te ft De beroepsrijder. In het volle zonlicht lag de renbaan daar, de laatste klanken der toejui- cliingen waren weggestorven, zoo juist waren de rijders in de match gearriveerd. Nu kwam de clou van d-vn dag, een 100 K.M.-<luurwedstrijd met motorgangmaking. Het publiek was zeer onrustig en hoe langer de start werd uitgesteld, de3 te meer g. -elde de opwinding aan. De hitte was onverdraaglijk, de kellners kon den de verfrisschende dranken niet sjj >:dig genoeg aanbrengen. De groo- te prijs, dio voor dezen wedstrijd was uitgeloofd, had veel concurrentie ge maakt. Men was eon weinig hang voor den favoriet Welten. Deze stond ondertusschen in on verschillige houding voor zijn tentje, en keek met donkeren blik naar de tribune aan de overzijde. Af en toe deed hij een opmerking betreffende herennen aan zijn gangmaker. Welten was een groot gebouwde Jonge tuan, met scherp door de zon verbrand gelaat en stalen spieren. De e; do zwarte snor gaf aan zijn ge lee: een eigenaardige aantrekkelijk heid. Zoo juist klonk het laatste tee- ken, dat de renners naar den start riep. Met een korten ruk wendde de jonge man zich tot zijn partner; zijn gei".distrekken drukten vastberaden heid uit, toen hij zeide Heine, je zult vandaag rijden, alsof de duivel je achterna zitHoor je Ik moet.... moet den eersten prijs winnen I Nadat je bij de training vanmor gen maar 50 K.M. hebt volgehouden Buitendien, ik weet niet, je komt me zoo vreemd voor zoo hm 1 Ik heb je nog nooit zoo voor een wed strijd gezien. En toch heb je eigenlijk geen reden om zoo opgewonden te zijn je bent in de beste conditie en de motor functioneert prachtig. Bang zijn telt r.iet mee. Neen, dat tolt niet mee Het is ook niet de concurrentie, die me zoo op de zenuwen zit, Nu en Jij bent toch mijn vriend. Zie je die vrouw daar op een der eerste plaatsen van de tribune, die met den witten Cliantecler-hood en den blau wen sluier om de schouders Zeker, Anny Lohr. Je weet, dat ik van haar houd. Dat weet de halve wereld. En hoe denk je, dat zij tegen over mij staat Dat zij jou ook bemint weer een openbaar geheim antwoord de de vriend lachend. Het bloed schoot Welten naar het hoofd. Dat schijnt dan toch niet precies uit te komen, stiet hij er grimmig uit. Die dame heeft mij gisteren ecu blauwtje laten loopen. Een ben je gek Ik meende het toen te zullen worden. En de redenen Zij wil geen beroepsrijder, daar voor acht zij ziah te goed. Heine zag zijn vriend een oogen- blik verbaasd aan en begon toen luide te lachen. Dat is immers praalitig, zoo'n klein ding Je begrijpt nu, waarom ik in allen gevalle den eersten prijs moet behalen Zeker de blamage voor haar oogen te verliezen 1 Dus ze wil geen beroepsrijder Hm 1 Daarbij heeft hij een janrlijksch inkomen van bijna 12000 gulden en is boven dien een zeer spaarzaam mensch Vooruit nu drong de favoriet aan. Men wacht en wordt onge duldig. Ter overwinning beslist ter overwinning I Zeg, Welten, je zult toch, hoop ik, geen domheden uithalen? Wees daar maai- niet bang voor, lachte deze grimmig. Om zulk een vrouw zal ik mij den schedel niet stuklijden I lk geef eenvoudig mijn beste krachten en de hoon, waarmede ze mij het „beroepsrijder" in het ge zicht slingerde, zal voor mij een aan sporing zijn tot het behalen van de overwinning. Tien minuten later was de wed strijd in vollen gang. De kansen van den favoriet Welten schenen niet de gunstigste. Er startte een Fransch- inan, die in het seizoen het wereld kampioenschap had gewonnen en die direct zóó snel afging, dat hij te mid den van den wedstrijd den renner .Welten, die op hem volgde, reeds acht maal voorbij was gereden. Het publiek begon reeds zenuwach tig te worden. Degenen, die Welten niet nauwkeurig kenden, gaven hem geheel op, zelfs zijn talrijke vrienden werden ongeduldig en begonnen aan hem te twijfelen. Slechts wie vakman was, kon zijn grootste pleizier aan hem hebben. Dat kalme en zekere werken, het verstandig gebruik van zijn krachten, waarbij iedere bewe ging berekend was, lieten straks een snel vooruitschieten voorzien. De anschman scheen iemand, die er nia3r dol op los ging of hij het tot aan het einde toe zou volhouden, was de vraag. Anna Lohr had ondertusschen den wedstrijd met gespannen aandacht gevolgd. Ze was koortsachtig opge wonden. Daar suisde Welten heen in een tempo om duizelig van te worden Welten, de man, dien zij gisteren een blauwtje had luien loopen en van u ien ze toch zooveel hield. Oh ja, zc hield van hem, en in welke mate, dat bleek baar nu eerst. Hoe geheel anders kwam haar zijn aanzoek van gisteren voor. Ze deed zich bittere verwijten, dat ze hem zoo behandeld had. Maar had zij anders kunnen doen Waarom kwam htj ook zoo zelfbewust Hij was vóór baai- ko men staan met een lachje om de lip pen en de woorden Anny, je moet mijn vrouw wor den Eu daarbij had liij haar direct om armd. Toen was er iets van trots in haar binnenste opgekomen. Zoo ge makkelijk wilde hij haar winnen, zonder vragen, zonder strijd een voudig je moet 1 Ze was )<eleedigd en in den opge wonden toestand had zij hem het woord „boroepsrijder" in het gezicht geslingerd. Toen was hij bleek ge worden. Ze zag hem weer voor zich, toen hij na een oogenbllk schuw en bedrukt weggegaan was. Ziin troosielooze blik boorde zich diep >n haar hart. Een traan rolde langs haar wangen. Eén zag dien traan, haar vader, die naast haar zat. Stephan Lolir, een kleine rijwiel handelaar uit de stad, had haar reeds lang aangekeken. Nu keerde hij zich naar liaar toe en nam haar hand. Dat had je niet moeten doen. kind, zeide hij zacht. Welten is een flink mensch en als schoonzoon had ik hem gaarne begroet Anny Lohr snikte. Hij waa nog bij me, de goeie jongen, vóór dat hij door Jou afge wezen werd. Ik gaf hem gaarne toe stemming. Jij deedt hem echter diep teleurstellen. Waarom heb Je dat go- daan, kind Ik ik hij kwam ook zoo zelfbewust, bracht het meisje er snikkend uit. Maar m'n beste kind, dat zit in Welten s karakter, en dan heb jij hem niet aangemoedigd Daai- was wel iets van aan, dit moest Anny in zichzelf bekennen. Overal had zij den jongen man bo ven anderen uitverkoren, zoodat hij onmogelijk omtrent haar gevoel in twijfel kon verkeeren. En heb je er ook aan gedacht, vervolgde de vader, dat Welten nooit terug zal komen, nooit Ik weet het, antwoordde An ny toonloos. En je houdt van hem Ze kon slechts knikken, steeds meer vloeiden de tranen, ze kon niet meer zeggen wat ze wilde. Hij gaat hier overigens vandaan; dit is de laatste wedstrijd, waaraan hij meedoet. In de vijf jaren, dat liii beroepsrijder is, heeft hij een 50.ÜÖ0 gulden ter zijde kunnen leggen. Hij wil met zijn moeder in een of ander verborgen hoekje van de wereld een zaak beginnen. Heeft li ij dat aan u verteld Voor dien tijd, ja. Hij nam af scheid en gaf mij groeten voor jou, Het verdere gesprek werd over schreeuwd door de juichkreten van de menigte. De twee gaven hun op merkzaamheid weder aan den wed strijd. De toestand had zich hier ver anderd. Welten had de eerste ronde ingehaald. Juist suisde hij den Franschman voorbij, hem ver achter latende. Het was duidelijk, voor Welten werd het nu ernst, hij begon op te halen. Het publiek juichte, de vrienden begonnen weer vrijer te ade men. Tevergeefs spande de Fransch man zich in, Welten liaaLdo ronde na ronde in, het scheen, of htj tot nu toe slechts gespeeld had. En met hem ging het jubelen van de menigte om de baan. Anny Lohr was gaan staan, haar gezicht was doodsbleek, de linker hand had ze krampachtig tegou de horst gedrukt. Papa, bracht zij or moeilijk uit, is het werkelijk zoo gevaar-' lijk, als het er uitziet 'l Bij de zekerheid, waarmede Wel ten rijdt, bijna niet. Hij rijdt zoo dicht bij zijn gang maker. Dat is waar, hij houdt den gang maker prachtig vast I Er ziju echter beschermrollen aangebracht, die de werking van een eventueele aanrij ding opheffen. Anders zou het zijn, wanneer hij zonder die beschermrol len ging aanrijden. Wat zou er don gebeuren? Dan kon het zijn, dat de rijder met fiets en al over den kop vloog, en.... maar kind, wat schoeit je onderbrak de oude man zich zelf. Je trilt 1 Ik ben zoo vreesolijlc bang voor Wellen 1 —Onzin, hij is geen nieuweling meer 1 Doch luister, men belt voor de laatste roncle, de beslissing nadert. Men zal in spanning verkeeren, of Welten het nog zal halen De eindronde was begonnen. Nog moest de favoriet ongeveer 50 Meter van de achtste ronde inhalen. De Franscliman spande zijn laatste krachten in. Welten begreep, dat hij nu alles moest geven, wat in hem zat om den eersten prijs te behalen. Hij zag ln zijn gedachten de oogen van Anny op zich gevestigd, den hoogmoedigen, l>e- leedigenden blik, en met woest triomf gevoel stoof hij verder. Lengte op lengte haalde hij in. Als in een droom drong het gejuich tot zijn oor door. Bliksemsnel vloog hij o\er de baan. Nu mocht zij hem zien, den beroeps- rijder, ze mocht hem zien op de hoogte van zijn triomf, liet deed hem goed, die genoegdoening. Nu nam hij de laatste bociit. Seconden lang reed hij zij aan zij met den Franscliman, toen kwam hij voor, een lengte, twee, drie. De eindstreep was genaderd. Met een wilden juichkreet vloog hij tr over. Zijn blik vloog naar de tribune, naai- de plaats, waar Anny zat. Maar wat was dat, wat gebeurde er met hein He', was ulsof alles onder dein wegzakte. Daar stond Auny Lohr, beide han den naai- hem uitgestosen en met doodsnleek gelaat, in haai- oogen stond het geschreven, de doodsangst, welken zij om den jongen man leed. Welten voelde hoe het bloed hein naar het hoofd schoot. Wat was dat 7 Wat wilde het meisje nog van hem 7 Wat beleekende die ontstelde blik 7 Hij kon niet verder denken; met reu zenkracht voelde hij zich voortgesiin- geicL Een duizendstemmige schreeuw van ontzetting klonk door de lucht. T\*-e, drie schreden voor de motor sloeg liet lichaam van den favoriet hard op de baan neer. De zware wagen ging over hom heen, slechts een verpletterd lichaam achterlatend. Welten had zijn gangmaker aan gereden en was over de motor heen- gevlogen. De blik van Auny had het liem gedaan. Boven op de tribune bemoeide^ een grijze man zich mot ziju bewustelooze dochter. Een bezoek aan het atelier. Meent ge dat nu in ernst, beste Cornelius, zoudt ge inderdaad wil len, dat ik u hielp, om zulk een be drog te plegen? Als ge er genoegen ln vindt, die kleine komedie zoo te noemen, Ja want ik zie geen andere gelegenheid om eene ontmoeting te hebben met dat verrukkelijke meisje. Ik heb u al verteld, hoe ik kennis met haai- heb gemaakt Midden in de drukte van de tentoonstelling, waar zij geduldig als een engel met haar tante rond liep en gehoorzaam op haar bevei minuten lang naar de vervelende schilderijen moest blijven staan kij ken. Gij gelooft toch ook wel aan het ontstaan van de liefde op het eerst» gezicht, Reinert? De jonge schilder, aan wien die. vraag gedaan werd, trok zijne schou ders op. Dat weet ik niet, mijn waarde, ik heb het zelf nooit ondervonden. Nu, ik dan wel, ik geloof er aan en dit mijn geloof, is vost als een rots en onwankelbaar. En als dat wat ik van het eerste oogenblik af, voor Lora Mariens heb gevoeld, niet waarachtige en groote liefde is dun bestaat die niet. Bovendien ben ik fatalist, en dat lievo scbdp- seltje door het noodlot voor mij bestemd is, kan dunkt mij aan geen twijfel onderhevig ziju. Denk maar eens na: de oude dame laat haar taschje vallen en ik heb het geluk, het voor haar op te rapen, voordat een van de drieduizend lieeren, die zich daar bevinden, mij voor kan komen. Op het oogenblik, dat ik hel haar ter hand stel, staat zij voor een schilderij zonder onderteekening, zij vindt hot akelig, dat zij den naam van den schilder niet te weten kan komen, en ik kon haar dien toeval lig noemen, en dat gaf haar den in druk, dat ik iemand was, die heel wat van de kunst afwist. En terwijl zij om den wille van haar nicht in den regel ongenaakbaar is, staat zij mij toe, haar op haar verderen tocht op de tentoonstelling te begeleiden, en 3Ci Amor heeft mij zoo goed ge holpen en mijn verstand zoo ge scherpt, dat ik met behulp van eeni- ge zegswijzen, die ik van u en andere schilders had opgevangen, liaar twee uur lang in de meening kon laten blijven, dat ik inder daad een groot kunstkenner was. Ik zou toch werkelijk een heros in zelf ver loochcaing moeten geweest i zijn, om er voor uit te komen, dat ik maar een eenvoudig koopman j ben. En wie eenmaal A heeft ge zegd moet biet geheele alphabet door- j worstelen. Zij vertelde mij, diat zij nog slechts drie dagen met haar nicht te Berlijn zou blijven en dat zij vurig wenschte eens oen ltunste- naarsateülier te kunnen bezoeken. Zou ik nu niet de grootste dwaas van de wereld zijn geweest, indien ik niet terstond aan uwe mooie werk plaats had gedacht, eai tegelijk aan uwe, door mij zoo dikwijls ondervon den vriendschap, die mij zeker ook bij deze gelegenheid niet in den steek zou laten? Ik was nu eenmaal in het oog van de dames eon schilder, nicest als zoödJanig een atelier hebben eb zij verwachtten natuurlijk, dat ik haar zou uitnoodigen en dat eens te ko men zien. Voor de uitnoodiiging van den procuratiehouder bij do bank Cornelius, zouden zij met veront waardiging bedankt hebben, maar den schilder Cornelius weid de ge legenheid geboden, uog eens eeue ontmoeting te hebben met het door hem zoo innig geliefde meisje. Zoudt gij mij nu inderdaad een bedrieger willen noemen, omdat ik niet de ze delijke kracht had, die verzoeking te weerstaan en tante en nioht voor heden voormiddag uitnoudigde, mijn atelier, dat het uwe is, te komen be- i zoeken? Den portier beneden heb ik reeds door de overredingskracht van j een lientnarkstuk voor mij gewon- nen, en ik hoop, dat gij hot mij niet i kwalijk zult nemen, dat ik voor ik j hier binnenkwam, uw visitekaartje op de deux, door een van mij ver- vangen heb. Voor het gelukken van mijn plan is nu niets meer noodig, 1 dan dat gij Dat ik zoo spoedig mogelijk ver dwijn, vulde de wezenlijke schilder den zin lachend aan, en er zal mij bij deze overrompeling wel niets anders overblijven. Maar beste vriend, wel ken loop denkt gij, in 's hemelsnaam dat deze zaak verder zal nemen? Ook als het u gelukt, de dames vandaag nog eens te foppen, is het toch on vermijdelijk, dat zij eens zullen ont dekken, wat gij met haar hebt uit gehaald, en dan.... Dan hoop ik wel een middel te vin den, om vergiffenis te krijgen. Het voornaamste is nu maar, dat ik op de dames een gunstigen indruk j maak, en Lora doe gevoelen, hoe vu- rig ik haar liefheb en verder zal Amor mij wel helpen. Tegen zulk een vast vertrouwen vermocht Frits Bernert verder niets in te brengen en dus ruimde hij het veld voor den jongen man, dde er met zijn flink figuur en zijn aange naam gezicht uit zag, als een zege pralend veroveraar. Het is nu maar goed, dat ik ge woon en, eerst dan mbijn naam on der mijne schilderijen te zetten, wan neer ik er een kooper voor gevonden heb, zeide hij nog, nu behoeft gij ten minste niet de leugen te vertellen, dat gij gewoon zijt onder den schuil naam Reinert te schilderen. Want gij hebt toch zeker de dames wel uw eigen naam opgegeven? Dat spreekt vanzelf en aan wat ge zooeven gezegd hebt, had ik niet eens gedacht dat is dus alweer eene genadige beschikking in mijn voordeel. Twijfelt gij er nu nog aan, dat het noodlot de hand in het spel heeft? Nu. ik wensch u in allen ge valle het beste. De stoutmoedlgen overwinnen de wereld. Hans Cornelius schoof hem nu met zacht geweld de deux uit. Hij had nog juist tijd genoeg, om Reinert'a êciiiicLersjacket aan te trekken, een phantasiebaret op het hoofd te zet ten en een palet en een paar pensee- len in zijn linkerhand te neme een bescheiden tikje op de deur het tee ken was, dat de bezoeksters van het atelier waren aangekomen. Al was hij misschien wei een beetje angstig, dan kon men hem dat toch volstrekt niet aanzien. Hij kuste hand van de oude dame, die weduwe was van den president van een ge rechtshof en muakte een diepe bui ging voor haar nicht, inderdaad eene ullerliofsle jongedame, wier wangen een beetje hooger werden gekleurd, toen zij vriendelijk zijn groet beant woordde. Toen noodigde hij de da mes uit, zich zoo vrij mogelijk tus- schon de vier wanden van zijn een voudige werkplaats te bewegen. En hij kreeg niet eens een kleur, toen mevrouw de presidenlsweduwe, kij- keud naar de vele schilderijen en schetsen, die aan de wanden hingen, zijn ijver en zijne bewonderenswaar dige veelzijdigheid roemde. Ja, zeide hij op onverschilligen toon, men kan heel wat afschilderen, in den zomer, aJs de dagen zoo heer lijk lang zijn. Voorat de bijna afgewerkte land schappen trokken de aandacht, en de oude dame riep haar nicht Lora, om die ook eens te komen bewonde ren, terwijl zij haar goedkeuring te kennen gaf met woorden als: wonder schoon, of stemmingsvol. De gewaan de schilder had zich bescheiden op den achtergrond teruggetrokken, want van daar kon hij het best naar hot mooie gezichtje van de jonge da me kijken maar de uitdrukking die er op dit oogenblik op te lezen stond, was niet bijzonder geschikt, om hem prettig te stemmen. Zij zag er uit, alsof zij verwonderd en ont stemd was, en ook min of meer te leurgesteld, ja bedroefd... Wat kon, vroeg hij zich af, de oorzaak zijn van die verandering? toen de oude dame hem vroeg: Zeg mij eens, geëerde meester, of dit mooie schilderijtje met olie- of met waterverf geschilderd, is ik kau dat niet duidelijk zien. Hoos Cornelius kon dat ook niet, nog minder misschien dan zij, en hij dacht, dat hij zich mooi uit de moei- lijkhoid redde, toen hij na een oogen- bi ik van nadenken antwoordde: half oiie- en half waterverf, ik heb dat bij deze gelegenheid eens geprobeerd. Juffrouw Lona keek hem scherp aan en er kwam een rimpel tusschen hare wenkbrauwen. Die manier van schilderen is ze ker een uitvinding van u, is het niet zoo, mijnheer Cornelius? Eigenlijk niet dat wil zeggen nu ja, men zou het eene uitvin ding van mij kunnen noemen. En zijn nu al deze schilderijen uw werk? Ja allemaal, maar dat is toch niet zoo verbazend veel, ais gij be denkt, dat een jaar drie honderd vijf en zestig diagen heeft. Waarronder nog zooveel lange zomerdagen zijn, voegde zij er bij en hij hooide nu duidelijk, dut zij den spot met hem dreef. Hebt gij ook wel uwe schilderijen in mijn woonplaats Maagdenburg tentoongesteld, mijn- lieer Cornelius. Te Maagdenburg? Neen, voor zooveel ik weet ik ben er wel eens twee dagen geweest maar toen bad ik mijne schilderijen toevallig niet bij mij. Er dat zijn zeker uw schetsen, zoo mengde zich de presidentswedu- we in het gesprek, ik dweep met schetsen, gij zult mij zeker wel var- oorloven, die eens te bekijken. Wel zeker, geachte mevrouw maar veel bijzonders zult gij er niet bij vinden. Wat ik zoo soms na het, sluiten van het kantoor ik bedoel, wanneer er geen goe-d licht meer is om te schilderen, om mij niet te ver velen, teeken... Ilij wist eigenlijk zelf niet goed, wat hij zeide want de ijskoude uit drukking waarmede juffrouw Lora hem aanzag, hracht hem geheel in de war. Die jonge dame scheen alle be langstelling in het bezoek van het atelier verloren te hebben, want zij was in een zijkamertje voor 't ven ster gaan staan en keek naar bui ten. Dat kon hij met uitslaan, dat maakte hem zenuwachtig, en hij waagde het, naar haar toe te gaan. En zonder dat hij dat bedoeld had, gebeurde het, dat het gordijn voor dat zijkamertje achter hem dicht vied, zuodat de twee jonge menschen nu te zamen alleen waren. De tante was zoo verdiept ia het bekijken van de schetsen, dat zij dat met bemerk te. Maar Lora had het wel bemerkt en zij maakte er gebruik van, om met zeer vriendelijk Coxneiius toe te voegen: Waarom hebt gij dat gedaan, mijnheel-? Gij bedriegt ons ai die landschappen zijn niet uw werk, maar schilderijen van Fritz ReiuerL lk weet bet zeer zeker. Ik heb ze alle op de tentoonstelling te Maagden burg gezien. Waaraan hebben wij te donken, dat gij zoo den spot met ons drijft? Reeds bij het eerste woord, dat zij sprak, had Hans Cornelius gevoeld, dat hij die komedie niet langer kon voortzetten. En het was onbegrijpe lijkerwijze eer een gevoel van ver lichting, don van schrik, dat hij daarbij ontwaarde. Zonder een oo genbllk te aarzelen, gaf hij haar eveneens fluisterend ten antwoord: Waaraan gij dat te danken hebt? Aan den overweldigenden indruk, dien uwe beminnenswaardige per soon op mij gemaakt heeft, tot lede ren prijs wilde lk het mogelijk ma ken, dat ik u weer zou zien en met dat doel, ben ik een leugenaar en bedrieger geworden. Toen de tante hare nicht een bij zonder mooie schets wilde laten kij ken, bespeurde zij tot haar schrik, dat zij alleen was. In het eerst kwam de vrees bij haar op, dat men baar in een hinderlaag had gelokt en dat Lora daar reeds het slachtoffer van geworden was. Maar terstond daarop hoorde zij den zachten klank van menschen- stemmen achter het gordijn, en woe dend als zij was, schoof zij het open. Daar zag zij haax nicht en Hans Cornelius staan, hand aan hand, en met gezichten, zoo vroolijk, als slechts twee jonge menschen kunnen vertoonen, wier harten elkander ge vonden hebben. Lora, kind, riep de verschrikte presidentsweduwe, wat moet dal om 's hemels wil beteekenen? Dat be teekent, mevrouw, dat lk zoo even Juffrouw Lora mijne liefde heb verklaard en dat zij niet ongene gen is, die liefde te beantwoorden. Maar daarvan kan nimmer iets komen, mijnheer! Ik wil gaarne aan nemen, dut gij een net en beminne lijk jongmensen zijt, maar Lora zal zoker nooit van haar ouders do toe stemming krijgen, om met ecu schil der te trouwen. Ja, als gij een ander beroep hudt! Lieve» besto tantetje, hij is in liet geheel geen schilder, maar be ambte bij eene bank, en zal weldra zelf bankier zijn hij heeft zich aan bedrog schuldig gemuakt dat kan niet ontkend worden maar ik denk, dat wij hem dat in dit bijzon dere geval mogen vergeven. En toen nu alles was opgehelderd, voelde tante zich gerustgesteld en tevreden, en dat zij dat wel bleef, daarvoor zorgde do beminnelijke per soonlijkheid van Hans Cornelius. En dus was zijn vertrouwen op de ge nadige hulp van Amor niet be schaamd. DAMRUBRIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den heer J. Meijer, Kruisstraat 34. Telephoon 1543. PROBLEEM No. 213, van L. F. d e J a g li e r. l '■m 6 lil Él m mi 'M 16 B# \i m m M 26 m m sa m m WÉ, m 36 sS A fea f- ifc u B 1t Zwart. Schijven op 11, 12, 13, 14, 17, 24, 25, 32 en dam op 4. Wit. Schijven op 26, 27, 3d, 36, 38, 39, 42, 43, 44 on 45. PROBLEEM No. 214, van Raymond. m "a M iS 6 jr 16 .a ■Bi n m «i es 26 "\z>. éi :Wr., Ëi M s» 86 M M ■j. m iH 45 m igM Zwart. Schijven op 6, 7, 8, 11, 14, 19, 24, 26, 29, 33, 39 en dam op 16. Wit. Schijven op 17, 22, 25, 27, 30. 32, 35, 37, 42, 44, 48, 49 en 50. Oplossingen van beide probleems worden ingewacht aan bovengenoemd adres, uiterlijk Dinsdag 27 December 1910. Oplossing van probleem 209, van den auteur: Wit 39 - 33, 37 - 31, 17 -12, 17 - 22, 36 - 31, 47 - 41, 38 - 33, 40 - 34. 35 2, 2 29. Oplossing van probleem 210, van den auteur: Wit 23 - 19, 29 - 23, 23 - 19. 33 - 29. 37 - 31, 28 - 23, 39 28, 44 2, 2 35! Beide probleems zijn goed opgelost door de heeren R. Bouw, P. J. Eype, Th. S. Germans, J. Jacobson Azn., W. H. de Klerk, J. Lyckloma, W. J. A. Matla, D. G. Koning, P. Ottolini, Th. S. Timmer, F. M. van der Werff, C. Serodini. PARTIJ, gespeeld in den Kampioens-wedstrijd tusschen de Heeren A. Cardozo, Amsterdam, met wit, en J. Swart, Amsterdam, met zwart. BUITEN-OPENINGS-ZET. ViL Zwart. Reeds vroeger hebben wij uiteen gezet, dal o. i. deze opening niet sterk is, hoewel zwart zeer taktiscii moet spelen, om positie-voordeel te krjjgen. In „De Damspeler" wordt er verder op ingegaan en aangetoond, welken weg zwart moet volgen, om dit voordeed te bekomen. goed spel ontwikkelt, daar dan wit's vleugel al aardig verzwakt wordt. Daartegenover is, na 34 - 30 van wit 9 of 10 -14 niet goed, daar wit dan met positie-voordeel 30 - 25 kan spe len. Nog merken wij oven op, dat af ruilen met 17 - 21 evenmin als 17 - 22 goed is, daar dit wit's dool het ver zwakken van zwart's korten vleugel zeer veel in de hand zou werken. 6. 34 - 30 De juiste zet Speelt zwart nu 14 - 20, dan kan wit gemoedelijk hierop 30 - 25 laten volgen, wegens gebrek aan goede vrije zetten bij zwart. Daarom vooral wezen wij er hiervoren op, dat 14 - 20, in plaats van 2-7 had moeten gespeeld wor den. 14-20 Afgezien van den voorafgaanden foutieven zet 2 - 7, mcenen wij, dat 15 - 20, 10 - 15 iets beter is. 36 - 31 41 - 36 46 - 41 18 - 23! 12 - 181 7 - 121 Om het vooropgezet doel nog b te bereiken, achten wij 47 - 41 1 of 2 - 7 mag in dezen stand nog niet gespeeld wortfc-n. 15 - 20 is goed, terwijl 14 - 20 w •wit 34 - 30, zwart 20 - 25 sok neer 7. ,36-23! 10 - 14 "Do opzet van wit begint al aardig te slagen en zal aan zwart zwaar spel bezorgen. Juist liet verzwakken van wits korten vleugel, zooals h uungegeven, had dezen opzet vrij wel doen mislukken, daar, wegens gebrek aan goede vrije zetten, wit aanstonds gedwongen zou worden bij dien vleugel af te ruilen, 8. 33 - 28 1 Op 't juiste moment gespeeld, ón van de gelegenheid te Kunnjn profi teeren, daar elke afruiling door zwari gedaan, zijn spel meer cn meer zu! v erz\vakke#i. 8. 4 - 10? Thans opdringen met 24 - 20, waai door wit oiin of meer verplicht wore, tot den zet 39 - 33, is Lot spel. Op w. 39 - 33 kan dan volgen 4 - 10, w. 33 24, z. 20 29 enz., met weder een goede stelling aan zwait's müc. Hier uit san men eenigszins afleid-n, dat de opemngs-zet 31 - 20, geen sraihtig spel ontwikkelt en dikwijls gwa-en oplevert, waarom zij dan ook onzé goedkeuring niet wegdraagt

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1910 | | pagina 12