bergde valles, par plule en boeken in
hel net boven zijn hoofd, wikkelde
den reiszieken zorgvuldig om zijn bee-
uoii en maakte zich met de voeten
behaaglijk uitgestrekt, gereed om het
voorbeeld zijner overbuur te volgen.
11 ij sloot de oogen en peinsde over
de vraag, of hij ook het volgend jaar
zijn gewoon jaarlijksch bezoek aan
Charente brengen zou. Hij was bijna
78 jaar ouddo kans was dus niet
groot en de dood kon hem niet meer
verrassen of ontijdig wegnemen.
Mijnheer Davenei was langen tijd
een zwerveling in Oost en West ue-
veest hij had in Amerika reusach
tige kanalen gegraven en mijlenlange
spi/orwegen in Indit aangelegd, iu
iedereen kende den knappen inge
nieur, die, sJfmade man als hij was,
zich door eigen krachtsinspanning
een weg door het leven gebaand had.
Hu had geen huishouden, geen vrouw-
of kinderen, geen andere bloedver
wanten zelfs, dan dit neef en nicht,
in wier huiselijken kring hij ieder
jaar een deel van den zomer door
bracht.
En ondanks zich zelf was hij op oe
thuisreis somber gestemd en in droe
ve gepeinzen verdiept geraakt.
Daar hoestte zijn reisgenoote even
en instinctmatig stond de oude man
op, om een raampje te sluiten, dat
half open was gebleven.
Een zachte, welluidende stem fluis
terde
Dank u, mijnheer
Hij keerde zich met een plotselinge
beweging om.
Die stem kende hij of bedroog hij
zich en was het slechts een opvallen
de gelijkenis, die hem zoo ontstellen
deed
Aarzelend klonk het
Ik vraag u verschooning, dat ik
het niet eerder gesloten heb.
Ook de dame schrikte even
wendde het hoofd even naar hem
om. Dezelfde stilte van daareven
heerschte weer in het reeds in sche
mering gehulde rijtuig, waar het
scheidende daglicht de beide reizigers
slechts noode gelegenheid gaf elkan
der nauwkeurig op te nemen.
plotseling maakte zij, zonder een
woord te spreken, haar voile los. Een
f;erimpeld, door zilverwitte haren om-
ijst gelaat, dat echter in fijne, regel
matige trekken nog de onmiskenbare
sporen van vroegere schoonheid
droeg 6n nu nog door zijn vriende
lijke. sereene uitdrukking bekoorde,
werd zichtbaar.
Doodsbleek, en diep ontroerd stond
mijnheer Davenei op.
Louise. stamelde hij.
Ja, ik ben het
Lang, heel lang geleden, was er
een heelen liefdesroman tusschen
deze twee merischen afgespeeld, en
hadden ook zij hun droomen ge
droomd van geluk en zonneschijn,
die echter door het wreede leven ruw
verstoord waren. Het verbreken hun
ner verloving om treurige familie
twisten had beiden diep aangegrepen.
Het jonge meisje was ernstig ziek
geworden en de jonge man had in
wanhoop familie en vrienden verla
ten, om elders een nieuw vaderland
en een nieuwen werkkring te zoeken.
En sedert nu bijna 50 jaar geleden
hadden zij niets van elkander ge
hoord, totdat het toeval, door de
hand van oen kind, dat juist deze
coupé voor den ouden man had uitge
zocht, hen als reisgenooten zonder
gemeenschappelijke bestemming had
samengebracht.
Een storm van aandoening stak in
het hart van den grijsaard op lal
van herinneringen kwamen hem ;uet
buitengewone helderheid voor den
geest, zóó levendig, of zij pas kort ge
leden gebeurd waren en het stond
hem zoo duidelijk als de dag van gis
teren voor de oogen, waarom zijn ge-
luksdroom zoo ruw verstoord, waar
om zijn leven zoo veranderd was ge
worden waarom hij ongetrouwd ge
bleven en er voor teruggedeinsd was
andere teedere banden aan te knoo-
pen en het verloren geluk in eene
nieuwe verbintenis te zoeken.
En met onbeschrijflijke ontroering
zag hij de vrouw, die hij eens zoo
vuriR had liefgehad 't mooie, jonge
meisje was nu, evenals hij zelf, oud
en grijs geworden.
Hij durfde niet te spreken zij zou
te veel lijden, vreesde hij, als hij
hoorde wat haar leven na de droeve
ontknooping geweest was. Hij kon
geen enkele vraag uitbrengen. Was
het misschien nog niet beter, maar
onwetend te blijven
Ook zij wist niet, wat er van hem
geworden was een tijdlang had zij
zijn leven in dagbladen gevolgd fin
begrepen, dat de man, dien haar
ouders niet durfden vertrouwen, om
dat Inj arm en onbekend was, zich
zelf een weg door het leven gebaand
had, in trouw aan zijn eens gegeven
woord, een man in den volsten zin
des woords geworden was. Hij was
zeker getrouwd en had een eigen hui
selijken kring, want daar aan net
station waren immers een jonge mau
en vrouw en een schaar vroolijke
kinderen, om hem vaarwel te zeggen?
Wat hadden de jaren hem veran
derd. Wat waren zijn haren ver
grijsd en zijn fiere gestalte gebogen.
En toch hadden zij elkander aan
stonds herkend. Een simpele opmer
king, een enkele blik waren voldoen
de geweest
Mijnheer Davenei raapte al zijn
moed bijeen.
Ik heb altijd gehoopt, fluis
terde hij, dat gij gelukkig gewor
den zijt
Ik ook.
Hij wilde nog verder spreken, meer
dan één vraag kwam hem op de óp
pen, maar hij bracht ze niet onder
woorden.
Daar klonk plotseling de schrille
stoomfluit.
Ik moet in Poitiers uitstappen,
zei de oude dame ernstig.
Dan al
Zij knikte bevestigendmijnheer
Davenei zag teleurgesteld op. Zou
zij hem nu al verlaten, zonder dat
hij haar iets had kunnen vragen,
•Iets had kunnen zeggen En plotse
ling bekroop hem een machtig ver
langen, tot eiken prijs te weten te
komen, wat het lot was geweest van
haar, die hij zoo vurig bemind had.
Waarschijnliik volgden haar ge
dachten denzelfden loop; zij vroeg
Was die jonge man. die u aan
don trein bracht, uw zoon
Neen, luidde bet antwoord met
bevende stem, ik heb geen zoon, ik
ben nooit getrouwd.
Het was of een lange blik uit de
nu benevelde, eenmaal zoo schoone
oogen hem dankt» voor dJe woorden;
zij was te ontroerd om vervier te s
ken.
De trein reed hot station binnen;
de avond was gevallen en de meta-
sclien liepen in druk beweeg op het
station heen en weer; nu begon hij
op zijn beurt haar te ondervragen.
Zonder een woord te spreken tuok
zij langzaam haar linker handschoen
uit en stak liem tot antwoord haar
hand toe.
Eon plotselinge angst deed meneer
Davenei huiveren. De linkerhand dat
was de hand waaraan de ring gedra
gen werd, de trouwring van een an
der. liet bewijs dlat zij vergeten had;
Zijn oogen vulden zich met tranen,
die hem beletten iets te onderschei
den; maar hij kon immers zoo ndet
blijven zitten en aarzelend nam hij
do teere, witte vingrs in zijn stevige
vuist en bekeek ze ernstig. Plotseling
verhelderde een glimlach zijn gelaat,
li ij drukte vol eerbied een kus op de
gerimpelde band.
De hand droeg geen trouwring.
Hei portier werd geopend, een don
kere gestalte slapte uit, keerde zich
nog even om en verdween toen in de
duisternis.
De grijsaard ging door naar Pa
rijs, nnar zijn eenzamen haard.
Tranen welden in zijn oogen op,
tranen van geluk als op den dag zij
ner verloving, misschien spraken ze
nog van reiner voldoening, want
do beweging der oude dame, was het
antwiooid geweest -op Kijm onuitge
sproken vraag en bedden wisten thans
dlat de een zoowel als die ander hun
herinnering on van meer dan vijftig
jaar geleden trouw gehleven waren.
L. en V.
Het duel.
Des menschen verbeeldingskracht
wordt niet zonder reden grenzen loos
genoemd. Maar het verhaal, dat hier
onder volgt, ligt toch buiten die onbe
kende grenzen.
Laat ik niet zeggen, dat X „histo
risch" is; dat wekt maar argwaam.
Maar het is gebeurd, heusch gebeurd,
't Is waar, ik ben er niet bij geweest,
men heefi t mij slechts verleid, en
daarom zal er hier of daar misschien
wel een kreukje zijn bijgemaakt, of
een plooitje zijn weggestreken. Even
wel: de hoofdzaak is onaantastbaar.
En die hoofdzaak is gebeurd, heusch
gebeurd.
Waar? Nu moet ik den lezer, voor
zoover hij een nieuwsgierige lezer is,
teleurstellen. De historie heeft zich
afgespeeld in de stad X-huizen, een
stad, die ik tot miju spijt niet nader
mag aanduiden, om aan de betrokken
personen die anders zoo licht wor
den opgespoord het verwijt te be
sparen dat zij hun eersten April
reeds in den winter hebben gevierd.
Alleen (dit is noodig ais handleiding
voor hen, die X-huizen op de kaart
zouden gaan zoeken) de niet nader
aaugeduide stad is niet heel ver van
De Bilt gelegen.
Ergens in een drukke winkelstraat
van X-huizen is een goed beklante
zaak gevestigd. Veel „geloop" van
klanten is daar en achter de toon
bank troont er een zoo aanminnig
winkeljufje, als zelden werd gezien.
Dat een ongehuwd en jeugdig X-hui-
zer (Pieterseu was zijn naam) op de
schoone, weelderige brunette verlief
de wien zal dat verwonderen? En
Amor's wereldberoemde pijl had ook
haar getroffen; zij minde hem weder
en teeder. Het leven was schoon voor
hen, ja wonderschoon.... totdat er op
zekeren dag een wolkje aan dezen
zevenden hemel verscheen. Dit wolkje
bestond in meer concreten vorm
uitgebeeld uit een jeugdigen stu
diosus, dien ik (terwille van de ge
heimhouding) als Jansen zal betite
len.
Jansen nu had ongelukkiglijk den
zelfden smaak als Pietersen, de min-
van de schoone maagd-in-quaes-
tie. Hij werd verliefd op haar, even
als Pietersen, flaneerde eerst langs
den winkel, juist zooals deze in den
beginne in eer en deugd ook had ge
daan. maar.... begon toen pogingen
tot grooter vertrouwelijkheid te doen.
Pietersen had dat indertijd ook ge-
ïan. maar dat Jansen hem nu zoo
getrouw nadeed, kon hem maar wei
nig bevallen. Evenmin geviel het der
scuoone Amalia (of EuiaLia, of hoe ze
ook heettej. Die bleet haar eenigeu
Pietersen trouw, en iiet den studeut
den student.
in Pietersen's ijverzuchtig brein
rijpte inmiddels een plan, een plan
zich te svreken op den steeds ver-
lieideu en niets kwaads vermoeden
den Jansen. En toen hij dat voldoende
voor eikaar had, besloot hij te con-
spneeren. Luitenant Klaassen, Auia-
oer, werd in den arm genomen
en bleek gaarne bereid mee te helpen
aan de uitvoering van dat mooie plan
van z'n aanstaanden zwager. Drie
vrienden des huizes: de kaaskoopman
lieinseu, de rentenier Gerritsen en de
kruidenier Thijssen beloofden bij
stand. leder bad z'n instructies 't
spel kon beginuen.
Up een goeden morgen, toen stu
dent Jansen pas ontwaakt was uit
aaneenschakeling van liemelsche
droomen over zijn Dulcinea, werd hij
uit zijn poëtische gedachten gewekt
door de meer prozaïsche mededee-
ling: dal er iemand was om 'tu 'e
spreken. Haastig „adoniseerde" Jan
sen zich en vond beneden een zekereu
meneer Gerritsen. Jansen „had niet
de eer", maar toen 't bleek dat de /aak
waarover de onbekende meneer hem
kwam spreken juist dat kostbaar ar
tikel betrof, kon hij zich slechts ma
tig verheugen over de visite. De man
kwam namens luitenant Klaassen,
..die u uitdaagt, meneer, tot een duel
op een door u uit te kiezen wapen,
meneer! U hebt, meneer, het hof ge
maakt aan zijn zuster, mejuffrouw
Amalia Klaassen, die verlóófd is, me-
ueer". (Jansen schrok: hij wist 't niet)
„en meneer wenscht genoegdoening
van u te ontvangen, meneer. Dit be
treft hier, zooals u zult inzien, meneer
een zaak van eer....!"
Hier zweeg Gerritsen, schepte adem
bedwong krachtig z'n lachspieren en
wachtte op 't antwoord.
De studiosus was even verbleekt.
Maar hij herstelde zich spoedig. Be
minde hij niet Amalia tot in t diepst
van z'n jeugdig gemoed? Moest hij
thans een lafaard zijn, instede van
deze gelegenheid te benutten om te
toonen, dat bij voor haar zelfs den
dood onder oogen dorst zien?
Dat nooit! En met een heldhaf
tig gebaar uitte hij de plechtige woor
den: „Ik aanvaard deze uitdaging".
Gerritsen boog. „Het wapen, me
neer?"
„Pistolen, meneer!"
Gerritsen boog dieper. Hij had eer
bied voor pistolen. Er werden nog
tijd en plaats afgesproken, zooals dat
bij duels te doen gebruikelijk is.
Jonsen wees zijn vriend Willemsen
als z'n seoondant aan. Deze aanvaard
de de eervolle benoeming met genoe
gen. Maar toen de samenzweerders
hem 's avonds kwamen opzoeken,
hem den toeleg vertelden, toen bleek
zijn gevoel voor humor sterker dan
z'n trouw aan Jansen en hij beloof
de hun zijn hulp.
Achter, X pakhuis van den kaas-
kooper Heinsen was een kleine, door
schuttingen afgesloten binnenplaats.
Daar, in een staag neergutsend mot
regentje, stonden op den gedenkw;
digen Vrijdagmiddag, die mij de stof
leverde voor deze historie, een vijftal
heereu, in druk gesprek gewikkeld,
bijeen.
't Waren, zooals men reeds begrij
pen zal, de beide vechtlustigen, ver
gezeld an hunne secondanten en van
den jaloerschen minnaar, Pietersen,
die zich alleen maar beklaagde niet
zelf te mogen strijden. Ijverig werd
er geredeneerd over de vormen, die
bij een dergelijke eerezaak in acht
dienen te worden genomen. De stu-
dent-duellawt zelf zag er bleek, maar
vastberaden uit. Hij ergerde zicli hoo-
gelijk over den luchtigen toon die al
len, zelfs de luitenant, aansloegen,
terwijl het hier toch niets meer or min
der dan een zaak van leven of dood
betrofl
Uok verbaasde, ja ergerde hij zich
aan de eenigszins ironischen glimlach
waarmee z'n beste vriend Willemsen
de pistolen, die hij in gereedheid had
gebracht, voor den dag haalde. Nauw
keurig zagen de andere heeren ze na
en bevonden ze in orde. Gerritsen, die
'n liefhebber van wapens was, con
stateerde met zekere waardeering, dat
de beide revolvers goed geladen wa
ren en merkte droogjes op: „Uitste
kend merk. Je kunt er haast niet mee
missen". De student verbleekte;
Klaassen lachte alsof hij T een leuke
mop vond. Pietersen mat de passen
uit; daarna ontstond er nog even een
hevig meeningsverscbil, want de
strijdvraag moest worden opgelost,
wie 't eerste schot zou doen.
Jausen's secondant stelde voor die
eer aan den luitenant ie gunnen, en
fluisterde zijn vriend in: „Maak je
maar niet bezorgd kerel, 't Komt te
recht".
De luitenant stelde zich in postuur..
Een oogenblik zag Jansen den loop
•an 't kleine venijnige moordtuig
recht op zich gericht, toen een knal
een klein rookwolkje, dat spoedig
wegtrok... Toen staarde de student !n
't ontstelde gelaat van zijn tegenstan
der.
De kerel had 'm gemistl Hoe 't mo
gelijk was, terwijl de loop toch recht
op z'n borst was gericht?
Jansen had geen tijd zich in dit
probleem te verdiepen; het waJ zijn
beurt om nu te schieten 1 En hij schoot
in 't wilde, z'n oogen dichtgeknepen,
bevend voor de uitwerking...
En die was waarlijk ontzettend.
Languit op den grond lag de eerste
luitenant Klaassen. Een smartelijk
gekerm deed hij hooren en zijn rech
terhand bleef stijf op de borst ge
drukt. Jansen stond roerloos.
„Is hij dood?" wist hij slechts te
stamelen.
..'k Zou 't niet denken", repliceerde
Willemsen lakoniek: „de kerel maakt
nog 'n leven als een oordeel. Maar
dat je hem goed geraakt heb is ze
ker!"
Dit feit viel niet te loochenen. En
wederom loonde Jansen zich een held
tegenover de macht van het Noodlot.
Naar voren tredend, kwam vol ern
stige waardigheid over zijn lippen de
plechtige verzekering: „Ik ben bereid
mijn lot te dragen. Het recht hebbe
zijn loop. Ik weet welke straf mij
wacht, mijn wetboeken hebben mij
dat geleerd. Schuld en boete, het xij
zoo!"
De secondanten eu Pietersen, op
den grond geknield bij den zwaar ge
wonden luitenant, bleven ongevoelig
voor deze edele houding, ook de niet
verwachte kennis van het strafwet
boek maakte geen indruk. Al hun
zorgen golden den getroffene.
„Hij gaat dood", zei Willemsen.
„Vast!" antwoordde Pietersen, met
'n grafstem. „De arme kerel! Arme
Amalia! Wat zal zij bedroefd zijn.
Zoo kort voor haar trouwdag!"
Op dit tragisch moment kwam er
een nieuwe persoon ten tooneele, na
melijk de dokter Thijssen, die men
inderijl had gehaald. (Jansen kende
'm niet, anders had hij geweten, dat
Thijssen geen dokter, maar kruide
nier was). De „d-okter" onderzocht
den verslagene, en deelde mede dat
hij een kogelwond ter hoogte van de
rechterlong had ontdekt. De verwon
ding was hoogst gevaarlijk; de pa
tient kon niet dadelijk vervoerd wor
den. Eerst moest de kogel eruit!"
Dus geschiedde. Jansen staarde
doodsbleek naar de plaats waar zijn
verslagen tegenstander ter aarde lag.
Strak zag hij toe hoe de dokter bij
den ongelukkige knielde. Maar hij
bemerkie niet ,dat Thijssen met moe
te zijn lachen hield, dat hij met on
navolgbare handigheid uit den vest
zak van den luitenant een kogel op
diepte. bestaande uil het bekende me-
taal-omkleede ondereind van een pa-
raplulostok. en dat hij dit den omstan
ders vertoonde als zijnde het projec
tiel, door Jasnen afgevuurd niet zoo
noodlottig gevolg. De luitenant kerm
de niet meer; hij lag stil eu bieek, de
oogen gesloten. tDe man acteerde
voortreffelijk).
Willemsen dacht er met genoegen
aan hoe handig hij z'n twee ouwe re
volvers met 'n gelijke lading los kruit
had geladen. Plotseling stoorde hem
een harden vuistslag op de schutting
deur in z'n gepeins. „Daar zal je de
politie hebben!" schreeuwde Willem
sen. „Jansen, kerel, maak dat je weg
komt, voor 't te laat is".
't Was al te laat. De deur ging open
en een dikke politie-agent stapte haas
tig binnen, trad met een buitenge
wone Hermandadsche menschenken-
nls dadelijk op Jansen toe, betitelde
hem als den vermoedelijk schuldige
en vroeg daarna wat hier geschied
wob.
Pietersen deed 't verhaal, en terwijl
hij sprak, sloot des agenten stevigen
vuist zich steeds vaster om Jansen
pols. Deze staarde met doffen blik
vóór zich, even keek hij naar het roer-
looze lichaam van den op den grond
ultgestrekten luitenant Wat had hij
gedaan? De smart zijner familie
verwoeste carrière Amalia in
tranenWat al schrikbeelden.
Had hij ook den agent gekend, Jan
sen had dan liegrepen, dat do kaos-
kooper Heinsen hier in 'n ouwe uni
form, bovendien dragend het voor de
X-huizensche politie te hooge nummer
1111, een zeer onwaarschijnlijke rol
speelde Maar hij wist noch zag iets
meer.....
Pietersen en Willemsen waren in
middels belden, geroerd door liet uiter
lijk van den rampzaligen studiosus,
pogingen gaan aanwenden tot omkoo-
ping van den agent, en deze bleek
werkelijk iemand te zijn, die tegen
een zeker bedrag tot zwijgen bereid
was. Eén rijksdaalder van Willemsen
had do gewenschte uitwerking, de
agent verdween....
Een uur later was 't in Heinsen's
huiskamer zeer gezellig. Daar zaten
alle boeren, behalve de luitenant bij
een. De politieagent was teruggeko
men met een zeer gToote hoeveelheid
van een als geestrijk bekend staand
vocht, benevens een aantal cro
quet jes, en Jansen, vol dankbaarheid
voor de gemaakte schikking, noemde
hem een fideelen kerel, vergat scliier
de vreesol i j ke gebeurtenissen die had
den plaatsgegrepen, dacht aan geen
luitenant meer...
Tot ueze even later zelf binnentrad
en zich als hersteld kwam melden.
Toon scheen zijn tegenstander even
zich los te maken van de werking van
schrik, van de croquetjes en geest
rijke dranken. Hij kwam tot inzicht
begreep „den verraderlijken toe
leg". waarin men hem gevangen had.
Wat b.j bij die vreeselijke ontdek
king heeft gezegd, schijnt nooit be
kend te zijn geworden. Maar het moet
een speech zijn geweest, die op pooten
stond. Daarna is er waarschijnlijk op
ue verbroedering gedronken, tenmin
ste.... Neen, laat ik niet verder van
dien avond verteilen. Laat ik geen be
schrijving geven de zigzaglijn, die de
student huiswaarts volgde, van de
vage voort telling, die hij zich maakte
an „een dooden luitenant, die levend
was"
Het was iu ieder geval een schoon
en pakkend slot.
Naar Amalia kijkt Jansen niet meer.
Ze is nog altijd met Pietersen ver
loofd, en zelfs de herinnering aan het
duel is niet in staat haar geluk te
storen.
ROB. P.
(„U. D.")
De bedrieger bedrogen
August Fits zat op zijn weelderig
ingerichte kamer en was in diep ge
peins. Zouden we zijn gedachtengang
kunnen volgen, dan zouden we tot de
ontdokking komen, dat ze een \rouw
golden, of beter uitgedrukt, hij zon
op middelen hoe er het best een te
krijgen.
De heer August Fits had veel geld,
en dat was een omstandigheid, die
hem op 't oogenblik zeer bezwaarde,
daar hij meende, dat een huwelijk uit
liefde voor hem tot de onmogelijkhe
den behoorde, en dat men hem alleen
om zijn geld zou nemen.
Was ik toch maar niet zoo rijk I
dacht hij bij zich zelf maar neen, dat
zou al even dwaas wezen, want dan
zou ik to arm wezen om ooit aan een
huwelijk te kunnen denken.
Spoedig evenwel scheen hij een ge
wenschte oplossing gevonden te heb
ben, want plotseling trok hij heftig
aan de schel, en toen zijn hospita op
het bellen verscheen, zei hij
U moet toebereidselen maken om
spoedig hier weg te gaan, want het
huis moet gesloten worden.
Gesloten, mijnheer was het ver
baasde antwoord, dat is nog nooit ge
beurd in al de veertig jaar, dat ik hier
huishoudster ben.
't Komt er niet op aan, ik zou
toch meenen, dat ik baas ben in mijn
eigen huisbovendien, uw salaris
gaat door, en ik veronderstel, dat u
wel vrienden of kennissen zult heb
ben, waar u een poosje kunt gaan lo-
geeren.
Op het gezegde ..uw salaris gaat
door" kwam er een heel andere trek
op het gelaat van juffrouw Asman.
Zij herinnerde zich nu plotseling, dat
ze nog familieleden had, die ze in
geen jaren gezien had.
Juffrouw Asman had nu niet veel
tijd nooditr, om de toebereidselen voor
haar vertrek te maken en reeds drie
dagen later was August Fits inge
kwartierd in een kamer op de derde
verdieping van een weinig aanzienlijk
huis, en nauwelijks had hij zich daar
geïnstalleerd, of zijn eerste werk was,
zijn Juweelen en kostbaarheden te
verknopen en zich veel minder te
Heeden. Als gevolg hiervan deed al
spoedig het praatje de rondte, dat hij
door slechte speculaties al zijn geld
verloren had, en hierdoor bleven ook
de bezoeken zijner vrienden achter
wege. Wanneer hij ze toevallig op
straat tegen kwam. draaiden ze een
voudig hun hoofden om, zoodat hij
van den gaheelen drom van vroegere
kennissen er maar drie overhield.
Bij die treurige ervaringen was het
niet te verwonderen, dat hij een men-
schenhater werd.
Op zekeren dag kwamen hem in
een rijtuig drie vrienden voorbij, die
bem hartelijk toeknikten.
Zij zijn langen tijd op reis ge
weest, en weten zeker nog niets van
mijn veranderde levensomstandighe
den. dacht hij bij zich zelf.
Maar August had zich vergist, want
nog denzelfden avond kreeg hij be
zoek van een der drie heeren.
Je hebt lang zulke mooie kamers
niet als vroeger, vriend, zei de bezoe
ker, zijn blik latende rondgaan.
Zeg dat wel, was het antwoord.
Maar sedert ik mijn fortuin verloor,
wat ge zeker nog niet gehoord hebt,
moet ik het wel zuinigjes aanleggen.
Ik heb al van je ongeluk gehoord,
en Juist daarom kom ik bij je want
zoo je ooit behoefte hebt aan vrien
den, dan is het in dezen toestand. Ik
kom je vragen of je een plaatsje op
mijn bureau wilt hebben?
Mag ik er eens over nadenken
Je kantoor is boo erg ver van hi ar 1
Je zegt eenvoudig ja kamers hier Zij trouwden de bruiloft was zeer'
op en komt bij mij inwonen, Begre-1 eenvoudig, overeenkomstig do midde-
pen
August keek zijn vriend ernstig
aan. Hij wist, dat hij veel geld had,
en dat nlj er de man niet naar was,
om hem voor den gek te houden. Hij
weifelde dus niet lang, en nam het
aanbod van zijn vriend Stanley aan.
Spoedig gevoelde August zich in
zijn nieuw tehuis op zijn gemak, en
hij kon zich maar niet begrijp®, dat
hij vroeger niet bemerkt had, welk
een lief meisje Stanley's dochter Nel
ly was. 7AJ voelde zich in 't minst niet
boven hem verheven, en was, als het
mogelijk kon zijn, nu nog liever dan
toen hij rijk was. X Was dus geen
wonder, dat hij spoedig veel van haar
ging houden.
Hij besloot 'de stoute schoenen aan
te trekken, en toen hij haar toevallig
op zekeren ochtend in de bibliotheek
van haar vader aantrof, zei hij. na
de gewone plichtplegingen
Nellv. van n hangt mijn levens
geluk af .Ik weet, onze positie is zeer
verschillend, maar laat uw hart uit
spraak doen. Wilt ge mijn vrouw wor
den
Zij bloosde en scheen een oogenblik
verlegen, maar na e enige aarzeling
sprak ze
Ik heb u al lang. o, zoo lang, be
mind, maar ik was bang, dat u niets
om me gaf. Vóór ge uw geld verloor,
waart ge altijd zoo bang, dat men u
alleen om uw geld zou trouwen. Ik
was erg blij, toen pa mij zei, dat u
niet rijk meer was, en dat...
Ge zondt papa bij me, om met mij
te onderhandelen, riep August ver
rukt uit, terwijl hij haar mondje met
kussen sloot.
Ik hield ook zooveel van u, was
haar antwoord, terwijl zij haar hoofd
je aan zijn borst vlijde.
Daar twijfel ik geen oogenblik
aan 1 riep haar minnaar in verruk
king uit.
len van den bruidegom, die opgetogen
wn« bij het denkbeeld, 'welk een heer
lijke verrassing zijn lief bruidje
wachtte.
In alle stilte werd er nan juffrouw
Asman geschreven, dat het oude huis
in orde gebracht moest worden en van
nieuwe meubels voorzien.
In dien tusschentijd logeerden de
jongelui bij papa Stanley.
August, zei zijn vrouw op zeke
ren dag. ik heb een gunst aan je te
vragen, zon je me die willen toestaan?
Als Ik die vervullen kan, zeker,
lieveling.
Papa Is op het oogenblik kort bij
kas. zou ie hem een paar duizend
gulden willen leenen
Ik en je weet I...
Ja, ik weet, dat het nu tijd is,
aan de "rap een eind te maken. Je
hebt nooit Je geld verloren.
August wag bijna sprakeloos van
schrik.
Hoe weet Je dat ?vroeg hij ver
legen.
O, ik heb het altijd al geweten.
Toen we hoorden, dat je geld op was,
ging papa naar je kassier, en die ver
telde hem het tegendeel. Ik vind, dat
we erg slim deden.
Dat vind ik ook, riep haar echt
genoot wanhopend uitmaar denk je,
dat ik mij die behandeling zoo maar
laat aanleunen
Dat moet je welwe zijn im
mers getrouwd Of wil je scheiden
r— Neen 1
Nu, wat wil je dan
Antwoord mij slechts op één
vraagHoud je werkelijk veel van
me
Ja, onuitsprekelijk veel
Laat ons dan de zaak laten rus
ten.
Dat zal het beste zfjn, zei zij
zacht.
DAMRUBRIEK.
HAARLEMSCHE DAMCLUB.
'Alle correspondentie, deze rubriek
betreffende, gelieve men te richten
aan den beer J. Meyer, Kruisstraat
34. Telephoon 1543.
Probleem No. 227 van G. DESTREZ.
Zwart schijven op 7, 8, 9, 10, 12, 14, 17, 18, 20, 21, 24, 26 en 35t
Wit schijven op 28, 29, 33, 36, 37, 38, 39, 40, 46, 48 en 50.
Eindspel No. 228, van F. JACQUOT.
m
M
1,
p 1
m
'"■/l
a,
IÉ
JU
jjf
WM,
m
|1
s
J
'ï'l
j§
la
SÉ
M
mt
A
Zwart schijf op 26 en dam op 3.
Wit schijf op 14 en dammen op 10, 16 en 18.
Oplossingen worden ingewacht aan
bovengenoemd adres uiterlijk Dins
dag, 14 Februari 1911.
Oplossing van probleem 223, van
den auteur: Wit 34 - 30, 18 - 13, 47 -•
42, 44 - 39, 27 - 21, 28 - 22, 23 1,
131
Oplossing van probleem 224, van
den auteur: Wit 48 - 43, 30 - 25, 32 -
27, 33 - 28, 38 - 33, 26 8, 25 - 20, 20
9. 15 41
Stand na den 16en zet van zwart:
Zwart
Van beide problemen ontvingen wij
goede oplossingen van de heeren: R.
Bouw, P. J. Eype, J. Jacobeon Azn.,
D. G. Koning, J. Lycklama, W. J. A-
Matla, P. OttoJini, C. Serodini, K.
Siegertst en F. Th. Timmer.
Van No. 223 ontvingen wij goed*
oplossing van dien heer Th. S. Ger
mans.
iü
m
9
m
-
9
m
9
a
m
m
n
li
Si
m
m
•M
a
ÉS
'Ski
m
m
m
0
wt
m
Wit speelde hierna 22 - 18, Zw. 13 j 33, W. 2J
5, W. 28 17, Zw. 11 27 W. inpakken.
85 - 80. Zw. 24 44, W. 33 2, Zw. 441
71 en Zwart kon wd