AARLEM'S DAGBLAD. ™S°5JtS?_ INGEZONDEN Van ingezonden stukken, geplaatst niet geplaatst, wordt de kopie deu inzender Biet teruggegeven. Voor den inhoud dezer rubriek stelt do Redactie zich niet aansprakelijk. AMBTENAREN EN PERS. Zeer geachte Hoofdredacteur I Er is veel aantrekkelijks in uwe beschouwingen over bovenstaand on derwerp behandeld in uw 1269ste „Out Ons Heen". Maar ik stuit op een m. i. zwakke plek juist daar, waar voor alles een helder inzicht noodig is tot een goed begrijpen van de zaak, die al deze rumor in casa heeft gebracht. De Raad zoowel als B. en W. aldus een deel van uw betoog loo- pen groot gevaar, om zich te beschou wen als do patroon van de ambtena ren. Dat dit niet juist is, zou dun onder meer moeten volgen uit bestaande verbod, gericht tot zekere gemeente-ambtenaren om modedeelin- gen betreffende den dienst te doen aan derden, waaronder ook uitdruk kelijk gemeenteraadsleden worden begrepen. De ambtenaren zijn dan volgens u niet de ondergeschikten van den Raad of van B. en W., doch dienen, evenals zij, de gemeente, de beide colleges om niet, de ambtena ren tegen bezoldiging. Een oude kwestie waar het hier om gaat, en die rich ongeveer aldus laat formuleeren is de ambtenaar in dienst der gemeenschap of vai autoriteit, welke die gemeenschap vertêgenwoordigt Voor het Rijk dus de vraag, of de ambtenaar de Koningin dient, dan wel den Staat, voor de gemeente of zij om uwe woorden te bezigen der ambtenaren „patroon" is, dan wel de Raad, B. en W. of Burgemees ter. De beantwoording van deze vraag in het algemeen is niet wel mogelijk: er moet in elk afzonderlijk geval naar omstandigheden worden beslist. In vele gevallen Is b.v. de inhoud van den eed, welken de ambtenaar zweert hij de aanvaarding van zijn ambt, hierbij van belang. Hetzij nu de aanhangers van de leer. waartoe dan ook u blijkt te be lmoren, dat voor vele gemeente-amb tenaren de gemeente hun „patroon" is, niet de Raad, noch B. en W., noch Burgemeester, het feit ligt er niettemin toe, dat die gemeenschap de gemeente dan toch als regel tal van bevoegdheden op hare orga nen heeft overgedragen. Laat de gemeente de Hooge Vrou we zijn, die de gemeente-ambtenaar dient, het valt niet weg te redenee- ireu om hij een directeur eener gemeentelijke Hoogere Burgerschool te blijven dat de Wet heeft goed kunnen vinden, dat de Raad dien directeur benoemt, B. en W. hein kunnen schorsen, diezelfde Raad hem naar willekeur kan ontslaan en bevoegd is bij instructie aan te geven, naar welke regelen hij zijn dienst zal hebben te verrichten. De Raad moge dan wellicht geen „patroon" zijn, patroonsrochten, als benoeming en ontslag, komen hem toch in ieder geval toe. Het gaat m. i. dan ook, met deze positieve bepalingen voor oogen, moeilijk aan, om, in den trant, van deu schrijver van het 1269sto, de or ganen der gemeente en de ambtena ren als algemeenen regel voor te stel len, niet als gesubordineerd, doch als gecoördineerd en van gelijkwaar- digen aard. Eenmaal toegegeven de dienstbare verhouding van den ambtenaar wie loochent haar eenmaal vast gesteld, dat voor bepaalde gemeente ambtenaren de Raad, hetzij bij jure suo, hetzij dan uit krachte van afge leid recht, zeggingsscliap over den ambtenaar heeft, dan laat het zich m. L moeilijk wegpraten, dat er tus- echen dien Raad en tal van ambtena ren een verhouding bestaat, niet van gelijkwaardigheid, doch van onder geschiktheid. Maar en dit is in de onderhavige kwestie het cardinalc punt die verhouding bestaat in dat geval alleen tusschen Itaad en amb tenaar, niet tusscheu hem en de leden van den Raad individueel. Het door u aangehaalde verbod aan ambtenaren, om inlichtingen te verschaffen aan Raadsleden, kan dan ook m.L met dienen om te bewij zen, dat de Raad niet is de patroon der ambtenaren, doch wel om te illustreeren, hoe de Raad zelf met juistheid gevoeld heeft, dat hij als College zekere patroonerechten over zekere ambtenaren moge hebben, doch dat die rechten niet overgaan op elk der leden waaruit dat College bestaat Dit punt is in de afgeloopen dagen tè veel over het hoofd gezien, dat, welko rochtsverpiichtingen de amb tenaar jegens de organen der ge meente moge hebben, van een be staande rechtsband tusschen ambte naar en Raadslid geen sprake kan zijn. Tweeërlei vloeit hier uit voort: Voor het Raadslid, dat hij niet het recht heeft den ambtenaren voor te schrijven hoe deze in het publiek zich tegenover hem hebben te gedra gen en dat hij zich derhalve heeft te onthouden van alles wat te dien op zichten naar intimidatie zweemt. Voor den ambtenaar, dat hij kri tiek van een Raadslid) over wat hem past of niet, langs zich heen kan 1, ten gaan. Maar het recht van den ambtenaar om zich over een Raadslid: in het pu bliek uit te laten naar hem goed dunkt, is hiermede niet gegeven. Is een raadslid, op zich zelf geen ..gezag", het is niettemin samenstel lend deel daarvan: kritiek op hem kan ook het gezag zélf ondermijnen. De dienende ambtenaar is hier toe niet dnn in buitengewone gevallen Wat de ambtenaar spreken moet of zwijgen, valt niet bij algemeenen regel voor te schrijven: hetgeen men aan den werkman in gemeentelij!, bedrijf niet euvel duidt kan wan neer het door een leeraar geschiedt, onduldbaar zijn. Een juist gevoel voor betamelijk heid moge den ambtenaar hier tot leidstar strekken, hij vergete niet, dat niet hij zelf over de gevoegelijk heid van zijn optreden te be&liseen heeft, doch dat het oordeel, of hij daardoor schade heeft gedaan aan zijn positie of misschien aan den dienst, berust bij <k- autoriteit die tot ontslag bevoegd is. Het bekende geval Lindeman uit de donkere dagen van dan siakings- tijd moge hem hier zijn een baken see. e overheid, zich deze moeilijke positie van den ambtenaar bewust, behoort zich derhalve tot plicht te stellen om alles te vermijden, wat den ambtenaar kan prikkelen en ontstemmen en wat hem de verzoe king om zich te weer te stéllen zwaar zou kunnen doen vallen. B. en W. om zich bij die gem een- te-administratie te bepalen behoo- Ton zich onverbiddelijk te toonen bij al Les wat inbreuk zou kunnen maken op het beginsel, dat zij en zij alMeen .wegens het dlagelijksch bestuur aan don Raad verantwoording schuldig zijn": hun de eer voor veel, wat be scheiden ambtenaren bedacht en ge wrocht hebben, maar dan ook hun do plicht daartegenover om de sla gen op te vangen, die in den strijd der meeningen betreffende het dage- lijksch bestuur dér gemeente vallen. Mij dunkt, dit is een billijke ver zeiling, één, die ook de Wet van haar sanctie heeft voorzien. Mr. F. G. SCHALKWIJK. Dat lk de belangrijke beschouwing van Mr. Schalkwijk gaarne plaats, spreekt van zelf dat ik er tevens paar kantteebeningen op maken zal wel niemand verwonderen Zeker de gemeente is een be grip en met een begrip kan niemand overeenkomsten aangaan, maar toch, al oefenen Raad en B. en W., als ge il g van die omstandigheid, pa troonsrechten uit, Mr. Schalkwijk zal mij toegeven, dat die veel beperk ter zijn, dan dat in de vrije maat schappij pleegt te gelden. Zonder ik de ambtenaren ter secretarie uit, dan komt bijna geen benoeming tot stand dan na advies of medewerking van andere personen dit geldt voorna melijk voor het gemeentelijk onder wijs. En wat het ontslag aangaat durf ik wel zeggen, dat er uitge zonderd in gevallen van zeer, zéér ernstige fouten voor de ambtena ren een soort gewoonterecht van on afzetbaarheid is ontstaan. Noch B. noch de Raad, zijn practisch gesproken in staat, een ongeschikten leeraar of onderwijzer, alléén om die ongeschiktheid, te ontslaan. Hoewei ik er niet aan denk, de autoriteiten en de ambtenaren g e- heel en in alle gevallen op gelijken voet te stellen, moet in practijk van het leven toch wel degelijk onderscheid worden maakt tusschen de positie van dén eenen en van den anderen ambte naar. Het practische patroonschap van den Raad komt in elk geval al zeer weinig aan den dag, dat van B. en W. het meest ten opzichte v ambtenaren ter' Secretarie, aan wie zij, door en met medewerking den Secretaris, hun taak plegen op te dragen. In veel geringer mate tre den B. en W. als patroons, in den eigenlijken zin van het woord, op te genover de hoofden van gemeentebe drijven, om de zeer verklaarbare re den, dfit bet dagelijksch bestuur, hun speciaal vak veel minder goed in de details kent, terwijl juist bij het onderwijs de zelfstandigheid der ambtenaren, binnen de lijn na tuurlijk der algemecno voorschriften, weer grooter is, omdat de finesses van dit onderdeel van gemeentezorg te zeer aan de beoordeeling .van lee- ken ontsnappen. Ik geef toe, dat de Raad daarvan niet altijd voldoende doordrongen schijnt te zijn, maar ik beu er van overtuigd, dat de verhou ding tusschen B. cn W. (veelal ver tegenwoordigd door den wethouder van onderwijs) en de hoofden der verschillende takken van onderwijs, er een zijn zal van gemeenschappelijk overleg en uiet een van patroon tot ondergeschikte. Met aandacht las ik de passage, waarin Mr. Schalkwijk verschil maakt tnsschen den geheelen Raad en een enkel lid van dien Raad, maai de logica daarin is mij tot mijn leed wezen ontgaan. Vooreerst omdat ik geloof, dat" zelfs wanneer de geheele Raad of «en meerderheid daarin aan oen ambtenaar rechtstreeks inlich ting vroeg, hij die aan B. en W. zou meenen te moeten verstrekken, aan hen overlatende die al of niet aan den Raad te doen toekomen, 't Geval zal in de practijk wel-niet voorko men, maar Mr. Schalkwijk gevoelt er toch wellicht de theoretische be- teekems van. Bovendien zie ik de beteekonis \an m Raadslid als samenstellend deel van het gezag niet wel in hij is, dunkt me, te vergelijken bij een lid van een mannenkoor, die alleen niet vierstemmig zingen kan. En de co achte inzender stelt den ambtenaar wel ver beneden dat eene Raadslid, wanneer hij den eerste verbiedt, zich over den Laatste in 't openbaar uit te laten, ook wanneer het Raadslid te genover den ambtenaar verder is ge gaan, dan hem voegde. De woorden .,zich uit te laten" zijn trouwens hier minder op hun plaats, zij suggeree- ren een scherpe critiek, terwijl ik al leen van verdedigen sprak. Met Mr. Schalkwijk ben ik voor stander van de handhaving van een gezag, zonder hetwelk geen enkele organisatie, dus ook die van de ge meente, niet bestaan kan. Maar in de practijk zou ik aan de ambtena ren ecnigo vrijheid willen laten, bij- oorbeeld deze, dat zij zelfs indien een afkeurend votum van den Raad hen trof zij zonder bezwaar on middellijk daarna, por ingezonden medodeeling 111 de courant, aan het publiek kunnen mededeelen, dat zij tegen dat votum bezwaar hebben, dat het huns inziens onjuist is, dat zij hunne gronden daarvoor uitvoerig 11 den Raad zullen ineedee- len. Word de verhouding zóó opgevat, dan zou de ambtenaar zich veiliger, dus frisscher en opgewekter, voelen, de Raad allicht geremd worden in de neigjug om krasser op te treden, dan noodig en nuttig is. Het gozag zal daardoor niet worden benadeeld, het gezag van de ambte- >n allipbl er door worden bevor derd. J. C. P. (luitenlandsch ÖverzicM INTERNATIONALE POLITIEKE VERHOUDINGEN. Het gedeelte van de redevoering wan den Rijkskanselier, Zaterdag in den Duitschen Rijksdag gehouden, dat betrekking heeft op de buiten- laivdeche staatkunde, en voorname lijk op de betrekkingen U>t Engeland en Rusland, werd niet vrij voorge dragen, zooals do rest van 's minis ters rede, doch voorgelezen. Men verneemt, dat dit geschiedde, wijl deze zinsnede vooraf met de kabinet ten te Londen en Petersburg was be sproken on vastgesteld. Over die betrekkingen zei de Rijks kanselier Over onze betrekkingen tot Enge land en de beweerde onderhandelin gen met dit land over een bij verdrag vast te stellen beperking der toerus tingen lor zee, moet ik beginnen met er op te wijzen, dat het publici juris is, dat de Engelsche regeering her haaldelijk de gedachte heeft uitge sproken, een bij verdrag vast te stel len beperking der vloottoerusttng te verkrijgen. Die gedachte heeft de En gelsche regeering reeds op de Haag sche conferentie te 's-Gravenhage uit gesproken. Sedert heeft do Bngrlsche regeering die gedachte vaak herhaald maar zonder ooit voorstellen te doen» Wij zijn het met Engeland eens, dat revatiteilen bij de toerusting moeten worden vermeden, en hebben in ck tot niets verbindende, door vriend- schappelijken geest geleide besprekin gen steeds do gedachte vooropgesteld, dat een openlijke en vertrouwens- waardige uitspraak #311 daaropvol gende overeenkomst voor de woder- zijdsche economische an poli tick a be langen der beide landen liet zekerste middel voor het wegnomen van ieder wantrouwen over de krachtsontwik keling te water en te land is. Reeds oortdnren van een ongedwongen ertrouwenswaardige gedachten- wisseling over de quaestiee, die hier mede samenhangen, is een waarborg voor de vriendschappelijke zienswij zen aan beide zijden en zal geleide lijk voeren tot liet wegnemen van het wantrouwen, dat niet tusschen rogee- ringen bestaat, rnaar in de openbare meening vaak blijkt gevestigd te zijn. De stand der VERKIEZINGEN IN ENGELAND is thans 229 unionisten. 191 liberalen. 75 leden der arbeiderspartij. 57 Ieren, Redmondisten. 6 Ieren. Obrienisteu. De liberalen vinnen thans 18 zetels, de arbeiderspartij -l en de unionisten 21. De eindrekemng is dus, dat de regeeringspaitij thans 1 zetel gewon nen h-eeft Een zeer belangrijk deel van den stembus-oogst is thans binnen. Ver wacht wordt, dat de overige uitsla gen weinig verandering in den stand zullen brengen, zoodat hel result.-1.1t van de verkiezingen is, da'. het Lagerhuis in zijn oude gedaante weer terugkomt. VERKIEZINGS-RELLETJES. Alweer komen er berichten van ernstige verkiezingsongeregeldheden in Ierland. Zaterdag zijn ie Thur- de aanhangers van Redmond en die van O'Brien met elkaar in botsing gekomen. De relletjes begonnen, toen een tegenstander den lieer Dillon, die een rede hield, wilde beletten ie spreken. De politie kon de beide par tijen toen nog scheiden. Iets later kreeg de heer Dvvyer, de candidaat der onafhankelijken, toen hij op een plein een toespraak liield, een stokslag op het hoofd. De dader werd gearresteerd en de heer Dvvyer zette zijn rede, maar thans uit hot venster van zijn hotel voort, terwijl het bloed hem van bet gelaat liep. loederen waren nu zoo opge wonden geworden, dat de politie her haaldelijk moest chargeeren. Toen de heer Dillon met «enige vrienden naar het station ging, werd hij aan gevallen. Hij moest vluchten en kon zijn trein niet halen. Te Belfast ging 't eveneens rumoe rig toe. Daar is een man. door liet springen van een bom, ernstig ge wond. Maar 's avonds werd het daar nog erger, er word door een groote menigte een aanval gedaan op de Independent Orange Hall. Onder he vig rumoer werden hier alle ruiten ingeworpen en de politie was niet bij machte om de menigte te verdrij ven. Ook in andere gebouwen werden de ruiten ingeworpen. dere gevangenen een einde aan hun leven hebben gemaakt. Te Wologda, zoo werd verklaard, waren honderd gevangenen, die ge weigerd hadden, slecht voedsel te ge bruiken, lichamelijk gestraft, of schoon de geneesheer de helft hunner voor lichamelijk zwak had verklaard. De urgentie werd verworpen met 121 tegen 111 stemmen. UIT PORTUGAL. Het Hof van Appèl ie Lissabon heeft met algemeene stemmen uit spraak gedaan ten gunste van Joao Franco en de andere leden van iiet ministerie-Franco, en bepaald, dat de amnestie ook op hen toe passelijk is en tevens de tegen hen ingebrach te beschuldiging nietig verklaard. Ook worden er IN GRIEKENLAND VERKIE ZINGEN gehouden. Volgens de thans reeds bekende uitslagen voor de Grieksche Nationale Vergadering, zal de re geering een groote meerderheid krij gen. DE MUITERIJ IN BRAZILIë. is blijkbaar nog niet geëindigd. Het Braziliaansche gezantschap te Lon den heeft een telegram ontvangen, waarin wordt medegedeeld, dat Zon dag te 4 uur 's namiddags de land- batterijen en de schepen op verzoek van de muitelingen het vuren op het eiland Cobras hebben gestaakt. De talrijke dooden en gewonden worden door sleepbooten van het eiland gehaald. Generaal Barreto werd tijdens de inspectie van een batterij door een granaat aan het been gewand. Aan het materieel op het strand is vrij belangrijke schade toegebracht. Men ziet uit dit telegram, dat het gevecht alleen gestaakt is, niet voor goed geëindigd. OVERSTROOMINGEN IN SPANJE eisclien nog voortdurend slachtoffers. Te Cenudillo stortte een huis in, vaardoor één persoon werd gedood en drie personen gewond werden. Vil ia Patones is geheel en al van liet verkeer afgesneden de huizen zijn ondergedoopen en tal van wo ningen zijn ingestort. De spoorwegen zijn op verschillen de punten vernield. De minister-president v. Bienerth heeft het ontslag van het kabinet in gediend. De keizer aanvaardde het ontslag, maar droeg het ministerie op voorioopig de zaken gaande te liou- den. st ministerie lieeft ontslag geno men, omdat uit politieke gesprekken gebleken is, dat de beslissing, die de Poolsche club zal nemen, geen verbe tering in den toestand zal brengen, terwijl bovendien de dringende par lementaire arbeid noodzakelijk maakt dat elke vertraging in de debatten an de Kamer wordt vermeden. In de gisteren gehouden zitting van de Rijksdoema werd door ie sociaal-democraten en de arbeiders partij een dringende interpellatie in gediend omtrent het toedienen van lichamelijke straffen aan politieke misdadigers in de gevangenissen van Wologda en Serentuisk, tengevolge waarvan Ssassonoti, de moordenaar van Plehwe en een groot aantal au- Stadsnieuws Dr. Da Hartog en Domela Nieuwenhuis over Multatuli. Door de vereenigingen „De Middag hoogte" en „De Dageraad" was Maandagavond in de groote zaal der Sociëteit „Vereeniging" een bijeen komst belegd, waarin Dr. A. H. de Hartog, predikant te Haarlem, en de heer F. Domela Nieuwenhuis hun meaning uiteenzetten omtrent „De beteekenis van Multatuli". De belangstelling voor dit debat was weer zeer- belangrijk, evenals dit erleden jaar het geval was, toen de ze beide sprekers een debat-avond hebben gehouden. Ook dezen avond waren zaal en galerij dicht bezet, en zaton de hoorders tot zelfs op het tooneel, in een halven cirkel, achter de bestuurstafel, waarvoor een heel hoog spreekgestoelte was opgericht. Reeds een uur voor de vergadering aanving stroomden de menschen naar de Vereeniging en in de Begij nestraat werd een formeele handel gedreven in tien-cents-toegangsbiljet- ten voor den prijs van een kwartje. Daar, en in de zaal was ook een sterke politiemacht aanwezig, onder leiding van den heer Nalthenius, hoofdinspecteur van politie, en eeni- g« kaderleden. Gedurende het debat stonden in de gangpaden, tusschen de menschen- vakken, politieagenten. Er waren in het geheel een 1250 personen aanwezig. Te acht uur kwamen Dr. De Har tog en de beer Domela Nieuwenhuis op het toooeeL elk met wat applaus uit de zaal bedeeld. Op het podium drukten de beide tegenstanders elkan der de hand. De lieer Nagtenius, voorzitter van „De Dageraad", opende de bij eenkomst en zette uiteen, dat deze debat-avond een gevolg was van een lezing over Multatuli van Dr. De Hartog in de vereeniging „De Mid daghoogte". Daarin had Dr. De Har tog een oordeel over Multatuli geveld, waarmede men zich in „De Dage raad" niet kon vereenigen. Dr. De Uartog was toen bereid ge waden, om met den heer Domela Nieuwenhuis van gedachten te wis selen over dit onderwerp. De voorzitter deelde tevens mede, dat aan den uitgang zou gecollecteerd worden voor de armen uit de wijk van Dr. De Hartog on de weezenkag der vrijdenkers. Thans verkroeg eerst de heer F. Domela Nieuwenhuis het woord. De stoere, krachtige grijsaard be- gon met rustige kalmte zijn redevoe ring, herinnerend aan de woor den „Een ranter ging uit om te zaaien". Zoo stelde spreker zich het liefst Multatuli voor. De theolo gen hebben niet veel met hem op ge had, maar Multatuli had ook niet veel op met de theologen. De theolo gen en ook vele anderen verwijten Multatuli, dat hij spotte met het hei ligste, maai- of er gespot wordt, dit is een subjectief oordeel. Zoo noemt men de „straatpreek" een spotternij, terwijl spreker dit stuk hoogen ernst vindt. De heer Domela Nieuwenhuis deel de daarop mee, dat het hedenavond hierom zou gaan, of Multatuli was een wijsgeer of niet. Wijsbegeerte is de „begeerte naar wijsheid". ProL Bolland noemt het „ontwaken tot mensch-wordcn". Dit is hetzelfde als het oordeel van Multatuli, die spreekt van „mensch-zijn", als hij het over wijsbegeerte heeft Wij zeggen, aldus spreker, dat wijsbegeerte is het zoeken van de plaats van den menach als individu en als maatschappelijk mensch in hot heelal. Volgens menigeen is Multa tuli geen wijsgeer geweest Spreker meent van wel. Multatuli, evenals Nietzsche, hadden een afkeer van het maken van een wijsgeerig stelsel. Spreker bestrijdt, dat enkel acadé. misch-gevormden wetenschappelijke menschen kunnen zijn. De heer C.osimir, in zijn Geschiede- is der Wijsbegeerte, is de eerste ge- geweest. die .Multatuli een plaats gaf in de rij der wijsgeeren. Spreker cri- tiseert, wat de heer Casimir over Multatuli zegt, eri constateert, dat die schrijver Multatuli hoogen lof geeft, namelijk dat men de gescbie* denis van het laatst der 19de eeuw niet begrijpen kan, zonder de kenms van Multatuli. Ook beroept spreker rich op het oordeel van Vosmaer, van siimusler Review j.'j en The Contemporary Review. Vosmaer loofde deu zedelij ken ernst van Multatuli. Dit merkt spre ker op, omdat inen altijd beweert, dat het volk gespijzigd wordt met minderwaardig voedsel, en dat men schen, die verder zien dan het volk, dit wei ontdekken. Maar spreker meent, dat Multutuli een wijsgeer en denker is. Dat zal inen moeten er kennen, als men zijn werken gaat bestudeeren, waartoe spreker op wekt. Multatuli heeft gestreden een icusachtigen strijd tegen kleinheid, bekrompenheid en gemeenheid. Ilij ontging de slechte dingen niet, om dat toch niet alles valt te verbeteren, doch ruimde zo op. Volksvooroordeclen, onvrijheid van onderzoek en de ongeschiktheid van den persoon, die onderzoekt, achtte Multatuli de grootste bezwaren bij het zoeken van waarheid. Hij zocht naar de oorzaak der dingen. Iu later eeuwen zal men niet meer naar den persoon van Multatuli vra* gen, doch alleen naar zijn werken. Wij komen hem steeds meer naderbij, in plaats, dat wij hem reeds voorbij zijn, zooals beweerd wordt. Zijn werk zal geplaatst worden onder de klas sieken en wordt daar nu reeds ge plaatst. In Duitscbland is zijn werk reeds zeer populair en Anatule Fran ce, die vooraan staat in de rijen der literatoren, sprak von hem als van een der grootste geesten der wereld. Spreker meent dan ook, dat hem :n eera-pluats onder dc denkers toe komt. Nadat de bijvalsbetuigingen gestild waren en ook die bedaard waren, welke Dr. De Uartog ontvingen, nam deze laatste het woord, om in zeer geestdriftige be- \v ordingen zijn voordracht te hou den. Dr. D« Hartog deelde mee, dut hij in zijn voordracht over Multatuli de zen genoemd had een flakkerende flambouw, geen statige zonnebrand uit den hooge, geen zonnestraal, die stilstaat in den storm des levens, maar een fakkel, die een onzeker licht verspreidt Waarom hij dan de zen tweeden-rangs-gecst niet met rust laat, komt hierdoor, dat men een doode opwekt, die liefde had tot negatie, een neeu-zegger. Goethe wist in Mefistofeles niet beter satan te ka- rakteriseeron. dan door van hem te zeggen, dut hij stoods „neen" zet Toch was MefistOfeles een deel der kracht, die steeds het kwade wil, maar toch het goede werkt Zoo zal ook Multatuli wel tot het goede bij- FEUILLETON Naar het Engelsch door CHARLES GARVICE. U) Laat dat maar aan mij over, antwoordde Charlie, verheugd en trolsch op zijn zending en wat ben ik er blij om Ik heb het na tuurlijk al lang tot mij zelf gezegd en zij is de bekoorlijkste vrouw van do wereld en alle andere mededin gers hebben voor jou het veld moeten ruimen maar dat is ook heel natuur lijk, voegde hij er bij met volko men vertrouwen op zijn held. O, Percy, wat een geluk En ga je nu naar den ouden graaf Zie je daar niet geweldig tegen op, oude jongen? Tot nu toe niet org, zei Percy, terwijl hij opstond, omdat hij een rij tuig voor de deur hoorde stilhouden. Mrêsehien als het oogenblik daar is welmaar voorioopig voel ik mij nog heel dapper. Het is wel een samenloop van omstandigheden, dat de graaf juist nu om mij zendthet wint mij een brief uit, voegde hij er bij. En nu, Charlie, als ik langer dan een dag uit mocht blijven, schrijf mij dan een langen brief, en stuur mij eenig be richt. Ik zal haar iederen dag bezoe ken, als zij mij wil ontvangen, riep Charlie volijverig uiten ik zal je elk woord, dat zij zegt, overbrengen, zoo waar als ik leef. En, wat ik zeggen wil, Percy, laat mij meegaan naar het station, verzocht hij. Neen, neenga naar je bed, va gebond die je bent 1 antwoordde zijn neef. Ga naar bed en droom heerlijk, en vergeet na het ontbijt mijn brief niet. Hij haalde den trein, sliep een beet je,. zag in zijn drooinen een mooi ge laat'met violetkleurige oogen, stak een sigaar aan, en toen deze opge rookt was, had hij juist het Station Vering bereikt. Beamish had getele grafeerd en het rijtuig der familie Vering stond op hem te wachten. Na oen rit van drie mijlen, kwamen de torens van de „Wold", het familie- goed in het gezicht. Toen reed het rij tuig een lange laan in, en plotseling stond de voorname gevel van zijn erfgoed voor Percy. Do groote hal deur ging langzaam open en een la kei met afgepaste manieren en in sombere liverei gekleed, liet hem een der ontvangkamers binnen. Wenscht u naar uw kamer te gaan. sir vroeg bij. Percy aarzelde. Do gruui is zoker nog niet opge staan My lord ia op 't oogenblik bezig zich te kleoden, sir. Hij droeg mij op u naar uw kamer te brengen, en uw ontbijt klaar te maken. Omstreeks één uur zal mylord wel beneden ko men, sir. Het was op dat oogenblik ongeveer twaalf uur. Percy knikte, en de lakei ging hem vooruit door do reusachtig© hal, met zijn donker eikenhout, reusachtige groot© schilderijen, geweren, uitge sneden candolabros, mannen in wa penrusting, ü'opbeeen en kabinetten, met zijn mozaiktegeis en snijwerk besteeg de breede trap, die door een dwazo Vering eens op een geliefd jachtpaard bestegen was, liep de gang door, geheel behangen met schilderijen, die de tegenwoordige graaf van allo oorden der wereld bij elkaar had gezocht en stond toen bui gend mot allen eerbied, dien hij aan den erfgenaam van de Wold ver schuldigd was, bij den ingang van Percy's kamer op hem te wachten. Het ontbijt zal in de kleine hof kamer worden klaar gezet, sir, en als u bejt zul lk direct komen, sir, zei de lakei, en verdween, terwijl hij geluid loos de deur achter zich dichttrok. Percy verfrischte zich, en zocht toen zijn weg naar de kleine hofkamer zoo geheeten, omdat een koning, die aan een jachtpartij op de Wold deel nam, daar geluncht had 't geen hem gemakkeltik afging, niettegenstaan de hij er niet weer geweest was sinds zijn jongensdagen. Het ontbijt was klaar gezet op een eikenhouten tafel, voor eenige hooge Fransche ramen, en een plechtige bottelier boog onderdanig en lette op iedere gelegenheid, om den gast van dienst te kunnen zijn. Percy echter stelde zich tevreden met éen of twee schotels, en dronk enkel een glas Lafitte. Goede wijn 1 zei Percy. De bottelier glom van genoegen. Ja, mijnheer. Er zijn twee oks hoofden van, Mr. Percy twee oks hoofden en w© zijn er nog maar pas aan begonnen en hij zuchtte. Percy glimlachte en keek hem op zijn openhartige wijze aan. En niemand om er van te drin ken, hé De bottelier schudde zijn hoofd. Neen. mijnheer. Mylord drinkt niets, hierbij zette hij een meewarig gezichteenvoudig niets, mijnheer, en hij zuchtte. Jammer, zei Percy. En is er nie mand anders Niemand anders 'dan Mr. GxLn- ge, mijnheer, die geen flesch in een maand drinkt De naam van den rentmeester deed Percy plotseling aan hem denken. —O ja I Mr. Gringe, zei hij. Waar is hij Hij is altijd bij mylord, totdat hij ontbeten heeft, mijnheer, ant woordde de dienaar, en hij verzocht mij hem bij u te excuseeren, als u naar hem mocht vragen. Hij zal zoo gauw mogelijk, als hij mylord kan verlaten, hier komen. Terwijl hij sprak, ging de deur open en kwam een klein, gebogen, in gevallen oud mannetje de kamer bin nen. Percy herinnerde zich zijner da delijk dat magere, perkamenten ge laat was totaal niet veranderd; de kleine oogen schitterden nog even zeer met hun slimme uitdrukking do gestalte was niet erger gebogen en leek niet ouder, dan toen Percy als jongen gewoon was hem te plagen. Hé, Stephen I riep hij uit, terwijl hij glimlachend zijn hand uitstak. Het verheugt mij je te zien. Je ziet er even goed uit als altijd jonger dan ooit, zou ik zeggen. Neen, nog niets veranderd sinds de dagen, toen je gewoon was mij te dreigen mijn vele zonden aan den graaf te zullen overbrengen 1 De oude man was de kamer komen binnensloffen, en had met een gebaar van eerbied en onderscheiding de hand van den jongen man gegrepen, en stond hem nu in 't gelaat te kijken met een mengsel van toegenegenheid, slimheid, spijl en welkom, die werke lijk verbazingwekkend was. Altijd dezelfdemompelde hij. U verandert niet. mijnbeer Percy. U verandert niet, behalve uitwendig; en dan ook uiet zoo'n klein beetje I Wel, u is even lang als de graaf, en op en top een echte Vering Toen, als herinnerde hij zich plotse ling zijn positie en zijn plichten, keek hij naar de tafel, en trok zich wat terug. Heeft u al ontbeten, sir Kan ik u ook met iets van dienst zijn, sir? vroeg hij met groot respect. Dank je, Stephen ik heb alles, wat ik noodig heb neen, niets. En hoe maakt de graaf het Zooals gewoonlijk, sir, ant woordde Stephen Gringo, met neerge slagen oogen en iets terughoudends in zijn manieren, zooals gewo'A lijk. Als u er niets tegen heeft, dan zal ik u nu bij mylord brengen. Ik ben volkomen bereid, Per cy en bij legde rijn Iv ad op den schouder van den vuden man. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1910 | | pagina 5