NIEUWS- en ADVERTENTIEBLAD. 28e Jaargang. No. 8493 Verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. DINSDAG 28 FEBRUARI 1911 A ABONNEMENTEN AD VERTENTIËN: PER drie maanden: L Van 15 regels 50 Cts.; iedere regel meer 10 Cis. Builen het Arrondissement Voor HaarlemA f lJ0 Haarlem van 1—5 regels ƒ1.—elke regel meer ƒ0.20. Reclames 30 Cent per regel. Voor de dorpen in den omtrek waar een Agent gevestigd is (kom der Bij Abonnement aanzienlijk rabat. gemeente) 1.30 J v Adverientlën van Vraag en Aanbod, hoogstens zes regels, 25 Cts. per plaatsing- Franco per post door Nederland,1.63 (g/ ÉT 50 Cts. voor 3 plaatsingen a contant. GeïUusfreercf ZondTgsblad, voor Haarlem" lo37H C Redactie en Administratie: Groote Hontstraat 53. de omstreken en franco per pos) ,0.45 IntercommonaalTelefoonnammer der Redactie 600 en der Administratie 724. Uitgave der Vennootschap Lourens Coster. Directeur J. C. PEEREBOOM. Drukkerij: Zuider Buiteospaarne 6. Telefoonnummer 122. Tot de plaatsing van advertentiën en reclames van buiten het Arrondissement Haarlem in dit blad is uitsluitend gemadhtigd het Algemeen Binnen- en Buitenlandsch Advertentie-Bureau D. Y. ALTA Warmoesstraat 7678, Amsterdam. Telephoon interc. 6229. DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADZIJDEN. EERSTE BLAD. AGENDA WOENSDAG 1 MAART. Schouwburg: Duitsche Opera: „Die weisse Dame," 8 uur. OM ONS HEEN No. 1315. Nabetrachting van Haarlem H. F. C. Het is wel heel eigenaardig, dat de voetbalspelers uit de eerste klasse competitie al een jaar of wat klagen over het publiek. En wel, wat nog eigenaardiger is, niet over gebrek, maar over een te veel aan belangstel ling. „De toeschouwers", zoo zeggen de spelers, „overdrijvenIn hun eischen aan ons, orndat zij niet altijd tot oordeelen bevoegd zijn en geneigd, een poging, die door de omstandighe den wel haast mislukken móest, als een stommigheid uit te krijten, zij overdrijven ook in hun voorliefde voor een club, omdat het spel de hoofdzaak is eu niet de club zij over drijven bovendien in hun beoordee ling van den scheidsrechter, en ein delijk ook nog in hun criliek op de manier van spelen, daar zij al fluiten voor een volkomen geoorloofden duw, wanneer die wat stevig aankomt." Dit is niet de klacht van één, maar van velen in tien lande en voor wie voorstanders zijn van het spel als spel, is het goed, eens na te gaan of ze niet juist is en het publiek zichzelf niet den toom van do gematigdheid behoort aan te leggen. Toen Zondag in den wedstrijd HaarlemH. F. C. de oudste Verwey opnieuw last kreeg van een ongemak aan zijn knie en het 6pel moest staken, heb ik een Haar lem-enthousiast op de tribune hooren 2eggen „ze zullen toch geen inval ler toestaan De man, die dat zei, is iemand, die in het dagelijksch le ven door zijn eerlijk en oprecht ka rakter een groot vertrouwen ver dient hoe kwam hij dan tot deze onedelmoedige opmerking? Immers uit niets dan overdrijviug op dat oogenblik was hij zóó begeerig, zijn club te zien winnen, dat hij zelfs haar daarvoor een onridderlijke daad had willen zien doen. Zooiets keuren de spelers zelf af en terecht. Zij weten wel. dat fanatisme van deze soort zich ver weg voort plant, als een golfslag op een stillen vijver. Zondagavond is een troep H. F. C.-supporters, ik mag er geluk kig bij zeggen, dat het geen leden van de H. F. C. waren, door de stad ge trokken en heeft ironisch gejuicht voor de woning van een paar Haar lem-leden. Ik noem zooiets misselijk. Maar geeft het niet to denken? Wordt het publiek niet Al to fanatisch ten opzichte van den uitslag van wat toch altijd maar spel is en spel be hoort te blijven Zeker, er is in de wereld wel wat vuur en geestdrift noodig. Wee onzer, wanneer we allemaal bezadigd ge worden zullen zijn en rustig en kalm. Dat hofjes-ideaal jaag ik niet na, maar er is groot verschil tusschen het vuur, dat verwarmt en de op laaiende hitte, die verschroeit. Wij toeschouwers behoorden meer te bedenken, welken invloed ons overdreven enthousiasme zou kunnen hebben op de spelers. Twee-en- twintig jonge mannen, vervuld van eerzucht, van harte hopende, dat hun club de overwinning behalen zal, door hun leeftijd bovendien meer tot drift, dan tot bezadigdheid overhel lende, en daarbij meeren deels krach tig gespierd, spelen daar. omgeven door een paar duizend roepende, schreeuwende, brullende toeschou wers. De spelers weten, dat die men- sclien van hen verwachten, dat zij zullen overwinnen, hot zelfs min of meer eischen, ze voelen zich dus niet op hun gemak, zenuwachtig, gejangd, wat vooral in het begin duidelijk aan het spel was te zien. En ieder oogenblik. wanneer zich een kans jBchiint voor te doen, komt als een donder het aanmoedigend gejuich van de supporters opzetten, telkens zwellend, totdat de gelegenheid voor bij is en het loeiend geluid eindigt in een ontevreden en aJkeurend gemom pel. Wanneer onder den hefligen druk van deze aansporingen de spelers tot ruw spel waren overgegaan, gebruik hadden gemaakt van hun spierkracht door te gaan gooien en smijten, dan zou ik hun dat geen oogenblik kwa lijk hebben genomen. Het zou men- schelijk, verklaarbaar zijn geweest- Dat ze daar evenwel niet toe geko men zijn, van het begin tot het einde eerlijk en flink hebben gespeeld, strekt hun tot groote eer. Beide elf tallen hebben daarvoor een woord van lof ten volle verdiend. Of wij toe schouwers van de les, die daarin ge legen is, een les van zelfbedwang en zelfbeheerschiüg, hebben geprofiteerd, betwijfel ik, waarschijnlijk is ze over de hoofden heengegaan. Er is nog iets anders. Hoe ook het voetbalspel in onze samenleving in geburgerd schijnt, nog altijd heeft het propaganda noodig, om te blijven wat het is en liefst ook de oppositie te overwinnen, die nog altijd bij velen daartegen bestaat. Door kahn te blij ven en fair jegens den tegenstander, hebben de spelers Zondag ongetwij feld propaganda voor het spel ge maakt. Die is evenwel niet voldoen de, wanneer ze niet door de houding van hot publiek wordt gesteund. He laas werkt dit, zooals ik hierboven met twee voorbeelden aantoonde, meermalen in de verkeerde richting. Wü voetbal-enthousiasten behoorden meer doordrongen te wezen van de overweging, dat we aan het spel nadeel toebrengen door een overdre ven fanatisme. Zooals een plant al leen in reine lucht kan leven, zoo kan ook een spel slechts bestaan en groeien in een zuivere atmosfeer. Die wordt door overdreven club liefde bedorven. De mensch is een maal zoo, dat hij partij wil kiezen en om twintig redenen, die ik hier niet behoef op te sommen, gunt hij de overwinning liever aan de eene, dan aan de andere club. Voor zoover dat dient tot steun van de spelers, tot prikkeling van ijver en neiging tot in spanning, dingen, die zij ook in de maatschappij buiten het voetbalveld zoo noodig hebben te ontwikkelen, heeft die voorkeur haar waarde en haar nut Maar wanneer zij te ver gaat, het spel totaal voorbijziet, uit pure voorliefde voor de eigen club tot waardeering van den tegenstan der niet meer in staat is, dan wordt de frissche atmosfeer van het voet balveld bedorven door den heeten adem van eigenliefde en ijdelheid- Daarvoor behooren wij, toeschou wers, wij voetbal-enthousiasten, ons zorgvuldig te wachten, liet is ons toch niet alleen om een Zondagna middag van spanning te doen, in de eerste plaats hangen we liet, voetbal spel aan als nuttige oefening voor onze jongens in kracht en vlugheid, in slimheid en durf, in tucht en zelf bedwang. Als dat zoo is en nie mand kan het tegenspreken dan behooren wij, toeschouwers, voor te gaan in waardeering van den tegen stander, die nu maar al te vaak ont breekt Ook in dat opzicht, evenals in zelfbeheersching, krijgen grijskoppen op de tribune meermalen lesjes van baardelooze knapen binnen de tou wen. Op dit oogenblik, twee dagen later, is de fel oplaaiende vlam alweer groo- tendeels gebluscht. Do toeschouwers van Zondag kunnen er zich nu weer rustig rekenschap van geven, wat de uitslag van den wedstrijd beteekent. van wat die niet beteekent en van wat hij beteekend zou hebben, wan neer hij andersom was geweest Ter wijl ik, in het belang van de goede sport, deze drie punten ter overden king aanbeveel, wensch ik met een principieele opmerking te eindigen. Het spel is Zondag niet mooi ge weest, het was een match A trois, waaraan twee elftallen deelnamen en de wind, de laatste als ongenood® gast, die het meest had in te brengen. Wanneer het veld doorweekt is van regen, wordt het afgekeurd en gaat de wedstrijd niet door. Mij dacht, ook het weer zou moeten worden af gekeurd, wanneer er een storm op staat als dezen Zondag en de match uitgesteld. J. C. P. Stadsnieuws De tweevoudige moordaanslag. 'n Lugubere journalistieke primeur zoo een, die 'k in m'n veidere loopbaan nóóit meer hoop te hebben. Nietwaar, voor ons, mannen van de dagbladpers, beteekent menschelijke ellende zóóveel kolommen interessan te kopy DAt is immers de gangbare meeiimg'n Onversohillig stuk mensch, zoo'n journalist, iemand die koeJ blijft bij 't ergste leed die met 'n steenen bart, glinsteroogig, smaxt en tranen uitbuit, en met vampier]ijk welbehagen intieme verhoudingen uitpluist, brokken weedom openkerfi en 't nog-lillende leven, bloedend uit- gevlijmd uit het lichaam, met een kokshandigen zwaai, vergenoegd-van- gebaar, opdient. Maar wat 'n pijn dat doen kan doch neen. als 'k dAt zeg, meesmuilt men, omdat men maar niet begrijpen kAn, dat niet altijd zucht-naar-sensa- tie den journalist drijft, doch meer drijfveer is 't pogen om Alles te zeilen in 't juiste milieu, om élke gebeurte nis juist te belichten, waardoor vaak de psychologie-van-de-daod inoens duidelijk wordt. Ach ja, 's middags 'n interview mol de vrouw van een moordenaar, en 's avonds op 'n bal-masquó 't le ven zónder- en 't leven mèt 'n mas ker 'n echlen traan en een val- sehon lach oen schrilIcn wan hoopskreet en uitzinnig gejool van de dwaasheid, de man van de krant, vangt ze als in één oortrilling op 'n ziel-verscheurende disharmonie in 't zijnde Toen 'k, twee uren na den moord aanslag in de Lange Margaretha- straat, in de omgeving van de Hout markt zoekend naar Talsma's wo ning, de Melkboeren steeg was inge- loopen, kwam de vrouw van den dader op 't straatje vóór de woning. Een mild plekje in 'n steeg, dio elk oogenblik schijnt haar muren tegen elkaar te zullen drukken, oin je te vermalen als 'n paar inolensteenen do hulpelooze korenkorrels. Jn die nauwte vriendelijkt 'n groenend grus- voldje met 'n geel klinkerstraatje er om, als 'n weldadige voorgrond voor een niet-onaardig huisje, dat frisch en knapjes, steeds aan de winnende hand is, in den strijd met de verar- moediging, die in T steegjesieven bij na onontkoombaar schijnt Voor het huis 'n bank met een spinnende Cy- persche poes, 't dof-groen van boere- kool blaren op 'n haKhord. En die vrouw op 't plaatsje en die vrouw wist niets. Dat was m'n verwenschte primeur, dat ik die vrouw moest zeggen, dat haar man 'n moordenaar was geworden. Toen 'k in 't steegje liep te zoeken, was zij op het plaatsje gekomen Of meneer iets zocht. Jawel, zij was de vrouw van Talsma. Van Talsma, die bii meneer Senft werkt Ja, van dien Talsma. Toen 'n pauze even op het straatje en dan ineens greep ze mij bij den arm ..Meneer is er iets met m'n man ebeurdhokte 't angstig uit haar keel. Moest ik het dAn zeggen, dat haar man 'n moordenaar was „O God I meneer, meneer, het ie verkeerd edaan, m'n man, o meneer, meneer, het ie verkeerd edaan, o, o, o, wat spijt me dat, wat spijt me datl" Omzichtig heb 'k haar toen verteld, wat er gebeurd was. Maar wat baat omzichtigheid, als je zooiels te ver tellen hebt 'n Jammer van vertwij feling barst er los in het innerlijk van de vrouw. 'n Acht-en-veertigjarige Friezin met 'n wat gezette en gedrongen gestalte, verwerkt wat van lichaam, maar netjes, zoo burger!ijk-knapjes. Toen 't haar duidelijk werd, wat haar man gedaan had Dat was geen luid ellende-vertoon, maar zoo'n diep- wondend verdriet ineens heftig in haar binnenste, met wanhopig wrin gende armgebaren en stille tranen uit haar smart-schreiende oogen, dat je je afwenden moest, om jezelf te blijven. Toen beb 'k haar meegenomen naar het vroolijk-vriendelijke kamer tje en heb haar neergezet op een stoel, maar in haar ellende wilde zo niet zitten zelf, voordat ik 'n stoel had genomen. „O, meneer", barstte het met tus- schenpoozen uit en dan Ineens 'n huilvlaag kermend 't huisje uit in het middag-stille steegje „de zeun, de zeun, die is de schuld, en z'd ka meraads, meneer, die waren kwaad voor hemWat heb te edaan, wat heb ie edaan. En 'k heb 'm nog zoo kalm willen houden. Meneer ziet wel, dat ik het niet goedkeur, o, neen, o wat het ie edaan En die arme me neer Senft en z'n gezin, o, wat heb 'k daar 'n spijt van." Tranen lc-ekten op de tafel en haar handen knelde zij samen en hief ze smeekend naar me op eu streek er stijf mee langs het zenuwschokkend lichaam, dat je het niet aanzien kon van narigheid. „De zeun, de zeun meneer die het 't edaan", begon ze weer. Wie dan toch? „De zeun van me neer Senft, de jonge meneer. Die kon 'm niet zetten en z'n kameraads ook niet allegaar, want hij wou nooit krompraten. Alles zei hij rechtuit, hij was geen stroopsmeerder m'n man. Acht jaren is-t-ie al hier in Haarlem bij meneer Senft. Uit Leeuwarden waren we na Holland gekomen. Daar heelt ie twee bazen gehad, een is d'r gesturve en toen wou m'n man naar Holland, daar kon ie werk krijgen bij 'n kennis. M'n man, ja, die was uit Leeuwarden. Hij en de jongen zijn in Leeuwarden eboreh. O, Kobus, wat mot-ie nu doen nu z'n vader kwaad edaan het. En wat zullen ze in Leeu warden opkijke, wat zullen ze raar opkijken als ze 't hooren. Want ze kennen 'm allemaal, dat 't geen kwaaie is, en hier kenne de ogenu hem ook, dat ie 'n goeie man is. O, had niet nou die agent, die kón 't toch zeggen, dat m'n man dat 'n drilt edaan mot hebben. Want drif tig was ie, meneer, o, die drift me neer, die het 't edaan, die het ons ongelukkig gemaakt..." ia Den Haag daar was le al bij meneer Senft, dat was z'n vierde pa troon en altijd goed voor z'n werk, op Zondag bleef-ie altijd bij me thuis. En toen meneer Senft de zaak hier in Haarlem van meneer Erdtsieck over nam, het-ie zelf naar Den Haag ge schreven, na m'n man, of die hier wou komen, zoo graag had hij hem aan 't werk. Hij was over de schil ders, want daar bemoeit zoo'n baas zich niet mee. Hadden we 't maar nooit edaan, waren we maar in Den 1-laag gebleven, dan was i nooit ebeurd, nee, nooit ebeurd. En we waren zoo goed met mekaar. We wa ren zoo blij, dat we hier woonden, 't Is zoo'n aardig huisje, we woonden hier drie jaar en me zoon Kobus, die al 13 jaar is, maar niet erg goed pra len kan, zou naar de Ambachtsschool gaan. We hadden hem al opgegeven. Ik dacht, dat u een meneer van de Ambachtsschool was, maar wat moe ten we nu beginneh, wat moeten we nu beginnen... En heeft je man het Zaterdag verteld, dat hij ontslagen was? Hij kwam thuis Zaterdagmiddag en zei: „Nou heb 'k geen mooie bood schap". En toen vertelde hij, dat z'n baas had gezegd, dat 't nou maar iü eens uit moest zijn, dat-ie weg moest. Want Zaterdag was 't met z'n zeun ebeurd. Willem eu twee kameraden gingen uit de werkplaats in de Lan ge Margarethastraat naar de Nassau - laan, om in de werkplaats hun loon te beuren. De zeun van meheer Senft liep achter hun. Toen hebben ze om gekeken en misschien hebben ze ge lachen om hem, en toen heeft de zeun daarover m'n man aangesproken: „Snotneus zei ie dat was m'n man, wat mot je." Nou toen is het natuurlijk tot woor den gekomen. En toen nam meneer Senft 't op voor z'n zeun, dat kan je begrijpen. En toen heeft hij tegen m'n man gezegd, dat 't ln eens maar uit moest zijn en dat ie over acht dagen weg moest. U begrijpt, dat 't was, alsof 'k door den grond gong. MaaT heusch meneer, 'k heb hem tot kalm te willen brengen, had ie maar naar me geluisterd, had ie 't maar niet edaan. Lk heb nog gezegd: Willem, al moet je nu weg. ze hebben Je gezocht, jaren al hebben ze je gezocht, maar als je nu weg moet, dan is er toch nog wel werk te vinden, de drukke tijd komt immers aan. En toen heb ben we er over gesproken, dat wij weg zouden gaan, als 't hier niet lan ger ging. MaaT nu krijgt ie nooit meer werk. En ineens heftig uithuilend: Me neer, krijg 'k nou m'n man niet meer thuis, meneer. O, nee, 'k zie 't wel aan uw gezicht, dat 'k 'm niet meeo- thuis krijg, jammerde ze, toen 'k aar zelde met m'n antwoord. En altijd vertwijfelend de handen wringend, liep ze de kamer op en neer. „En ine neer," ging ze verder, „komt me dal memahd zeggen, hoor 'k daar nou niets van. Niet van de politie,niet van z'n kameraden? En wat moeten we beginnen, waar moeten we heene, 'k durf niet meer over straat en Kobus kan toch ook nergens meer konime. Waar moeten we van leven, we kennen toch niet uil de steenen eten, waar moet 'k luope, waar moeten we vliege, jammerde zo Toen bracht 'k haar weer op 't ge beurde. Hoe of Talsma de laatste da gen geweest was Zaterdagavond is ie nadat we brood hadden gegeten, uitgegaan Toen het ie 'n borrel gedxonke. Ja, nog al stevig ook. Anders dee ie dut niet, bleef ie altijd bij me thuis, maar als ie kwaad was, dan dronk ie 'u bor rel. En dat was niet goed meneer, dat was niet eoed, o die drank Zondagmorgen heeft ie tot 'n uur of half tien op bed gelegen. Toen is ie opgestaan en heeft boven 'n kinder wagen opgeschilderd. Die staat nog aoveu. 's Middags hebfae we voor hei eten 'n borreltje gedronken, net als dat in andwe burger huishouwens gebeurt. Toen is ie wat gaan slapen en c aar na is hij uitgegaan en heeft 'u uorfel gedronken. Toen hebben we a rood gegeten, 's Avonds zei hij.- „Ik olijf maar bij je thuis, vrouw." „Ja", zei 'k, „dat is ook beter." Maar toch is hij 's avonds weer uitgegaan en heeft weer gedronken. Om 'n uur of nalf twaalf is hij thuis gekomen, maar vanochtend als gewoon, om zes uur naar z'n werk gegaan. Vanmid dag om 12 uur kwam hij thuis om le eten. Heeft hij toen nog ergens over gesproken J a, hij zei neg, dat meneer Senft om half 12 bij hem boven gekomen was, en hom goeden morgen gezegd lmd. Of hij nog bedreigingen geuit had, tusschen 12 uur en half 2. Ja, zeide de vrouw, maar zooals hij al honderd maal gedaan had. En hè, als ze 't zoo telkens zeggen, dan geloof je niet, dat ze 't doen zullen. Voor den eten hebben we nog 'n borreltje gedronken. Toen is ie om kwart over eenen naar z'n werk ge gaan. En o, dat ie 't nu toch gedaan heeft, dat moet de drift hem gedaan heb ben. want ze hebbe hem gesard en ge zocht. Een vreeselijk oogenblik was 't, toen de 13-jarige zoon Ko uit school thuis kwam. Blijmoedig kwam de Jon gen over 't gele klinkerpaadje aango- lcopen. Al in de gang schreide z'n moeder hem toe „Kobus, Kobus, va der komt niet weer thuis, vadex het verkeerd edaan, vader het zoo erg verkeerd edaan. Hij heeft meneer en de zeun van meneer met een mes ge- stoke." De jongen, die niet het ontzettende vim den toestand scheen te begrijjion, hing z'n pet weg, zonder 'n woord te zeggen en borg z'n schoolschrift op. Tuen stond hij stil te huilen achter in de kamer. Vrouw Talsma zat te snikken aan de tafel... Poes liep over 't tafelblad in 'n zonnestraal 'n vlieg achterna en ging zich speelsch zetten op het nog-pas gelezen Zaterdag avondnummer van „Haarlem's Dag blad". Uit die ellende heb 'k me losge maakt, ben maar weg moeten loopen, hoewel do vrouw me met gevouwen handen smeekte om te blijven. Zo had hier niemand, geen familie, geen kennissen. Alleen de kameraads van haar man. maar die lieten haar nu alleen. Toen ben 'k weggegaan en heb m'n stereotype vraag om 'n portret voor de krant maar binnengehouden. Bij zooveel leed vindt het pogen om de publieke belangstelling te bevredi gen, een grens. Vandaar dat wij den lezer géén portret van den moorde naar geven. DE MOORDAANSLAG. De officieele lezing van het gebeurde is de volgende De 45-jarige W. J. Talsma, kwam gistermiddag te kwart voor tweeën aan het politiebureau meedeelen, dat hij een dubbelen moord had gepleegd. De man was vrij kalm. De hoofdin specteur van politie begaf zich dade lijk met den dader en andere politie beambten naar het huis van den heer Senft, omonmiddellijk over te gaan tot confrontatie van den dader met de getroffenen. De heer Senft Sr. hor- kende Talsma onmiddellijk als de da der en deze bekende ook aan het bed den lieer Senft, te hebben gestoken. Daarop heeft men den man ook met den zoon geconfronteerd met 't zelfdo resultaat. In de werkplaats in do Lange Margarethastraat hoeft Talsma uitgelegd, hoe hij de daad ge pleegd had. De jalousiënmakerij is op de Nas- saulaan, torwijl de schilderswerk plaats ln de Lange Margarethastraat is. Beneden werkte een der schilders, boven Talsma met 'n kameraad.. Om half twee was de zoon van den heer Senft met een 15-jarigen jongen naar boven gekomen, om gereed gekomen werk uit een vensterdeur naar bene den te laten. Toen de heer Senft bezig was de dteuren te openen en dus met den rug naar Talsina toe stond, nam deze een Zweedsch dolkmes uit z'n werkbak, sprong op den heer Senft aan en bracht hem drie steken toe, éen in den linker-bovenarm. éen in den rechterschouder en éen boven den rechterlies. Dit geschiedde, zonder dat Talsma een woord uitte. De jonge Senft, die 19 jaar oud is, vluchtte hulp-rcepend naar beneden. De heer Senft Sr., die beneden in de schilderswerkplaats was, snelde naar boven, toen hij z'n zoon gewond weg- toopen zag. Maar toen hij de werk plaats in liep, sprong Talsma op hem toe en bracht hem onderscheidene steken toe, waarvan twee later zeer gevaarlijk bleken, nl. éen steek in den buik cn een stock beven de lin kerlies. waarbij de darmen verwond werden. De heer Senft viel op een verfbus neer met het hoofd tegen een ruit van oen glazen denr, die daardoor bmk. Talsma is daarop naai' het politie bureau geloopen, om zich aan te ge ven. De lieer Senft Jr., die de straat op- geloopen was, werd door voorbijgan gers naar het Militair Hospitaal ge bracht. waar Dr. Ozinga het eerste verband legde. Zijn wonden zijn niet tevensgevaarlijk. Men had den heer Senft Sr. inmiddels naar huis gedra gen. Dr. Van Veen verleende de eerste hulp en achtte den getroffene te red den, wanneer hij onmiddellijk geope reerd werd. De heer Senft werd daar- om dadelijk naar 't Gasthuis ver voerd, waar de operatie gistermiddag is geschied. Het wapen, waarmede Talsma den moordaanslag heeft gepleegd, Is een aan één kant geslejaen Zweedsch nies met een lemmet van nog geen decime ter. Dit mes had bij reeds zes muan- deu en gebruikte het bij zijn werk. Vier weken reeds lag 't in zijn werk bak. Hij gebruikte het, naar hij zei, bij het z.g. glaspikken. Talsma is vrij kalm. Hij vertoeft thans nog aan het politiebureau. Toen hij naar 't huis van den heer Senft gebracht werd. vroeg hij of de patroon „kapot" was. Talsma schijnt geen gemakkelijk mensch geweest te zijn. Hij heeft twee u geleden de chef-naaister van de jsiënmakerij met een schaar be dreigd en is vroeger eens veroordeeld wegens dronkenschap. Volgens de meedeelingen van z'n kameraad was Talsma dikwijls bru taal en wist altijd alles beter dan zijn patroon, waarom hem meermalen was aangezegd, dat hij kon vertrek- kes. O. a. ook vier weken geleden. T. heeft zich toen een dolkmes aange schaft, dat hij aan een andoren knecht, Van Haren, heeft laten zien, zeggende „Als i|i weg moet, gaat hij er aan", met welke bedreiging Van Haren zijn patroon in kennis lieoft gesteld. Talsma moet lyl&amïagaiorgen vóór twaalf uur reeds sterken drank ge dronken hebben, hetgeen niet zijn ge woonte was. Hij heeft aan Var Ha ren gevraagd of deze sterken drank voor hem wilde halen. Deze hoeft dit geweigerd. T. moest des middags voor half 2 in een tapperij in de buurt meer sterken drank hebben gebruikt en is te half 2 opgewonden op het werk gekomen. Dadelijk heeft hij ge vraagd, waar de baas was. Bij de steekpartij, waarbij de heer Senft werd getroffen, ontstond een worsteling tusschen den heer Senft en Talsma. Talsma heeft den heer Senft aange pakt en steken met het dolkmes in den buik toegebracht Andermaal hiel hij het mes in de hoogte, om hem in den hals of het aangedicht te steken, maar Van Haren heeft dit voorkomen door den arm van Talsma terug te trokken. Talsma wilde toen Van Ha ren met het dolkmes te lijf, maar de ze was hem te vlug af. Van Haren heeft toen om de politie en om een dokter getelefoneerd. Talsma heeft kort daarop de werkplaats verlaten en heeft zich zelf bij de politie aange geven. nadat hij neg op straat heeft staan schreeuwen „Is hij nog niet dood De heer Senft, die 46 jaar is, is ge huwd en vader van zes kinderen. De dader is hedenmorgen door detf Rechter-coinmissaris gehoord. Hf was vrij kalm. Omtrent den toestand van de hea ren Senft vernemen wij 't volgende: De Jonge Senft maakt het hoq goed. Vandaag zou beslist worden, c4 hij al dan niet naar het St. Elisa*

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1911 | | pagina 1