BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
SA.TEBUAG 25 i'EBaOAEI 1811
Mo. 8491
DE ZATERDAGAVOND
HAARLEM'S DAGBLAD KOST
ft.20 PER 8 MAANDEN
OF 10 CENT PER WEEK.
ADMINISTRATTfi GROOTE HOUTSTRAAT 55.
DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZUS*
ADVERTENT1ËN DOELTREFFEND,
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT.
Rubriek voor Vrouwen
Wat moet de vrouw doen in
huis?
Geen vraag in betrekking tot de
vrouw is gewichtiger, maar tegelijk
ook moeilijker te beantwoorden dan
die vun: „Wat moet de vrouw dioen
in huis?"
Dikwijls zijn het alleen de uiterlijke
omstandigheden, die in dezen den
doorslag gaven; toch moet overal,
zoowel in de hut als in het paleis, het
vriendelijke plantje „teederheid" ge
kweekt worden. Niet rijkdom en
weelde zijn noodzakelijke voorwaar
den voor het geluk, maar het elkan
der willen verstaan en begrijpen van
de echtelieden, onderling. Wil de
vrouw den man ook geheel als vrien
din, in den edelsten zin des woords
ter zijde staan, dan moot ze he. rech
te oogenblik weten te kiezen, om hem
eens een enkel waardeerend, o! op
beurend woord toe te spieken, na de
vermoeienissen van zijn dagelijk-
•schen arbeid. Eerst dan zal het geluk
zijn zetel op slaan in huis, als raaa
en vrouw zich geestelijk één gevoe
Jen; als ze vreugde en leed werkelijk
deelen, zoodat het eerste als hel wa
re verdubbeld, het laatste gehalveerc
wordt!
Hoeveel opgewekter zal de man en
vader aan het werk tijgen, als hij
weet, dat thuis zijn vrouw, de moeder
zijner kinderen, voor aller welzijn
zorgt, met de toewijding die een
vrouw eigen is, als zij zicii met hart
en ziel aan iets geeft.
Licht is die taak echter niet; want
veel komt er voor de vrouw kijken,
oneindig veel, wil ze haar plicht naar
hehooien waarnemen. Wel gaat het
er mee, ais met veel waar men zich
met hart en ziel op toelegt, het ont
wikkelt zich vanzelf, dit huismoeders-
talent: de een zal er wat korter, de
ander wat langer over noodig hebben,
ook ponder wetenschappelijke voor
bereiding, leert iedere vrouw haar
huishouden besturen; zelfs met zeer
geringe middelen, als dat noodig is.
Een huishoudboek waarin alle uitga
ven genoteerd worden, is tegelijk een
goede controle op de meer of minder
verstandige manier van uitzuinigen
die do vrouw er op na houdt. Verder
zorge men voor zindelijkheid; dit is
toch mee een der eerste vereischten.
Niet, dat men den geheelen dag aan
den gang zou blijven met schuieren
an borstelen, boenen of wrijven; inte
gendeel, men ziet juist zoo fauw mo
gelijk gedaan te krijgen nBt derge
lijke loopende bezigheden. Naar de
kamers, vooral de woon- eii huiska
mers moeten degelijk gerenn^d en ge
lucht worden: lrissche lucht loch, is
sen eerste voorwaarde voor al wat
adeuit! De bedden worden dis ook
goed gelucht en vooral ook: Brg, dat
zou eenigszins mogelijk ié slaap
kamers aan den zonkant tui het
huis liggen; ieder organism; heeft
behoefte aan licht en lucht i£
mateJ Daarom verwantte mende ka
mers dan ook niet te veel in <ki win
ter; door kacheiwarinte vawende
me rise hen worden zeer vatbaai voor
verkoudheid en bronchitis. Huelfde
geldt ook voor het ai te wart klee-
den, ofschoon het jongere gelucht,
soms weer zondigt aan het tej
gestelde kwaad en zich kleit zóó
licht en luchtig als ons afvwseleud
klimaat het volstrekt niet telaatl
Men denke slechts aan de spiniewcb-
lilouses van onze meisjes en vruwehl
Een uiterst gewichtigo kvvestj voor
de huisvrouw is ook, de dagelixs we
derkomende vraag: wat zullft »vij
eten? Hierbij dient men ook in >e eer
ste plaats te rade te gaan methet te
besteden huishoudgeld voor di bud
get.
Maar dan, zorg zooveel mtelijk
variatie aan te brengen en voonl leg
U toe op het smakelijk toeberiiden;
zoo weinig vrouwen is het maa ge
geven een waarlijk degelijk, eenvou
dig en voedzaam maal oj> tc disshen,
dat met een geringe afwisseling tel
kens weer eens anders smaakt. Ook
de wijze van opdienen: goed hee! <m
op een aardig, vriendelijk series,
'doot zooveel af tot een gezel IIjen
maaltijd. Het meest van alles eefter
nog, het vriendelijk, uitnoodigeid
gezicht der huisvrouw, die ook votr-
al moet toezien, dat haar kinder^
zich behoorlijk gedragen aan tafd:
niet vies knoeien met hun eten, ei
stilletjes hun beurt afwachten, en®
enz.; allemaal zoovele dingen, die den
kleinen zeiven ook ten goede komen!
want men kan zo al niet te vroeg ge-
wonnen aan eenige regelen ten op
zichte van de goede vormen.
Na het eten ontstaat er bloedaan-
drang naar de hersenen; daarom is 't
niet raadzaam, dat men manlief aan
zet, zich na het eten bepaald wat
neer te vleien: wel is het goed, een
half uurtje te gaan stilzitten in een
makkelijken leunstoel. De huisvrouw
zelve kon gewoonlijk geen rust ne
men na het eten, maar moet dan ge
woonlijk wat meehelpen in de kouken
of voor de thee zorgen, of toezien dat
de kinderen aan hun huiswerk gaan.
Mogelijk laat men ze ook vlak na het
eten eerst liever aan half uurtje spe
len of Tavolten, mits men zo n
goed er aan houdt, hun eigen rom
meltje op te ruimen en geen speel
goed, ballen of boeken, ergens op on
gelegen plaatsen te laten slingeren.
Het voorbeeld der moeder zelve zal in
dit geval ook al reeds veel doen.
Ook het hoofdstuk: wasch en klee
ding, kosten de huisvrouw gewoonlijk
genoeg hoofdbreken: de kinderwaech
wordt veelal binnenshuis behandeld;
anders zou die haast niet te betalen
zijn. Wat de kleeding betreft; sommi
ge vrouwen weten nog genoeg vrijen
tijd over te houden, om voor haar
kinderen en zichzelf een en ander te
maken en zonder twijfel zijn zij het
goedkoopst en ook het meest naar
haar zin geholpen. Met een groot
huishouden doet men tenminste
standig, er een huisnaaister op m
houden, die dan geregeld de garde
robe wat bijhoudt, al geeft men dan
ook een nieuw costuuiu liever buiten
ie deur te maken; want het modevak
tan men tegenwoordig gerust als
'.unstvak beschouwen. Men moet het
epaald geleerd hebben om lot
ligszins bevredigende resultaten
araken.
MARIE VAN AMSTEL.
ïet Rijke Natuurleven
AOGELS, DIE HET „WELKOM"
ZINGEI^
As een gezant van het voorjaar,
mellend de komst van een beter jaar-
getide, zien wij op dagen, dat het
wee wat meewerkt, de zwarte lijster
ziiim te midden der dik beknopte
takJen.
V»1 waardigheid, als voelt de vo-
gei zich gewichtig in zijn deftig,
zwait pak, stoort hij zich daar aan
niets en probeert alleen, of hij zijn
oude, maar steeds nieuw klinkende
wijsjes nog heeft onthouden.
Niet krachtig klinkt nog dat keel
tje, dat eenige maanden van rust ach
ter zich heeft maar zuiver en vol wor
den toch de tonen, die op den eersten
mooien lentedag aanzwellen tot een
érkllnkeud jubellied, vol van spon
tane vroolijkheid en uitbundig genot
Toch, hoe blij de vogels ook zijn,
dat hun schrale tijd dan voorbij is,
blijven de merels bijna steeds hun
deftigheid behouden, die zij slechts
verliezen, of liever, voor een oogen
blik vergeten, als zij met hun beken
de geroep snel naai' een anderen
boom vliegen.
Zijn grootste vreugde komt echter
tegelijk met de komst der andere vo
gels, die hem in het najaar als een
eenzamen zwerver hebben achterge
laten.
Te veel werk hebben de merels in
den winter om aan het eten te blij
ven, maar ware het niet, dat er vaai
M2. bladeren met den langen, gelen
snavel moet worden omgewerkt, al
vorens er een enkel wormpje voor
den dag komt, zeker zouden onze
zwartrokken ln hun eenzaamheid
wegkwijnen.
Hun goedheid spoort hen bovendien
in dezen tijd nog aan om de ontrouwe
vrienden zoo vroolijk mogelijk te ver
welkomen.
Om beter te zien, wat er terugkomt
van de grooto reis, gaat de merel
graag hoog in den boom zitten en is
hot uitzicht niet ruim genoeg, dan
waagt hij zich op een spitse gevel-
punt en doodt daar den tijd met zijn
vooroefeningen.
Trouw worden zij in dezen tijd bij
gestaan door dc overwinterde of reeds
teruggekeerde spreeuwen.
Het liefst zit dit spikkelvolkje ln
groepjes bijoen, al zijn er ook eenzel-
vigen onder hen, die een eenzaam
plekje prefereeren.
Rust hebben zij niet. Van het wei
land, waar in dezen tijd al genoeg is
te vinden, vliegen zij naar de hoo
rnen en als zij daar even hiM>ben
rondgefladderd en gevochten met de
even drukke vrienden, strijken zij
weer omlaag.
Tegen de schemering 'denken zij er
dan plotseling aan, dat het ook hun
taak is, uit te kijken en dan roepen
zij volgens Guido Gezelle uit alle
macht ,,'k zie "t" als om goed te ma
ken, wat zij verzuimden. Wat zij zien,
hoog boven 't versomberende avond
landschap, is moeilijk uit te maken,
maar zeker is het, dat het ln hen
begint te loven, hun vroolijk gestoei
en dartel wïekgeklap zeggen ons, dat
ook de spreeuwenhartjes sneller gaan
kloppen naarmate de zon den eve
naar nadert.
Over enkele weken zal de vogelwe
reld hoogtij vieren. Het luidruchtigst
wordt dit nu door onze trouwste win-
tergasten, de musschen uitgeschet-
terd.
Muzikaal zijn ze niet, al heeten ze
dan ook zangvogels en ze schijnen
dit te beseffen.
In hun gewone handigheid hebben
ze er echter wat op gevonden.
Muziek is een opeenvolging van
tonen denken onze grauwjassen en
nu doen ze al him best, om gezamen
lijk een zoo mooi mogelijk geheel te
vormen.
Zich verbeeldend, een keurkorps te
vormen, verzamelen ze zich bij tien
en twintigtallen en geven een gratis
volksconcert.
Van verheven zitplaatsen houden
zij niet. Het liefst houden zij réunie
in een kalen meidoorn of seringe
struik en zonder een gegeven teeken
af te wachten, schetteren zij hun
keeltjes moe.
Om de vijf minuten houdt ieder op
zijn beurt een paar maten rust en
hongerig als deze proletariërs altijd
zijn, benutten zij dit korte opont
houd, om wat kruimpjes in het naast
bijzijnde tuintje te gaan pikken, ver
getend hun vroolijke kameraden, die
nog vol ijver hun keeltjes dienstbaar
maken aan de opvroolijking van het
landschap.
Geheel belangeloos treden zij intus-
schen nooit op. VVio ze geen honora
rium uitbetaalt in den vorm van ta-
felafval, wordt bestolen. De fijnste en
meestbelovende knopjes der bessen
boompjes worden een voor een afge
pikt en geen oogenblik hebben zij me
delijden, als de heestertjes met wel
ker opbrengst gij twintig of meer
jampotten wildet vullen, kaal en kwij
nend den zomer tegemoet gaan.
Hoewel de eenden ln Den Hout ook
niet als muzikale wonderkinderen
kunnen fungeeren, toch stemmen ze
volgaarne mee in als het achtergeble-
•en vedervolk de terugkeerenden wil
erwelkomen.
Men ziet 't aan al hun bewegingen,
men hoort aan hun blij gesnater, dat
zelfs een eend voelt dat er verande
ring op til is. Wakker geschud door
de luidruchtige wijsjes van merels,
spreeuwen en musschen, en opgewekt
door het gepink der vinken, het muzi
kale georgel der roodborstjes en het
brutale gehamer der rneezen, maken
zij een vroolijk tochtje door den voor
hen bestemden vijver en kwaken en
snateren, dat zelfs de herten in stom
me bewondering een oogenblik het
grazen vergeten. Als rudimentair
overblijfsel van de gewoonten hunner
ilde voorzaten, bekruipt hen de
lust om weg te vliegen naar de met
riet omzoomde meren en poelen waar
het lentcgeluk ten volle kan worden
gesmaakt.
Als waren zij heel wat van plan,
zwemmen zij achter elkaar aan en
kijken naar de nieuwsgierige wande
laars, als om hun oordeel over die
verheven tochten door den modder-
vijver te vragen.
Een korst brood doet hen plotse
ling weer terugkeeren uit het droo-
menrijk.
Onmiddellijk zijn zij weer de ge
wone, tamme houtsnateraars, tuk op
een kruimpje en blij met de stroo-
hoopen, die na enkele maanden zul
len veranderen in lustverblijven der
toekomstige prinsen en prinsessen.
Te midden van al die vroolijkheid
veven de sierlijke zeenimfen, de
kapmeeuwen, over onze vaarten en
grachten. Stil wieken zij nu eens to
renhoog, in breede gelederen boven
onze hoofden, dan weer wagen zij
zich zoo dicht bij ons, dat wij ze
haast kunnen aanraken, maar steeds
zijn ze de majestueuze, zelfbewuste
vliegkunstenaars, die het luchtruim
als bun element beschouwen.
Ook zij zullen weldra de broed
plaatsen aan de binnenzijde onzer
duinen gaan opzoeken en zich er over
verheugen, dat het gure jaargetijde
met zijn afwisseling van koude en
ruw stormweer plaats heeft gemaakt
voor het rijk van bloomen en zonne
schijn.
H- PEUSENS.
VRAGENBUS.
Den Heer J. H. te Utrecht. Har
telijk dank voor de uitvoerige inlich
tingen omtrent uw kweekproeven.
Gaarne zal ik vroeg of laat verne
men, of u misschien nog eenige bij
zonderheden hebt ontdekt.
Natuurlijk staat, bij mislukking,
steeds nieuw materiaal tot uw be
schikking.
Den Heer L. te II. Wend u tot
de Maatschappij tot verkoop van
kunstmeststoffen te Dordrecht.
Den Heer Joh. v. L. te H. Wat
de kwaal van uw Azalea is geweest,
zult u uit mijn vorig artikel zelf wel
hebben kunnen opmaken.
Uvv hortensia is te veel begoten.
Wanneer deze plant in den winter
te veel water krijgt heeft zij geen
voldoende rust. Ook is een overloop
niet erg geschikt. U doet het beste
uls u de plant na eenige weken, als
het weer wat milder wordt, buiten
zet na de dorre takken te hebben ver
wijderd. Als zij nu al vol verdroogde
knoppen zit zal er dit jaar van bloei
en niet veel komen.
H. PEUSENS.
£35 nacht by dB Pyramiden
en de Groote Spninx.
Ik dacht dat men, om bij de Pyra
miden te komen, door een gedeelte
van de Lybische woestijn zou moeten
trekken, gezeten op den bult van een
kameel en verheugde mij reeds in het
vooruitzicht op deze hooge zitplaats.
Het was voor mij dus een teleurstel
ling, dat een gewone spoorwagen
met. stoffige banken ons tel bijna aan
den voet dezer bouwwerken broGht.
Maar wij leven nu eenmaal in een
tijd, waarin alle ouderivetsche roman
tiek verdwijnt. De Engel3chen hebben
reeds voor geruimen tijd de moderne
vervoermiddelen in liet door hen be
zette Egypte ingevoerd, zonder zich
aan sphinxen of mummies te storen.
Egypte blijft toch het land der te
genstellingen, waar het Europeesche
en Üosiersche element als twee ver
schillende kleuren scherp tegen
elkander afsteken.
Naast den Arabier met kaftan en
tulband schrijdt de Europeaan, vol
gens de laatste Engelsche mode, in
gekleede jas en hoogen noed. Tegen
over de hut van een Fellah, gebouwd
van in de zon gedroogd Nijlslib, ver
rijst een paleis van graniet in Roc'o-
co-stijl, en op den Nijl vaart in gezel
schap van een primitieve Feloeke,
met, een driehoekig zeil, dat op vogel
vleugelen gelijkt, een groote boot van
de firma Cook Son voor de toeris
ten.
De weg van Cairo naar de Pyrami-
J den is zeer mooi. We moesten over
de kolossale brug K a 8 r-e i-N i 1, die
twee maal per dag geopend wordt,
om de vele barken door te laten, wel
ke van de Nijl-cataracten naar de
Delta varen. Wij gingen voorbij de
tuinen van Gizeh en na ons van den
stroom verwijderd te hebben, nader
den we een groote acacia-laan van
vele kilometers lengte, die naar ons
doel leidde.
Deze allée werd aangelegd in het
jaar. waarin het Suez-kanaal werd
geopend (1869). Keizerin Eugenie, de
schoone beschermvrouwe van het
feest, had den wensch geuit, de zeld
zame monumenten te bezoeken en om
de hooggeplaatste vrouwe de onaan
genaamheden te besparen van een
weg, die ternauwernood voor een
wagen geschikt was, had de galante
Khediv Ismaël in den loop van een
paar dagen door de hulp van eenige
duizenden fellahin de elegante rij
weg klaar getooverd, welke door wel
riekende acaciaboomen tegen den
gloed der zonneatralen werd be
schermd.
Dicht naast den weg voert een ka
naal Nijlwater aan, ter besproeiing
van de mais-, katoen- en klavervel
den. Het is voor ons wonderlijk, hier
onze klaverbloem aan te treffen, en
zoo aan het eigen land herinnerd te
worden.
Hooge palmen spiegelen zich in de
modderige wateren van het kanaal...
Kleine jongens, bruin als brons, met
bontgekleurde lompen om de lende
nen. liggen in het klaverveld, terwijl
hun vaders, naakt tot het middel,
<l«n grond bewerken Jonge in hei
zwart gekleede fellah-vrouwen, met
getatoeëerd gelaat, schrijden stil en
statig voorbij, met do antieke kruik
op het hoofd. Deze schoone houding
had zeker ook Rebecca, toen zij naar
de bron ging om water te pullen.
Zwaar beladen ezels en kameelen
trekken langs het kanaal en teekenen
zich als donkere silhouetten tegen
den helderen, glasgroenen hemel af.
De karneelruiters maken bij iederen
stap een onvrijwillige huppelende,
voorwaartsche bewoging, die een
hoogst komischen indruk maakt.
Als het weer maar beter was ge
weest 1
Het is een koude, schrale Januari
dag met snijdenden wind. De Ara
bieren in den trein hadden hunne
hoofden in witte doeken gehuld, als
of ze kiespijn hadden, en een paar
van hen had over den kaftan een mo
derne winterjas een zeer onbehaag
lijke samenvoeging.
Hier gelooft men, dat Egypte een
eeuwige lente heeft. Dit is een groote
vergissing. De winter kan er even on
aangenaam zijn als in Rome, en
daar er geen kachels in de kamers
zijn, voelt men de koude dubbel.
Hoe de dokters dan ook menschen
met borstziekten naar Egypte kunnen
zenden, is me een zuiver raadsel. De
wind toch is voor dezen de ergste
vijand en die blaast er altijd, Deze
infame wind wervelt het woestijn
zand op. zoodat de lucht met fijn stof
bezwangerd is, en ik werkelijk niet
weet wat erger is, een echt-regenach-
tige Novemberdag hier of die Egypti
sche regen met zandkorrels, die over
al in doordringen en alles bederven.
Neus, oogen en ooren zitten vol stof,
zoodat men na iedere wandeling zeer
nauwkeurig zijn toilet moet maken,
om weer rein te worden. Keel en lon
gen worden voortdurend geprikkeld.
De zieke begint te hoesten een
hoest die niet ophoudt.
Op de meubels ligt het stof als een
grijs kleed. Op m'n lessenaar kon ik
mijn naam schrijven, hoewel Moham
med, onze bediende, hem meermalen
daags afstofte.
De lange Acacia-laan is ten einde...
Dc laatste boomen verdwijnen, de
woestijn ligt voor ons, grijs, leelijk
en triestig, in het koude daglicht. En
uit de grijze zandgolven, die zich ge
heimzinnig bewegen door de kracht
van den wind, verheffen zich de
steenmassa's in de lucht, als spoken
in een sprookje.
Maar zijn dat nu de wijdvermaarde
Pyramiden, door de ouden tot de
wonderwerken der wereld gerekend
Van de hoogten van Mokattam ge
zien. waar ik ze het eerst aanschouw
de. verhieven zij zich machtig tegen
den horizon, het landschap en Kalro
niet de talrijke koepels en minarets,
beheerschend maar nu er bij
staande, vond ik hen noch hoog, noch
overweldigend.
Het verwachte gevoel van overstel
pende bewondering bleef uitIk
meende de oorzaak daarvan te be
grijpen. Van mijn jeugd af had ik
zooveel afbeeldingen van deze monu
menten gezien, en in mijn phantasie
had ik ze zoo vergroot en verfraaid,
dat de werkelijkheid in het bleeke
licht van den winterdag moest te
leurstellen.
Daarbij komt, dat de zijden der py
ramiden driehoekig gebouwd, van
ruwe, zware granietblokken, als trap
treden opgetrokken, niet den vorm
hebben, die bezoekers, vertrouwd met
de schoone lijnen der Grieksche ar
chitectuur, kan bevredigen.
In Kaïro had ik reeds vele van de
voornaamste Moskeeën en Paleizen
gezien en het trof mij, dat de Egypti
sche bouwkunst meer tracht te boeien
door groote afmetingen, door het
scheppen van groote massa's, dan
door de hoogste eigenschoppen van
de kunst, harmonie, bevalligheid en
symetrie in de verschillende deelen.
Wanneer ik me de slanke Grieksche
zuilen herinner, vooral de Korinthi-
8ehe, die zich verheffen als een sten
gel met zijn bloemkroon, moet ik de
Egyptische wel zwaar vinden. En in
den regel stonden ze te dicht op elkan
der, zoodat niet één op den voor
grond kwam en uit het geheel zich
losmaakte.
In weerwil van het onaangename
weer bleven we lang staan kijken om
de Pyramiden op te nemen. Zooals
men weet zijn er drie groote, van
Cheops, Céphren en Menkérah.
De pyramide van Cheops interes
seerde ons het meest, We liepen er
omheen, beschouwden den vorm en
schatten zijn hoogte. We deden ech
ter geen poging om hem to beklim
men of, gebruik makende van de
opening aan den voet, door te drin
gen tot het inwendige, naar de graf
kamer.
Voor duizenden jaren liet Cheops
door zwoegende en voortgezweepte
slaven het monument bouwen, om
zich een eeuwig gedenkteeken te
Btichten en zijn lichaam ongeschon
den te bewaren tot den jongstep dag.
En zijn hoop is. wat het eerste be
treft, niet beschaamd, maar het lijk
is weggevoerd uit de sarkophaog van
graniet en albast, die er n.og aanwe
zig is.
En eens zal de steenhoop, die zich
welft boven de ledige sarkopiiaag,
door den tand des tijds afgeknaagd
en door weer en Wind vernield, neer
storten. En dan zal er niets meer
over zijn van den trotschen Farao,
<üe zulke grootsclie droomen droomde.
Vanitas Vanitatum.
Historisch zijn de pyramiden zeer
belangwekkend, ln hun nabijheid
komt men er van zelf toe, de gewich
tigste hoofdstukken der wereldge
schiedenis te repeteeren.
Wat hebben ze niet beleefd die eer
waardige, steenen gedenkteekenen
van de grijze oudheid, toen ze voor
de verheerlijking van den machtigen
gebieder werden opgericht, tot onze
tijden, toen een Napoleon zich leger
de aan den voet en met zijn onover
winnelijke scharen de Mammelukken
versloeg I
Staten hebben gebloeid, en zijn on
dergegaan. Nieuwe godsdiensten heb
ben de oude vervangen. Dynastieën
hebben elkaar afgelost De eene ver
overaar is door den anderen gevolgd.
Doch de Pyramiden staan nog steeds
ongeschokt als waren zij het werk
der natuur en niet voortgebracht door
menschenhanden.
AssyriSrs en Perzen, Grieken en Ro
meinen ziin er verwoestend voorhij-
getrokken. Zij hebben Pompejus' le
gioenen aanschouwd de fanatieke
Muzelmannen met de heilige vaan
van Mekka en de maliekolders van da
kruisvaarders hebben ze gezien dt n
ondoorgronde!ijken blik van den gr.^o-
ten eersten Consul hebben ze ont
moet, en dat alles met dezelfde eeu
wige onbewogenheid.
Welke geheimen verbergen zij ons
niet. deze oude Pyramiden. die onver
anderd «daan bij alle wisseling ver
brand door de zon, gezweept door het
zand van den Sammoem, omgeven
door de stilte der oneindige woestijn
en omschenen door den glans van
het morgenrood van lang vervlogen
tijden I
Eindelijk verlaten wij hen, om to
gaan naar den zandheuvel, waar we
de groote, onnatuurlijk groote,
Sphinx ontmoeten het oudste van
Egypte's gedenkteekenen een leeu-
wenlichaom met meuschelijk aange
zicht, half begraven in het zand, dat
de Khamsin heeft opgewaaid over
haar lichaam, zoodat slechts het aan
gezicht zichtbaar is.
Maar wat hebben de tijden haar ge
havend Van den neus is slechts de
wortel overgebleven, de wangen zijn
als wecgehouwen en de lijnen van den
grooten. langen, opmerkeliik uit
drukkingsvollen mond zijn gebroken.
In weerwil daarvan is de geheele
uitdrukking van het gelaat mooi. Do
Sphinx bekoort ons thans mis
schien meer, dan toen ze voor het
eerst door menschen in al haar kracht
en schoonheid werd aanschouwd. Het
is of de gesloten mond wil snoeken
en ons liet diepste geheim van Egypte
wil onthullen.
De geloorden hebben er over getwist
wat de Sphinx wel mag voorstellen.
Eeniiron zeggen het is Koning Arno-
nemeth andoren, dat ze den Zonne
god voorstelt.
Het waarschijnlijkste is, dat zij ee-
wijd is aan de lichtende en verwar
mende godheid, buiten wie er geen lo
ven is, dc godheid, die met den Nijl,
uit het onvruchtbare zand der woes
tijn de gezegende Oasen geschapen
hoeft.
Over het beeld van de Sphinx
zweeft als het ware een strenge,
angstwekkende geest. Zij is dan ook
waarschijnlijk opgericht door een
overoude priesterorde om het volk
ontzag in te boezemen en in tucht te
houden, het onwetende volk dat reeds
met ontzetting geslagen stoud tegen
over do raadselachtige natuurkrach
ten.
(Wordt vervolgd).
Een complot verijdeld.
Het geluk was mijn broer Harold
in den laatsten tijd niet meegeloo-
pen. Bij het overnemen van een prak
tijk in Portsmouth was hij bedrogen
door agenten. Een proces, dat op
zijn aanklacht volgde, verloor hij en
zoo geraakte hij ln financieele moei
lijkheden. waaruit ik hem moest hel
pen. Hij worstelde er door en begon
allengs in betere omstandigheden te
geraken, toen er weer iets gebeurde,
dat nieuwe reden gaf tot bezorgdheid.
Hij werd verliefd, waarschijnlijk op
een sijner zieken uit zijne brieven,
welke slechts bij lange tusschenpoo-
zen verschenen, kon ik dat niet recht
opmaken.
Hij vroeg me niet meer om geld,
dat is waar, doch de maandelijks;:he
aflossingen, waartoe hij zich verhon
den had. bleven achterwege.
Dat kwam mij erg ongelegen, want
Ik van mijn kant had verplichtingen
aangegaan tegenover Iemand, van
wien ik, zonder Harold's medeweten,
het noodige geld had geleend. Ik was
verpleegster geweest, doch een le
gaat, mij vermaakt door een rijken
en dankbaren zieke, had me ïu staat
gesteld, stil te gaan leven. Nu echter
zag ik geen andere uitkomst, dan we
derom mijn vorig beroep op te vatten
en alzoo maakte ik er werk van. ge
regeld de aankondigingen in eenige
dagbladen in te zien. Daar op een
keer vond ik iets.
Gevraagd een bekwaam, gedi
plomeerd verpleegster bij eene
jonge dame, tot oppassing on pc
zeischap. Moet genegen zijn al
haar tijd, nacht en dag, beschik
baar te stellen, tegen genot van
een ruim salaris. Adres, enz....
Ik schreef er dadelijk op, doch twee
dagen verliepen, zonder dat ik er
iels van hoorde. Toen kwam er een
bezoeker, een lang, bleek man, met
lichtblond haar en een lorgnet op
den neus. Zijne geheele verschijning
deed me donken aan een dokter, eu
i in die veronderstelling was ik juist.
Zuster Albert zoo begon hij. En
I zonder mijn antwoord af te wachten
Ik ben dr. Dougal. Ge hebt op mijne