AARLEM'S DAGBLAD. ™S°5JtS?_
INGEZONDEN
Van ingezonden stukken, geplaatst
niet geplaatst, wordt de kopie deu inzender
Biet teruggegeven.
Voor den inhoud dezer rubriek stelt do
Redactie zich niet aansprakelijk.
AMBTENAREN EN PERS.
Zeer geachte Hoofdredacteur I
Er is veel aantrekkelijks in uwe
beschouwingen over bovenstaand on
derwerp behandeld in uw 1269ste
„Out Ons Heen". Maar ik stuit op
een m. i. zwakke plek juist daar,
waar voor alles een helder inzicht
noodig is tot een goed begrijpen van
de zaak, die al deze rumor in casa
heeft gebracht.
De Raad zoowel als B. en W.
aldus een deel van uw betoog loo-
pen groot gevaar, om zich te beschou
wen als do patroon van de ambtena
ren. Dat dit niet juist is, zou dun
onder meer moeten volgen uit
bestaande verbod, gericht tot zekere
gemeente-ambtenaren om modedeelin-
gen betreffende den dienst te doen
aan derden, waaronder ook uitdruk
kelijk gemeenteraadsleden worden
begrepen. De ambtenaren zijn dan
volgens u niet de ondergeschikten
van den Raad of van B. en W., doch
dienen, evenals zij, de gemeente, de
beide colleges om niet, de ambtena
ren tegen bezoldiging.
Een oude kwestie waar het hier om
gaat, en die rich ongeveer aldus
laat formuleeren is de ambtenaar
in dienst der gemeenschap of vai
autoriteit, welke die gemeenschap
vertêgenwoordigt
Voor het Rijk dus de vraag, of de
ambtenaar de Koningin dient, dan
wel den Staat, voor de gemeente of
zij om uwe woorden te bezigen
der ambtenaren „patroon" is, dan
wel de Raad, B. en W. of Burgemees
ter.
De beantwoording van deze vraag
in het algemeen is niet wel mogelijk:
er moet in elk afzonderlijk geval
naar omstandigheden worden beslist.
In vele gevallen Is b.v. de inhoud
van den eed, welken de ambtenaar
zweert hij de aanvaarding van zijn
ambt, hierbij van belang.
Hetzij nu de aanhangers van de
leer. waartoe dan ook u blijkt te be
lmoren, dat voor vele gemeente-amb
tenaren de gemeente hun „patroon"
is, niet de Raad, noch B. en W.,
noch Burgemeester, het feit ligt er
niettemin toe, dat die gemeenschap
de gemeente dan toch als regel
tal van bevoegdheden op hare orga
nen heeft overgedragen.
Laat de gemeente de Hooge Vrou
we zijn, die de gemeente-ambtenaar
dient, het valt niet weg te redenee-
ireu om hij een directeur eener
gemeentelijke Hoogere Burgerschool
te blijven dat de Wet heeft goed
kunnen vinden, dat de Raad dien
directeur benoemt, B. en W. hein
kunnen schorsen, diezelfde Raad
hem naar willekeur kan ontslaan en
bevoegd is bij instructie aan te geven,
naar welke regelen hij zijn dienst
zal hebben te verrichten.
De Raad moge dan wellicht geen
„patroon" zijn, patroonsrochten, als
benoeming en ontslag, komen hem
toch in ieder geval toe.
Het gaat m. i. dan ook, met deze
positieve bepalingen voor oogen,
moeilijk aan, om, in den trant, van
deu schrijver van het 1269sto, de or
ganen der gemeente en de ambtena
ren als algemeenen regel voor te stel
len, niet als gesubordineerd, doch
als gecoördineerd en van gelijkwaar-
digen aard.
Eenmaal toegegeven de dienstbare
verhouding van den ambtenaar
wie loochent haar eenmaal vast
gesteld, dat voor bepaalde gemeente
ambtenaren de Raad, hetzij bij jure
suo, hetzij dan uit krachte van afge
leid recht, zeggingsscliap over den
ambtenaar heeft, dan laat het zich
m. L moeilijk wegpraten, dat er tus-
echen dien Raad en tal van ambtena
ren een verhouding bestaat, niet van
gelijkwaardigheid, doch van onder
geschiktheid. Maar en dit is in de
onderhavige kwestie het cardinalc
punt die verhouding bestaat in dat
geval alleen tusschen Itaad en amb
tenaar, niet tusscheu hem en de leden
van den Raad individueel.
Het door u aangehaalde verbod
aan ambtenaren, om inlichtingen te
verschaffen aan Raadsleden, kan
dan ook m.L met dienen om te bewij
zen, dat de Raad niet is de patroon
der ambtenaren, doch wel om te
illustreeren, hoe de Raad zelf met
juistheid gevoeld heeft, dat hij als
College zekere patroonerechten over
zekere ambtenaren moge hebben,
doch dat die rechten niet overgaan
op elk der leden waaruit dat College
bestaat
Dit punt is in de afgeloopen dagen
tè veel over het hoofd gezien, dat,
welko rochtsverpiichtingen de amb
tenaar jegens de organen der ge
meente moge hebben, van een be
staande rechtsband tusschen ambte
naar en Raadslid geen sprake kan
zijn.
Tweeërlei vloeit hier uit voort:
Voor het Raadslid, dat hij niet het
recht heeft den ambtenaren voor te
schrijven hoe deze in het publiek
zich tegenover hem hebben te gedra
gen en dat hij zich derhalve heeft te
onthouden van alles wat te dien op
zichten naar intimidatie zweemt.
Voor den ambtenaar, dat hij kri
tiek van een Raadslid) over wat hem
past of niet, langs zich heen kan 1,
ten gaan.
Maar het recht van den ambtenaar
om zich over een Raadslid: in het pu
bliek uit te laten naar hem goed
dunkt, is hiermede niet gegeven.
Is een raadslid, op zich zelf geen
..gezag", het is niettemin samenstel
lend deel daarvan: kritiek op hem
kan ook het gezag zélf ondermijnen.
De dienende ambtenaar is hier toe
niet dnn in buitengewone gevallen
Wat de ambtenaar spreken moet
of zwijgen, valt niet bij algemeenen
regel voor te schrijven: hetgeen men
aan den werkman in gemeentelij!,
bedrijf niet euvel duidt kan wan
neer het door een leeraar geschiedt,
onduldbaar zijn.
Een juist gevoel voor betamelijk
heid moge den ambtenaar hier tot
leidstar strekken, hij vergete niet,
dat niet hij zelf over de gevoegelijk
heid van zijn optreden te be&liseen
heeft, doch dat het oordeel, of hij
daardoor schade heeft gedaan aan
zijn positie of misschien aan den
dienst, berust bij <k- autoriteit die
tot ontslag bevoegd is.
Het bekende geval Lindeman uit
de donkere dagen van dan siakings-
tijd moge hem hier zijn een baken
see.
e overheid, zich deze moeilijke
positie van den ambtenaar bewust,
behoort zich derhalve tot plicht te
stellen om alles te vermijden, wat
den ambtenaar kan prikkelen en
ontstemmen en wat hem de verzoe
king om zich te weer te stéllen zwaar
zou kunnen doen vallen.
B. en W. om zich bij die gem een-
te-administratie te bepalen behoo-
Ton zich onverbiddelijk te toonen bij
al Les wat inbreuk zou kunnen maken
op het beginsel, dat zij en zij alMeen
.wegens het dlagelijksch bestuur aan
don Raad verantwoording schuldig
zijn": hun de eer voor veel, wat be
scheiden ambtenaren bedacht en ge
wrocht hebben, maar dan ook hun
do plicht daartegenover om de sla
gen op te vangen, die in den strijd
der meeningen betreffende het dage-
lijksch bestuur dér gemeente vallen.
Mij dunkt, dit is een billijke ver
zeiling, één, die ook de Wet van
haar sanctie heeft voorzien.
Mr. F. G. SCHALKWIJK.
Dat lk de belangrijke beschouwing
van Mr. Schalkwijk gaarne plaats,
spreekt van zelf dat ik er tevens
paar kantteebeningen op maken
zal wel niemand verwonderen
Zeker de gemeente is een be
grip en met een begrip kan niemand
overeenkomsten aangaan, maar toch,
al oefenen Raad en B. en W., als ge
il g van die omstandigheid, pa
troonsrechten uit, Mr. Schalkwijk
zal mij toegeven, dat die veel beperk
ter zijn, dan dat in de vrije maat
schappij pleegt te gelden. Zonder ik
de ambtenaren ter secretarie uit, dan
komt bijna geen benoeming tot stand
dan na advies of medewerking van
andere personen dit geldt voorna
melijk voor het gemeentelijk onder
wijs. En wat het ontslag aangaat
durf ik wel zeggen, dat er uitge
zonderd in gevallen van zeer, zéér
ernstige fouten voor de ambtena
ren een soort gewoonterecht van on
afzetbaarheid is ontstaan. Noch B.
noch de Raad, zijn practisch
gesproken in staat, een ongeschikten
leeraar of onderwijzer, alléén om
die ongeschiktheid, te ontslaan.
Hoewei ik er niet aan denk, de
autoriteiten en de ambtenaren g e-
heel en in alle gevallen
op gelijken voet te stellen, moet in
practijk van het leven toch wel
degelijk onderscheid worden
maakt tusschen de positie van dén
eenen en van den anderen ambte
naar. Het practische patroonschap
van den Raad komt in elk geval al
zeer weinig aan den dag, dat van B.
en W. het meest ten opzichte v
ambtenaren ter' Secretarie, aan wie
zij, door en met medewerking
den Secretaris, hun taak plegen op
te dragen. In veel geringer mate tre
den B. en W. als patroons, in den
eigenlijken zin van het woord, op te
genover de hoofden van gemeentebe
drijven, om de zeer verklaarbare re
den, dfit bet dagelijksch bestuur,
hun speciaal vak veel minder
goed in de details kent, terwijl juist
bij het onderwijs de zelfstandigheid
der ambtenaren, binnen de lijn na
tuurlijk der algemecno voorschriften,
weer grooter is, omdat de finesses
van dit onderdeel van gemeentezorg
te zeer aan de beoordeeling .van lee-
ken ontsnappen. Ik geef toe, dat de
Raad daarvan niet altijd voldoende
doordrongen schijnt te zijn, maar ik
beu er van overtuigd, dat de verhou
ding tusschen B. cn W. (veelal ver
tegenwoordigd door den wethouder
van onderwijs) en de hoofden der
verschillende takken van onderwijs,
er een zijn zal van gemeenschappelijk
overleg en uiet een van patroon tot
ondergeschikte.
Met aandacht las ik de passage,
waarin Mr. Schalkwijk verschil
maakt tnsschen den geheelen Raad
en een enkel lid van dien Raad, maai
de logica daarin is mij tot mijn leed
wezen ontgaan. Vooreerst omdat ik
geloof, dat" zelfs wanneer de geheele
Raad of «en meerderheid daarin aan
oen ambtenaar rechtstreeks inlich
ting vroeg, hij die aan B. en W. zou
meenen te moeten verstrekken, aan
hen overlatende die al of niet aan
den Raad te doen toekomen, 't Geval
zal in de practijk wel-niet voorko
men, maar Mr. Schalkwijk gevoelt
er toch wellicht de theoretische be-
teekems van.
Bovendien zie ik de beteekonis \an
m Raadslid als samenstellend deel
van het gezag niet wel in hij is,
dunkt me, te vergelijken bij een lid
van een mannenkoor, die alleen niet
vierstemmig zingen kan. En de co
achte inzender stelt den ambtenaar
wel ver beneden dat eene Raadslid,
wanneer hij den eerste verbiedt, zich
over den Laatste in 't openbaar uit te
laten, ook wanneer het Raadslid te
genover den ambtenaar verder is ge
gaan, dan hem voegde. De woorden
.,zich uit te laten" zijn trouwens hier
minder op hun plaats, zij suggeree-
ren een scherpe critiek, terwijl ik al
leen van verdedigen sprak.
Met Mr. Schalkwijk ben ik voor
stander van de handhaving van een
gezag, zonder hetwelk geen enkele
organisatie, dus ook die van de ge
meente, niet bestaan kan. Maar in
de practijk zou ik aan de ambtena
ren ecnigo vrijheid willen laten, bij-
oorbeeld deze, dat zij zelfs indien
een afkeurend votum van den Raad
hen trof zij zonder bezwaar on
middellijk daarna, por ingezonden
medodeeling 111 de courant, aan het
publiek kunnen mededeelen, dat zij
tegen dat votum bezwaar hebben,
dat het huns inziens onjuist is, dat
zij hunne gronden daarvoor uitvoerig
11 den Raad zullen ineedee-
len.
Word de verhouding zóó opgevat,
dan zou de ambtenaar zich veiliger,
dus frisscher en opgewekter, voelen,
de Raad allicht geremd worden in de
neigjug om krasser op te treden, dan
noodig en nuttig is.
Het gozag zal daardoor niet worden
benadeeld, het gezag van de ambte-
>n allipbl er door worden bevor
derd.
J. C. P.
(luitenlandsch ÖverzicM
INTERNATIONALE POLITIEKE
VERHOUDINGEN.
Het gedeelte van de redevoering
wan den Rijkskanselier, Zaterdag in
den Duitschen Rijksdag gehouden,
dat betrekking heeft op de buiten-
laivdeche staatkunde, en voorname
lijk op de betrekkingen U>t Engeland
en Rusland, werd niet vrij voorge
dragen, zooals do rest van 's minis
ters rede, doch voorgelezen. Men
verneemt, dat dit geschiedde, wijl
deze zinsnede vooraf met de kabinet
ten te Londen en Petersburg was be
sproken on vastgesteld.
Over die betrekkingen zei de Rijks
kanselier
Over onze betrekkingen tot Enge
land en de beweerde onderhandelin
gen met dit land over een bij verdrag
vast te stellen beperking der toerus
tingen lor zee, moet ik beginnen met
er op te wijzen, dat het publici juris
is, dat de Engelsche regeering her
haaldelijk de gedachte heeft uitge
sproken, een bij verdrag vast te stel
len beperking der vloottoerusttng te
verkrijgen. Die gedachte heeft de En
gelsche regeering reeds op de Haag
sche conferentie te 's-Gravenhage uit
gesproken. Sedert heeft do Bngrlsche
regeering die gedachte vaak herhaald
maar zonder ooit voorstellen te doen»
Wij zijn het met Engeland eens, dat
revatiteilen bij de toerusting moeten
worden vermeden, en hebben in ck
tot niets verbindende, door vriend-
schappelijken geest geleide besprekin
gen steeds do gedachte vooropgesteld,
dat een openlijke en vertrouwens-
waardige uitspraak #311 daaropvol
gende overeenkomst voor de woder-
zijdsche economische an poli tick a be
langen der beide landen liet zekerste
middel voor het wegnomen van ieder
wantrouwen over de krachtsontwik
keling te water en te land is. Reeds
oortdnren van een ongedwongen
ertrouwenswaardige gedachten-
wisseling over de quaestiee, die hier
mede samenhangen, is een waarborg
voor de vriendschappelijke zienswij
zen aan beide zijden en zal geleide
lijk voeren tot liet wegnemen van het
wantrouwen, dat niet tusschen rogee-
ringen bestaat, rnaar in de openbare
meening vaak blijkt gevestigd te zijn.
De stand der
VERKIEZINGEN IN ENGELAND
is thans
229 unionisten.
191 liberalen.
75 leden der arbeiderspartij.
57 Ieren, Redmondisten.
6 Ieren. Obrienisteu.
De liberalen vinnen thans 18 zetels,
de arbeiderspartij -l en de unionisten
21. De eindrekemng is dus, dat de
regeeringspaitij thans 1 zetel gewon
nen h-eeft
Een zeer belangrijk deel van den
stembus-oogst is thans binnen. Ver
wacht wordt, dat de overige uitsla
gen weinig verandering in den stand
zullen brengen, zoodat hel result.-1.1t
van de verkiezingen is, da'. het
Lagerhuis in zijn oude gedaante
weer terugkomt.
VERKIEZINGS-RELLETJES.
Alweer komen er berichten van
ernstige verkiezingsongeregeldheden
in Ierland. Zaterdag zijn ie Thur-
de aanhangers van Redmond en
die van O'Brien met elkaar in botsing
gekomen. De relletjes begonnen, toen
een tegenstander den lieer Dillon,
die een rede hield, wilde beletten ie
spreken. De politie kon de beide par
tijen toen nog scheiden.
Iets later kreeg de heer Dvvyer, de
candidaat der onafhankelijken, toen
hij op een plein een toespraak liield,
een stokslag op het hoofd. De dader
werd gearresteerd en de heer Dvvyer
zette zijn rede, maar thans uit hot
venster van zijn hotel voort, terwijl
het bloed hem van bet gelaat liep.
loederen waren nu zoo opge
wonden geworden, dat de politie her
haaldelijk moest chargeeren. Toen
de heer Dillon met «enige vrienden
naar het station ging, werd hij aan
gevallen. Hij moest vluchten en kon
zijn trein niet halen.
Te Belfast ging 't eveneens rumoe
rig toe. Daar is een man. door liet
springen van een bom, ernstig ge
wond. Maar 's avonds werd het daar
nog erger, er word door een groote
menigte een aanval gedaan op de
Independent Orange Hall. Onder he
vig rumoer werden hier alle ruiten
ingeworpen en de politie was niet bij
machte om de menigte te verdrij
ven.
Ook in andere gebouwen werden de
ruiten ingeworpen.
dere gevangenen een einde aan hun
leven hebben gemaakt.
Te Wologda, zoo werd verklaard,
waren honderd gevangenen, die ge
weigerd hadden, slecht voedsel te ge
bruiken, lichamelijk gestraft, of
schoon de geneesheer de helft hunner
voor lichamelijk zwak had verklaard.
De urgentie werd verworpen met
121 tegen 111 stemmen.
UIT PORTUGAL.
Het Hof van Appèl ie Lissabon
heeft met algemeene stemmen uit
spraak gedaan ten gunste van Joao
Franco en de andere leden van iiet
ministerie-Franco, en bepaald, dat
de amnestie ook op hen toe passelijk
is en tevens de tegen hen ingebrach
te beschuldiging nietig verklaard.
Ook worden er
IN GRIEKENLAND VERKIE
ZINGEN
gehouden. Volgens de thans reeds
bekende uitslagen voor de Grieksche
Nationale Vergadering, zal de re
geering een groote meerderheid krij
gen.
DE MUITERIJ IN BRAZILIë.
is blijkbaar nog niet geëindigd. Het
Braziliaansche gezantschap te Lon
den heeft een telegram ontvangen,
waarin wordt medegedeeld, dat Zon
dag te 4 uur 's namiddags de land-
batterijen en de schepen op verzoek
van de muitelingen het vuren op het
eiland Cobras hebben gestaakt.
De talrijke dooden en gewonden
worden door sleepbooten van het
eiland gehaald.
Generaal Barreto werd tijdens de
inspectie van een batterij door een
granaat aan het been gewand.
Aan het materieel op het strand is
vrij belangrijke schade toegebracht.
Men ziet uit dit telegram, dat het
gevecht alleen gestaakt is, niet voor
goed geëindigd.
OVERSTROOMINGEN IN SPANJE
eisclien nog voortdurend slachtoffers.
Te Cenudillo stortte een huis in,
vaardoor één persoon werd gedood
en drie personen gewond werden.
Vil ia Patones is geheel en al van
liet verkeer afgesneden de huizen
zijn ondergedoopen en tal van wo
ningen zijn ingestort.
De spoorwegen zijn op verschillen
de punten vernield.
De minister-president v. Bienerth
heeft het ontslag van het kabinet in
gediend. De keizer aanvaardde het
ontslag, maar droeg het ministerie op
voorioopig de zaken gaande te liou-
den.
st ministerie lieeft ontslag geno
men, omdat uit politieke gesprekken
gebleken is, dat de beslissing, die de
Poolsche club zal nemen, geen verbe
tering in den toestand zal brengen,
terwijl bovendien de dringende par
lementaire arbeid noodzakelijk maakt
dat elke vertraging in de debatten
an de Kamer wordt vermeden.
In de gisteren gehouden zitting
van de Rijksdoema werd door ie
sociaal-democraten en de arbeiders
partij een dringende interpellatie in
gediend omtrent het toedienen van
lichamelijke straffen aan politieke
misdadigers in de gevangenissen van
Wologda en Serentuisk, tengevolge
waarvan Ssassonoti, de moordenaar
van Plehwe en een groot aantal au-
Stadsnieuws
Dr. Da Hartog en Domela
Nieuwenhuis over Multatuli.
Door de vereenigingen „De Middag
hoogte" en „De Dageraad" was
Maandagavond in de groote zaal der
Sociëteit „Vereeniging" een bijeen
komst belegd, waarin Dr. A. H. de
Hartog, predikant te Haarlem, en de
heer F. Domela Nieuwenhuis hun
meaning uiteenzetten omtrent „De
beteekenis van Multatuli".
De belangstelling voor dit debat
was weer zeer- belangrijk, evenals dit
erleden jaar het geval was, toen de
ze beide sprekers een debat-avond
hebben gehouden. Ook dezen avond
waren zaal en galerij dicht bezet, en
zaton de hoorders tot zelfs op het
tooneel, in een halven cirkel, achter
de bestuurstafel, waarvoor een heel
hoog spreekgestoelte was opgericht.
Reeds een uur voor de vergadering
aanving stroomden de menschen
naar de Vereeniging en in de Begij
nestraat werd een formeele handel
gedreven in tien-cents-toegangsbiljet-
ten voor den prijs van een kwartje.
Daar, en in de zaal was ook een
sterke politiemacht aanwezig, onder
leiding van den heer Nalthenius,
hoofdinspecteur van politie, en eeni-
g« kaderleden.
Gedurende het debat stonden in de
gangpaden, tusschen de menschen-
vakken, politieagenten.
Er waren in het geheel een 1250
personen aanwezig.
Te acht uur kwamen Dr. De Har
tog en de beer Domela Nieuwenhuis
op het toooeeL elk met wat applaus
uit de zaal bedeeld. Op het podium
drukten de beide tegenstanders elkan
der de hand.
De lieer Nagtenius, voorzitter
van „De Dageraad", opende de bij
eenkomst en zette uiteen, dat deze
debat-avond een gevolg was van een
lezing over Multatuli van Dr. De
Hartog in de vereeniging „De Mid
daghoogte". Daarin had Dr. De Har
tog een oordeel over Multatuli geveld,
waarmede men zich in „De Dage
raad" niet kon vereenigen.
Dr. De Uartog was toen bereid ge
waden, om met den heer Domela
Nieuwenhuis van gedachten te wis
selen over dit onderwerp.
De voorzitter deelde tevens mede,
dat aan den uitgang zou gecollecteerd
worden voor de armen uit de wijk
van Dr. De Hartog on de weezenkag
der vrijdenkers.
Thans verkroeg eerst de heer
F. Domela Nieuwenhuis
het woord.
De stoere, krachtige grijsaard be-
gon met rustige kalmte zijn redevoe
ring, herinnerend aan de woor
den „Een ranter ging uit om
te zaaien". Zoo stelde spreker zich
het liefst Multatuli voor. De theolo
gen hebben niet veel met hem op ge
had, maar Multatuli had ook niet
veel op met de theologen. De theolo
gen en ook vele anderen verwijten
Multatuli, dat hij spotte met het hei
ligste, maai- of er gespot wordt, dit
is een subjectief oordeel. Zoo noemt
men de „straatpreek" een spotternij,
terwijl spreker dit stuk hoogen ernst
vindt.
De heer Domela Nieuwenhuis deel
de daarop mee, dat het hedenavond
hierom zou gaan, of Multatuli was
een wijsgeer of niet. Wijsbegeerte is
de „begeerte naar wijsheid". ProL
Bolland noemt het „ontwaken tot
mensch-wordcn". Dit is hetzelfde als
het oordeel van Multatuli, die spreekt
van „mensch-zijn", als hij het over
wijsbegeerte heeft
Wij zeggen, aldus spreker, dat
wijsbegeerte is het zoeken van de
plaats van den menach als individu
en als maatschappelijk mensch in hot
heelal. Volgens menigeen is Multa
tuli geen wijsgeer geweest Spreker
meent van wel. Multatuli, evenals
Nietzsche, hadden een afkeer van het
maken van een wijsgeerig stelsel.
Spreker bestrijdt, dat enkel acadé.
misch-gevormden wetenschappelijke
menschen kunnen zijn.
De heer C.osimir, in zijn Geschiede-
is der Wijsbegeerte, is de eerste ge-
geweest. die .Multatuli een plaats gaf
in de rij der wijsgeeren. Spreker cri-
tiseert, wat de heer Casimir over
Multatuli zegt, eri constateert, dat
die schrijver Multatuli hoogen lof
geeft, namelijk dat men de gescbie*
denis van het laatst der 19de eeuw
niet begrijpen kan, zonder de kenms
van Multatuli. Ook beroept spreker
rich op het oordeel van Vosmaer, van
siimusler Review j.'j en The
Contemporary Review.
Vosmaer loofde deu zedelij ken
ernst van Multatuli. Dit merkt spre
ker op, omdat inen altijd beweert,
dat het volk gespijzigd wordt met
minderwaardig voedsel, en dat men
schen, die verder zien dan het volk,
dit wei ontdekken. Maar spreker
meent, dat Multutuli een wijsgeer en
denker is. Dat zal inen moeten er
kennen, als men zijn werken gaat
bestudeeren, waartoe spreker op
wekt. Multatuli heeft gestreden een
icusachtigen strijd tegen kleinheid,
bekrompenheid en gemeenheid. Ilij
ontging de slechte dingen niet, om
dat toch niet alles valt te verbeteren,
doch ruimde zo op.
Volksvooroordeclen, onvrijheid van
onderzoek en de ongeschiktheid van
den persoon, die onderzoekt, achtte
Multatuli de grootste bezwaren bij
het zoeken van waarheid. Hij zocht
naar de oorzaak der dingen.
Iu later eeuwen zal men niet meer
naar den persoon van Multatuli vra*
gen, doch alleen naar zijn werken.
Wij komen hem steeds meer naderbij,
in plaats, dat wij hem reeds voorbij
zijn, zooals beweerd wordt. Zijn werk
zal geplaatst worden onder de klas
sieken en wordt daar nu reeds ge
plaatst. In Duitscbland is zijn werk
reeds zeer populair en Anatule Fran
ce, die vooraan staat in de rijen der
literatoren, sprak von hem als van
een der grootste geesten der wereld.
Spreker meent dan ook, dat hem
:n eera-pluats onder dc denkers toe
komt.
Nadat de bijvalsbetuigingen gestild
waren en ook die bedaard waren,
welke
Dr. De Uartog
ontvingen, nam deze laatste het
woord, om in zeer geestdriftige be-
\v ordingen zijn voordracht te hou
den.
Dr. D« Hartog deelde mee, dut hij
in zijn voordracht over Multatuli de
zen genoemd had een flakkerende
flambouw, geen statige zonnebrand
uit den hooge, geen zonnestraal, die
stilstaat in den storm des levens,
maar een fakkel, die een onzeker
licht verspreidt Waarom hij dan de
zen tweeden-rangs-gecst niet met
rust laat, komt hierdoor, dat men
een doode opwekt, die liefde had tot
negatie, een neeu-zegger. Goethe wist
in Mefistofeles niet beter satan te ka-
rakteriseeron. dan door van hem te
zeggen, dut hij stoods „neen" zet
Toch was MefistOfeles een deel der
kracht, die steeds het kwade wil,
maar toch het goede werkt Zoo zal
ook Multatuli wel tot het goede bij-
FEUILLETON
Naar het Engelsch
door
CHARLES GARVICE.
U)
Laat dat maar aan mij over,
antwoordde Charlie, verheugd en
trolsch op zijn zending en wat
ben ik er blij om Ik heb het na
tuurlijk al lang tot mij zelf gezegd
en zij is de bekoorlijkste vrouw van
do wereld en alle andere mededin
gers hebben voor jou het veld moeten
ruimen maar dat is ook heel natuur
lijk, voegde hij er bij met volko
men vertrouwen op zijn held. O,
Percy, wat een geluk En ga je nu
naar den ouden graaf Zie je daar
niet geweldig tegen op, oude jongen?
Tot nu toe niet org, zei Percy,
terwijl hij opstond, omdat hij een rij
tuig voor de deur hoorde stilhouden.
Mrêsehien als het oogenblik daar is
welmaar voorioopig voel ik mij nog
heel dapper. Het is wel een samenloop
van omstandigheden, dat de graaf
juist nu om mij zendthet wint mij
een brief uit, voegde hij er bij. En nu,
Charlie, als ik langer dan een dag uit
mocht blijven, schrijf mij dan een
langen brief, en stuur mij eenig be
richt.
Ik zal haar iederen dag bezoe
ken, als zij mij wil ontvangen, riep
Charlie volijverig uiten ik zal je elk
woord, dat zij zegt, overbrengen, zoo
waar als ik leef. En, wat ik zeggen
wil, Percy, laat mij meegaan naar
het station, verzocht hij.
Neen, neenga naar je bed, va
gebond die je bent 1 antwoordde zijn
neef. Ga naar bed en droom heerlijk,
en vergeet na het ontbijt mijn brief
niet.
Hij haalde den trein, sliep een beet
je,. zag in zijn drooinen een mooi ge
laat'met violetkleurige oogen, stak
een sigaar aan, en toen deze opge
rookt was, had hij juist het Station
Vering bereikt. Beamish had getele
grafeerd en het rijtuig der familie
Vering stond op hem te wachten.
Na oen rit van drie mijlen, kwamen
de torens van de „Wold", het familie-
goed in het gezicht. Toen reed het rij
tuig een lange laan in, en plotseling
stond de voorname gevel van zijn
erfgoed voor Percy. Do groote hal
deur ging langzaam open en een la
kei met afgepaste manieren en in
sombere liverei gekleed, liet hem een
der ontvangkamers binnen.
Wenscht u naar uw kamer te
gaan. sir vroeg bij.
Percy aarzelde.
Do gruui is zoker nog niet opge
staan
My lord ia op 't oogenblik bezig
zich te kleoden, sir. Hij droeg mij op
u naar uw kamer te brengen, en uw
ontbijt klaar te maken. Omstreeks
één uur zal mylord wel beneden ko
men, sir.
Het was op dat oogenblik ongeveer
twaalf uur.
Percy knikte, en de lakei ging hem
vooruit door do reusachtig© hal, met
zijn donker eikenhout, reusachtige
groot© schilderijen, geweren, uitge
sneden candolabros, mannen in wa
penrusting, ü'opbeeen en kabinetten,
met zijn mozaiktegeis en snijwerk
besteeg de breede trap, die door een
dwazo Vering eens op een geliefd
jachtpaard bestegen was, liep de
gang door, geheel behangen met
schilderijen, die de tegenwoordige
graaf van allo oorden der wereld bij
elkaar had gezocht en stond toen bui
gend mot allen eerbied, dien hij aan
den erfgenaam van de Wold ver
schuldigd was, bij den ingang van
Percy's kamer op hem te wachten.
Het ontbijt zal in de kleine hof
kamer worden klaar gezet, sir, en als
u bejt zul lk direct komen, sir, zei de
lakei, en verdween, terwijl hij geluid
loos de deur achter zich dichttrok.
Percy verfrischte zich, en zocht toen
zijn weg naar de kleine hofkamer
zoo geheeten, omdat een koning, die
aan een jachtpartij op de Wold deel
nam, daar geluncht had 't geen hem
gemakkeltik afging, niettegenstaan
de hij er niet weer geweest was sinds
zijn jongensdagen.
Het ontbijt was klaar gezet op een
eikenhouten tafel, voor eenige hooge
Fransche ramen, en een plechtige
bottelier boog onderdanig en lette op
iedere gelegenheid, om den gast van
dienst te kunnen zijn. Percy echter
stelde zich tevreden met éen of twee
schotels, en dronk enkel een glas
Lafitte.
Goede wijn 1 zei Percy.
De bottelier glom van genoegen.
Ja, mijnheer. Er zijn twee oks
hoofden van, Mr. Percy twee oks
hoofden en w© zijn er nog maar pas
aan begonnen en hij zuchtte.
Percy glimlachte en keek hem op
zijn openhartige wijze aan.
En niemand om er van te drin
ken, hé
De bottelier schudde zijn hoofd.
Neen. mijnheer. Mylord drinkt
niets, hierbij zette hij een meewarig
gezichteenvoudig niets, mijnheer,
en hij zuchtte.
Jammer, zei Percy. En is er nie
mand anders
Niemand anders 'dan Mr. GxLn-
ge, mijnheer, die geen flesch in een
maand drinkt
De naam van den rentmeester deed
Percy plotseling aan hem denken.
—O ja I Mr. Gringe, zei hij.
Waar is hij
Hij is altijd bij mylord, totdat
hij ontbeten heeft, mijnheer, ant
woordde de dienaar, en hij verzocht
mij hem bij u te excuseeren, als u
naar hem mocht vragen. Hij zal zoo
gauw mogelijk, als hij mylord kan
verlaten, hier komen.
Terwijl hij sprak, ging de deur
open en kwam een klein, gebogen, in
gevallen oud mannetje de kamer bin
nen. Percy herinnerde zich zijner da
delijk dat magere, perkamenten ge
laat was totaal niet veranderd; de
kleine oogen schitterden nog even
zeer met hun slimme uitdrukking
do gestalte was niet erger gebogen en
leek niet ouder, dan toen Percy als
jongen gewoon was hem te plagen.
Hé, Stephen I riep hij uit, terwijl
hij glimlachend zijn hand uitstak.
Het verheugt mij je te zien. Je ziet er
even goed uit als altijd jonger
dan ooit, zou ik zeggen. Neen, nog
niets veranderd sinds de dagen, toen
je gewoon was mij te dreigen mijn
vele zonden aan den graaf te zullen
overbrengen 1
De oude man was de kamer komen
binnensloffen, en had met een gebaar
van eerbied en onderscheiding de
hand van den jongen man gegrepen,
en stond hem nu in 't gelaat te kijken
met een mengsel van toegenegenheid,
slimheid, spijl en welkom, die werke
lijk verbazingwekkend was.
Altijd dezelfdemompelde hij.
U verandert niet. mijnbeer Percy. U
verandert niet, behalve uitwendig;
en dan ook uiet zoo'n klein beetje I
Wel, u is even lang als de graaf, en
op en top een echte Vering
Toen, als herinnerde hij zich plotse
ling zijn positie en zijn plichten, keek
hij naar de tafel, en trok zich wat
terug.
Heeft u al ontbeten, sir Kan ik
u ook met iets van dienst zijn, sir?
vroeg hij met groot respect.
Dank je, Stephen ik heb alles,
wat ik noodig heb neen, niets. En
hoe maakt de graaf het
Zooals gewoonlijk, sir, ant
woordde Stephen Gringo, met neerge
slagen oogen en iets terughoudends
in zijn manieren, zooals gewo'A lijk.
Als u er niets tegen heeft, dan zal ik
u nu bij mylord brengen.
Ik ben volkomen bereid, Per
cy en bij legde rijn Iv ad op den
schouder van den vuden man.
(Wordt vervolgd).