NIEUWS- en ADVERTENTIEBLAD.
28e Jaargang. No. 8493
Verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen.
DINSDAG 28 FEBRUARI 1911 A
ABONNEMENTEN AD VERTENTIËN:
PER drie maanden: L Van 15 regels 50 Cts.; iedere regel meer 10 Cis. Builen het Arrondissement
Voor HaarlemA f lJ0 Haarlem van 1—5 regels ƒ1.—elke regel meer ƒ0.20. Reclames 30 Cent per regel.
Voor de dorpen in den omtrek waar een Agent gevestigd is (kom der Bij Abonnement aanzienlijk rabat.
gemeente) 1.30 J v Adverientlën van Vraag en Aanbod, hoogstens zes regels, 25 Cts. per plaatsing-
Franco per post door Nederland,1.63 (g/ ÉT 50 Cts. voor 3 plaatsingen a contant.
GeïUusfreercf ZondTgsblad, voor Haarlem" lo37H C Redactie en Administratie: Groote Hontstraat 53.
de omstreken en franco per pos) ,0.45 IntercommonaalTelefoonnammer der Redactie 600 en der Administratie 724.
Uitgave der Vennootschap Lourens Coster. Directeur J. C. PEEREBOOM. Drukkerij: Zuider Buiteospaarne 6. Telefoonnummer 122.
Tot de plaatsing van advertentiën en reclames van buiten het Arrondissement Haarlem in dit blad is uitsluitend gemadhtigd het Algemeen Binnen- en Buitenlandsch Advertentie-Bureau D. Y. ALTA
Warmoesstraat 7678, Amsterdam. Telephoon interc. 6229.
DIT NUMMER BESTAAT UIT
ZES BLADZIJDEN.
EERSTE BLAD.
AGENDA
WOENSDAG 1 MAART.
Schouwburg: Duitsche Opera: „Die
weisse Dame," 8 uur.
OM ONS HEEN
No. 1315.
Nabetrachting van Haarlem
H. F. C.
Het is wel heel eigenaardig, dat de
voetbalspelers uit de eerste klasse
competitie al een jaar of wat klagen
over het publiek. En wel, wat nog
eigenaardiger is, niet over gebrek,
maar over een te veel aan belangstel
ling. „De toeschouwers", zoo zeggen
de spelers, „overdrijvenIn hun
eischen aan ons, orndat zij niet altijd
tot oordeelen bevoegd zijn en geneigd,
een poging, die door de omstandighe
den wel haast mislukken móest, als
een stommigheid uit te krijten, zij
overdrijven ook in hun voorliefde
voor een club, omdat het spel de
hoofdzaak is eu niet de club zij over
drijven bovendien in hun beoordee
ling van den scheidsrechter, en ein
delijk ook nog in hun criliek op de
manier van spelen, daar zij al fluiten
voor een volkomen geoorloofden duw,
wanneer die wat stevig aankomt."
Dit is niet de klacht van één, maar
van velen in tien lande en voor wie
voorstanders zijn van het spel als
spel, is het goed, eens na te gaan of
ze niet juist is en het publiek zichzelf
niet den toom van do gematigdheid
behoort aan te leggen. Toen Zondag
in den wedstrijd HaarlemH. F. C.
de oudste Verwey opnieuw last kreeg
van een ongemak aan zijn knie en het
6pel moest staken, heb ik een Haar
lem-enthousiast op de tribune hooren
2eggen „ze zullen toch geen inval
ler toestaan De man, die dat zei,
is iemand, die in het dagelijksch le
ven door zijn eerlijk en oprecht ka
rakter een groot vertrouwen ver
dient hoe kwam hij dan tot deze
onedelmoedige opmerking? Immers
uit niets dan overdrijviug op dat
oogenblik was hij zóó begeerig, zijn
club te zien winnen, dat hij zelfs haar
daarvoor een onridderlijke daad had
willen zien doen.
Zooiets keuren de spelers zelf af en
terecht. Zij weten wel. dat fanatisme
van deze soort zich ver weg voort
plant, als een golfslag op een stillen
vijver. Zondagavond is een troep
H. F. C.-supporters, ik mag er geluk
kig bij zeggen, dat het geen leden van
de H. F. C. waren, door de stad ge
trokken en heeft ironisch gejuicht
voor de woning van een paar Haar
lem-leden. Ik noem zooiets misselijk.
Maar geeft het niet to denken? Wordt
het publiek niet Al to fanatisch ten
opzichte van den uitslag van wat
toch altijd maar spel is en spel be
hoort te blijven
Zeker, er is in de wereld wel wat
vuur en geestdrift noodig. Wee onzer,
wanneer we allemaal bezadigd ge
worden zullen zijn en rustig en kalm.
Dat hofjes-ideaal jaag ik niet na,
maar er is groot verschil tusschen
het vuur, dat verwarmt en de op
laaiende hitte, die verschroeit.
Wij toeschouwers behoorden meer
te bedenken, welken invloed ons
overdreven enthousiasme zou kunnen
hebben op de spelers. Twee-en-
twintig jonge mannen, vervuld van
eerzucht, van harte hopende, dat hun
club de overwinning behalen zal,
door hun leeftijd bovendien meer tot
drift, dan tot bezadigdheid overhel
lende, en daarbij meeren deels krach
tig gespierd, spelen daar. omgeven
door een paar duizend roepende,
schreeuwende, brullende toeschou
wers. De spelers weten, dat die men-
sclien van hen verwachten, dat zij
zullen overwinnen, hot zelfs min of
meer eischen, ze voelen zich dus niet
op hun gemak, zenuwachtig, gejangd,
wat vooral in het begin duidelijk
aan het spel was te zien. En ieder
oogenblik. wanneer zich een kans
jBchiint voor te doen, komt als een
donder het aanmoedigend gejuich
van de supporters opzetten, telkens
zwellend, totdat de gelegenheid voor
bij is en het loeiend geluid eindigt in
een ontevreden en aJkeurend gemom
pel.
Wanneer onder den hefligen druk
van deze aansporingen de spelers tot
ruw spel waren overgegaan, gebruik
hadden gemaakt van hun spierkracht
door te gaan gooien en smijten, dan
zou ik hun dat geen oogenblik kwa
lijk hebben genomen. Het zou men-
schelijk, verklaarbaar zijn geweest-
Dat ze daar evenwel niet toe geko
men zijn, van het begin tot het einde
eerlijk en flink hebben gespeeld,
strekt hun tot groote eer. Beide elf
tallen hebben daarvoor een woord
van lof ten volle verdiend. Of wij toe
schouwers van de les, die daarin ge
legen is, een les van zelfbedwang en
zelfbeheerschiüg, hebben geprofiteerd,
betwijfel ik, waarschijnlijk is ze over
de hoofden heengegaan.
Er is nog iets anders. Hoe ook het
voetbalspel in onze samenleving in
geburgerd schijnt, nog altijd heeft
het propaganda noodig, om te blijven
wat het is en liefst ook de oppositie
te overwinnen, die nog altijd bij velen
daartegen bestaat. Door kahn te blij
ven en fair jegens den tegenstander,
hebben de spelers Zondag ongetwij
feld propaganda voor het spel ge
maakt. Die is evenwel niet voldoen
de, wanneer ze niet door de houding
van hot publiek wordt gesteund. He
laas werkt dit, zooals ik hierboven
met twee voorbeelden aantoonde,
meermalen in de verkeerde richting.
Wü voetbal-enthousiasten behoorden
meer doordrongen te wezen van de
overweging, dat we aan het spel
nadeel toebrengen door een overdre
ven fanatisme. Zooals een plant al
leen in reine lucht kan leven, zoo kan
ook een spel slechts bestaan en
groeien in een zuivere atmosfeer.
Die wordt door overdreven club
liefde bedorven. De mensch is een
maal zoo, dat hij partij wil kiezen en
om twintig redenen, die ik hier niet
behoef op te sommen, gunt hij de
overwinning liever aan de eene, dan
aan de andere club. Voor zoover dat
dient tot steun van de spelers, tot
prikkeling van ijver en neiging tot in
spanning, dingen, die zij ook in de
maatschappij buiten het voetbalveld
zoo noodig hebben te ontwikkelen,
heeft die voorkeur haar waarde en
haar nut Maar wanneer zij te ver
gaat, het spel totaal voorbijziet, uit
pure voorliefde voor de eigen club
tot waardeering van den tegenstan
der niet meer in staat is, dan wordt
de frissche atmosfeer van het voet
balveld bedorven door den heeten
adem van eigenliefde en ijdelheid-
Daarvoor behooren wij, toeschou
wers, wij voetbal-enthousiasten, ons
zorgvuldig te wachten, liet is ons
toch niet alleen om een Zondagna
middag van spanning te doen, in de
eerste plaats hangen we liet, voetbal
spel aan als nuttige oefening voor
onze jongens in kracht en vlugheid,
in slimheid en durf, in tucht en zelf
bedwang. Als dat zoo is en nie
mand kan het tegenspreken dan
behooren wij, toeschouwers, voor te
gaan in waardeering van den tegen
stander, die nu maar al te vaak ont
breekt Ook in dat opzicht, evenals in
zelfbeheersching, krijgen grijskoppen
op de tribune meermalen lesjes van
baardelooze knapen binnen de tou
wen.
Op dit oogenblik, twee dagen later,
is de fel oplaaiende vlam alweer groo-
tendeels gebluscht. Do toeschouwers
van Zondag kunnen er zich nu weer
rustig rekenschap van geven, wat de
uitslag van den wedstrijd beteekent.
van wat die niet beteekent en van
wat hij beteekend zou hebben, wan
neer hij andersom was geweest Ter
wijl ik, in het belang van de goede
sport, deze drie punten ter overden
king aanbeveel, wensch ik met een
principieele opmerking te eindigen.
Het spel is Zondag niet mooi ge
weest, het was een match A trois,
waaraan twee elftallen deelnamen en
de wind, de laatste als ongenood®
gast, die het meest had in te brengen.
Wanneer het veld doorweekt is van
regen, wordt het afgekeurd en gaat
de wedstrijd niet door. Mij dacht,
ook het weer zou moeten worden af
gekeurd, wanneer er een storm op
staat als dezen Zondag en de match
uitgesteld.
J. C. P.
Stadsnieuws
De tweevoudige moordaanslag.
'n Lugubere journalistieke primeur
zoo een, die 'k in m'n veidere
loopbaan nóóit meer hoop te hebben.
Nietwaar, voor ons, mannen van de
dagbladpers, beteekent menschelijke
ellende zóóveel kolommen interessan
te kopy DAt is immers de gangbare
meeiimg'n Onversohillig stuk
mensch, zoo'n journalist, iemand die
koeJ blijft bij 't ergste leed die met
'n steenen bart, glinsteroogig, smaxt
en tranen uitbuit, en met vampier]ijk
welbehagen intieme verhoudingen
uitpluist, brokken weedom openkerfi
en 't nog-lillende leven, bloedend uit-
gevlijmd uit het lichaam, met een
kokshandigen zwaai, vergenoegd-van-
gebaar, opdient.
Maar wat 'n pijn dat doen kan
doch neen. als 'k dAt zeg, meesmuilt
men, omdat men maar niet begrijpen
kAn, dat niet altijd zucht-naar-sensa-
tie den journalist drijft, doch meer
drijfveer is 't pogen om Alles te zeilen
in 't juiste milieu, om élke gebeurte
nis juist te belichten, waardoor vaak
de psychologie-van-de-daod inoens
duidelijk wordt.
Ach ja, 's middags 'n interview mol
de vrouw van een moordenaar, en
's avonds op 'n bal-masquó 't le
ven zónder- en 't leven mèt 'n mas
ker 'n echlen traan en een val-
sehon lach oen schrilIcn wan
hoopskreet en uitzinnig gejool van de
dwaasheid, de man van de krant,
vangt ze als in één oortrilling op 'n
ziel-verscheurende disharmonie in 't
zijnde
Toen 'k, twee uren na den moord
aanslag in de Lange Margaretha-
straat, in de omgeving van de Hout
markt zoekend naar Talsma's wo
ning, de Melkboeren steeg was inge-
loopen, kwam de vrouw van den
dader op 't straatje vóór de woning.
Een mild plekje in 'n steeg, dio elk
oogenblik schijnt haar muren tegen
elkaar te zullen drukken, oin je te
vermalen als 'n paar inolensteenen
do hulpelooze korenkorrels. Jn die
nauwte vriendelijkt 'n groenend grus-
voldje met 'n geel klinkerstraatje er
om, als 'n weldadige voorgrond voor
een niet-onaardig huisje, dat frisch
en knapjes, steeds aan de winnende
hand is, in den strijd met de verar-
moediging, die in T steegjesieven bij
na onontkoombaar schijnt Voor het
huis 'n bank met een spinnende Cy-
persche poes, 't dof-groen van boere-
kool blaren op 'n haKhord.
En die vrouw op 't plaatsje en
die vrouw wist niets. Dat was m'n
verwenschte primeur, dat ik die
vrouw moest zeggen, dat haar man
'n moordenaar was geworden.
Toen 'k in 't steegje liep te zoeken,
was zij op het plaatsje gekomen Of
meneer iets zocht. Jawel, zij was de
vrouw van Talsma. Van Talsma, die
bii meneer Senft werkt Ja, van dien
Talsma.
Toen 'n pauze even op het straatje
en dan ineens greep ze mij bij den
arm
..Meneer is er iets met m'n man
ebeurdhokte 't angstig uit haar
keel.
Moest ik het dAn zeggen, dat haar
man 'n moordenaar was
„O God I meneer, meneer, het ie
verkeerd edaan, m'n man, o meneer,
meneer, het ie verkeerd edaan, o, o,
o, wat spijt me dat, wat spijt me
datl"
Omzichtig heb 'k haar toen verteld,
wat er gebeurd was. Maar wat baat
omzichtigheid, als je zooiels te ver
tellen hebt 'n Jammer van vertwij
feling barst er los in het innerlijk
van de vrouw.
'n Acht-en-veertigjarige Friezin met
'n wat gezette en gedrongen gestalte,
verwerkt wat van lichaam, maar
netjes, zoo burger!ijk-knapjes.
Toen 't haar duidelijk werd, wat
haar man gedaan had Dat was geen
luid ellende-vertoon, maar zoo'n diep-
wondend verdriet ineens heftig in
haar binnenste, met wanhopig wrin
gende armgebaren en stille tranen
uit haar smart-schreiende oogen, dat
je je afwenden moest, om jezelf te
blijven.
Toen beb 'k haar meegenomen
naar het vroolijk-vriendelijke kamer
tje en heb haar neergezet op een
stoel, maar in haar ellende wilde zo
niet zitten zelf, voordat ik 'n stoel
had genomen.
„O, meneer", barstte het met tus-
schenpoozen uit en dan Ineens 'n
huilvlaag kermend 't huisje uit in
het middag-stille steegje „de zeun,
de zeun, die is de schuld, en z'd ka
meraads, meneer, die waren kwaad
voor hemWat heb te edaan, wat
heb ie edaan. En 'k heb 'm nog zoo
kalm willen houden. Meneer ziet wel,
dat ik het niet goedkeur, o, neen, o
wat het ie edaan En die arme me
neer Senft en z'n gezin, o, wat heb 'k
daar 'n spijt van."
Tranen lc-ekten op de tafel en haar
handen knelde zij samen en hief ze
smeekend naar me op eu streek er
stijf mee langs het zenuwschokkend
lichaam, dat je het niet aanzien kon
van narigheid.
„De zeun, de zeun meneer die het 't
edaan", begon ze weer.
Wie dan toch? „De zeun van me
neer Senft, de jonge meneer. Die
kon 'm niet zetten en z'n kameraads
ook niet allegaar, want hij wou nooit
krompraten. Alles zei hij rechtuit, hij
was geen stroopsmeerder m'n man.
Acht jaren is-t-ie al hier in Haarlem
bij meneer Senft. Uit Leeuwarden
waren we na Holland gekomen. Daar
heelt ie twee bazen gehad, een is d'r
gesturve en toen wou m'n man naar
Holland, daar kon ie werk krijgen bij
'n kennis. M'n man, ja, die was uit
Leeuwarden. Hij en de jongen zijn
in Leeuwarden eboreh. O, Kobus, wat
mot-ie nu doen nu z'n vader kwaad
edaan het. En wat zullen ze in Leeu
warden opkijke, wat zullen ze raar
opkijken als ze 't hooren. Want ze
kennen 'm allemaal, dat 't geen
kwaaie is, en hier kenne de ogenu
hem ook, dat ie 'n goeie man is. O,
had niet nou die agent, die kón
't toch zeggen, dat m'n man dat 'n
drilt edaan mot hebben. Want drif
tig was ie, meneer, o, die drift me
neer, die het 't edaan, die het ons
ongelukkig gemaakt..."
ia Den Haag daar was le al bij
meneer Senft, dat was z'n vierde pa
troon en altijd goed voor z'n werk, op
Zondag bleef-ie altijd bij me thuis. En
toen meneer Senft de zaak hier in
Haarlem van meneer Erdtsieck over
nam, het-ie zelf naar Den Haag ge
schreven, na m'n man, of die hier
wou komen, zoo graag had hij hem
aan 't werk. Hij was over de schil
ders, want daar bemoeit zoo'n baas
zich niet mee. Hadden we 't maar
nooit edaan, waren we maar in Den
1-laag gebleven, dan was i nooit
ebeurd, nee, nooit ebeurd. En we
waren zoo goed met mekaar. We wa
ren zoo blij, dat we hier woonden, 't
Is zoo'n aardig huisje, we woonden
hier drie jaar en me zoon Kobus, die
al 13 jaar is, maar niet erg goed pra
len kan, zou naar de Ambachtsschool
gaan. We hadden hem al opgegeven.
Ik dacht, dat u een meneer van de
Ambachtsschool was, maar wat moe
ten we nu beginneh, wat moeten we
nu beginnen...
En heeft je man het Zaterdag
verteld, dat hij ontslagen was?
Hij kwam thuis Zaterdagmiddag
en zei: „Nou heb 'k geen mooie bood
schap".
En toen vertelde hij, dat z'n baas
had gezegd, dat 't nou maar iü eens
uit moest zijn, dat-ie weg moest.
Want Zaterdag was 't met z'n zeun
ebeurd. Willem eu twee kameraden
gingen uit de werkplaats in de Lan
ge Margarethastraat naar de Nassau -
laan, om in de werkplaats hun loon
te beuren. De zeun van meheer Senft
liep achter hun. Toen hebben ze om
gekeken en misschien hebben ze ge
lachen om hem, en toen heeft de zeun
daarover m'n man aangesproken:
„Snotneus zei ie dat was m'n man,
wat mot je."
Nou toen is het natuurlijk tot woor
den gekomen. En toen nam meneer
Senft 't op voor z'n zeun, dat kan je
begrijpen. En toen heeft hij tegen m'n
man gezegd, dat 't ln eens maar uit
moest zijn en dat ie over acht dagen
weg moest. U begrijpt, dat 't was,
alsof 'k door den grond gong. MaaT
heusch meneer, 'k heb hem tot kalm
te willen brengen, had ie maar naar
me geluisterd, had ie 't maar niet
edaan. Lk heb nog gezegd: Willem, al
moet je nu weg. ze hebben Je gezocht,
jaren al hebben ze je gezocht, maar
als je nu weg moet, dan is er toch
nog wel werk te vinden, de drukke
tijd komt immers aan. En toen heb
ben we er over gesproken, dat wij
weg zouden gaan, als 't hier niet lan
ger ging. MaaT nu krijgt ie nooit
meer werk.
En ineens heftig uithuilend: Me
neer, krijg 'k nou m'n man niet meer
thuis, meneer. O, nee, 'k zie 't wel
aan uw gezicht, dat 'k 'm niet meeo-
thuis krijg, jammerde ze, toen 'k aar
zelde met m'n antwoord. En altijd
vertwijfelend de handen wringend,
liep ze de kamer op en neer. „En ine
neer," ging ze verder, „komt me dal
memahd zeggen, hoor 'k daar nou
niets van. Niet van de politie,niet van
z'n kameraden?
En wat moeten we beginnen, waar
moeten we heene, 'k durf niet meer
over straat en Kobus kan toch ook
nergens meer konime. Waar moeten
we van leven, we kennen toch niet uil
de steenen eten, waar moet 'k luope,
waar moeten we vliege, jammerde zo
Toen bracht 'k haar weer op 't ge
beurde. Hoe of Talsma de laatste da
gen geweest was
Zaterdagavond is ie nadat we
brood hadden gegeten, uitgegaan
Toen het ie 'n borrel gedxonke. Ja,
nog al stevig ook. Anders dee ie dut
niet, bleef ie altijd bij me thuis, maar
als ie kwaad was, dan dronk ie 'u bor
rel. En dat was niet goed meneer, dat
was niet eoed, o die drank
Zondagmorgen heeft ie tot 'n uur of
half tien op bed gelegen. Toen is ie
opgestaan en heeft boven 'n kinder
wagen opgeschilderd. Die staat nog
aoveu. 's Middags hebfae we voor hei
eten 'n borreltje gedronken, net als
dat in andwe burger huishouwens
gebeurt. Toen is ie wat gaan slapen
en c aar na is hij uitgegaan en heeft 'u
uorfel gedronken. Toen hebben we
a rood gegeten, 's Avonds zei hij.- „Ik
olijf maar bij je thuis, vrouw." „Ja",
zei 'k, „dat is ook beter." Maar toch
is hij 's avonds weer uitgegaan en
heeft weer gedronken. Om 'n uur of
nalf twaalf is hij thuis gekomen,
maar vanochtend als gewoon, om zes
uur naar z'n werk gegaan. Vanmid
dag om 12 uur kwam hij thuis om le
eten.
Heeft hij toen nog ergens over
gesproken
J a, hij zei neg, dat meneer Senft om
half 12 bij hem boven gekomen was,
en hom goeden morgen gezegd lmd.
Of hij nog bedreigingen geuit had,
tusschen 12 uur en half 2.
Ja, zeide de vrouw, maar zooals hij
al honderd maal gedaan had. En hè,
als ze 't zoo telkens zeggen, dan geloof
je niet, dat ze 't doen zullen.
Voor den eten hebben we nog 'n
borreltje gedronken. Toen is ie om
kwart over eenen naar z'n werk ge
gaan.
En o, dat ie 't nu toch gedaan heeft,
dat moet de drift hem gedaan heb
ben. want ze hebbe hem gesard en ge
zocht.
Een vreeselijk oogenblik was 't,
toen de 13-jarige zoon Ko uit school
thuis kwam. Blijmoedig kwam de Jon
gen over 't gele klinkerpaadje aango-
lcopen. Al in de gang schreide z'n
moeder hem toe „Kobus, Kobus, va
der komt niet weer thuis, vadex het
verkeerd edaan, vader het zoo erg
verkeerd edaan. Hij heeft meneer en
de zeun van meneer met een mes ge-
stoke."
De jongen, die niet het ontzettende
vim den toestand scheen te begrijjion,
hing z'n pet weg, zonder 'n woord te
zeggen en borg z'n schoolschrift op.
Tuen stond hij stil te huilen achter
in de kamer. Vrouw Talsma zat te
snikken aan de tafel... Poes liep over
't tafelblad in 'n zonnestraal 'n vlieg
achterna en ging zich speelsch zetten
op het nog-pas gelezen Zaterdag
avondnummer van „Haarlem's Dag
blad".
Uit die ellende heb 'k me losge
maakt, ben maar weg moeten loopen,
hoewel do vrouw me met gevouwen
handen smeekte om te blijven. Zo
had hier niemand, geen familie, geen
kennissen. Alleen de kameraads van
haar man. maar die lieten haar nu
alleen.
Toen ben 'k weggegaan en heb m'n
stereotype vraag om 'n portret voor
de krant maar binnengehouden.
Bij zooveel leed vindt het pogen om
de publieke belangstelling te bevredi
gen, een grens. Vandaar dat wij den
lezer géén portret van den moorde
naar geven.
DE MOORDAANSLAG.
De officieele lezing van het gebeurde
is de volgende
De 45-jarige W. J. Talsma, kwam
gistermiddag te kwart voor tweeën
aan het politiebureau meedeelen, dat
hij een dubbelen moord had gepleegd.
De man was vrij kalm. De hoofdin
specteur van politie begaf zich dade
lijk met den dader en andere politie
beambten naar het huis van den heer
Senft, omonmiddellijk over te gaan
tot confrontatie van den dader met
de getroffenen. De heer Senft Sr. hor-
kende Talsma onmiddellijk als de da
der en deze bekende ook aan het bed
den lieer Senft, te hebben gestoken.
Daarop heeft men den man ook
met den zoon geconfronteerd met 't
zelfdo resultaat. In de werkplaats in
do Lange Margarethastraat hoeft
Talsma uitgelegd, hoe hij de daad ge
pleegd had.
De jalousiënmakerij is op de Nas-
saulaan, torwijl de schilderswerk
plaats ln de Lange Margarethastraat
is. Beneden werkte een der schilders,
boven Talsma met 'n kameraad.. Om
half twee was de zoon van den heer
Senft met een 15-jarigen jongen naar
boven gekomen, om gereed gekomen
werk uit een vensterdeur naar bene
den te laten. Toen de heer Senft
bezig was de dteuren te openen en dus
met den rug naar Talsina toe stond,
nam deze een Zweedsch dolkmes uit
z'n werkbak, sprong op den heer Senft
aan en bracht hem drie steken toe,
éen in den linker-bovenarm. éen in
den rechterschouder en éen boven
den rechterlies.
Dit geschiedde, zonder dat Talsma
een woord uitte.
De jonge Senft, die 19 jaar oud is,
vluchtte hulp-rcepend naar beneden.
De heer Senft Sr., die beneden in de
schilderswerkplaats was, snelde naar
boven, toen hij z'n zoon gewond weg-
toopen zag. Maar toen hij de werk
plaats in liep, sprong Talsma op hem
toe en bracht hem onderscheidene
steken toe, waarvan twee later zeer
gevaarlijk bleken, nl. éen steek in
den buik cn een stock beven de lin
kerlies. waarbij de darmen verwond
werden.
De heer Senft viel op een verfbus
neer met het hoofd tegen een ruit van
oen glazen denr, die daardoor bmk.
Talsma is daarop naai' het politie
bureau geloopen, om zich aan te ge
ven.
De lieer Senft Jr., die de straat op-
geloopen was, werd door voorbijgan
gers naar het Militair Hospitaal ge
bracht. waar Dr. Ozinga het eerste
verband legde. Zijn wonden zijn niet
tevensgevaarlijk. Men had den heer
Senft Sr. inmiddels naar huis gedra
gen.
Dr. Van Veen verleende de eerste
hulp en achtte den getroffene te red
den, wanneer hij onmiddellijk geope
reerd werd. De heer Senft werd daar-
om dadelijk naar 't Gasthuis ver
voerd, waar de operatie gistermiddag
is geschied.
Het wapen, waarmede Talsma den
moordaanslag heeft gepleegd, Is een
aan één kant geslejaen Zweedsch nies
met een lemmet van nog geen decime
ter. Dit mes had bij reeds zes muan-
deu en gebruikte het bij zijn werk.
Vier weken reeds lag 't in zijn werk
bak. Hij gebruikte het, naar hij zei,
bij het z.g. glaspikken.
Talsma is vrij kalm. Hij vertoeft
thans nog aan het politiebureau.
Toen hij naar 't huis van den heer
Senft gebracht werd. vroeg hij of de
patroon „kapot" was.
Talsma schijnt geen gemakkelijk
mensch geweest te zijn. Hij heeft twee
u geleden de chef-naaister van de
jsiënmakerij met een schaar be
dreigd en is vroeger eens veroordeeld
wegens dronkenschap.
Volgens de meedeelingen van z'n
kameraad was Talsma dikwijls bru
taal en wist altijd alles beter dan zijn
patroon, waarom hem meermalen
was aangezegd, dat hij kon vertrek-
kes. O. a. ook vier weken geleden. T.
heeft zich toen een dolkmes aange
schaft, dat hij aan een andoren
knecht, Van Haren, heeft laten zien,
zeggende „Als i|i weg moet, gaat hij
er aan", met welke bedreiging Van
Haren zijn patroon in kennis lieoft
gesteld.
Talsma moet lyl&amïagaiorgen vóór
twaalf uur reeds sterken drank ge
dronken hebben, hetgeen niet zijn ge
woonte was. Hij heeft aan Var Ha
ren gevraagd of deze sterken drank
voor hem wilde halen. Deze hoeft dit
geweigerd. T. moest des middags voor
half 2 in een tapperij in de buurt
meer sterken drank hebben gebruikt
en is te half 2 opgewonden op het
werk gekomen. Dadelijk heeft hij ge
vraagd, waar de baas was.
Bij de steekpartij, waarbij de heer
Senft werd getroffen, ontstond een
worsteling tusschen den heer Senft
en Talsma.
Talsma heeft den heer Senft aange
pakt en steken met het dolkmes in
den buik toegebracht Andermaal hiel
hij het mes in de hoogte, om hem in
den hals of het aangedicht te steken,
maar Van Haren heeft dit voorkomen
door den arm van Talsma terug te
trokken. Talsma wilde toen Van Ha
ren met het dolkmes te lijf, maar de
ze was hem te vlug af. Van Haren
heeft toen om de politie en om een
dokter getelefoneerd. Talsma heeft
kort daarop de werkplaats verlaten
en heeft zich zelf bij de politie aange
geven. nadat hij neg op straat heeft
staan schreeuwen „Is hij nog niet
dood
De heer Senft, die 46 jaar is, is ge
huwd en vader van zes kinderen.
De dader is hedenmorgen door detf
Rechter-coinmissaris gehoord. Hf
was vrij kalm.
Omtrent den toestand van de hea
ren Senft vernemen wij 't volgende:
De Jonge Senft maakt het hoq
goed. Vandaag zou beslist worden, c4
hij al dan niet naar het St. Elisa*