te ho ->r niet tot de grootmoeders, die do gedachten der jeugd niet kunnen be- grijpen, en al srnit 't mij, dat Hilde den jongen Reisemaon uiet wil trou wen, ik vermoed, dat hij zich wel zal kunnen troosten. Zij moet, evenals Max, haar eigen weg gaan, die hen, naar ik hoop, lot het geluk zal voe ren. Waarschijnlijk kunnen wij over die dingen noe spreken.; want ik wou je vragen, zoo gauw mogelijk voor een poos bij inij te komen en zoo lang mo gelijk te blijven. Ik heb immers plaats genoeg, en mij dunkt, dat een doch ter in jou geval bij haar moeder be hoort, zooals ook de kleinkinderen bij hun grootmoeder. Ik had buitendien geheel vergeten, te de duizend mark te sturen, die ik sinds verleden jaar voor jou bestemd luid .Misschien schrijf je mij wel hoe veel je daarvan dadelijk wilt hebben. Vergeef mij mijn nalatigheid. Hier in onze kleine stad weten wij niet zoo veel van de tegen woordige behoeften en ik heb verzuimd, naar jou wen- sclien te informeeren. t Zal niet weer gebeuren. Kom nu maar hierheen wij zuilen 't gezellig hebben en je zult niet voel last hebben van koffievisites en stads- praatjes. Op mijn leeftijd moet ik iemand hebben, die voor mij zorgt, en jij als mijn dochter, bent daar de naaste toe. Dus laat mij niet te lang wachten en breng mijn kleinkinderen mee. Zij kennen hun grootmoeder nauwelijks. Ten slotte nog een vraag Heb je misschien iemand onder je beken den, die aan kiespijn lijdt? Een jon ge heer uit onze stad heeft zich bij jelui gevestigd als tandarts, en i k zon hem graag wat voorthelpen. Als jij de een of andere behoeftige pa tiënt weet, stuur die naar hem (zijn adres sluit ik in) hij zal ze er wel afhelpen. De rekening hoop ik dan later te vereffenen. Bn nu, vaarwel, lieve dochter, en tot ziensIk ver heug mij al op jelui komst Je liefhebbende Moeder en Grootmoeder." Do jongo gravin stond haastig op. Heeft men u al gezegd, dat mijn Dobermann verdwenen js? Hij fronste 't voorhoofd bij die bruuske wending van het gesprek, maar antwoordde in afgemeten con- servatietoon: De tuinman vertelde 't mij, dat de hond weg was. Heeft u al een ad vertentie geplaatst? Neen, ik laat hem loopenl Hij voelde, dat uit die woorden eeh u et te bedwingen trots sprak... Wie vrijwillig ging, wilde zij niet vast- houden. Zij stond nu voor de glazen 'deur en stiet die open. Bloemengeur om ving hen beiden als verdwaald langen dolende zielen kan omvan gen. De dag was vol zware, lokkende heerlijkheid, vol bevende ademtoch ten. Kom, zei Anna Vera toonloos. Hij streek over zijn voorhoofd, zon der het te weten. Hij vond zich-zelf onzegbaar klein en armzalig hij hoorde hier niet... heden. En toch was hij nooit van zijn leven zoo thuis en zoo innig gelukkig geweest als hier, maar dat was voor verleden Zondag sedert scheen de geheele wereld veranderd. Anna Vera bleef staan voor 'n roze- struik, waar de dauw nog parelde in purperen schalen. Peinzend vroeg zij: Gaat u nu naar haar toe? Hij antwoordde niet; maar hij had wel willen uitroepen: neen, nu niet niet van uit dit huisl Wilt u haar een groet van mij brengen. Hare vingers omvatten deïi steel eener bedauwde roos; zij aarzelde, als had zij nog iets te overwinnen; dan knikte zij en Teikte hem de zwaar geurende, koninklijke bloem. Hij nam die, zonder haar aan te zien en zonder te bedanken; en dat er iets ais een traan dropte op zijn hand, merkte hij niet. Met elke schrede, die hem nader bracht bij het tuinhek, werd zijn hart zwaarder, klopte dreigender, als een erinaning. Een vraag scheen over zijn lippen te willen dringen, maar hij iiield die vast gesloten. Hij kwam niet weer. Hij voelde duister, dat het niet mocht gebeuren. En dan kwam ook spoedig al het nieu we in zijn leven. Doch dikwijls gebeurde het, ook als hij samen was met zijn vroolijk, rouwtje, dat zijn blikken plotse ling zweefden in het leegeneen, niet in het leege: ze verdwaalden Een litt Naar het Duitsch van E. BOBER. Ze zaten in de terraszaal, in de gele fauteuils, vlak onder de empirekroon en ze merkten beiden, dat ze niets of zoo goed als niets te zeggen hadden vandaag. Anna Vera's antwoorden werden 6teeds korter, en hem leek z'n hoofd zoo wonderlijk leeg. Graag had hij geweten, wat er in haar omging; maar haar gezicht bleef koel en bleek en hare blikken gleden langs hem heen als vergaten ze zijn tegenwoor digheid voor heel verre dingen. Hij las in die blikken niets, in 't geheel niets. Eindelijk begon hij: Gravin, ik moet u eigenlijk iets moed eel en. Toen zij nu beleefd haar gezicht geheel naar hem toekeerde, ging hij met gedwongen kalmte voort: Ik heb mij verloofd... iets vlug ger dan mijn plan was. Hij was niet in staat, bij deze woor den haar aan te zien. De jonge, blon- de vrouw knikte zacht. Ik weet het; 't gebeurde verleden Zondag. Wat?... Wist u het al? Ik ken uw aanstaande. U... kent u Mary Nel ten? Och ja, zooals men elkaar leert kennen in de salons van anderen, sprak zij koel. En vindt u mijn keuze geluk kig? Toe zegt mij eens eerlijk! Is dit een vraag aan mijn vriend schap? Jal Anna Vera richtte zich een weinig op. Haar wit kleed in den geelzijden sloei, het blanke gezichtje onder zon- nehlond haar... dat geelwit in de al lerfijnste tonen gaf een schilderij van bedwelmende bekoring. Mei geweld rukte bij zijn blik los van dat beeld en zag door het ven ster in den zomerschen tuin. Denkt u, dat zij u liefheeft? vroeg zij. Dat weet ik, antwoordde hij trotsch. Dan feliciteer ik u natuurlijk. Haar stem klonk iets donkerder dan anders, maar zij glimlachte heel rustig en stak hem haar hand toe met een impulsieve beweging. Hij waagde het niet, achter haar onbewogen trekken een bedwongen smart te vermoeden, en toch had hij die zoo gaarne vermoed 't zou hem onbeschrijfelijk goed hebben gedaan. Stom kuste hij haar hand, door geen enkelen ring getooid. Plotseling stelde hij zich Mary Nelten voor. Zij was niet buitengewoon mooi, niet bi- zonder verstandig, niet bijzonder goed alleen buitengewoon rijk. Anna Vera was dat ook maar slechts tot aan het moment, dat ze hertrouwde. j Dat ellendige testament! 't Was als een muur, waartegen men zich slechts het hoofd te pletter kon loo- pen, en nooit had hij een mensch in niger verwenscht dan dien egoist tot over het graf. Doch er viel aan het feit niets te veranderen, en 't was zijn sprookje... Zeg, schat, ik zelf ben op schuld niet, dat menige carrière dat idee gekomen. Ik heb Anna V kant on begon langs de brandladder af te klimmen, met den rug tegen 't dak geleund. Eenmaal gleed hij uit: ■ermned dat er zooveel t want de Pinken waren glibberig; maar aan do sporten klemde hij zich vast. Hij deed het zoo voorzichtig, dat ik weer wat geruster werd. Onder 't afklimmen telde hij hardop: Een, too, die, vier, vijf, zes, acht tien, taalf.... ALs hij de sporten had over gesprongen juist als de cijfers, dan zou 't er leelijk hebben uitgezien. Ein delijk was hij aan den rand van 't dak gekomen. Daar ging hij op den rug liggen en terwijl hij zich met bei de handjes aan de ladder vasthield, mei de beentje in de lucht liggen schoppen vau puur pleizier.En ik stond daar boneden op den vasten grond te kreunen van angst. Op eens kreeg hij mij in 't oog en schrikte. Hield zich heel stil, en keek strak naar beneden. Ik riep hem toe, dat hij zóó moest blijven zitten, en wou de andere lad- dor voorzetten, dat die bij de brand ladder aansloot. Maar toen de jongen dat merkte, draaide hij zich en klau terde zoo handig als een kat weer naar boven. Ik was ten einde raad en een heerlijken zomerschen tuin of zat, sloeg hij 't eene beentje over den naar een gezellig vertrek vol geel en u wit teeder goud. Dikwijls, al te dik wijls overweldigde hem het verleden, Nooit had hij aanhankelijkheid in hem kon zijn, en dat herinnering zulk een luide stem had en... dat een groote rijkdom vol strekt niets bijzonders was; dat die zelfs een soort verveling en doffe ver zadiging meebracht Het soheen hem soms, als was hij in het geheel niet meer jong, als had hij de kracht om in de wereld vooruit te komen niet meer zoo noo- dig, als waren arbeid en succes niet meer zijn eigen en bovenal: geen rijkdom ter wereld kon zijn geheimen wensch, zijn eenig hevig verlangen vervullen. Op een middag kwam Mary met 'n brief haastig zijn kamer binnen loo- pen. Ik moet je even storen, riep zij: verbeeld je, onze goede kennis Anna Vera heeft zich verloofd... en raad eens met wien? Met je collega Sitin, dien jij eigenlijk nooit goed mocht lij den... hier, lees maar zelf! Met druk gebaar vouwde zij dc aankondiging open en merkte niet, dat hij als geslagen was; dat hij geen antwoord kon uitbrengen. Wat een geluk voor hem, zeg! Hij staarde op de weinige, met groote letters gedrukte woorden, haar naam... En hij zag verder niets door den nevel, die voor zijne oogen kwam, en hij kon niet denken, ver bijsterd door onnoembare gevoelens. Doch met kracht beheerschte hij zich; want Mary ging ongeduldig voort: Nu, wat zeg je er van? Had je dat verwacht? Dus.., Sitin! antwoordde hij heesch Sitin! Daarom i« hij van carrière veranderd! Daarom nam hij de betrekking van directeur bij die verzekeringsmaatschappij aan!... Daarom Stel je gerust! viel Mary hem in de rede. Mij verandert niet; hij blijft bij jelui. Zij klopte glimlachend hem op den schouder. Dat kan toch niet! weersprak hij heflig. Anna Vera's vermogen gaat nu terug naar de familie van haar man... Heb je nooit gehoord van het testament, dat haar onterft van een tweede huwelijk? O ja, knikte Mary gelaten maar die testamentsclausule is een Pa« man wan viif ïaor f Dat komt van vierendertig jaar* uiau VdU V,J' Ja«r> In do stad cn 't kromzitteu voor de (Naar het Duitsch van P. Rosegger.) I schrijftafel. De rogen had opgehouden; een fris- ''■b van al die moeders, die 't uit- schreeuwen van schrik, als een kind. op een leunstoel klimt of zit te schom melen op oen tuinhek. Pas toch op, je kon wel vallen! Kinde' speel toch zoet met jo bouwdoos, je zult nog ar men en boenen breken. Leg dat mes weg, jongen, zoo meteen snijdt je je in de vingors. Niet vechten, kinders, dat loopt nooit goed af. Loop toch zoo hard niet; als je te warm wordt, vat je Jicht kou! Zoo gaat dat den boelen dag, en als de moeders haar zin kre gen konden de kinderen, den heel en winter zoet in hun hoekje zitten, of bij zooveel graden temperatuur ©tn wan delingetje m den tuin doen. Maar de kmuercii gaan toch hun gang. Die ge hoorzamen liever moeder natuur. Die willen zich vrij bewegen, alles van nabij waarnemen, en zich op de na tuurlijkste wijze voorbereiden op den grooten strijd, die hun. toch niet bo- spaard bl"ft. En toch gelukt het veel ouders, hun kinderen door dat voort durend intoomen zoo slap en weer standloos te maken, dat ze later tot niets moor te gebruiken zijn. Eeu stads moeder had het bij 't zien van dat jon getje licht op de zenuwen gekregen, ik zelf was er niet veraf, en daaruit bleek 't mjj weer, hoe zelfs eeu flinke boerenzoon in de broeikas der bescha ving ontaarden kan. Had ik Ze dan totaal vergeten, mijn vroolijke speel makkers uit de bergen, die eiken dag iu levensgevaar plachten te verkeeren, zoolung tot ze groot waren en sterk? In de schuimende bergrivier, waar strijdlustige kreeften hen in de teenen knepen, liepen ze blootsvoets, om fo rellen te vangen. Bij de kolenbranders draafden zo onvervaard over de gloei ende kolen; stieren plaagden zo, tot zo wild werden, en sprongen dan de beosten op den rug. Bij de zaagma- chine sprongen ze op de zware hout blokken, als ze toegleden naar het op en neer suizende mes, dat hen 't vol gende oogenblik middendoor had kun nen snijden Zwermden de bijen, dan lichtten ze de levende trossen van ue struiken. En vochten, dat ze deden! Aan schrammen en huilen en wonden geen gebrek; maar daarvan werd niet veel drukte gemaakt, zoomin als van vorst of hitte, honger of dorst, die een voudig verdragen werden. Kreeg er eens een een keelontsteking of long aandoening, dan hadden oude vrou wen wel een smeerseltje of een pleis ter, een poeder of een drankje bij de hand, en verder wachtte men af. tot de ziekte verdween. Wie er bovenop kwam. was gehard als staal uit den oven. Zito groeit een sterk volk op. Dat alles bedacht ik onder de lin de; daar nu eenmaal herinnering de dapperheid der oude lieden en morali- seeren de deugd der zwakken Is Uit de dorpsstraat klonk 't geben- gel en geloei van de huiswaarts kee- rende kudden, koeien, ossen, stieren kalveren door elkaar. De dieren waren spoelsch, stoeiden, sprongen en stielen de koppen tegen elkaar, terwijl ze groote stofwolken opjoegen. Mid den onder al dat gedrang liep een klein dikkertje van een jaar of zeven, een meisje, dat met een berken roe den heelen troep in bedwang hield soms bijna -von de been raakte, maar toch baas bleef. Zoo'n os heeft voo-r een kind van zeven jaar precies zooveel ontzag als voor een man van dertig, en 't kind komt niet op het denkbeeld, dat het door die logge beesten ver trapt kan worden. Langzaam werd het werk op 't hooi- veld gestaakt, en de boer kwam met zijn knechts naar huis. De kleine be drijvige boerin zei tegen haar man: Die plank daar beneden bij de sluis mocht je \vel wegnemen; Max loopt er alweer overheen; ieder oogenblik kan hij erin liggen. Dan wordt hij nat, en krijgt een pak slaag, zei zijn vader; anders niet Max zat namelijk al lang niet meer op het dak; op de smalle plank boven sche wind schudde de droppeis do boomen. Ik deed nog een avond wandelingetje langs den Trabach, waar de boerenhuizen staan, die twee en driehonderd jaar oud zijn. Ze zijn van hout gebouwd, en hebben nog wanden zoo hard als staal, terwijl hot houten huisje van een zomergast, vlak in de buurt, dat nog geen tien jaar gestaan heeft, al begint te vervallen. Die „lieve" villa doe op haar manier haar best voor oud door te gaan, en 't houtwerk is dan ook behoorlijk bruingeverfd; maar die door zon en lucht getaande kleur van de honderd jarige boerenwoningen is dat toch niet. De boerenhuizen aan den Trabach hebben kleine vensters met roode an jelieren er voor, en zijn één verdie ping hoog. Het planken dak is twee maal zoo hoog als 't huis zelf en zoo steil als een gotbisch kerkdak; 't steekt ver boven schuren en stallen uit. Op mijn wandeling zag ik boven op de nok van zoo'n dak iets bewogen. Een vaal grijsachtig iets, dat langzaam over den scherpen rand voortbewoog, 't Was geen kat of eenig ander huis dier; 't zae er bepaald spookachtig uit zooals 't met kleine schokjes voort gleed, en don weer onbeweeglijk stil bleef zitten. Toen ik naderbij kwam, zag ik, dat een kind over het dak aan 't kruipen was. Een blond, roodwi gig kereltje van een jaar of vijf, met bloot hoofd en bloote voeten, niets aan. dan ©en groflinnen hemdje on broekje. Schrijlings gezeten, met de handjes voor zich grijpend en zich aan de latten vasthoudend, schoof hij vooruit, en toen hij aan den gevel gekomen was, zachtjes aan weer te rug. Een paar maal riep hij: Ho, schimmel, 't Huis was zijn paard... Ik schrikte zoo, dat mijn beenon er van trilden. Iloe kwam de jongen op dat geweldig hooge dak? De mensehen in huis waren allen op 't land aan 't werk, en zagen niet in wolk gevaar het kind verkeerde. Ik wou eerst roe pen: Pos op, pas op! maar vreesde, hem juist door dat geschreeuw te doen schrikken. Hij reed maar getroost op den nok heen en weer, en riep met zijn helder stemmetje: Vort, schimmel, hu! Ik liep om 't huis heen, en zag aan den tuinkant een lange laddor staan, die tot den benedenrand van 't dak reikte. Verderop lag over het plankon dak een brandladder, die tot de nok kwam, maar deze vormde niet de voortzetting van de andere ladder: ze lag meer naar rechts, en kon alleen over oen paar steile dakplankeu be reikt worden. Toch moest hij daar langs naar boven geklommen zijn. Toen 't kereltje genoeg had van 't rijden op de in den wind klepperende planken en nog eens aan den gevel top iiad gewrikt, of die wel goed vast- DAMRUBRIEK. HA'ARLEMSCHE DAMCLUB. 'Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men to richten aan den heer J, Meyer, Kruisstraat 34. Telephoon 1543. EINDSPEL 231. Aangezien lot ons leedwezen blijkt.dat in Eindspel 229 'de remise kan worden verkregen, komt het eindspel 231 in de plaats daarvan voor de» wedstrijd in aanmerking. Zvrart 1- Wit Zwart schijf op 17 en dam op 26 Wit dammen op 1, 45 en 48 PROBLEEM No. 232. van A. RAYMOND. I. Zwart schijven op 9, 10, 11, 12, 13, Wit schijven op 20, 22, 23, 24, 27, Oplossingen worden ingewacht aan bovengenoemd adres, uiterlijk Dins dag 28 Februari 1911. Oplossing van probleem No. 227 van G. Destrez 15, 16, 40 en dam op 45 3, 37, 38, 48, 4'J en 50 Wit 37 - 3 22 l Oplossing van het Eindspel No. £26 ran den auteur - 36 10 - 37 36 - 31, 16 - 49 49 - 27 27 - 4. 4 - 15 20 A, 20 - 47 BC, 47 - 15D, 15 - 47E, 47 -15 gedw, 15 - 47, 47 - 36 Wit A Zwart 3 Wit B Zwart 2 Wit C ZyvaTt 20 - Wit D Zwart 47 - 16 - 43, 10 25. 25 48, 48 37, 36 31, 16 - 38 of 43 of 36 25 I - 15 tot 33 of 25 of 26 - 31 36 - 31 37 - 3. 3 tot 17 of 20 of 25, 16 - 27, 27 - 9, 9 4, 4 - 15, 15 - 4 c 5, 36 - 47, 47 - 15, 15 - 47, 47 - 36. wilde de nienschen uit 't land gaan het schuimende water scheen hij 't halen. behagel ijker te vinden dan daar in Bij 't hek stond een groote mand j de hoogte, waar men voor vreemde met gemaaid gras, die sleepte ik aan, nienschen niet veilig is. en spreidde den inhoud uit op de stee nen bij de gootpijp, waar 't kind on vermijdelijk moest komen te vallen, 't Kereltje zat weer op de nok en keek wantrouwig naar mijn bereddering. Toen draaide hij zijn vlaskopje naar den anderen kant, waar geen ladder was. 't Leek wel, of hij 't daar maar wou probeeren Van den weg naar de wei kwam de oude hoer aanstappen en riep mij toe: Wat doe je daar toch? De jongen wordt bang? Maar mijn goeie hemel, 't Is toch ook gevaarlijk! Hoe durf je hem zoo lateu klimmen? O je! lachte de oude. Die zou bang wezen voor vallen! Dat zou wat moois worden! Wanneer moeten de mcnschcn dan klimmen leeren, als 't niet gebeurt wanneer ze nog los in de leddn zijn en jong? Maar zoo'n klein kind, zei ik, half verontwaardigd. Hoe kan dat 't gevaar beseffen en voorzichtig zijn? Dat baasje moest u maar eens in i kerseijoenieii zien. Ais een vogel wipt hij vau uen eenen tak op ueu under. En uil de dennen haalt nij do eokuooiutjes naai- beneden. En dan zoo'n dak, waar niets breken kan! Maar jo zei toch zelf, aat hij bang zou worden. Ja zeker zeg ik dat. Bang. geval tamelijk. Ais daar een vreemde man oiRtcr aan de ladder staat en niet wil weggaan! Bang voor inij? Ja, voor wieu anders? Vreemde nienschen komen hier zooveel niet. Daur is hij schrikachtig voor. - I i Ue boer scnudde eens aan de lad- sleriits over een gouden grond kon dien raad gegeven, omdat zij zich t loopen. Waaraan denkt u? vroeg zij aacht gedrukt. Aan mijn meisje en nog aan iets anders: aan de grillen van het lot. Ou? Ja zeker, ikl Dat zijn geen woorden voor een verloofde. Lieve Anne-Vera, laten wij el kaar niets wijsmaken. U begrijpt heel goed, dat als er geen bezwaren wa ren...,,. hoofd brak om een middel, waardoor zij liefde van berekening kon onder scheiden. Zij wilde zekerheid hebben dat zij niet om haar geld werd der of die vast stond en riep toen naar boven: Max, ik ben er. 't Is groot vader, boor! De „vreemde man" ging naar de bank onder de linden, waar hij van 't trouwd. Nu, zij heeft het middel da- dak af niet koQ worden gezien. En 1,1 - 1.1 daar kvvuiu hn eerst tot nadenken, dclijk aangegrepen zö is eeu be©t-j ls nu!af„oïe) jS É<k0. O romantisch weet je? En toen lit I men mi ik tegen imjzeil. - Zon men kort nadat wij geëngageerd waren, zeggen, dat je m de bosschen geboren haar ontmoette, zei ze: „Je raad was ou getogen bent? Heb je dan met zelf goed, Mary. Ik dank je wel"... Ze had do roode bloesemknoppen uit de top- toen zeker een eerste proef ge'nomen... Pcn van de lariksen geplukt'? En jij N wordt zenuwachtig als een oude baker „w. v. t IM. wanneer zoo'n ventje op het dak rond- klautert? Hoeveel heb je er wel? vroeg ik aan den boer, want er kwamen steeds meer kinderen te voorschijn; grooter dan Max; en ook kleinere; allemaal echte woelwaters. Tien zouden 't geweest zijn met elkaar, zeide hij. Bij navraag bleek, dat een van de jongens verpletterd was onder een slede met hout, die hij van den berg aftrok, en op de steile helling niet had kunnen tegenhouden. Een dan toch maar. Van de tien verwende stadskinderen sterven er wel vier te vroeg. Ik ging eindelijk mijns weegs. En toen ik door de wei langs de snol-, stroomende beek liep, sprong daar, op eens uit den poel bij de sluis een druipnat kereltje, dat met een groote bocht om mij heen stuurde en als de wind koers zette naar een planken loodsje, waar hij zeker liever wou1 drogen in 't hooi, dan thuis, waar een jongen met een nat pak slaag op loopt. Op de plank wippen stond vrij, maar in 't water vallen was verboden. Toen ik nog eens omkeek naar den poel, een diepe, wijde kom, waarin een kleine Niagara bruisend neerviel, dat het witte schuim hoog opspatte, begreep ik, dat een ander daar licht in gebleven kon zijn; maar Max niet. Die had zich voldoende geoefend in 't vallen en weer op het droge krabbe len; dut jonge mensch van vijf jaar. ik geloof dat we Max gerust naar den top van de Stephanskerk kunnen sturen, om te zien of de Turken al komen; of hem opsluiten in ecu dui- keikiük. Die is bang voor arenden, noch voor zeemonsters; die is alleen bang voor vreemde nienschen. (S. W.) (Utr. Dbld-) ZELFBEWUST! Men schrijft uit Djember aah de Loc.: Hier in een der apotheken oe fent oen Amboinees 't lucratieve baantje van flesschenspoeler uit, op een traktement van f 15 's maands. Nieuwjaarsdag kregen verschillende ingezetenen 't volgende kaartje: J. T... apotheker. Wit UJ_49 - 27, 27 - 4, 4 - 15 E Zwart 15 - 4, 4 - 15, 15 - 47 Dit eindspel is ook nog langs ©enigs zins anderen weg op te lossen, wat de waarde ervan niet verhoogt. Go^de oplossingen van probleem 227 en .Eindspel 228 ontvingen wij van de heeren R. Bouw, P. J. Eijpe, Th. S. Germans, J. Jacobson Azn., J. Lvcldama. W. J. A. Maüa, D. G. Ko ning, P. Ottolini, C. Serodini, K. Sie- gerist, F. Th. Timmer. 2 wart CORRESPONDENTIE. Th. S. G. te H. Wij hopen, dat U gelegenheid zult hebben om Eindspel No. 231 op te lossen 't is zeer mooi Een bewijs van het losse spel, dat veeltijds in Frankrijk gespeeld wordt, geeft onderstaand voorbeeld, uit een partij tusschen M. Savoye, met wit en M. Jacquet met zwart 1. 1" M ■J* .4*1 a m m ël m P m m Ü9 r m m m J*-'. a É8L B mt a Jt m gj Kei wm.,,.. m m m wm m m Zwart schijven op 3, 5, 7, 8, 9, 10, 12. 14, 15, 16, 17, 18, 20, 21 en 25 Wit schijven op 26. 28, 29. 30. 31, 34, 35, 36, 37, 40, 41, 43, 44, 47, 48 en 49 Wit moet spelen en beslist de partij met den zet 28 - 22. Want slaat zwart hierna 18 27, dan volgt wit 31 4, en slaat zwart 17 28, dan volgt WH 26 17 Zwart 12 21 20 29 25 45 45 34 29 - 24 24 1 4i - 40 1 45! Nu zal onwillekeurig gevraagd wor den, hoe het mogelijk is geweest, zoo'n stelling te ontwikkelen. Doch weten de. dat de Fronschen bij voorkeur losse stellingen opbouwen, mag ook deze slagvvending ons niet te veel ver bazen. Men steunt daar meer op een vergissing van den tegenspeler, dan op krachtig eigen spel. Dat echter een dergelijke tactiek moet afgekeurd worden, spreekt van zelf. Beter is dan ook een goeden stand op te bouwen, waarin zulke slagzetten niet ontwikkeld kunnen worden. In een goed standspal is zelfs do beste tegenspeler niet in staat iets kwaads uit te richten, en vooral niet, wanneer daarbij de vleugels ook goed gedekt blijven. Wel ziju er nog, die meenen, dat een losse party meer winstkansen aanbiedt, maar zij vergeten, dsK. daar bij ook meer het gevaar dreigt, om iets te overzien. En. denkt dan niet, dat het zoo ridderlijk staat te zeggen: „nu ja, ik heb de partij verloren, maar... het was slechts door een over- zieutjel" Neen, dat overzien is veel tijds eigen schuld, en een gifvolg van het te los de slakken op het bord plaatsen, hetgeen had kunnen ontwe ken worden, wanneer op goed stand- spel was aangestuurd. (C. H. B.) De Haajleinsche Damclub houdt hare bijeenkomsten iederen Maandag avond van 8 tot 12 uur in het Gebouw „Do Nijverheid", Jansstraat 85, al hier. Liefhebbers van het damspel zijn daar steeds welkom

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1911 | | pagina 14