te
ho ->r niet tot de grootmoeders, die do
gedachten der jeugd niet kunnen be-
grijpen, en al srnit 't mij, dat Hilde
den jongen Reisemaon uiet wil trou
wen, ik vermoed, dat hij zich wel zal
kunnen troosten. Zij moet, evenals
Max, haar eigen weg gaan, die hen,
naar ik hoop, lot het geluk zal voe
ren.
Waarschijnlijk kunnen wij over die
dingen noe spreken.; want ik wou je
vragen, zoo gauw mogelijk voor een
poos bij inij te komen en zoo lang mo
gelijk te blijven. Ik heb immers plaats
genoeg, en mij dunkt, dat een doch
ter in jou geval bij haar moeder be
hoort, zooals ook de kleinkinderen
bij hun grootmoeder.
Ik had buitendien geheel vergeten,
te de duizend mark te sturen, die ik
sinds verleden jaar voor jou bestemd
luid .Misschien schrijf je mij wel hoe
veel je daarvan dadelijk wilt hebben.
Vergeef mij mijn nalatigheid. Hier in
onze kleine stad weten wij niet zoo
veel van de tegen woordige behoeften
en ik heb verzuimd, naar jou wen-
sclien te informeeren. t Zal niet weer
gebeuren.
Kom nu maar hierheen wij zuilen
't gezellig hebben en je zult niet voel
last hebben van koffievisites en stads-
praatjes. Op mijn leeftijd moet ik
iemand hebben, die voor mij zorgt, en
jij als mijn dochter, bent daar de
naaste toe. Dus laat mij niet te lang
wachten en breng mijn kleinkinderen
mee. Zij kennen hun grootmoeder
nauwelijks.
Ten slotte nog een vraag Heb je
misschien iemand onder je beken
den, die aan kiespijn lijdt? Een jon
ge heer uit onze stad heeft zich bij
jelui gevestigd als tandarts, en i k
zon hem graag wat voorthelpen. Als
jij de een of andere behoeftige pa
tiënt weet, stuur die naar hem (zijn
adres sluit ik in) hij zal ze er wel
afhelpen. De rekening hoop ik dan
later te vereffenen. Bn nu, vaarwel,
lieve dochter, en tot ziensIk ver
heug mij al op jelui komst
Je liefhebbende
Moeder en Grootmoeder."
Do jongo gravin stond haastig op.
Heeft men u al gezegd, dat mijn
Dobermann verdwenen js?
Hij fronste 't voorhoofd bij die
bruuske wending van het gesprek,
maar antwoordde in afgemeten con-
servatietoon:
De tuinman vertelde 't mij, dat
de hond weg was. Heeft u al een ad
vertentie geplaatst?
Neen, ik laat hem loopenl
Hij voelde, dat uit die woorden eeh
u et te bedwingen trots sprak... Wie
vrijwillig ging, wilde zij niet vast-
houden.
Zij stond nu voor de glazen 'deur
en stiet die open. Bloemengeur om
ving hen beiden als verdwaald
langen dolende zielen kan omvan
gen. De dag was vol zware, lokkende
heerlijkheid, vol bevende ademtoch
ten.
Kom, zei Anna Vera toonloos.
Hij streek over zijn voorhoofd, zon
der het te weten. Hij vond zich-zelf
onzegbaar klein en armzalig hij
hoorde hier niet... heden. En toch
was hij nooit van zijn leven zoo thuis
en zoo innig gelukkig geweest als
hier, maar dat was voor verleden
Zondag sedert scheen de geheele
wereld veranderd.
Anna Vera bleef staan voor 'n roze-
struik, waar de dauw nog parelde in
purperen schalen. Peinzend vroeg zij:
Gaat u nu naar haar toe?
Hij antwoordde niet; maar hij had
wel willen uitroepen: neen, nu niet
niet van uit dit huisl
Wilt u haar een groet van mij
brengen.
Hare vingers omvatten deïi steel
eener bedauwde roos; zij aarzelde,
als had zij nog iets te overwinnen;
dan knikte zij en Teikte hem de
zwaar geurende, koninklijke bloem.
Hij nam die, zonder haar aan te
zien en zonder te bedanken; en dat er
iets ais een traan dropte op zijn
hand, merkte hij niet.
Met elke schrede, die hem nader
bracht bij het tuinhek, werd zijn hart
zwaarder, klopte dreigender, als een
erinaning. Een vraag scheen over
zijn lippen te willen dringen, maar
hij iiield die vast gesloten.
Hij kwam niet weer. Hij voelde
duister, dat het niet mocht gebeuren.
En dan kwam ook spoedig al het nieu
we in zijn leven.
Doch dikwijls gebeurde het, ook
als hij samen was met zijn vroolijk,
rouwtje, dat zijn blikken plotse
ling zweefden in het leegeneen,
niet in het leege: ze verdwaalden
Een litt
Naar het Duitsch van E. BOBER.
Ze zaten in de terraszaal, in de gele
fauteuils, vlak onder de empirekroon
en ze merkten beiden, dat ze niets of
zoo goed als niets te zeggen hadden
vandaag.
Anna Vera's antwoorden werden
6teeds korter, en hem leek z'n hoofd
zoo wonderlijk leeg. Graag had hij
geweten, wat er in haar omging;
maar haar gezicht bleef koel en bleek
en hare blikken gleden langs hem
heen als vergaten ze zijn tegenwoor
digheid voor heel verre dingen. Hij
las in die blikken niets, in 't geheel
niets.
Eindelijk begon hij:
Gravin, ik moet u eigenlijk iets
moed eel en.
Toen zij nu beleefd haar gezicht
geheel naar hem toekeerde, ging hij
met gedwongen kalmte voort:
Ik heb mij verloofd... iets vlug
ger dan mijn plan was.
Hij was niet in staat, bij deze woor
den haar aan te zien. De jonge, blon-
de vrouw knikte zacht.
Ik weet het; 't gebeurde verleden
Zondag.
Wat?... Wist u het al?
Ik ken uw aanstaande.
U... kent u Mary Nel ten?
Och ja, zooals men elkaar leert
kennen in de salons van anderen,
sprak zij koel.
En vindt u mijn keuze geluk
kig? Toe zegt mij eens eerlijk!
Is dit een vraag aan mijn vriend
schap?
Jal
Anna Vera richtte zich een weinig
op. Haar wit kleed in den geelzijden
sloei, het blanke gezichtje onder zon-
nehlond haar... dat geelwit in de al
lerfijnste tonen gaf een schilderij
van bedwelmende bekoring.
Mei geweld rukte bij zijn blik los
van dat beeld en zag door het ven
ster in den zomerschen tuin.
Denkt u, dat zij u liefheeft?
vroeg zij.
Dat weet ik, antwoordde hij
trotsch.
Dan feliciteer ik u natuurlijk.
Haar stem klonk iets donkerder
dan anders, maar zij glimlachte heel
rustig en stak hem haar hand toe
met een impulsieve beweging.
Hij waagde het niet, achter haar
onbewogen trekken een bedwongen
smart te vermoeden, en toch had hij
die zoo gaarne vermoed 't zou hem
onbeschrijfelijk goed hebben gedaan.
Stom kuste hij haar hand, door
geen enkelen ring getooid. Plotseling
stelde hij zich Mary Nelten voor. Zij
was niet buitengewoon mooi, niet bi-
zonder verstandig, niet bijzonder
goed alleen buitengewoon rijk.
Anna Vera was dat ook maar
slechts tot aan het moment, dat ze
hertrouwde. j
Dat ellendige testament! 't Was als
een muur, waartegen men zich
slechts het hoofd te pletter kon loo-
pen, en nooit had hij een mensch in
niger verwenscht dan dien egoist tot
over het graf. Doch er viel aan het
feit niets te veranderen, en 't was zijn sprookje... Zeg, schat, ik zelf ben op
schuld niet, dat menige carrière dat idee gekomen. Ik heb Anna V
kant on begon langs de brandladder
af te klimmen, met den rug tegen 't
dak geleund. Eenmaal gleed hij uit:
■ermned dat er zooveel t want de Pinken waren glibberig;
maar aan do sporten klemde hij zich
vast. Hij deed het zoo voorzichtig, dat
ik weer wat geruster werd. Onder 't
afklimmen telde hij hardop: Een,
too, die, vier, vijf, zes, acht tien,
taalf.... ALs hij de sporten had over
gesprongen juist als de cijfers, dan
zou 't er leelijk hebben uitgezien. Ein
delijk was hij aan den rand van 't
dak gekomen. Daar ging hij op den
rug liggen en terwijl hij zich met bei
de handjes aan de ladder vasthield,
mei de beentje in de lucht liggen
schoppen vau puur pleizier.En ik stond
daar boneden op den vasten grond te
kreunen van angst. Op eens kreeg hij
mij in 't oog en schrikte. Hield zich
heel stil, en keek strak naar beneden.
Ik riep hem toe, dat hij zóó moest
blijven zitten, en wou de andere lad-
dor voorzetten, dat die bij de brand
ladder aansloot. Maar toen de jongen
dat merkte, draaide hij zich en klau
terde zoo handig als een kat weer
naar boven. Ik was ten einde raad en
een heerlijken zomerschen tuin of zat, sloeg hij 't eene beentje over den
naar een gezellig vertrek vol geel en u
wit teeder goud. Dikwijls, al te dik
wijls overweldigde hem het verleden,
Nooit had hij
aanhankelijkheid in hem kon zijn, en
dat herinnering zulk een luide stem
had en... dat een groote rijkdom vol
strekt niets bijzonders was; dat die
zelfs een soort verveling en doffe ver
zadiging meebracht
Het soheen hem soms, als was
hij in het geheel niet meer jong, als
had hij de kracht om in de wereld
vooruit te komen niet meer zoo noo-
dig, als waren arbeid en succes niet
meer zijn eigen en bovenal: geen
rijkdom ter wereld kon zijn
geheimen wensch, zijn eenig hevig
verlangen vervullen.
Op een middag kwam Mary met 'n
brief haastig zijn kamer binnen loo-
pen.
Ik moet je even storen, riep zij:
verbeeld je, onze goede kennis Anna
Vera heeft zich verloofd... en raad
eens met wien? Met je collega Sitin,
dien jij eigenlijk nooit goed mocht lij
den... hier, lees maar zelf!
Met druk gebaar vouwde zij dc
aankondiging open en merkte niet,
dat hij als geslagen was; dat hij geen
antwoord kon uitbrengen.
Wat een geluk voor hem, zeg!
Hij staarde op de weinige, met
groote letters gedrukte woorden,
haar naam... En hij zag verder niets
door den nevel, die voor zijne oogen
kwam, en hij kon niet denken, ver
bijsterd door onnoembare gevoelens.
Doch met kracht beheerschte hij
zich; want Mary ging ongeduldig
voort:
Nu, wat zeg je er van? Had je dat
verwacht?
Dus.., Sitin! antwoordde hij
heesch Sitin! Daarom i« hij van
carrière veranderd! Daarom nam hij
de betrekking van directeur bij die
verzekeringsmaatschappij aan!...
Daarom
Stel je gerust! viel Mary hem in
de rede. Mij verandert niet; hij
blijft bij jelui.
Zij klopte glimlachend hem op den
schouder.
Dat kan toch niet! weersprak hij
heflig. Anna Vera's vermogen gaat
nu terug naar de familie van haar
man... Heb je nooit gehoord van het
testament, dat haar onterft
van een tweede huwelijk?
O ja, knikte Mary gelaten
maar die testamentsclausule is een
Pa« man wan viif ïaor f Dat komt van vierendertig jaar*
uiau VdU V,J' Ja«r> In do stad cn 't kromzitteu voor de
(Naar het Duitsch van P. Rosegger.) I schrijftafel.
De rogen had opgehouden; een fris- ''■b van al die moeders, die 't uit-
schreeuwen van schrik, als een kind.
op een leunstoel klimt of zit te schom
melen op oen tuinhek. Pas toch op,
je kon wel vallen! Kinde' speel toch
zoet met jo bouwdoos, je zult nog ar
men en boenen breken. Leg dat mes
weg, jongen, zoo meteen snijdt je je
in de vingors. Niet vechten, kinders,
dat loopt nooit goed af. Loop toch zoo
hard niet; als je te warm wordt, vat
je Jicht kou! Zoo gaat dat den boelen
dag, en als de moeders haar zin kre
gen konden de kinderen, den heel en
winter zoet in hun hoekje zitten, of bij
zooveel graden temperatuur ©tn wan
delingetje m den tuin doen. Maar de
kmuercii gaan toch hun gang. Die ge
hoorzamen liever moeder natuur. Die
willen zich vrij bewegen, alles van
nabij waarnemen, en zich op de na
tuurlijkste wijze voorbereiden op den
grooten strijd, die hun. toch niet bo-
spaard bl"ft. En toch gelukt het veel
ouders, hun kinderen door dat voort
durend intoomen zoo slap en weer
standloos te maken, dat ze later tot
niets moor te gebruiken zijn. Eeu stads
moeder had het bij 't zien van dat jon
getje licht op de zenuwen gekregen,
ik zelf was er niet veraf, en daaruit
bleek 't mjj weer, hoe zelfs eeu flinke
boerenzoon in de broeikas der bescha
ving ontaarden kan. Had ik Ze dan
totaal vergeten, mijn vroolijke speel
makkers uit de bergen, die eiken dag
iu levensgevaar plachten te verkeeren,
zoolung tot ze groot waren en sterk?
In de schuimende bergrivier, waar
strijdlustige kreeften hen in de teenen
knepen, liepen ze blootsvoets, om fo
rellen te vangen. Bij de kolenbranders
draafden zo onvervaard over de gloei
ende kolen; stieren plaagden zo, tot
zo wild werden, en sprongen dan de
beosten op den rug. Bij de zaagma-
chine sprongen ze op de zware hout
blokken, als ze toegleden naar het op
en neer suizende mes, dat hen 't vol
gende oogenblik middendoor had kun
nen snijden Zwermden de bijen, dan
lichtten ze de levende trossen van ue
struiken. En vochten, dat ze deden!
Aan schrammen en huilen en wonden
geen gebrek; maar daarvan werd niet
veel drukte gemaakt, zoomin als van
vorst of hitte, honger of dorst, die een
voudig verdragen werden. Kreeg er
eens een een keelontsteking of long
aandoening, dan hadden oude vrou
wen wel een smeerseltje of een pleis
ter, een poeder of een drankje bij de
hand, en verder wachtte men af. tot
de ziekte verdween. Wie er bovenop
kwam. was gehard als staal uit den
oven.
Zito groeit een sterk volk op.
Dat alles bedacht ik onder de lin
de; daar nu eenmaal herinnering de
dapperheid der oude lieden en morali-
seeren de deugd der zwakken Is
Uit de dorpsstraat klonk 't geben-
gel en geloei van de huiswaarts kee-
rende kudden, koeien, ossen, stieren
kalveren door elkaar. De dieren
waren spoelsch, stoeiden, sprongen en
stielen de koppen tegen elkaar, terwijl
ze groote stofwolken opjoegen. Mid
den onder al dat gedrang liep een
klein dikkertje van een jaar of zeven,
een meisje, dat met een berken roe den
heelen troep in bedwang hield soms
bijna -von de been raakte, maar toch
baas bleef. Zoo'n os heeft voo-r een
kind van zeven jaar precies zooveel
ontzag als voor een man van dertig,
en 't kind komt niet op het denkbeeld,
dat het door die logge beesten ver
trapt kan worden.
Langzaam werd het werk op 't hooi-
veld gestaakt, en de boer kwam met
zijn knechts naar huis. De kleine be
drijvige boerin zei tegen haar man:
Die plank daar beneden bij de sluis
mocht je \vel wegnemen; Max loopt er
alweer overheen; ieder oogenblik kan
hij erin liggen.
Dan wordt hij nat, en krijgt een
pak slaag, zei zijn vader; anders
niet
Max zat namelijk al lang niet meer
op het dak; op de smalle plank boven
sche wind schudde de droppeis
do boomen. Ik deed nog een avond
wandelingetje langs den Trabach,
waar de boerenhuizen staan, die twee
en driehonderd jaar oud zijn. Ze zijn
van hout gebouwd, en hebben nog
wanden zoo hard als staal, terwijl hot
houten huisje van een zomergast, vlak
in de buurt, dat nog geen tien jaar
gestaan heeft, al begint te vervallen.
Die „lieve" villa doe op haar manier
haar best voor oud door te gaan, en
't houtwerk is dan ook behoorlijk
bruingeverfd; maar die door zon en
lucht getaande kleur van de honderd
jarige boerenwoningen is dat toch
niet.
De boerenhuizen aan den Trabach
hebben kleine vensters met roode an
jelieren er voor, en zijn één verdie
ping hoog. Het planken dak is twee
maal zoo hoog als 't huis zelf en zoo
steil als een gotbisch kerkdak; 't steekt
ver boven schuren en stallen uit. Op
mijn wandeling zag ik boven op de
nok van zoo'n dak iets bewogen. Een
vaal grijsachtig iets, dat langzaam
over den scherpen rand voortbewoog,
't Was geen kat of eenig ander huis
dier; 't zae er bepaald spookachtig uit
zooals 't met kleine schokjes voort
gleed, en don weer onbeweeglijk stil
bleef zitten. Toen ik naderbij kwam,
zag ik, dat een kind over het dak aan
't kruipen was. Een blond, roodwi
gig kereltje van een jaar of vijf, met
bloot hoofd en bloote voeten, niets
aan. dan ©en groflinnen hemdje on
broekje. Schrijlings gezeten, met de
handjes voor zich grijpend en zich
aan de latten vasthoudend, schoof
hij vooruit, en toen hij aan den gevel
gekomen was, zachtjes aan weer te
rug. Een paar maal riep hij: Ho,
schimmel, 't Huis was zijn paard... Ik
schrikte zoo, dat mijn beenon er van
trilden. Iloe kwam de jongen op dat
geweldig hooge dak? De mensehen in
huis waren allen op 't land aan 't
werk, en zagen niet in wolk gevaar
het kind verkeerde. Ik wou eerst roe
pen: Pos op, pas op! maar vreesde,
hem juist door dat geschreeuw te doen
schrikken. Hij reed maar getroost op
den nok heen en weer, en riep met zijn
helder stemmetje: Vort, schimmel,
hu! Ik liep om 't huis heen, en zag
aan den tuinkant een lange laddor
staan, die tot den benedenrand van
't dak reikte. Verderop lag over het
plankon dak een brandladder, die tot
de nok kwam, maar deze vormde niet
de voortzetting van de andere ladder:
ze lag meer naar rechts, en kon alleen
over oen paar steile dakplankeu be
reikt worden. Toch moest hij daar
langs naar boven geklommen zijn.
Toen 't kereltje genoeg had van 't
rijden op de in den wind klepperende
planken en nog eens aan den gevel
top iiad gewrikt, of die wel goed vast-
DAMRUBRIEK.
HA'ARLEMSCHE DAMCLUB.
'Alle correspondentie, deze rubriek
betreffende, gelieve men to richten
aan den heer J, Meyer, Kruisstraat
34. Telephoon 1543.
EINDSPEL 231.
Aangezien lot ons leedwezen blijkt.dat in Eindspel 229 'de remise kan
worden verkregen, komt het eindspel 231 in de plaats daarvan voor de»
wedstrijd in aanmerking.
Zvrart
1-
Wit
Zwart schijf op 17 en dam op 26
Wit dammen op 1, 45 en 48
PROBLEEM No. 232.
van A. RAYMOND.
I.
Zwart schijven op 9, 10, 11, 12, 13,
Wit schijven op 20, 22, 23, 24, 27,
Oplossingen worden ingewacht aan
bovengenoemd adres, uiterlijk Dins
dag 28 Februari 1911.
Oplossing van probleem No. 227 van
G. Destrez
15, 16, 40 en dam op 45
3, 37, 38, 48, 4'J en 50
Wit 37 -
3 22 l
Oplossing van het Eindspel No. £26
ran den auteur
- 36 10 - 37 36 - 31, 16 - 49 49 - 27 27 - 4. 4 - 15
20 A, 20 - 47 BC, 47 - 15D, 15 - 47E, 47 -15 gedw, 15 - 47, 47 - 36
Wit
A Zwart 3
Wit
B Zwart 2
Wit
C ZyvaTt 20 -
Wit
D Zwart 47 -
16 - 43, 10
25. 25 48, 48
37, 36
31,
16 - 38 of 43 of 36 25 I
- 15 tot 33 of 25 of 26 - 31
36 - 31 37 -
3. 3 tot 17 of 20 of 25,
16 - 27, 27 - 9, 9 4, 4 - 15, 15 - 4 c
5, 36 - 47, 47 - 15, 15 - 47, 47 - 36.
wilde de nienschen uit 't land gaan het schuimende water scheen hij 't
halen. behagel ijker te vinden dan daar in
Bij 't hek stond een groote mand j de hoogte, waar men voor vreemde
met gemaaid gras, die sleepte ik aan, nienschen niet veilig is.
en spreidde den inhoud uit op de stee
nen bij de gootpijp, waar 't kind on
vermijdelijk moest komen te vallen,
't Kereltje zat weer op de nok en keek
wantrouwig naar mijn bereddering.
Toen draaide hij zijn vlaskopje naar
den anderen kant, waar geen ladder
was. 't Leek wel, of hij 't daar
maar wou probeeren
Van den weg naar de wei kwam de
oude hoer aanstappen en riep mij toe:
Wat doe je daar toch? De jongen
wordt bang?
Maar mijn goeie hemel, 't Is toch
ook gevaarlijk! Hoe durf je hem zoo
lateu klimmen?
O je! lachte de oude. Die zou
bang wezen voor vallen! Dat zou wat
moois worden! Wanneer moeten de
mcnschcn dan klimmen leeren, als 't
niet gebeurt wanneer ze nog los in de
leddn zijn en jong?
Maar zoo'n klein kind, zei ik,
half verontwaardigd. Hoe kan dat
't gevaar beseffen en voorzichtig
zijn?
Dat baasje moest u maar eens in
i kerseijoenieii zien. Ais een vogel
wipt hij vau uen eenen tak op ueu
under. En uil de dennen haalt nij do
eokuooiutjes naai- beneden. En dan
zoo'n dak, waar niets breken kan!
Maar jo zei toch zelf, aat hij bang
zou worden.
Ja zeker zeg ik dat. Bang.
geval tamelijk. Ais daar een vreemde
man oiRtcr aan de ladder staat en niet
wil weggaan!
Bang voor inij?
Ja, voor wieu anders? Vreemde
nienschen komen hier zooveel niet.
Daur is hij schrikachtig voor.
- I i Ue boer scnudde eens aan de lad-
sleriits over een gouden grond kon dien raad gegeven, omdat zij zich t
loopen.
Waaraan denkt u? vroeg zij aacht
gedrukt.
Aan mijn meisje en nog aan iets
anders: aan de grillen van het lot.
Ou?
Ja zeker, ikl
Dat zijn geen woorden voor een
verloofde.
Lieve Anne-Vera, laten wij el
kaar niets wijsmaken. U begrijpt heel
goed, dat als er geen bezwaren wa
ren...,,.
hoofd brak om een middel, waardoor
zij liefde van berekening kon onder
scheiden. Zij wilde zekerheid hebben
dat zij niet om haar geld werd
der of die vast stond en riep toen naar
boven: Max, ik ben er. 't Is groot
vader, boor!
De „vreemde man" ging naar de
bank onder de linden, waar hij van 't
trouwd. Nu, zij heeft het middel da- dak af niet koQ worden gezien. En
1,1 - 1.1 daar kvvuiu hn eerst tot nadenken,
dclijk aangegrepen zö is eeu be©t-j ls nu!af„oïe) jS É<k0.
O romantisch weet je? En toen lit I men mi ik tegen imjzeil. - Zon men
kort nadat wij geëngageerd waren, zeggen, dat je m de bosschen geboren
haar ontmoette, zei ze: „Je raad was ou getogen bent? Heb je dan met zelf
goed, Mary. Ik dank je wel"... Ze had do roode bloesemknoppen uit de top-
toen zeker een eerste proef ge'nomen... Pcn van de lariksen geplukt'? En jij
N wordt zenuwachtig als een oude baker
„w. v. t IM. wanneer zoo'n ventje op het dak rond-
klautert?
Hoeveel heb je er wel? vroeg ik
aan den boer, want er kwamen steeds
meer kinderen te voorschijn; grooter
dan Max; en ook kleinere; allemaal
echte woelwaters.
Tien zouden 't geweest zijn met
elkaar, zeide hij.
Bij navraag bleek, dat een van de
jongens verpletterd was onder een
slede met hout, die hij van den berg
aftrok, en op de steile helling niet
had kunnen tegenhouden. Een dan
toch maar. Van de tien verwende
stadskinderen sterven er wel vier te
vroeg.
Ik ging eindelijk mijns weegs. En
toen ik door de wei langs de snol-,
stroomende beek liep, sprong daar,
op eens uit den poel bij de sluis een
druipnat kereltje, dat met een groote
bocht om mij heen stuurde en als de
wind koers zette naar een planken
loodsje, waar hij zeker liever wou1
drogen in 't hooi, dan thuis, waar
een jongen met een nat pak slaag op
loopt. Op de plank wippen stond vrij,
maar in 't water vallen was verboden.
Toen ik nog eens omkeek naar den
poel, een diepe, wijde kom, waarin
een kleine Niagara bruisend neerviel,
dat het witte schuim hoog opspatte,
begreep ik, dat een ander daar licht
in gebleven kon zijn; maar Max niet.
Die had zich voldoende geoefend in
't vallen en weer op het droge krabbe
len; dut jonge mensch van vijf jaar.
ik geloof dat we Max gerust naar
den top van de Stephanskerk kunnen
sturen, om te zien of de Turken al
komen; of hem opsluiten in ecu dui-
keikiük. Die is bang voor arenden,
noch voor zeemonsters; die is alleen
bang voor vreemde nienschen.
(S. W.)
(Utr. Dbld-)
ZELFBEWUST!
Men schrijft uit Djember aah de
Loc.: Hier in een der apotheken oe
fent oen Amboinees 't lucratieve
baantje van flesschenspoeler uit, op
een traktement van f 15 's maands.
Nieuwjaarsdag kregen verschillende
ingezetenen 't volgende kaartje:
J. T...
apotheker.
Wit UJ_49 - 27, 27 - 4, 4 - 15
E Zwart 15 - 4, 4 - 15, 15 - 47
Dit eindspel is ook nog langs ©enigs
zins anderen weg op te lossen, wat
de waarde ervan niet verhoogt.
Go^de oplossingen van probleem
227 en .Eindspel 228 ontvingen wij
van de heeren R. Bouw, P. J. Eijpe,
Th. S. Germans, J. Jacobson Azn., J.
Lvcldama. W. J. A. Maüa, D. G. Ko
ning, P. Ottolini, C. Serodini, K. Sie-
gerist, F. Th. Timmer.
2 wart
CORRESPONDENTIE.
Th. S. G. te H. Wij hopen, dat U
gelegenheid zult hebben om Eindspel
No. 231 op te lossen 't is zeer mooi
Een bewijs van het losse spel, dat
veeltijds in Frankrijk gespeeld wordt,
geeft onderstaand voorbeeld, uit een
partij tusschen M. Savoye, met wit
en M. Jacquet met zwart
1.
1"
M
■J*
.4*1
a
m
m
ël
m
P
m
m
Ü9
r
m
m
m
J*-'.
a
É8L
B
mt
a
Jt
m
gj
Kei
wm.,,..
m
m
m
wm
m
m
Zwart schijven op 3, 5, 7, 8, 9, 10, 12. 14, 15, 16, 17, 18, 20, 21 en 25
Wit schijven op 26. 28, 29. 30. 31, 34, 35, 36, 37, 40, 41, 43, 44, 47, 48 en 49
Wit moet spelen en beslist de partij
met den zet 28 - 22. Want slaat zwart
hierna 18 27, dan volgt wit 31 4,
en slaat zwart 17 28, dan volgt
WH
26 17
Zwart
12 21
20 29
25 45
45 34
29 - 24
24 1
4i - 40
1 45!
Nu zal onwillekeurig gevraagd wor
den, hoe het mogelijk is geweest, zoo'n
stelling te ontwikkelen. Doch weten
de. dat de Fronschen bij voorkeur
losse stellingen opbouwen, mag ook
deze slagvvending ons niet te veel ver
bazen. Men steunt daar meer op een
vergissing van den tegenspeler, dan
op krachtig eigen spel.
Dat echter een dergelijke tactiek
moet afgekeurd worden, spreekt van
zelf. Beter is dan ook een goeden
stand op te bouwen, waarin zulke
slagzetten niet ontwikkeld kunnen
worden.
In een goed standspal is zelfs do
beste tegenspeler niet in staat iets
kwaads uit te richten, en vooral niet,
wanneer daarbij de vleugels ook goed
gedekt blijven.
Wel ziju er nog, die meenen, dat
een losse party meer winstkansen
aanbiedt, maar zij vergeten, dsK. daar
bij ook meer het gevaar dreigt, om
iets te overzien. En. denkt dan niet,
dat het zoo ridderlijk staat te zeggen:
„nu ja, ik heb de partij verloren,
maar... het was slechts door een over-
zieutjel" Neen, dat overzien is veel
tijds eigen schuld, en een gifvolg van
het te los de slakken op het bord
plaatsen, hetgeen had kunnen ontwe
ken worden, wanneer op goed stand-
spel was aangestuurd. (C. H. B.)
De Haajleinsche Damclub houdt
hare bijeenkomsten iederen Maandag
avond van 8 tot 12 uur in het Gebouw
„Do Nijverheid", Jansstraat 85, al
hier.
Liefhebbers van het damspel zijn
daar steeds welkom