkleedjes buiten het Tanm heeft uitgeklopt, zoodat al het stof mijn kamer binnenvloog En toen ik haar dat verbood, werd die brutale meid nog erof op den koop toe Vroe ger, toen de lui geen raad van de schulden wisten, waren ze tenminste nog bescheiden nu de majoor de col lecte van de Staatsloterij heeft ge kregen, worden ze.met den dag over moediger. Gunst, vrouw, kom toch niet ecuwig met die oude geschiedenis aan dragen. Laat mij ten minste met rust tijdeus mijn middagdutje. Ja. rust; wel bromde mevrouw, wier onderkin van opgewondenheid trilde. Boven werd nu een deur met ge weld dichtgesmeten, tien jeugdige beenen stormden ongegeneerd over 't portaal en daarop de oude heer rees van schrik op van zijn sofa begon een afgezaagde fonograaf de „Wochtparade" te spelen. Nu, nu, wat beteekent dat zei 'de handelsroad en keek een beetje schuin naar zijn vrouw. Een kleine attentie van je mede bewoners, hernam deze kwaadaardig. Nu, wel te rusten. Otto 1 Daarmee verliet zij hfm en wierp ook de deur met een harden slag dicht. De oude heer bleef met gefronst voorhoofd rechtop zitten. Werkelijk zeer onaangename medebewoners die Kuhn's 1 Zijn vrouw had groot ge- lij k. Als het niet veranderde, zou hij de huur moeten opzeggen, hoe on gaarne ook. In de slechtst denkbare luim ging hij naar zijn balkon en liet zich daar door Mina. het aardige kamermeisje, zijn koffie brengen. De heerlijk rie kende mokka en een havanna bewerk ten, dat hij weldra in een goede stem ming kwam. Klets Daar viel een kleine gera- niumpot van het bovenbalken en stortte zijn inhoud uit over de heerlijk gedekte koffietafel van den handels- raad. Voor denzeide de oude heer. Verder kwam hij echter niet, want een aangenaa soc&nenstem van boven zei al Duizend excuses, mijnheer do handelsraad I t Spijt me erg, dat zoo n ongeluk gebeuren kon. Maar u moet weten, ik ben een erge bloemen liefhebber en bij het verplanten is de pot uit m'n hand gevallen. Och wat nergens heeft men hier rust, bromde de oude heer en verliet knorrig het balkon. Maar den brief aan den majoor schreef hij toch niet, ofschoon zijn vrouw daar des avonds nog eens op aandrong. Eerst vier weken later... toen Kurt van boven de waterleiding had laten open staan, zoodat een natte zegen zich door het plafond in de beneden woning en wel in de studeerkamer van den beer des huizes over alles verspreidde toen werd het den ouden heer toch te machtig. Hij stoof op van woede. Zoo'n infame bengel I Niet alleen het kostbare plafond en het zijden behangsel waren bedorven maar ook twee kostbare olieverfschil derijen, origineele, totaal wegDe schade beliep in de duizenden 1 Die kou de majoor hem niet vergueden al was hij dan collecteur der Staats loterij. In zijn eerste toornige opwelling schreef do heer Witt een tamelijk gro- ven brief aan zijn bovenbewoners, en ging toen naar den huisheer om de huur op te zeggen. Terwijl op de eerste verdieping de storm zoo heftig tekeer ging. wees op de tweede verdieping de barometer „orkaan" aan. De kleine, bevallige mevr.. Kuhn lag op de sofa en weende erbarmelijk. Ziek maken me die Witt's nog 1 Ze zullen me dood maken met hun eeuwige ergernis zei ze snikkend tot haar gemaal. Alsof men nog niet ge- j noeg in de zorg zat 1 Wat weten die menschen van geld, hoe monschen als wij met een klein pensioen en vijf on mondige kinderen in dit dure Berlijn het stellen moeten 1 Maar Truitje, kwam de gemaal bedaard tusschenbeide, wij hebben nu toch do loterij-collecte.... Maar Truitje wou op dit oogenblik daar niets van weten en ging onge troost voort Drie dienstboden hebben die Witt's, en ik sloof met één meisje en werk zelf van den vroegen ochtend tot den laten avond om alles op tijd klaar te hebben 1 Natuurlijk Lk kan Tine toch niet naar het Tempelhofer veld sturen om de kleedjes te kloppen daar heeft zij geen tijd voor Daarom echter heb ik .nog volstrekt geen slecht gevoerde huishouding zooals mijnheer Witl beweert En mijn kinde ren zijn geen rakkers En dut zeg ik je, Paul, de aardige mevrouw Kuhn sprong plotseling op en eindigde met bliksemende oogen ik blijf niet meer met die lui onder één dak 1 Van daag nog ga je naar den huisheer en zeg je de huur op. En omdat de majoor een goed ge dresseerde echtgenoot was, deed hij wat hem gelast werd. De Kuhn's verhuisden drie weken vóór den contractueelen termijn, de Witt's evenwel, die nu van een welda dige rust genoten, niet vóór hun tijd gekomen was. - Zie eens, vent, wat 'n prachtig uitzicht, zei mevrouw Witt, toen zij den eersten morgen uit het geopende slaapkamerraam hunner nieuwe wo ning naar buiten keek. Maar dadelijk daarop deinsde zij met een kreet van schrik terug, want boven haar hoofd had iemand een kamerkleedje met zooveel kracht uitgeklopt, dat een stofwolk tot in de slaapkamer vloog. 't Schijnt dat ook andere lui de vloerkleedjes buiten hel raam uit schudden, merkte de heer Witt spot tend op, terwijl zijn vrouw veront waardigd het venster sloot. Er woont een nogal erg beweeg lijke familie boven otic zeide zij na een poos. Hoor toch eens, wat er daar boven geloopen wordt en hoe men met de deuren smijtPrecies als bij den majoor, voegde zij er in gedachten bij maar zij waagde het niet die uit te spreken. Toen het echtpaar later op het bal kon kwam. was boven hen iemand druk met de bloemen bezig. Potten werden heen- en weergeschoven, dor re bladeren ruischten nary: beneden en ten slotte toen de onzichtbare de bloemen begoot kwam er ook een kleine douche naar beneden. Pre cies als bij den majoor, dacht de heer Witt, maar ook hij zei het niet. Eerst toen in den namiddag eenige helaas slechts al te bekende passages op de piano weerklonken, kromp me vrouw Witt zenuwachtig in elkaar en wisselde een bezorgden blik met haar man. Maar zij herstelde zich toch. Merkwaardig, dat alle jonge meisjes dezelfde stukken spelen en ook... dezelfde fouten maken, zeide zij met een krampachtig lachje. Ja, en even merkwaardig is 't, dat alle menschen een fanatieke voor liefde hebben voor zekere walsmelo- diën, ging de oude heer voort. Hoor nu eens, daarboven zingt iemand dio lustige Witwe precies al3 vroeger de hoogere-burgerscholier van den majoor, besloot hij met een zucht. Onrustig, vervuld van bange voor gevoelens, doorliep het oude echtpaar de élégante kamers. En dat voorge voelen werd tot een verschrikkelijke zekerheid toen tegen den avond in de bovenwoning een fonograaf de Wacht- parade speelde. De heer Witt werd lijkbleek en zijn vrouw ijlde, zoo vlug hare beenen 't toelieten, naar de beL Mina, zeide zij met een van zenuwachtigheid toon- loozè stem tot het binnentredende meisje, loop eens gauw de trap op en kijk even wie boven ons woont. Angstwekkend snel keerde Mina te rug. Haar brcedc lach beloofde niets goeds. En werkelijk het noodlot had den Witt's een leelijke poets gespeeld. Het genot, dat uien al vooraf van de nieuwe woning had gehad, was ijdel geweest, want zij woonden uu als toen onder den majoor 1 En of 't nu was, omdat de wanden dunner ren, of omdat de stilte van de laatste drie weken het oude echtpaar ver wend had het kwam hun voor, dat de Kulin's nog nooit zoo luidruchtig geweest waren al3 vandaag. Maar, wat hielp dat Hel onvermij delijke moest met waardigheid wor den gedragen. Da stemming bij de Witt's werd er natuurlijk niet befer op, en de dagelijks terugkeerende re denen tot ergernis stapelden zooveel brandstof op, dat er een ontploffing dreigde. En de ontploffing kwam. Frits en Frans namelijk, de tweelin gen van boven, ontdekten op een goe den dag, toen'geheel Berlijn in het toeken van do luchtsport stond, dat ook zij vool talent en lust voor do aëronautiok bezaten. Om deze voor liefde practisch voor den dag te doen komen, hadden zij van een varkens blaas zeer vindingrijk een luchtballon geconstrueerd en daar onderaan een oud verstelmandje van hun moeder bevestigd. Juist warep zij bezig, den levendig protesteerenden kleinen keeshond van den handelsraad ais luchtschip- pei' in den gondel te plaatsen, toen do wrekende Nemesis in de gedaante van den heer Witt op de vlakte verscheen. Ondanks hot feit, dat men zich op een drukken wandelweg bevond, gaf de oude heer heiden misdadigers een geduchte oorvijg, snelde toen, zie dend van toorn naar huis en schreef een langen brief aan den „plichtver- geten' vader. En den volgenden dag ging hij. no overleg met zijn vrouw, naar den huisbaas en zei de huur op. Deze, die zelf zeven kinderen had, nam de klacht van den ouden heer niet zoo ïoog op als deze wel ge wenscht had. „Kinderen zijn kinde ren" meende hij schouderophalend. „Overigens beeft ook de majoor do huur opgezegd en uitsluitend om uwentwil, mijnheer de handelsraad." Ditmaal konden de Witt's geen ge schikte woning vinden. Steeds mis moediger gestemd keerden zij van hun vergeefsche tochten door do stad huis waarts. Mevr. Witt zei dan zoo tot haar man Weet je man, eigenlijk konden we wel blijven. De Kuhn's gaan- En zoo gebeurde het, dut de oude heer den huisheer schreef en zijn op zegbrief weer introk. Eenzelfde gesprek had men boven bij den majoor kunnen hooren ook daar zocht men, maar vond men niet Toen bij den eerstvolgenden verhui zingstij d de geschiedenis aan 't licht kwam, heerschte er in de beide vijan delijke kampen een geweldige storm. Mevrouw Truitje huilde en mevr. Witt liep handenwringend op en neer. Wij raken die lui niet meer kwijt, zeide zij op een klagenden jam- mertoon tot haar man. Het is alsof we met elkaar getrouwd zijn 1 En dit woord moest een profetische uitwerkir- hebben Want toen zes weken later de eenige zoon van het echtpaar Witt, een flinke marine-offi cier, van zijn veeljarige zeereis om do wereld met verlof thuis kwam, ge raakte hij verliefd op dezelfde mejuf frouw Ruth Kuhn, die de piano zoo mishandelde, dat mama Witt er ze nuwachtig van werd, maar die opge groeid was tot een beeldschoon jong meisje. De Witt's waren aanvankelijk niet zoo bijster in hun schik, men kan 1 zich denken. Mevrouw Truitje huil de weer. maar nu vreugdetranen. Zij was overgelukkig, dat haar Ruth zulk een schitterende partij deed. Zij konden het arme schaap geen bruidschat meegeven, want voor een familie met vijf kinderen, en dat te Berlijn, was dat wezenlijk al te moei lijk. Een piano zon nog kunnen, m die stond niet op de verlanglijst. De oude Schoolkameraad (Naai' het Fran sell van HENRI LAVEDAN). De beroemde romanschrijver Ser- tines zit des morgens al vroeg aan zijn schrijftafel, druk bezig aan het achtste hoofdstuk van zijn nieuwen roman „L'Extase". Hij heeft streng verboden iemand bij hem toe te laten on is juist goed op gang geraakt als er geklopt wordt en het kamermeisje haar hoofd om de deur steekt). Mimi. „Meneer...." S. „Wat is er nu weer? Kom je mij nu toch storen?" M. „Meneer, daar is...." S. „Neen. Geen quaes tie van. In geen enkel geval". M. ,,'t Is een heer .meneer". S. „Welke heer dan?" M. „Ja ik weet het niet. Hij wou meneer spreken". S. „Ellendig nu weer. Altoos "t zelf de. Ik ben niet thuis. Op reis." M. „Hij wou niet weggaan. Hij zag mcneer's hoed en jas aan den kapstok hangen. Hij zei, dat meneer boos zijn zou, als ik hem niet bij meneer lieL Hij zegt, dat hij een vriend van Mijn heer Sertines is". S. „Hoe heet hij dan?" M. „Dat behoefde ik niet te zeggen, zei hij. 't Was de moeite niet waard. Meneer zou hein misschien niet e kennen, 't Was een verrassing". S. „Als ik zijn naam niet keu, kan het toch geen vriend van mij zijn. Onzinnig! Maar wacht hij dan nu?" M. „Ja meneer; in den kleinen sa lon". S. „O, o, o! Stom-mi-teit Enfin! Nu 'k toch midden uit mijn werk ge haald ben, zal 'k maar gaan kijken. Zeg dan maar, dat ik kom". M. „Goed meneer". S. „Maar hoor eens, als dat nu nog éénmaal weer gebeurt meisje, dan ga je de deur uit. Op staand en voet. Als je dat maar weet". (De meid ver dwijnt, zonder de minste ongerust heid te toonen). S. „Wie weet; 't zou over zaken kunnen zijn. Een uitgever of zoo (Hij staat op, gaat naar den spiegel, strijkt zijn kuif wat op en zijn kne vel glad, trekt zijn manchetten naar beneden, en stapt de deur uit. Deftig en ietwat strak komt hij den kleinen salon binnen. De vreemde heer staat te wachten, 't Is een reus van een kerel, die allervriendelijkst glim lacht .Zijn haar begint al wat dun te worden. Hij draagt een lichtbruine overjas, en zijn boord is keurig hel der. Sertines groet wat stijfjes. De vreemde heer steekt hem reeds glim lachend een reuzenhand toe, in een blijkbaar meermalen gewasschen zeemleeren handschoen). V. H. „Hoe is 't? Ben je uit je hu meur? Hadt je liefst, dat ik zat, waar de peper groeit?" S. „Neem mij niet kwalijk, meneer. Zou ik mogen weten?..." V. H. „Herken je mtj niet?" S. „Op 't moment niet..." V. H. „Bedenk ie eens." S. (hem oplettend aanziende). „Wer kelijk...." V. H. „O, wacht maar. 1 Komt wel. Bedenk je eens goed." S. „Maar ik verzeker u...." V. H. „Bouttuil S. „Boullu?" B. „Boullu, die met je school ging in Angers, op de kostschool, extern. Weet je 't uu nog niet? Schiet je niet alles op eens weer te binnen?" S. (zich over 1 voorhoofd wrijvend) „Boullu... Boullu... nee, toch niet... Neem mij niet kwalijk, 't Is gek...." B. „Ja, dat is 't Hoe is 't moge lijk?" S. „Ja, niet waar, want die naam en dan uw figuur, mij dunkt, dat had mij toch moeten bijblijven". B. „O, 'k was in die dagen wel een beetje minder gezet". S. „Dat begrijp ik. En wat wensch- te u nu eigenlijk?' B. „Dat zal ik je zoo meteen ver tellen. Maar eerst moeten we toch nog eens gezellig praten. Wat drom mel, een paar oude kameraden: je loopt elkaar niet allen dag tegen 't lijf. Maar weet je wat ik geloof? Ik wed, dat je mij maar half vertrouwt; je denkt, dat Lk een avonturier bon een intrigant, die je met een mooi praatje aankomt, om je geld uit den zak te kloppen. D&t zal je eens zien. Bèn je op kostschool geweest in An gers, al of niet?" S. „Ja zeker. Hoe heette de direc teur nu ook weer?" B. „Garement. En herinner je je den oudsten secondant nog wel, Me neer Sulpicet?" S. (glimlachend) „Sulpicet! 0 Ja, dien herinner ik mij best; zoo'n klein mager ventje". B. „Zie je wel? En onze godsdienst onderwijzer, de kapelaan Mercu- tier?" S. „Zeker, zeker; dat was zoo'n for- sche, zwarte 't is gek; ik had nooit meer aan die lui gedacht." B. „Natuurlijk niet. Je hadt ze ver geten, precies zoouls je mij vergat Weet je ook niet meer, dat wij naast elkaar stonden te zingen in het koor, in de kerk S. „Neen, eerlijk gezegd, van u persoonlijk heb ik niet de flauwste herinnering". B. „Och kom, gekheid. Jij wou al toos achteraan loopeu op de wande ling." S. „Dat weet ik ook niet meer. Waarom?" B. „Hoor eens: dat wordt al te gek kereL Wil ik je eens wat zeggen? Jij werkt te veel". (Tikt beteekenisvol op zijn voorhoofd). „Herseninspan ning". S. (een beetje gevleid), ,,'t Is waar, mijn arbeid vergt veeL..." B. „Ja, ja, ja. Als men 't zóóver brengt in de wereld. Beroemd 1 Ge- eerd!" S. „Hm!... beroemd..." B. „Kerel, je naam is immers op ieders lippen!" S. „In beperkten kring dan toch altijd..." B. „Beperkt, beperkt? Zeg dat niet. Als er iemand is met een wereld naam... Weet je wel, dat ze je in Angers vergoden? D&óx wordt stellig nog eens een standbeeld voor je op gericht, met een Muze, die je op 't voorhoofd kust! Je hadt als jongen al dat hooge voorhoofd..." S. (half gewonnen). „O kom! Een buste misschien...." a B. „Nee, nee, nee! Onthoud wat ik je zeg! Tot in Amerika is je roem doorgedrongen. Ik heb veel gereisd. In Noord- en in Zuid-Amerika en je bont er bekend.... als Sarah Bern hardt, man!" S. (ongeloovig) „Och, wat je zegt..." B. „Op mijn woord van eer. Op den schoorsteenmantel van een dame in llio zag ik je portret. Overal lezen ze S. „Kom kom. Je maakt compli mentjes". B. „Ziezoo, nu is de oude vriend schap weer bezegeld. Nu zijn we waar we wezen moeten: Dat u klonk zoo vreemd tusschen ons. Maar heb je mij nu eigenlijk herkend?" S. „N...nee; dat nog niet Maar als je 't dan toch volhoudt.. Ga zitten. En laat me nu eens hooren, wat je te vertellen hebt". B. „Wacht nog eens even. Eerst moeten we samen nog eens ons hart ophalen aan oude herinneringen. Denk toch eens, twee jaar lang zaten we op dezelfde bank, dag aan dag! Ja, ja, 't is een mooie tijd, dio jon gens jaren, als men zich de wereld- sche zaken geen zier aantrekt, en van geld nog hoegenaamd niet af weet.... (Bij 't woord geld is Sertines wat onrustig geworden). S. „Neem mij niet kwalijk, als ik u verzoeken moet, *t niet al te lang te maken... Ik heb...." B. „Wat, is *t nu weer op eens u? Zeg eens, nee toe, herinner Je je Cassabiou nog?" S. „Nee." B. „Zoo'n blond kereltje, dat altoos lekkers in den zak had?" S. „Absoluut niet". B. „Die is dood, stakker. En Ba- quin, die toch wel?" S. „Nee". B. „I.arsouneau dan?" S. „Nee". B. „Duvivier?' S. „Nee. Zeg nu toch in 's hemels naam, wat is er?" Ik heb werkelijk geen tijd..." B. (treurig): „Och, ik zie 't wel, *t geeft toch niet Ondanks alle slagen de bewijzen, die ik je poog te geven, vertrouw je mij niet. Je twijfelt. Je denkt misschien wel: ,,'t is goan oude kameraad van mij. Je meent, dat ik mij op slinksche wijzen van allerlei intieme bijzonderheden uit je verle den heb weten op de hoogte te stel len...." S. (verschrikt): „Neen, neen, dat zou wat al te erg zijn". B. „Och, waarom niet? Je hebt zul ke ongeloofelijk brutale lui in de we reld! (Sarcastisch): Waarom zou lk niet een van dat slag kunnen zijn? Ik had al wat ik van je weet best uit een vun je talrijke biografieën kunnen halen. Natuurlijk ben je een aanlok kelijke prooi voor avonturiers, die azen op al wat maar glorie afstraalt Ja, "t spreekt vanzelf, dat Je mij wan trouwt; 'k had het wel cm mijn vin gers kunnen narekenen; k ben dom geweest, dat ik het niet verwachtte". S. „Nee, hoor eens, kerel, d&t moet je nu niot van mij denken..." B. (bitter) „Och, H is niets. Ik ben wel gewend aan teleurstelling. Dan zal ik nu maar maken, dat ik weg kom.(Gaat naar de deur). S« (hem tegenhoudend). „Maar was dat dan nu alles, wat je mij te zeggen hadt?" B. Dat was nu alles. Waarom ik kwam'? Terwille van de oude kameraad schap kwam ik je eens opzoeken al leen maai' ont je nog eens te zien; jij zoo groot, zoo rijk, zoo beroemd; ik een arme drommel, wien 't niet is meegeloopen in de wereld, 'k Wou je nog eens de hand schudden en dan afscheid nemen. 't Spijt me, dat ik je in je werk ge stoord Jieb. Je zult van mij geen last meer hebben in het vervolg. Dank je nog zéér voor de hartelijke ontvangst. (Hij wil gaan). S. Je vergist je. Boullu I B. Adieu. Nee, nee, doe geen moeite. S. Boullu, ik wil niet hebben, dat je zoo heengaat, 'k Zou 't me mijn heele leven verwijten B. Meen je 't S. Toe. blijf nog wat. B. Meen je 't waarachtig Ja Best, dan blijf ik, en dan waag ik 't er op. Zijn gezicht verandert opeens van uitdrukkinghij valt voor Sertines op de knieën, pakt hem met zijn ko lossale vuist bij den enkel en zwaait met de andere hand een klein schoen borsteltje, dat hij, gesmeerd en wel, uit zijn overjas haalt, en waarmee hij zenuwachtig de laars van Sertines begint te bewerken, terwijl hij met veel em phase zegt Ik ben Oscar Boullu, de uitvin der van het beroemde „Schoensmeer voor Letterkundigen", leverancier van Z. M. den Koning van België. Dooi de werking van mijn onover tref fel ijk smeer wordt het leder zacht, glanzig en welriekend. Drie gulden de groote flacon, met groenen stop een daal der de kleine. S. (die niet weet of hij lachen, of zich driftig maken zal). Hemel, heb ik daarvoor een kwartier(ter wijl hij z'n voet met geweld tracht los te rukken) toe dan, laat los, kerel 1 B. (die is opgestaan, naar de ge poetste schoenen wijzend). Kijk nu zoo'n laars eens 1 Als een spiegel Drie gulden de groote flacon. (I-Iij zet een flesch op den schoorsteen mantel). Neemt u mij niet kwa lijk, meneer. Een mcnsch moet eten dat is niet anders. S. fncemt een rijksdaalder uit zijn heuss). Alsjeblieft, En zorg nu maar, dat je een, twee, drie de deur uitkomt, B. (steekt bedaard het geld op). Dank u zeer. (Bij de deur). -- lk Jwb ook uitstekende Bordeaux, niet duur. S. Is het nóg niet uit I). Iloudt u misschien van oude kunst? Dan heb ik wat fijns.... S. De deur uit, kerel. Moet ik politie.... B. Tot weerziens, meneer. En nogmaals vriendelijk bedankt. (Hij buigt en vertrekt. Sertines smijt de deur achter hem dicht). S. Dat is dan toch wel liet. gekste avontuur, dat. ik ooit heb beleefd. Als ik het vertelde, zou geen mcnsch het gelooven. (Hij kijkt naar zijne laarzen.) Ze glimmen mooi. Stak ker! Het is niet alles goud, wat blinkt. Wat een bestaan! Van dien rijksdaal der heb ik geen berouw. Wel ze ker De oude schoolkameraad. Met die grap heeft hij zeker al meermalen zijn slag geslagen. En het is niet kwaad bedacht.... lang niet Intus- schen, mijn morgen ben ik kwijt. Met het werk vlot het nu toch niet meer. Dat lieb ik óók aan mijn ouden schoolkameraad te danken („Centrum"). MACHINAAL ROOKEN. Men leest in de Manilla Times Het was een gek gezicht voor de ambtenaren van het Bureau van Landbouw die zes sigaren te zien, die snel werden opgedampt door een roo- ker van nog geen maand, die er toch niet ziek van werd. De rooker in kwes tie had zelfs nog iets voor op een vol wassen man en wel ditdat hij van den ochtend tot den avond kon door- rooken, zonder dat zijn organisme er zwaar onder leed. 's Rookers vader is luitenant Boltos E. Brewer, die beeldspraak in den hoek thans een machine uitvond om de brandhoeda- nigheden van manilla's op de proef te stellen. Het werktuig analyseert de sigaar; het vangt haar vluchtige beslancldee- len op in water en laat haar overi gens tot asch vergaan. DAMRUBRIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den heer J. Meijer, Kruisstraat 34. Telephoon 1543. PROBLEEM No. 193, van E. Baba m Wi m m m m M m m WM m 'SJ\ m Wit Zwart Schijven op 1, 4, 8, 9, 14, 18, 21 en 25. Wit. Schijven op 20, 26, 32, 38, 40, 44, 45 en 49. PROBLEEM No. 194, van F. A r n o u x. Zwart sm m m c- m m m m ÈL m Wit Zwart Schijven op 7, 8, 9, 11, 14, 17, 20, 26, 30 en 39. Wit Schijven op 18, 23, 28, 29, 32, 37, 40, 41. 46 en 50. Oplossingen van Nos. 193 en 194 worden ingewacht aan bovenge noemd adres, uiterlijk Dinsdag 18 Oc tober 1910. Oplossing van probleem No. 189, van den auteur Wit 47 - 42, 32 - 27, 12 - 8, 22- 17, 11 -7, 31 -27, 42 - 38, 36:18, 34:3, 3:13! Oplossing van probleem No. 190 wit 42-24, 24-13, 28-22, 22 -17, 26 17 1 Een aardige winstgang, dien velen niet zoo grif zullen zien. Beide probleems zijn goed opgelost docxr de heeren J. Lyclama en W. J. A. Matla. No. 189 alleen, door de heeren W. J. Balkenende, R. Bouw, J. Dijk stra, D. G. Koning, H. A. Meyll, A. Sc hotte, B, Slokker en J. Sonntag. WEISS CONTRA BROEKKAMP. In het „Handelsblad" van 5 Augus tus komt een gespeelde partij voor (De HaasWeiss), die door den heer Broekkamp als „slecht gespeeld" be titeld werd. In de „Telegraaf" kwam daarover een vertaling van een antwoord door den heer Weiss in het „Bulletin mensuel du damier frangais" ge plaatst. Hierop is door het bestuur van de damvereeniging Amsterdam in het Bulletin aan den heer Weiss van ant woord gediend, waarvan wij de ver taling lezen in de „Teleg-raaf" van 28 September LI., luidende „Naar aanleiding van het ingezon den stuk van den wereldkampioen, den heer Is. Weiss, in uw vorig num mer, aangaande den heer C. H. Broekkamp, redacteur van de dam- rubriek in het Hollandsche weekblad „De Amsterdammer", verzoeken wij u beleefd, ons in uw volgend num mer een kleine plaatsruimte af te staan." „Het technisch gedeelte betreffende 's heeren Broekkamps critiek op een door de heeren Weiss en De Haas ge speelde partij, welke voorkomt in „Het Algemeen Handelsblad" van 5 Augustus LI. (en niet in de „Tele graaf, zooals verkeerdelijk vermeld stond), heeft de lieer Broekkamp reeds op eigen terrein behandeld en weerlegd." „Tegen de andere beweringen van den heer Weiss achten wij ons echtea genoodzaakt, met kracht en met klem op te komen. De lieer Broek kamp zou tweedracht gezaaid hebban in den

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1910 | | pagina 16