te
ft
De beroepsrijder.
In het volle zonlicht lag de renbaan
daar, de laatste klanken der toejui-
cliingen waren weggestorven, zoo
juist waren de rijders in de match
gearriveerd. Nu kwam de clou van
d-vn dag, een 100 K.M.-<luurwedstrijd
met motorgangmaking. Het publiek
was zeer onrustig en hoe langer de
start werd uitgesteld, de3 te meer
g. -elde de opwinding aan. De hitte
was onverdraaglijk, de kellners kon
den de verfrisschende dranken niet
sjj >:dig genoeg aanbrengen. De groo-
te prijs, dio voor dezen wedstrijd was
uitgeloofd, had veel concurrentie ge
maakt. Men was eon weinig hang
voor den favoriet Welten.
Deze stond ondertusschen in on
verschillige houding voor zijn tentje,
en keek met donkeren blik naar de
tribune aan de overzijde. Af en toe
deed hij een opmerking betreffende
herennen aan zijn gangmaker.
Welten was een groot gebouwde
Jonge tuan, met scherp door de zon
verbrand gelaat en stalen spieren. De
e; do zwarte snor gaf aan zijn ge
lee: een eigenaardige aantrekkelijk
heid. Zoo juist klonk het laatste tee-
ken, dat de renners naar den start
riep. Met een korten ruk wendde de
jonge man zich tot zijn partner; zijn
gei".distrekken drukten vastberaden
heid uit, toen hij zeide
Heine, je zult vandaag rijden,
alsof de duivel je achterna zitHoor
je Ik moet.... moet den eersten prijs
winnen I
Nadat je bij de training vanmor
gen maar 50 K.M. hebt volgehouden
Buitendien, ik weet niet, je komt me
zoo vreemd voor zoo hm 1 Ik
heb je nog nooit zoo voor een wed
strijd gezien. En toch heb je eigenlijk
geen reden om zoo opgewonden te
zijn je bent in de beste conditie en
de motor functioneert prachtig. Bang
zijn telt r.iet mee.
Neen, dat tolt niet mee Het is
ook niet de concurrentie, die me zoo
op de zenuwen zit,
Nu en
Jij bent toch mijn vriend. Zie je
die vrouw daar op een der eerste
plaatsen van de tribune, die met den
witten Cliantecler-hood en den blau
wen sluier om de schouders
Zeker, Anny Lohr.
Je weet, dat ik van haar houd.
Dat weet de halve wereld.
En hoe denk je, dat zij tegen
over mij staat
Dat zij jou ook bemint weer
een openbaar geheim antwoord
de de vriend lachend.
Het bloed schoot Welten naar het
hoofd.
Dat schijnt dan toch niet precies
uit te komen, stiet hij er grimmig
uit. Die dame heeft mij gisteren
ecu blauwtje laten loopen.
Een ben je gek
Ik meende het toen te zullen
worden.
En de redenen
Zij wil geen beroepsrijder, daar
voor acht zij ziah te goed.
Heine zag zijn vriend een oogen-
blik verbaasd aan en begon toen
luide te lachen.
Dat is immers praalitig, zoo'n
klein ding
Je begrijpt nu, waarom ik in
allen gevalle den eersten prijs moet
behalen
Zeker de blamage voor
haar oogen te verliezen 1 Dus ze wil
geen beroepsrijder Hm 1 Daarbij
heeft hij een janrlijksch inkomen van
bijna 12000 gulden en is boven
dien een zeer spaarzaam mensch
Vooruit nu drong de favoriet
aan. Men wacht en wordt onge
duldig. Ter overwinning beslist ter
overwinning I
Zeg, Welten, je zult toch, hoop
ik, geen domheden uithalen?
Wees daar maai- niet bang voor,
lachte deze grimmig. Om zulk
een vrouw zal ik mij den schedel niet
stuklijden I lk geef eenvoudig mijn
beste krachten en de hoon, waarmede
ze mij het „beroepsrijder" in het ge
zicht slingerde, zal voor mij een aan
sporing zijn tot het behalen van de
overwinning.
Tien minuten later was de wed
strijd in vollen gang. De kansen van
den favoriet Welten schenen niet de
gunstigste. Er startte een Fransch-
inan, die in het seizoen het wereld
kampioenschap had gewonnen en die
direct zóó snel afging, dat hij te mid
den van den wedstrijd den renner
.Welten, die op hem volgde, reeds
acht maal voorbij was gereden.
Het publiek begon reeds zenuwach
tig te worden. Degenen, die Welten
niet nauwkeurig kenden, gaven hem
geheel op, zelfs zijn talrijke vrienden
werden ongeduldig en begonnen aan
hem te twijfelen. Slechts wie vakman
was, kon zijn grootste pleizier aan
hem hebben. Dat kalme en zekere
werken, het verstandig gebruik van
zijn krachten, waarbij iedere bewe
ging berekend was, lieten straks een
snel vooruitschieten voorzien.
De anschman scheen iemand, die
er nia3r dol op los ging of hij het
tot aan het einde toe zou volhouden,
was de vraag.
Anna Lohr had ondertusschen den
wedstrijd met gespannen aandacht
gevolgd. Ze was koortsachtig opge
wonden. Daar suisde Welten heen in
een tempo om duizelig van te worden
Welten, de man, dien zij gisteren
een blauwtje had luien loopen en
van u ien ze toch zooveel hield. Oh ja,
zc hield van hem, en in welke mate,
dat bleek baar nu eerst. Hoe geheel
anders kwam haar zijn aanzoek van
gisteren voor. Ze deed zich bittere
verwijten, dat ze hem zoo behandeld
had. Maar had zij anders kunnen
doen Waarom kwam htj ook zoo
zelfbewust Hij was vóór baai- ko
men staan met een lachje om de lip
pen en de woorden
Anny, je moet mijn vrouw wor
den
Eu daarbij had liij haar direct om
armd. Toen was er iets van trots in
haar binnenste opgekomen. Zoo ge
makkelijk wilde hij haar winnen,
zonder vragen, zonder strijd een
voudig je moet 1
Ze was )<eleedigd en in den opge
wonden toestand had zij hem het
woord „boroepsrijder" in het gezicht
geslingerd. Toen was hij bleek ge
worden. Ze zag hem weer voor zich,
toen hij na een oogenbllk schuw en
bedrukt weggegaan was.
Ziin troosielooze blik boorde zich
diep >n haar hart. Een traan rolde
langs haar wangen. Eén zag dien
traan, haar vader, die naast haar
zat. Stephan Lolir, een kleine rijwiel
handelaar uit de stad, had haar
reeds lang aangekeken. Nu keerde
hij zich naar liaar toe en nam haar
hand.
Dat had je niet moeten doen.
kind, zeide hij zacht. Welten is
een flink mensch en als schoonzoon
had ik hem gaarne begroet
Anny Lohr snikte.
Hij waa nog bij me, de goeie
jongen, vóór dat hij door Jou afge
wezen werd. Ik gaf hem gaarne toe
stemming. Jij deedt hem echter diep
teleurstellen. Waarom heb Je dat go-
daan, kind
Ik ik hij kwam ook zoo
zelfbewust, bracht het meisje er
snikkend uit.
Maar m'n beste kind, dat zit in
Welten s karakter, en dan heb jij
hem niet aangemoedigd
Daai- was wel iets van aan, dit
moest Anny in zichzelf bekennen.
Overal had zij den jongen man bo
ven anderen uitverkoren, zoodat hij
onmogelijk omtrent haar gevoel in
twijfel kon verkeeren.
En heb je er ook aan gedacht,
vervolgde de vader, dat Welten
nooit terug zal komen, nooit
Ik weet het, antwoordde An
ny toonloos.
En je houdt van hem
Ze kon slechts knikken, steeds
meer vloeiden de tranen, ze kon niet
meer zeggen wat ze wilde.
Hij gaat hier overigens vandaan;
dit is de laatste wedstrijd, waaraan
hij meedoet. In de vijf jaren, dat liii
beroepsrijder is, heeft hij een 50.ÜÖ0
gulden ter zijde kunnen leggen. Hij
wil met zijn moeder in een of ander
verborgen hoekje van de wereld een
zaak beginnen.
Heeft li ij dat aan u verteld
Voor dien tijd, ja. Hij nam af
scheid en gaf mij groeten voor jou,
Het verdere gesprek werd over
schreeuwd door de juichkreten van
de menigte. De twee gaven hun op
merkzaamheid weder aan den wed
strijd. De toestand had zich hier ver
anderd. Welten had de eerste ronde
ingehaald. Juist suisde hij den
Franschman voorbij, hem ver achter
latende. Het was duidelijk, voor
Welten werd het nu ernst, hij begon
op te halen. Het publiek juichte, de
vrienden begonnen weer vrijer te ade
men. Tevergeefs spande de Fransch
man zich in, Welten liaaLdo ronde na
ronde in, het scheen, of htj tot nu toe
slechts gespeeld had. En met hem
ging het jubelen van de menigte om
de baan.
Anny Lohr was gaan staan, haar
gezicht was doodsbleek, de linker
hand had ze krampachtig tegou de
horst gedrukt.
Papa, bracht zij or moeilijk
uit, is het werkelijk zoo gevaar-'
lijk, als het er uitziet 'l
Bij de zekerheid, waarmede Wel
ten rijdt, bijna niet.
Hij rijdt zoo dicht bij zijn gang
maker.
Dat is waar, hij houdt den gang
maker prachtig vast I Er ziju echter
beschermrollen aangebracht, die de
werking van een eventueele aanrij
ding opheffen. Anders zou het zijn,
wanneer hij zonder die beschermrol
len ging aanrijden.
Wat zou er don gebeuren?
Dan kon het zijn, dat de rijder
met fiets en al over den kop vloog,
en.... maar kind, wat schoeit je
onderbrak de oude man zich zelf.
Je trilt 1
Ik ben zoo vreesolijlc bang voor
Wellen 1
—Onzin, hij is geen nieuweling
meer 1 Doch luister, men belt voor
de laatste roncle, de beslissing nadert.
Men zal in spanning verkeeren, of
Welten het nog zal halen
De eindronde was begonnen. Nog
moest de favoriet ongeveer 50 Meter
van de achtste ronde inhalen. De
Franscliman spande zijn laatste
krachten in.
Welten begreep, dat hij nu alles
moest geven, wat in hem zat om den
eersten prijs te behalen. Hij zag ln
zijn gedachten de oogen van Anny op
zich gevestigd, den hoogmoedigen, l>e-
leedigenden blik, en met woest triomf
gevoel stoof hij verder. Lengte op
lengte haalde hij in. Als in een droom
drong het gejuich tot zijn oor door.
Bliksemsnel vloog hij o\er de baan.
Nu mocht zij hem zien, den beroeps-
rijder, ze mocht hem zien op de
hoogte van zijn triomf, liet deed hem
goed, die genoegdoening. Nu nam hij
de laatste bociit. Seconden lang reed
hij zij aan zij met den Franscliman,
toen kwam hij voor, een lengte, twee,
drie.
De eindstreep was genaderd. Met
een wilden juichkreet vloog hij tr
over. Zijn blik vloog naar de tribune,
naai- de plaats, waar Anny zat.
Maar wat was dat, wat gebeurde er
met hein He', was ulsof alles onder
dein wegzakte.
Daar stond Auny Lohr, beide han
den naai- hem uitgestosen en met
doodsnleek gelaat, in haai- oogen
stond het geschreven, de doodsangst,
welken zij om den jongen man leed.
Welten voelde hoe het bloed hein
naar het hoofd schoot. Wat was dat 7
Wat wilde het meisje nog van hem 7
Wat beleekende die ontstelde blik 7
Hij kon niet verder denken; met reu
zenkracht voelde hij zich voortgesiin-
geicL
Een duizendstemmige schreeuw
van ontzetting klonk door de lucht.
T\*-e, drie schreden voor de motor
sloeg liet lichaam van den favoriet
hard op de baan neer. De zware
wagen ging over hom heen, slechts
een verpletterd lichaam achterlatend.
Welten had zijn gangmaker aan
gereden en was over de motor heen-
gevlogen. De blik van Auny had het
liem gedaan.
Boven op de tribune bemoeide^ een
grijze man zich mot ziju bewustelooze
dochter.
Een bezoek aan het
atelier.
Meent ge dat nu in ernst, beste
Cornelius, zoudt ge inderdaad wil
len, dat ik u hielp, om zulk een be
drog te plegen?
Als ge er genoegen ln vindt, die
kleine komedie zoo te noemen, Ja
want ik zie geen andere gelegenheid
om eene ontmoeting te hebben met
dat verrukkelijke meisje. Ik heb u al
verteld, hoe ik kennis met haai- heb
gemaakt Midden in de drukte van
de tentoonstelling, waar zij geduldig
als een engel met haar tante rond
liep en gehoorzaam op haar bevei
minuten lang naar de vervelende
schilderijen moest blijven staan kij
ken. Gij gelooft toch ook wel aan het
ontstaan van de liefde op het eerst»
gezicht, Reinert?
De jonge schilder, aan wien die.
vraag gedaan werd, trok zijne schou
ders op.
Dat weet ik niet, mijn waarde,
ik heb het zelf nooit ondervonden.
Nu, ik dan wel, ik geloof er
aan en dit mijn geloof, is vost als
een rots en onwankelbaar. En als dat
wat ik van het eerste oogenblik af,
voor Lora Mariens heb gevoeld, niet
waarachtige en groote liefde is
dun bestaat die niet. Bovendien ben
ik fatalist, en dat lievo scbdp-
seltje door het noodlot voor mij
bestemd is, kan dunkt mij aan geen
twijfel onderhevig ziju. Denk maar
eens na: de oude dame laat haar
taschje vallen en ik heb het geluk,
het voor haar op te rapen, voordat
een van de drieduizend lieeren,
die zich daar bevinden, mij voor kan
komen. Op het oogenblik, dat ik hel
haar ter hand stel, staat zij voor een
schilderij zonder onderteekening, zij
vindt hot akelig, dat zij den naam
van den schilder niet te weten kan
komen, en ik kon haar dien toeval
lig noemen, en dat gaf haar den in
druk, dat ik iemand was, die heel
wat van de kunst afwist. En terwijl
zij om den wille van haar nicht in
den regel ongenaakbaar is, staat zij
mij toe, haar op haar verderen tocht
op de tentoonstelling te begeleiden,
en 3Ci Amor heeft mij zoo goed ge
holpen en mijn verstand zoo ge
scherpt, dat ik met behulp van eeni-
ge zegswijzen, die ik van u en andere
schilders had opgevangen, liaar
twee uur lang in de meening
kon laten blijven, dat ik inder
daad een groot kunstkenner was.
Ik zou toch werkelijk een heros
in zelf ver loochcaing moeten geweest i
zijn, om er voor uit te komen, dat
ik maar een eenvoudig koopman j
ben. En wie eenmaal A heeft ge
zegd moet biet geheele alphabet door- j
worstelen. Zij vertelde mij, diat zij
nog slechts drie dagen met haar
nicht te Berlijn zou blijven en dat zij
vurig wenschte eens oen ltunste-
naarsateülier te kunnen bezoeken.
Zou ik nu niet de grootste dwaas van
de wereld zijn geweest, indien ik
niet terstond aan uwe mooie werk
plaats had gedacht, eai tegelijk aan
uwe, door mij zoo dikwijls ondervon
den vriendschap, die mij zeker ook
bij deze gelegenheid niet in den steek
zou laten? Ik was nu eenmaal in het
oog van de dames eon schilder, nicest
als zoödJanig een atelier hebben eb zij
verwachtten natuurlijk, dat ik haar
zou uitnoodigen en dat eens te ko
men zien. Voor de uitnoodiiging van
den procuratiehouder bij do bank
Cornelius, zouden zij met veront
waardiging bedankt hebben, maar
den schilder Cornelius weid de ge
legenheid geboden, uog eens eeue
ontmoeting te hebben met het door
hem zoo innig geliefde meisje. Zoudt
gij mij nu inderdaad een bedrieger
willen noemen, omdat ik niet de ze
delijke kracht had, die verzoeking
te weerstaan en tante en nioht voor
heden voormiddag uitnoudigde, mijn
atelier, dat het uwe is, te komen be- i
zoeken? Den portier beneden heb ik
reeds door de overredingskracht van j
een lientnarkstuk voor mij gewon-
nen, en ik hoop, dat gij hot mij niet i
kwalijk zult nemen, dat ik voor ik j
hier binnenkwam, uw visitekaartje
op de deux, door een van mij ver-
vangen heb. Voor het gelukken van
mijn plan is nu niets meer noodig, 1
dan dat gij
Dat ik zoo spoedig mogelijk ver
dwijn, vulde de wezenlijke schilder
den zin lachend aan, en er zal mij bij
deze overrompeling wel niets anders
overblijven. Maar beste vriend, wel
ken loop denkt gij, in 's hemelsnaam
dat deze zaak verder zal nemen? Ook
als het u gelukt, de dames vandaag
nog eens te foppen, is het toch on
vermijdelijk, dat zij eens zullen ont
dekken, wat gij met haar hebt uit
gehaald, en dan....
Dan hoop ik wel een middel te vin
den, om vergiffenis te krijgen. Het
voornaamste is nu maar, dat ik op
de dames een gunstigen indruk j
maak, en Lora doe gevoelen, hoe vu-
rig ik haar liefheb en verder zal
Amor mij wel helpen.
Tegen zulk een vast vertrouwen
vermocht Frits Bernert verder niets
in te brengen en dus ruimde hij het
veld voor den jongen man, dde er
met zijn flink figuur en zijn aange
naam gezicht uit zag, als een zege
pralend veroveraar.
Het is nu maar goed, dat ik ge
woon en, eerst dan mbijn naam on
der mijne schilderijen te zetten, wan
neer ik er een kooper voor gevonden
heb, zeide hij nog, nu behoeft gij ten
minste niet de leugen te vertellen,
dat gij gewoon zijt onder den schuil
naam Reinert te schilderen. Want
gij hebt toch zeker de dames wel uw
eigen naam opgegeven?
Dat spreekt vanzelf en aan wat
ge zooeven gezegd hebt, had ik niet
eens gedacht dat is dus alweer
eene genadige beschikking in mijn
voordeel. Twijfelt gij er nu nog aan,
dat het noodlot de hand in het spel
heeft?
Nu. ik wensch u in allen ge
valle het beste. De stoutmoedlgen
overwinnen de wereld.
Hans Cornelius schoof hem nu met
zacht geweld de deux uit. Hij had
nog juist tijd genoeg, om Reinert'a
êciiiicLersjacket aan te trekken, een
phantasiebaret op het hoofd te zet
ten en een palet en een paar pensee-
len in zijn linkerhand te neme
een bescheiden tikje op de deur het
tee ken was, dat de bezoeksters van
het atelier waren aangekomen. Al
was hij misschien wei een beetje
angstig, dan kon men hem dat toch
volstrekt niet aanzien. Hij kuste
hand van de oude dame, die weduwe
was van den president van een ge
rechtshof en muakte een diepe bui
ging voor haar nicht, inderdaad eene
ullerliofsle jongedame, wier wangen
een beetje hooger werden gekleurd,
toen zij vriendelijk zijn groet beant
woordde. Toen noodigde hij de da
mes uit, zich zoo vrij mogelijk tus-
schon de vier wanden van zijn een
voudige werkplaats te bewegen. En
hij kreeg niet eens een kleur, toen
mevrouw de presidenlsweduwe, kij-
keud naar de vele schilderijen en
schetsen, die aan de wanden hingen,
zijn ijver en zijne bewonderenswaar
dige veelzijdigheid roemde.
Ja, zeide hij op onverschilligen
toon, men kan heel wat afschilderen,
in den zomer, aJs de dagen zoo heer
lijk lang zijn.
Voorat de bijna afgewerkte land
schappen trokken de aandacht, en
de oude dame riep haar nicht Lora,
om die ook eens te komen bewonde
ren, terwijl zij haar goedkeuring te
kennen gaf met woorden als: wonder
schoon, of stemmingsvol. De gewaan
de schilder had zich bescheiden op
den achtergrond teruggetrokken,
want van daar kon hij het best naar
hot mooie gezichtje van de jonge da
me kijken maar de uitdrukking
die er op dit oogenblik op te lezen
stond, was niet bijzonder geschikt,
om hem prettig te stemmen. Zij zag
er uit, alsof zij verwonderd en ont
stemd was, en ook min of meer te
leurgesteld, ja bedroefd... Wat kon,
vroeg hij zich af, de oorzaak zijn
van die verandering? toen de oude
dame hem vroeg:
Zeg mij eens, geëerde meester,
of dit mooie schilderijtje met olie- of
met waterverf geschilderd, is ik
kau dat niet duidelijk zien.
Hoos Cornelius kon dat ook niet,
nog minder misschien dan zij, en hij
dacht, dat hij zich mooi uit de moei-
lijkhoid redde, toen hij na een oogen-
bi ik van nadenken antwoordde: half
oiie- en half waterverf, ik heb dat bij
deze gelegenheid eens geprobeerd.
Juffrouw Lona keek hem scherp
aan en er kwam een rimpel tusschen
hare wenkbrauwen.
Die manier van schilderen is ze
ker een uitvinding van u, is het niet
zoo, mijnheer Cornelius?
Eigenlijk niet dat wil zeggen
nu ja, men zou het eene uitvin
ding van mij kunnen noemen.
En zijn nu al deze schilderijen
uw werk?
Ja allemaal, maar dat is toch
niet zoo verbazend veel, ais gij be
denkt, dat een jaar drie honderd vijf
en zestig diagen heeft.
Waarronder nog zooveel lange
zomerdagen zijn, voegde zij er bij en
hij hooide nu duidelijk, dut zij den
spot met hem dreef. Hebt gij ook wel
uwe schilderijen in mijn woonplaats
Maagdenburg tentoongesteld, mijn-
lieer Cornelius.
Te Maagdenburg? Neen, voor
zooveel ik weet ik ben er wel eens
twee dagen geweest maar toen
bad ik mijne schilderijen toevallig
niet bij mij.
Er dat zijn zeker uw schetsen,
zoo mengde zich de presidentswedu-
we in het gesprek, ik dweep met
schetsen, gij zult mij zeker wel var-
oorloven, die eens te bekijken.
Wel zeker, geachte mevrouw
maar veel bijzonders zult gij er niet
bij vinden. Wat ik zoo soms na het,
sluiten van het kantoor ik bedoel,
wanneer er geen goe-d licht meer is
om te schilderen, om mij niet te ver
velen, teeken...
Ilij wist eigenlijk zelf niet goed,
wat hij zeide want de ijskoude uit
drukking waarmede juffrouw Lora
hem aanzag, hracht hem geheel in de
war. Die jonge dame scheen alle be
langstelling in het bezoek van het
atelier verloren te hebben, want zij
was in een zijkamertje voor 't ven
ster gaan staan en keek naar bui
ten. Dat kon hij met uitslaan, dat
maakte hem zenuwachtig, en hij
waagde het, naar haar toe te gaan.
En zonder dat hij dat bedoeld had,
gebeurde het, dat het gordijn voor
dat zijkamertje achter hem dicht
vied, zuodat de twee jonge menschen
nu te zamen alleen waren. De tante
was zoo verdiept ia het bekijken van
de schetsen, dat zij dat met bemerk
te. Maar Lora had het wel bemerkt
en zij maakte er gebruik van, om
met zeer vriendelijk Coxneiius toe te
voegen:
Waarom hebt gij dat gedaan,
mijnheel-? Gij bedriegt ons ai die
landschappen zijn niet uw werk,
maar schilderijen van Fritz ReiuerL
lk weet bet zeer zeker. Ik heb ze alle
op de tentoonstelling te Maagden
burg gezien. Waaraan hebben wij
te donken, dat gij zoo den spot met
ons drijft?
Reeds bij het eerste woord, dat zij
sprak, had Hans Cornelius gevoeld,
dat hij die komedie niet langer kon
voortzetten. En het was onbegrijpe
lijkerwijze eer een gevoel van ver
lichting, don van schrik, dat hij
daarbij ontwaarde. Zonder een oo
genbllk te aarzelen, gaf hij haar
eveneens fluisterend ten antwoord:
Waaraan gij dat te danken hebt?
Aan den overweldigenden indruk,
dien uwe beminnenswaardige per
soon op mij gemaakt heeft, tot lede
ren prijs wilde lk het mogelijk ma
ken, dat ik u weer zou zien en met
dat doel, ben ik een leugenaar en
bedrieger geworden.
Toen de tante hare nicht een bij
zonder mooie schets wilde laten kij
ken, bespeurde zij tot haar schrik,
dat zij alleen was. In het eerst kwam
de vrees bij haar op, dat men baar
in een hinderlaag had gelokt en dat
Lora daar reeds het slachtoffer van
geworden was.
Maar terstond daarop hoorde zij
den zachten klank van menschen-
stemmen achter het gordijn, en woe
dend als zij was, schoof zij het open.
Daar zag zij haax nicht en Hans
Cornelius staan, hand aan hand,
en met gezichten, zoo vroolijk, als
slechts twee jonge menschen kunnen
vertoonen, wier harten elkander ge
vonden hebben.
Lora, kind, riep de verschrikte
presidentsweduwe, wat moet dal om
's hemels wil beteekenen?
Dat be teekent, mevrouw, dat lk
zoo even Juffrouw Lora mijne liefde
heb verklaard en dat zij niet ongene
gen is, die liefde te beantwoorden.
Maar daarvan kan nimmer iets
komen, mijnheer! Ik wil gaarne aan
nemen, dut gij een net en beminne
lijk jongmensen zijt, maar Lora zal
zoker nooit van haar ouders do toe
stemming krijgen, om met ecu schil
der te trouwen. Ja, als gij een ander
beroep hudt!
Lieve» besto tantetje, hij is in
liet geheel geen schilder, maar be
ambte bij eene bank, en zal weldra
zelf bankier zijn hij heeft zich aan
bedrog schuldig gemuakt dat kan
niet ontkend worden maar ik
denk, dat wij hem dat in dit bijzon
dere geval mogen vergeven.
En toen nu alles was opgehelderd,
voelde tante zich gerustgesteld en
tevreden, en dat zij dat wel bleef,
daarvoor zorgde do beminnelijke per
soonlijkheid van Hans Cornelius. En
dus was zijn vertrouwen op de ge
nadige hulp van Amor niet be
schaamd.
DAMRUBRIEK.
HAARLEMSCHE DAMCLUB.
Alle correspondentie, deze rubriek
betreffende, gelieve men te richten
aan den heer J. Meijer, Kruisstraat
34. Telephoon 1543.
PROBLEEM No. 213,
van
L. F. d e J a g li e r.
l
'■m
6
lil
Él
m
mi
'M
16
B#
\i
m
m
M
26
m
m
sa
m
m
WÉ,
m
36
sS
A
fea
f-
ifc
u
B
1t
Zwart. Schijven op 11, 12, 13, 14, 17, 24, 25, 32 en dam op 4.
Wit. Schijven op 26, 27, 3d, 36, 38, 39, 42, 43, 44 on 45.
PROBLEEM No. 214,
van
Raymond.
m "a
M
iS
6
jr
16
.a
■Bi
n
m
«i es
26
"\z>.
éi
:Wr.,
Ëi
M
s»
86
M
M
■j.
m
iH
45
m
igM
Zwart. Schijven op 6, 7, 8, 11, 14, 19, 24, 26, 29, 33, 39 en dam op 16.
Wit. Schijven op 17, 22, 25, 27, 30. 32, 35, 37, 42, 44, 48, 49 en 50.
Oplossingen van beide probleems
worden ingewacht aan bovengenoemd
adres, uiterlijk Dinsdag 27 December
1910.
Oplossing van probleem 209, van
den auteur: Wit 39 - 33, 37 - 31, 17 -12,
17 - 22, 36 - 31, 47 - 41, 38 - 33, 40 - 34.
35 2, 2 29.
Oplossing van probleem 210, van
den auteur: Wit 23 - 19, 29 - 23, 23 - 19.
33 - 29. 37 - 31, 28 - 23, 39 28, 44 2,
2 35!
Beide probleems zijn goed opgelost
door de heeren R. Bouw, P. J. Eype,
Th. S. Germans, J. Jacobson Azn.,
W. H. de Klerk, J. Lyckloma, W. J.
A. Matla, D. G. Koning, P. Ottolini,
Th. S. Timmer, F. M. van der Werff,
C. Serodini.
PARTIJ,
gespeeld in den Kampioens-wedstrijd
tusschen de Heeren A. Cardozo,
Amsterdam, met wit, en J.
Swart, Amsterdam, met
zwart.
BUITEN-OPENINGS-ZET.
ViL Zwart.
Reeds vroeger hebben wij uiteen
gezet, dal o. i. deze opening niet
sterk is, hoewel zwart zeer taktiscii
moet spelen, om positie-voordeel te
krjjgen. In „De Damspeler" wordt er
verder op ingegaan en aangetoond,
welken weg zwart moet volgen, om
dit voordeed te bekomen.
goed spel ontwikkelt, daar dan wit's
vleugel al aardig verzwakt wordt.
Daartegenover is, na 34 - 30 van wit
9 of 10 -14 niet goed, daar wit dan
met positie-voordeel 30 - 25 kan spe
len. Nog merken wij oven op, dat af
ruilen met 17 - 21 evenmin als 17 - 22
goed is, daar dit wit's dool het ver
zwakken van zwart's korten vleugel
zeer veel in de hand zou werken.
6. 34 - 30
De juiste zet Speelt zwart nu
14 - 20, dan kan wit gemoedelijk
hierop 30 - 25 laten volgen, wegens
gebrek aan goede vrije zetten bij
zwart. Daarom vooral wezen wij er
hiervoren op, dat 14 - 20, in plaats
van 2-7 had moeten gespeeld wor
den.
14-20
Afgezien van den voorafgaanden
foutieven zet 2 - 7, mcenen wij, dat
15 - 20, 10 - 15 iets beter is.
36 - 31
41 - 36
46 - 41
18 - 23!
12 - 181
7 - 121
Om het vooropgezet doel nog b
te bereiken, achten wij 47 - 41
1 of 2 - 7 mag in dezen stand nog
niet gespeeld wortfc-n.
15 - 20 is goed, terwijl 14 - 20 w
•wit 34 - 30, zwart 20 - 25 sok neer
7. ,36-23!
10 - 14
"Do opzet van wit begint al aardig
te slagen en zal aan zwart zwaar
spel bezorgen. Juist liet verzwakken
van wits korten vleugel, zooals h
uungegeven, had dezen opzet vrij
wel doen mislukken, daar, wegens
gebrek aan goede vrije zetten, wit
aanstonds gedwongen zou worden bij
dien vleugel af te ruilen,
8. 33 - 28 1
Op 't juiste moment gespeeld, ón
van de gelegenheid te Kunnjn profi
teeren, daar elke afruiling door zwari
gedaan, zijn spel meer cn meer zu!
v erz\vakke#i.
8. 4 - 10?
Thans opdringen met 24 - 20, waai
door wit oiin of meer verplicht wore,
tot den zet 39 - 33, is Lot spel. Op w.
39 - 33 kan dan volgen 4 - 10, w.
33 24, z. 20 29 enz., met weder een
goede stelling aan zwait's müc. Hier
uit san men eenigszins afleid-n, dat
de opemngs-zet 31 - 20, geen sraihtig
spel ontwikkelt en dikwijls gwa-en
oplevert, waarom zij dan ook onzé
goedkeuring niet wegdraagt