NIEUWS= en ADVERTENTIEBLAD. 28e Jaargang. No. 8503 Verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. ZATERDAG li MAART 1911 A Tot de plaatsing van advertentiën en reclames van buiten het Arrondissement Haarlem in dit blad is uitsluitend gemachtigd het Algemeen Binnen- en Buitenlandsch Advertentie-Bureau D. Y. ALTA Warmoesstraat 7678, Amsterdam. Telephoon interc. 6229. ABONNEMENTEN PER DRIE MAANDEN: Voor Haarlem1.20 Voor de dorpen in den omtrek waar een Agent gevestigd is (kom der gemeente)„1.30 Franco per post door Nederland1-65 Afzonderlijke nummers0.02H Geïllustreerd Zondagsblad, voor Haarlem0.37 n de omstreken en franco per post 0.45 Uitgave der Vennootschap Lourens Coster. Directeur J. C. PEEREBOOM. ADVERTENTIËN: Van 1—5 regels 50 Cts.; iedere regel meer 10 Cts. Buiten het Arrondissement Haarlem van 1—5 regels ƒ1.elke regel meer ƒ0.20. Reclames 30 Cent per regel. Bij Abonnement aanzienlijk rabat. Advertentiën van Vraag en Aanbod, hoogstens zes regels, 25 Cts. per plaatsing; 50 Cts. voor 3 plaatsingen contant Redactie en Administratie; Groote Houtstraat 53. Intercommunaal Telefoonnummer der Redactie 600 en der Administratie724. Drukkerij: Zuider Buitenspaarne 6. Telefoonnummer 122. DlI NUMMER BESTAAT UIT ZESTIEN BLADZIJDEN. EERSTE BLAD. De Voorstelling voor onze Lezers Hieronder volgen nog eenige bijzon derheden over de voorstelling op Zondag 12 Maart a. s., des avonds 8 uur in de groote zaal der Sociëteit Vereeniging, Lange Begijnestraat. De zaal wordt precies 7 uur ge opend. De voorstelling begint precies 8 Niet meor kaarten zijn afgegeven, dan plaatsen beschikbaar zijn, zoodat ledereen plaats zal vinden. Aan den ingang der zaal wordt aan allen een programma ter band ge steld. Alle beschikbare kaarten, 1285 stuks, zijn uitverkocht. AücïÏM ZONDAG 12 MAART. Schouwburg: Modern Ensemble: „Mislukte levens", 8 uur. Soc. Vereeniging: Mannenkoor „CrescendoCaecilia", middagcon cert, 2 uur. Brongebouw: Populair concert „Harmonie", 8 uur. Soc. Vereenigiug: Biosc. voorst, v d. abuiuié's van Haarl. Dagblad, 8 u. De Kroon: Bioscoopvoorstellingen, 2 eu 8 uur. MAANDAG 13MAART. Schouwburg: Opvoering van „Sa ra Burgerhart", 8 uur. De Kroon: Voordracht door den heer J. \V'. Sevenhuijsen, 8 1/2 uur. Gebouw H. J. V.: Lezing door dr. A. 11. de Hartog, 8 uur. Unl OivS nttN Ho. 1323. Onze Arbeidsbeurs. De klachten in den Raad over de on voldoende localiteit van de Arbeids beurs dreven mij Vrijdagmorgen naar net welbekende gebouw aan de Nieu we Gracht No. 3, waar die instelling gevestigd is. Bij gewone huizen stap je er in, bij deftige woningen klim je op en aan de Arbeidsbeurs duik je, drie of vier trapjes af, in een souster- rain. In den gang links hangen diver se brievenbussen, rechts kom je al gauw aan een deur, waarop een bord je staat Gemeentelijke Arbeidsbeurs. Ingang voor Mannen. Wachtkamer. Daar ging ik binnen. Menschen wa ren er niet, meubelen des ie meor, masaas stoelen, opgestapeld, do poo- ten naar omhoog, drie banken in ge wone houdiug, zuodat je er op kon gaan zitten, ecu hekje met kleine ver hooging en katheder aan één stuk overigens bestoud bet meubilair uit geen kachel en geen tafel, benevens uit een halve gaanderij, die zoo piot- teling is doorgesneden, dat iedereen begrijptdit is één groote zaal ge weest, iiu verdeeld in tweeen. Zoo is het ook, de schoidiugsliju is een hou ten wand, die er uitziet, als een rol gordijn en dan ook 's avonds kan worden opgehaald, zoodat in de dan weer vereende zaal allerlei andere bijeenkomsten kunnen worden ge houden. Hoewel aan deze vernuftige inrich ting hulde gebracht moet worden, heeft ze toch ook. zooals weldra bleek, haar bezwaar. Uit de andere kamer, de tweehnghêlft van de zaal hoorde ik heel duidelijk door den hou ten scheidingswand heen, de slem van den directeur, deu heer Sorgdra- ger, en wanneer ik mijn aandacht niet onmiddellijk op iets anders ge vestigd had, uit vrees van officioele geheimen te zullen hooren, waar te- genvvoordig galg en rad op staat, dan zou ik hier woord voor woord hebben kunnen weergeven, wat de directeur tot een bezoeker van de Arbeidsbeurs zeL Nauwelijks had ik gelegenheid ge had dat op te merken, of er werd ge moedelijk uit de wederhelft van de zaal tegen den scheidingswand ge klopt, wat blijkbaar beteekende „als er soms iemand in de wachtkamer is, dan mag hij binnenkomen." Dus stapte ik de gang weer in en de vol gende deur binnen, die volgens het bordje bestemd is voor bureau, wacht kamer voor vrouwen en voor de werk gevers en trof daar den heer Sorgdra- ger met den ambtenaar, den heer Boer. De heeren waren nog bezig. Achter de balustrade stond een man van zeer fatsoenlijk uiterlijk en wachtte op een kaart, die de directeur voor hem schreef. „Zou je geen lust hebben veerman te worden vroeg hij onder 't schrijven door, „we hebben er een noodig r Em toen de man een ontken nende beweging maakte „lus liever portier. Hier is de kaart, kom over een halfuurtje terug, dan zal ik intus- schen telefoneeren of de betrekking al vervuld is en, zoo niet, dan ga je er maar dadelijk op af I" Meteen ging de telefoonbel. De di recteur ging luisteren. „Van hall acht tot drie uur We zullen er u een sturen 1" Daarna werd de Dordrechtsche Ar beidsbeurs opgebeld. „Is die plaats van portier nog open? Ja? nou. ik heb een heele goeie, die reist aanstonds af. Moet hij maar naar de firma rechtstreeks gaan Uitstekend. De firma X. te Zwijndrecht. Moet ik de firma zelf eerst nog even opbellen Goed hoor. Goeien dag." Een tweede telefoontje brengt aan sluiting met de firma X. en de blijde tijding, dat in de vacature nog niet is voorzien. Een miuuut of vijf later komt de sollicitant terug, de naam van de fabriek wordt op zijn kaart in gevuld en met een vroolijk gemoed vertrekt hij naar Zwijndrecht. „Hoe oud is die man vijftig jaar Deze mijn onschuldige vraag brengt den directeur aan het lachen. „Dat is", verklaart hij, „nu juist de reden, waarom de man er zelf op af inoeL Hij is zestig. Schrijft hij een briefje, dan wordt dat ter zijde ge legd om zijn leeftijd. Presenteert hij zich, dan maakt zijn jonger voorko men een goeien indruk en krijgt hij misschien het baantje." Menschenkennis en ervaring zijn dus dingen, die een rol spelen in het beheer van de Arbeidsbeurs. En de intercommunale telefoon. Is het niet mooi, dat de Ilaarlenische Arbeids beurs binnen enkele minuten in aan raking kan komen met een of meer van de 20 Arbeidsbeurzen, die op het voorbeeld van Haarlem in Nederland- scho steden zijn opgericht lloe wordt de kring van haar arbeid door deze telefonische gemeenschap niet ver wijd 1 En het mooiste is, dat dit koste loos kan gebeuren, het Rijk- is dezen keer eens royaal geweest. Dat het er toch altijd nog een omslachtige ad ministratie voor op nahoudt, hieruit blijkende, dat elke Arbeidsbeurs haar intercommuüule gesprekken betaalt aan het departement van Waterstaat en dat geld terugkrijgt van het depar tement van Landbouw, is een liefheb berij, waarvan we de bureaucratie toch nooit zullen kunnen genezen. Inmiddels komen er andere bezoe kers, een aankomende jongeling (halfwas zeggen ze in de bouwvakken) en een man van rijper leeftijd krijgen raad en voorlichting en zelfs komt er zoo waar een ingezetene binnen stap pen, die een dagdienstbode noodig heeft, welke goed kan koken en wer ken. Al heeft sedert 1 Januari van dit jaar de Haarlemsche Arbeidsbeurs tal van mannelijke werkzoekenden, do meeste vaklui, ingeschreven, vrou wen maken van haar tussclienkomst nog weinig gebruik. En zoo kwam ik weer terug op de local iteitsquaes- tie, die mijn uitgangspunt was. Wan neer er vrouwen kwamen zouden zij, bij de tegenwoordige inrichting, wachtende ln het bureau zelf. of allen moeten voorgaan, of er bij tegenwoor dig zijn, wanneer de mannelijke werk zoekende zijn belangen voordraagt. Dat zou niet deugen. Ieder, die om werk komt heeft er tegen, dat ande ren aanhooren wat hij te vragen en te zeggen heeft, zoodat een afzonder lijke wachtkamer voor vrouwen noo dig wezen zou. En twee wachtkamors voor manne lijke werkzoekenden een voor vak arbeiders en een voor hen, die geen vak verstaan. De heer SorgJrager heeft met een zorgvuldigheid die ik waardeer, geprobeerd mij te doen in zien dat dit noodig is, om redenen waarvan de wichtigheid niet tot mijn besef heeft kunnen doordringen. Wel weet ik, dat in de practijk de vakarbeider die afscheiding weuscht er zijn standen door de gehééle maatschappij heen. Wat de werkgevers betreft, zij wor den rechtstreeks in 't bureau ontvan gen, maar dat is geen bezwaar, omdat zij voor zoover zij van de Arbeids beurs gebruik maken dat veelal per telefoon doen. Wat moet dus de conclusie zijn Dat de localiteit om verschillende re denen ongeschikt is. Met genoegen vernam ik van den heer Sorgdrager, dut hij allerminst geheimdoenerij wil en ook niet in ziet, hoe die bij een Arbeidsbeurs mo gelijk wezen zou. Toch staat er een bepaling over in zijn instructie wanneer iemand, zeg een lid van den Raad, intieme gegevens over een in geschrevene verlangde, weuschlo te weten hoe de directeur tot de beoor deeling van een werkzoekende is ge komen, dan zou hij het antwoord op zulke vraeen schuldig moeten blijven. Zulke bijzonderheden mug alleen het bestuur van de Arbeidsbeurs kennen. „Dat spreekt tuch ook van zelf", zei ik en herhaal ik nu. Ziedaar dus een openbare instel ling, die gelukkig nog met door den aoeiu van de geheimhouding be roerd is J. C. P. Stadsnieuws De beer Middelkoop contra de Miueuui-üOiüiiiisüie. Door den heer Z. Middelkoop is thans het volgend adres aan de Raadsleden verzonden, als een ant woord op het stuk van de Museum- Commissie over de door den heer Middelkoop aan de Commissie ten laste gelegde beschuldiging van het uitbrengen van onware rapporten aan B. en W. Het adres luidt als volgt: Op 7 Maart j.l. bereikte U een schrijven van eeuige leden der Com missie van Toezicht op het Stedelijk Museum, dat reeds eenige dagen le voren met luidruchtigheid werd aan gekondigd. Daarin verdedigen die leden, (wel ke ik verder kortheidshalve do Com missie zal noemen) hunne houding te genover ondergeteekende, Uw mede lid, terwijl zij hieraan een en ander toevoegen naar aanleiding der door mij geuite beschuldigingen, en ver der nog eenige niededeelingen doen. Ondergeteekende wenscht hierop het volgende te antwoorden. De Commissie zegt: „Zulks in aanmerking nemende (d. 1. de wijze waarop de heer M. vóór zijne benoeming tot lid der Commis sie in eene Raadsvergadering gespro ken heeft van „onware rappor ten"), spreekt het wel van zelf dat de leden der Commissie, toen zij de eer ste maal met den heer M. samenkwa men, geen aanleiding gevoelden hem reeds dadelijk met een handdruk te begroeten, doch zich voorstelden, hem eerst uitnoodegen zich te verkla Ten omtrent de door hem gebezigde uitdrukking, welke bun aanstoot had gegeven." Deze voorstelling der Commissie is geheel in strijd met de waarheid. Ik ben noch in de eerste, noch in do tweede vergadering uitgenoodigd. om mij over die uitdrukking te verkla ren: sterker nog. ik ben door do Com missie n o o i e uitgenoodigd, om mij te verklaren over eenige uitdrukking door mij in eenige Raadsvergadering gebezigd. Eerst nadat Ik ln do vergadering der Commissie van Toezicht zelve mij ne beschuldiging had herhaald, ben ik nadat ik meer dan drie maanden lid der Commissie was tot verant woording geroepen. Dit geschiedd® bij het volgend briefje- „Haarlem, den 22 Febr. 1910. WelEdelGeboren Heer! „Namens den Voorzitter dér Com missie van Toezicht op het Stedelijk Museum, heb ik de eer U uit te noo- digen op de Vergadering van Zater dag a.s. toe te lichten Uwe bewering, in de vorige vergadering geuit, dat in de, door de Commissie vroeger aan Burgemeester en Wethouders uit gebrachte rapporten, onwaarheden voorkomen." Met oprechtp hoogachting blijf ik gaarne Uw dienstv. dienaar De Secretaris, (get.) C. J. GONNET. „WelEdelGeboren Heer Z. Middel koop, Lid der Commissie van Toe zicht op het Stedelijk Museum, Haar lem." Uit het schrijven der Commissie blijkt alzoo, dat het waar is, dat ik door haar onheusch ben bejegend en uit het brïefïe van den Secretaris, dat de Commissie eerst nieuwsgierig werd naar mijne bewering omtrent hare rapporten, nadat ik mijne be- scnuldiging in de Commissievergade ring had herhaald. Aan deze verga dering waren andere voorafgegaan, waarin geen woord is gerept over de uitgebrachte rapporten en waar ik alzoo niet ben ter verantwoording ge roepen, over welke uitlating ook. Niet de Commissie heeft mij gewezen op mijn zeggen in de Raadsvergadering van Zi Februari 1909, maar ik heb ter gelegenheid mijner verantwoording van wat ik in de Commissie-vergade ring heb gezegd, h a a r er op attent gemaakt, dat ik in die genoemde Raadszitting reeds hetzelfde had be weerd. Ik drukte mijne verwondering uit, dat de Commissie eerst du (d. i. een jaar nadat zij van mijne beschul diging kennis droeg) mij om nadere inlichting verzocht. De Commissie zou sterker gestaan hebben, wanneer zij in deze da waar heid had betracht. Verder wordt door de Commissie, ten bewijze harer tegemoetkomende houding, aangevoerd, dat zij mij in de gelegenheid heeft gesteld, om mij ne meening te zeggen over alle pun ten, welke in discussie kwamen. Verbeeldt U, dat het gedrag der Commissie-leden (hier speciaal van den Voorzitter) zoo... onbeschaafd was geweest, dat ik niet eens in de gelegenheid zou zijn gesteld om mij ne meening te zeggen! De Commissie schijnt mijne toelating tot de discus sie iets bijzonders te vinden en voegt er als overmaat van welwillendheid aan toe, dat mij ecne opdracht werd geaeven, om schilderijen te verhan gen, nadat ik eerst had bewezen, dat eene er van op eene plaats hing, waai de „Regenten" van de Braij waren blind geworden en waar toen een „Frans Hals" aan den tocht eener open- en dichtgaande deur was bloot gesteld. Als nu de Commissie in dat alles een soort van welwillendheid ziet, waarvan zij het noodig oordeelt apart melding te maken, dan toont zij daar- door, dat zij haar medelid, den on dergeteekende, wel op wat andere manier behandelde, dan de overige le den dat elkander deden. De Commissie meent vóórts, dat van mijne deskundigheid niets is ge bleken. Hier forceeren de heeren een open deur. ln de zitting van den Gemeente raad, waarin ik tot lid der Commissie werd benoemd, heb ik ijverig ge werkt, om een ander benoemd te krij gen, en toen mijne benoeming had plaats gehad en de Burgemeester mij vroeg of ik haar aannam, heb lk uit stel van beslissing gevraagd, er bij voegende, dat ik geen deskundige was in de zaken waarover het ging en dat ik gaarne had gezien, dat een meer bekwaam man op dat gebied zou zijn gekozen. Nu bevreemdt het de Commissie, dat ik over de deskundigheid van den heer SIX niets anders heb gedaan, dan geciteerd, wat de heer DE WILD daarover gezegd heeft in het Han delsblad, (overgenomen in het HaarL Dagblad van 23 Februari 1910)? En wat Dr. BRED1US betreft, van hem heb ik aangehaald, wat hij zelf op verschillende tijden heeft gezegd en gepubliceerd, gelijk blijkt uit mijn ingebonden stuk in de N. R. Ct. van 21 Februari 1911, welk stuk door de plaatselijke bladen werd overgeno men. In mijn stemmen voor het voorstel van B. en W. ziet de Commissie eene tegenstrijdigheid met de houding in de Commissie-vergadering aangeno men. Ik moet er nogmaals de aandacht op vestigen, dat ik in de Commissie vergadering heb voorgesfc*d, om, al vorens het rapport-DE WILD te vol gen eene Commissie van deskundigen te benoemen, om te onderzoeken of de mo?el"kheid bestond, lantrs eenvou- digen wet tol een goed resultaat te komen. Ofschoon ik fn de Commissie daarvoor geen steun vond, gaf ik den moed niet op. doch nam mij voor het voorstel in den Raad te brengen, wat overbodig werd gemaakt door een voorstel van den heer KRELAGE van gelijke strekking. Dit werd door mij gesteund en ik stemde er vóór. Ware dit aangenomen, dan was geheel ge handeld naar mijn inzicht, doch toen het viel en het dus zeker was dat géén deskundige meer zou worden gehoord, hield ik mij aan den eenigen deskundige waarvan ik raad had ge kregen of kon krijgen, den heer DE WILD. Had ik ih de Commissie-vergade ring gestemd voor het ingrijpen over eenkomstig hel rapport DE WILD, dan zou ik mij daardoor don pas hebben afgesneden, om nog met een voorstel in den Raad te komen tot be noeming eener Commissie van des kundigen. Door dat niet te doen, liet ik de gelegenheid open, om alsnog het ad vies van deskundigen in te winnen. Toen dit door de verwerping der motie-KRELAGE werd afgesneden, was er voor mij geen enkele reden meer. om niet met het voorstel van B en W. mee te gaan. Hiermede en op grond van wat ik den heer BREDIUS in de N. R. Ct antwoordde, meen ik volkomen in overeenstemming met mijn in de Com missievergaderTng geuit gevoelen te hebben gehandeld. De Commissie vindt het de moeite waard om te releveeren, dat het ïap- port-DE WILD niet aan den Raad is uitgebracht, doch aan dc Commissie van Toedicht. Het rapport is bij raadsstuk no. 9 (1910) aan de raadsleden medege deeld, en werd daardoor een rapport aan den Raad, dat over Commissie van Toezicht en het college van B. én W. hem bereikte. Nu zou ik toch willen vragen, wat het er wel toe afdoet of de Raad op die wijze of rechtstreeks er kennis van krijgt I-Iet schijnt dat de Commissie be hoefte heeft gehad aan bladvulling! Ik kom lot de rapporten, waarvan ik beweerd heb, dal zij onwaarheid inhielden. De Commissie vestigt op twee pun ten de aandacht Zij had het behoo- ren te doen op drie. Het stoken der kachels in vorige winters. Het rapport der Commissie van 6 Februari 1909 (Raadsstuk no. 37 van 1909) houdt daaromtrent: „In de vorige winters 1905/8 (De Commissie rectificeert thans 1906/8) evenwel, toen in de beide aangren zende zalen ook des nachts gestookt werd', enz. De Commissie erkent nü dat dit niet is in overeenstemming met wat wer kelijk heeft plaats gehad, zoodat thans tusschen ons dat punt ïn con- fesso »s. Alleen had hier volledigheidshalve bijgevoegd moeten zijn, dat in den winter van 1906/7 in den koudslen tijd (December en Januari) geduren de 5 A 6 weken er in het geheel niet gestookt is, noch bij dag noch bij nacht, en dat de koude in het Mu seurn toen zoo hevig was, dat de co- pilsten met dikke overjassen aan ston den te werken en het toch niet kon den harden! Aan Mevrouw Mathe- son—Dael verstrekte ik toen nog een reisdeken, omdat ze het niet kon uit houden; ze is van de kou weggeloo- pen... En hoe was het met de vochtigheid fn de Frans Halszaal gesteld, toon de kachels alleen overdag brandden? Hier ben ik aan het tweede punt, dat door de Commissie bij ongeluk Is overgeslagen! De Commissie zegt: „de zaal is !n de jongste maanden te vochtig ge worden." Met die „jongste maanden" worden bedoeld de maanden aan Februari 1909 voorafgegaan. Daardoor moet de Indruk gevestigd worden, dat die vochtigheid in de voorafgaande Jaieh niet bestond. Dit is wederom geheel ln strijd met de feiten. In de winters van 1906, 1907 en 1908 was de zaal even vochtig, droop het water evengoed langs de muren en zette de gecondenseerde waterdamp zich evenzeer op de schil derijen neer. Daar de temperatuur ln de aan grenzende zalen altiid hooger was dan in de Frans Halszaal, waar d:k- wijls bij.scherpe kou een ijzige tocht /ik mag wel zeggen: wind! stond en waar hij het stoken en donven dor kachels een groote afwisseling in tem peratuur heerschte, zou aan een mi rakel gedacht moeten worden, wan neer alleen voor „de jongste maan den" van groote vochtigheid sprake was! Buiten de commissie, zal niemand dat gelooven. De Commissie maakt, waar zij liet heeft over het stoken der kachels, do opmerking, dat het haar een raadsel Is. waarom ik thans, in dezelfde be woordingen van vroeger, daarop te rugkom. Ik zal haar dat raadsel oplossen. In haar schrijven van 7 Februari 1911 (Raadsstuk no. 32) doen B. en W. een voorstel aan den Raad tot restau ratie der schilderijen (voorloopig één) Wat anders nooit gebeurt doen zij thans, drukken den Raad op het hart dat deze de verantwoordelijkheid draagt van wat er staat te gebeuren en wel in deze woorden: „In ieder geval achten wij thans dén tijd gekomen om U omtrent een en ander in te lichten en van Uwe Vergadering, in hoogste instantie de verantwoordelijke autoriteit, eene be slissing, in welken zin ook, uit te lok ken." Het is mij voorgekomen en ik heb daarop ia de zitting van 15 Februari j.l. uen nadruk gelegd, dat de Raad als ,,in hoogste instantie de verant woordelijke autoriteit" al veel vroe ger had behooren ingelicht te worden omtrent alles wat in het Museum en met de schilderijen had plaats gehad en dat die inlichtingen met de fei ten behoorden overeen te stemmen. Waar dit niet het geval is geweest, moest ik de aandacht mijner mede loden daarop vestigen. Voornamelijk hadden zij er recht op, dat van mij te hooren, omdat ik door hen, niet om mijne deskundigheid, maar om Fiet vertrouwen dat zij in mij stelden, ln de Commissie van Toezicht was af gevaardigd. Voor hen le verzwijgen wat geschied was, wat in de rapporten voorkwam en in hoever daarop kon gebouwd worden, zou in mij zijn geweest een ernstig plichtsverzuim. Dit klemt te meer, waaV de Commis sie die nu reeds een jaar geleden door mij op „onjuistheden" is gewezen (en welke zij thans heeft moeten erken nen, in gebreke is gebleven daarvan rectificaüe te geven. Op wat de Commissie zoo gaarne als „onjuistheden" gekwalificeerd ziet, valt hiermede een eigenaardig licht. lk hoop, dat het de Commissie nu duidelijk is geworden, waarom ik in dezelfde bewoordingen, als ik in de Commissie-Vergadering heb gebruikt, ook den Raad heb ingelicht. Ik kom aan het derde punt: het regenereeren der schilderijen, in het rapport der Commissie van 6 Febru-, ari 1909 aangeduid door „de zooge naamde catastrophe". Daarvan zegt het rapport: „Heeft enkel bestaan ln het uit* slaan van het vernis der schilderij van Frans Hals gemerkt üo. 122 ia

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1911 | | pagina 1