m M m m M m M m m a m M m m m uur. een hond in ongeveer denzelf- deti tijd, waarbij de doodstrijd met stuiptrekkingen gepaard gaat. Kr zijö gevallen bekend, dat een ra telslang. welker woede werd gaande gemaakt, zich onwillekeurig zeil een beet toebracht, zich uitstrekte, sidder de en de dood binnen vijftien minuten intrad. Wanneer het inwendig wordt toe gediend schijnt liet venijn weinig of geen uitwerking op dieren te hebben, doch in de bloedsomloop gebracht, werkt het bijna oogenblikkelijk. Ra telslangolie, welke bereid wordt door het lichaam te roosteren wordt als een goed middel tegen rheumatiek be schouwd. De Sneltrein van 10u.50 Door Maurice LeveL Wat, u gaat ons verlaten zei de kreupele tot mij. Het is dringend noodzakelijk. Ik moet Maandagochtend in Marseille zijn. Ik neem vanavond aan het sta tion voor Lyon den sneltrein van 10 u. 50. Dat is een goede trein. Maar ge moet hem immers kennen, daar ge, als ik mij niet vergis, vóór uw ziekte ber.mbte op deze lijn waart Hij sloot de oogen en mompelde, terwijl zijn gelaat vaalbleek werd Ja ik ken hem o ja I Groote tranen liepen hem over de wangen. Hij zweeg een oogenblik, en begon daarna opnieuw Niemand kent hem beter dan ik! Daar ik meende, dat alleen de her innering aan zijn oud beroep hem zoo ontroerd maakte, zei ik Ja, dat is een mooi beroep, waar bij men verstand noodig heeft. Hij begon te beven zijn verlamd lichaam richtte zich onder hevige in spanning op, terwijl er in zijn oogen een vreeselijken angst werd weer spiegeld. O, meneer, zeg dat niet Een mooi beroep U wilt zeggen een beroep van schrik en dood, van angst en ontzetting Ziet u ik sta niet tot u in een nauwe betrekking, maar ik vraag u om uwentwille neem eiken trein, dien ge wilt, maar niet dien, welke om 10 u. 50 vertrekt Waarom niet vroeg ik glim lachend. Zijt ge bïjgeloovig Ik ben niet bïjgeloovig. Maar ik ben ue machinist, die den sneltrein No. 17 bediende op den dog der cata strophe, 24 Juli 1894. En niets zal ooit deze herinnering uit mijn geheugen kunnen doen verdwijnen. Wij wa-ren op het vastgestelde oogenblik vertrokken van het station waar de treinen naar Lyon afgaan, en rolden sedert ongeveer twee uur voort. De dag was buitengewoon heet geweest.In weerwil van de groote snel beid, waarmee we voortvlogen, sloeg ons op het platform een zware, zwoele lucht in 't gezicht. Precies een dag onweer te verwachten. Plotseling werd het om ons heen zoo donker, alsof men ineens het elec- trisch licht had uitgedraaid. Geen ster meer, geen maanlicht. Forsche bliksemstralen doorkliefden de duis ternis met zulk een helder licht, dat in het volgende oogenblik de duister nis totaal ondoordringbaar was. JU zei tegen mijn stoker: Daar hebben we 't all Het zal gaan rege nooi 't Is ook tijd. Men kan het in de ze» bakoven immers niet meer uit houden. We zullen scherp op de sig nalen moeten letten! Wees maar gerust, ik houd de oogen openl Hot donderde zoo hevig, dat ik noch het geratel der raderen, noch het puffen der locomotief hoordé. Nog altijd viel er geen regen en het onweer kwam nader. Wij raas den er recht in op. Men zou hebben kunnen denken, dat we het trachtten te bereiken .Hoe weinig men ook van een lafaard moge hebben, het maakt toch altijd een wat benauwden in druk, zich op een ijzeren monster, dat als waanzinnig voortvliegt, aan een onweer blootgesteld te zien. Dicht voor ons, op nog geen hon derd meters afstand, sloeg de bliksem loodrecht in den grond. Het flikkerde mij nog voor de oogen, toen een vreeselijk gekraak weerklonk en on middellijk daarna een zoo afgrijse lijke slag, dat ik van schrik op de knieën viel Zoo bleef ik eenige seconden, doo- delijk verschrikt, als neergeveld lig gen, in een soort bedwelming, zooals iemand waarschijnlijk gevoelt, die eeii geweldigen vuistslag in den nek heeft gekregen. Eindelijk kwam ik weer tot mij zeiven. Ik lag altijd nog op de kuieöri met den rug tegen den zijwand van het platform. Het was mij, alsof ik uit een ver afgelegen streek terug keerde. Ik beproefde om op te staun. Onmogelijk. Ik kon mijn beenen niet bewegen, ze waren machteloos. Ik dacht eerst, dat ik bij den val iets ge broken had. Maar ik gevoelde niet de minste pijn. Op de handen steunende, wilde ik mij oprichten. Mijn armen hiugen beweegloos langs mijn zijden! Ik verloor mijn hoofd geheel en al bij dat niet te beschrijven gevoel, dat noch mijn armen, noch mijn beenen mij meer toebehoorden, dat ik ze niet mee>r kon bevelen, dat ze mij eenvou dig gehoorzaamheid weigerden dat xij precies zulke levenlooze dingen waren geworden als mijn kleeren, die door den wind werden opgeblazen. Ik woet niet .welk gevoel of welke macht mij verhinderde de oogen te openen. Wij rolden met volle snelheid ver der. De donder weerklonk nog, maar minder sterk, meer uit de verte. De xegon stroomde neer. Ik hoorde hem op het ijzer kletteren en voelde warme droppels op mijn gezicht. Een groote kalmte was over mij" gekomen. Ik gevoelde mij werkelijk wel, volkomen wel, alleen een weinig afgemat. De herinnering aan mijn beroep, aan mijn werk ontrukte mij echter aan mijn slaapdronkenheid, en daar het mij nog volkomen onbe grijpelijk was, door welk zonderling natuurverschijnsel ik mij als verlamd gevoelde, riep ik mijn stoker, opdat hij mij bij het opstaan behulpzaam «ou zijn. Geen antwoordI Het rumoer op een locomotief, die met de hoogste snelheid rijdt, is oor- verdoovend. Ik riep daarom luider: «- Frangois! Zeg, Francois! Geef mij •ens eventjes de hand! Goen antwoord! Toen maakte zich de angst van mij meester.Ik was bang Voor wien? Waarvoor? Ik wist het niet. Ik opende de oogen on huilde, ja, ik huilde van ontzetting. Het plat form was leeg. Mijn stoker was ver dwenen. In dit korte oogenblik werd mij alles, wat er sedert den donder slag gebeurd was, met verrassende snelheid duidelijk. De bliksem was bij ons ingeslagen .j had mijn stoker, die op de rails ge rold was, gedood. En ik w«s ver lamd Achter mij sliepen of babbelden tweehonderd reizigers in hun wag gons, tweehonderd menschelijke we zens ,di© met een duizelingwekkende snelheid weggevoerd werden, den dood tegemoet, want zij werden ge voerd door eeu levenloos, machteloos voorwerp, dat niet in staat was om ook maai' een arm uit te strekken door een verlamde een kreupele door mij 1 Eu boe minder mijn lichaam in staat was zich te bewegen, des te drukker werkt© mijn brein met beel den en herinneringen. Allereerst zag ik do lijn voor mij. Ik zag de ruiis in het licht der maun schitteren. Wij vlogen Ach, ik voelde ze opnieuw, dio opgewonden heid bij een groote snelheid, welke de gewoonte ons doet vergeten De trein vloog als een bliksemstraal een klein station voorbij. Hoe duizeling wekkend snel zijn vaart ook was, ik 'had toch tijd gehad in een kantoor aan het perron een beambte te zien, die naast het telegraaftoestel was in gesluimerd. Een of twee schokken op da draaischijf, het klapperen der sig nalen, de weg met de elkaar kruisen de rails, plotseling breeder, dan weer smaller, een sterk hellend gedeelte en verder ging de tocht in den don keren nacht Vervolgens stoven we met de snel heid van den stormwind een tunnel binnenNog een vrij eind weg. Nu wist ik, waar we ons bevonden, en ik dachtDezen keer ontsporen we. Binnen twee minuien zijn we bij een zoo scherpe bocht, dat onze rade ren bij die lielsche beweging uit de rails zullen springen Ongetwijfeld wilde Onze Lieve Heer niet, dat hel roods daar gebeurde De locomotief, de gausche trein helde op zij De rails knarsten onder de afspringende raderen en wij reden verder Maar mijn kalmte duurde niet lang' Wij waren zoo pas eeu station voor- bi igevlogcn, toen ik iets zag, dat mij de" 'haren ten berge deed rijzen de signaalschijf was gesloten. De weg, waarop we verder snelden, was niet vrij Dat ik van dit oogenblik af met krankzinnig geworden ben, begrijp ik niet. Hebt u er een vermoeden van, wat er in het brein van oen man kan omgaan, die gekluisterd is op een lo comotief, welke 150 kilometers in het uur maakt, en dio er mee in kennis wordt gesteld, dat een hindernis hom den weg verspert Bij mij leelde slechts deze gedachte: als je den trein niet doet stilstaan, zul jo met allen, die er in zijn, verpletterd worden I Er is maar één enkele bewe ging noodig, de eenvoudige beweging van de liefboomen te grijpen, die zich op slecht^ vijftig centimeter' afstand van je bevindenMaar je zult dio beweging niet uitvoeren. Jo kunt ze niet maken en je zult alles zien je zult het drama bijwonen. Je zult dezen doodspijn beloven., welke honderdmaal verschrikkelijker is dan elke andere soort van dood het voorwerp, waartegen je verplet terd zult worden .voor je te zien het te zien groeien het tegemoet te loopen 1 Ik wilde de oogen sluiten Ik kon het niet. Het was sterker dan ik, sterker dan alles. Ik moest er naar kijkenEn ik heb gezien, ja, meneer, ik heb gezien He raadde, wat hindernis het was, eer ik het zag. Weldra was er geen twijfel meer mo gelijk. Het was oen gederailleerde trein, die den weg versperde. Ik onderscheidde zijn schaduw en zijn achterste lichten I Het kwam na der nader Weet ik het, waarom ik brulde „Help houd op I" Wie kon mij hooren Het kwam nader Alles was dood aan mij, behalve het hoofd. En dat loefde door het ver schrikkelijke leven van mijn oogen, die door de duisternis boorden, van mijn ooren, die door het snorren der raderen heen allo geluiden hoorden, van mijn wil, die mij dwaze bevelen toeschreeuwde als een bevelhebber, die zijn soldaten voor een totale ne derlaag wil bewaren. Het kwam nader! Nog slechts vijf honderd meter nog slechts driehon derd schaduwen liepen over den weg nu nog honderd meter, als een bliksemstraalHet was het einde de botsinghet slachthuis de vernietiging O. meneer, wie dat niet gezien heeft!Ik ben onder een puin hoop weer tot mij zeiven gekomen. Angstkreten drongen door den nacht. In de velden onderscheidde ik men- schen, die met lantaarns kwamen aanloopen. anderen, die gewonden opnamen En gillen en tranen Ik zag en hoorde alles. Ik leed niet. Ik dacht niet Ik riep niet om hulp. Tusschen twee balken door, die zich zoo dicht over mijn hoofd kruis ten, dat mijn lippen ze aanraakten, zag ik een stukje van den zeer kal- rr.en, geheel wolkloozen hemel, waar aan een heel kleine, heldere, schoone ster fonkelde (N. v. 't N.) Zijn znon Heinz. Door A. Baumgart Da oude Hansen kwam langs de hoofdstraat van het kleine visschers- dorp. ,.De trotsche Hansen" heette de I oude man, die vroeger visiteur was geweest, thans pensioen genoot en nog altijd op den gejiiedenden toon sprak, dien hij vroeger gewoon was geweest. Nu kwam de dokter hem tegen. Hebt ge 't al gehoord, dokter? sprak hij dezen aan. Mijn zoon Heinz komt thuis. Zoo? Wel, dat is heerlijk, voor u. Veertien jaar lang was hij in Austra- I lié, niet waar? I En drie maanden, voegde do i oude man erbij. Dat is een lange tijd. Nu, dan is hij zeker een rijk man geworden. Waarschijnlijk dokter, hij zal tenminste wol geld gespaard hebben. Hij ging naar Australië met het voor nemen als rijk man terug te koeren. Nu zal hij dat wel geworden zijn- Hij is een lianson! eindigde de oude man niet waardigheid. Eu wanneer komt hij? Over twee dagen. Nu, we willen maar hopen, dat hU daar ginds in liet vreemde land met trotsch is geworden. Want dat kannen onze brave dorpsbewoners niet uitstaan, zei de oudo dokter. Mijn zoon Heinz ia nooit trotsch geweest. Als hij het geworden ware, de man richtte zich in zijn volle leng te op en trok zijn voorhoofd in plooien. Deze gedachte was geheel nieuw voor hom en heel verschrikkelijk. Kom, kom. beste Hansen, troost te de dokter, ik sprak immers maar in scherts. Hij zal wel vriendelijk en aardig gebleven zijn. zooals hij vroe ger was. Zeker mompelde de oude man. Dag. dokter. Het bericht, dat Heinz Hansen naar zijn geboorteplaats terugkeerde, ver spreidde zich als een loopend vuur tje. Dat iemand na een veertienjarig verblijf in Australië naar Leclibeck terugkeerde, was een gebeurtenis van belang. Men sprak over den dag, toen hij zijn geboorteplaats had verlaten; hoe hij niet had willen hebben, dat zijn vader hem naar den trein bracht en hoe hij hem op den hoek der straat waar de Hansons woonden, met den bood een laatst vaarwel had toege wuifd, en hoe hij luide gesnikt had, toon hij het huis van zijn vodei niet meer zag. Ook de toebereidselen, welke voor de thuiskomst van Heinz werden gemaakt, gaven ruimschoots stof tot gesprek. Hanne Sclimidt, de oude huishoudster van Hansen, werk te bijna dag en nacht en zette daarbij een knorrig gezicht. Wat werd er al niet aangeschaft. Nieuw linoleum voor de gang nieu we gordijnen voor de woonkamer, die 16 Mark per venster kostten nieu we laarzen voor den ouoen Hansen en wie weet wat nog meer. Als een vor3t zou Heinz in huis worden ont vangen. Nu, dan sprak het toch wel van zelf, dat de jonge Hansen zeer rijk moest zijn, anders had de oude Flansen al die uitgaven toch niet ge daan. Misschien heeft Heinz niet meer dan hij aan zijn lijf draagt! fluister den eeuige buren. Nu, dan zullen we Hansen's gezicht eens zien. Dan is er wat te lachen. De gedachte, dat Hansen door den teruggekeeixie misschien een bittere teleurstelling zou ondervinden, bracht een menigte jaloerscbe babbelaars Inleen bij liet spoorwegstation, waar Heinz moest aankomen. Maar ondiu- degenen, dio bij liet station rondslen terden. waron ook vele nieuwsgieri gen, want het gebeurde niet alle da gen, dat een Lechbecker na veertien jaar in zijn geboorteplaats terug kwam. Uit den trein, die Heinz moest bren gen, stapten slechts drie menschen, een vrouw, een oude man in arbei- derskleeding en een jonge, tamelijk schrainel gekleede mail Heinz was niet meegekomen. Dat dachten de menschen ten min ste een poosje. Maar toen glimlachte do jonge man in de schamele kleeding blijde tegen den oude Hansen, en toen zagen de lui, dat die jonge man met den kleinen veel gebruikten reis koffer werkelijk Heinz Hansen was. Aller oogen waren op den ouden Hansen gericht. Maar al beleefde de oude man op dit oogenblik ook wer kelijk een bittere teleurstelling, hij liet er niets van blijken. Zijn anders zoo lerastig gezicht schitterde van blijdschap en hij stak den aankomen de beide handen toe. Mijn zoon mijn Heinz mijn lieve-Iievo jongen. Toen nam hij den arm van Hetnz en de heide rijzige personen liepen- gearmd naar den uitgang. Het merk waardige van deze terugkomst scheen de nieuwsgierigen in een ban gesla gen te hebben; ze wisten niet, wat ze zouden zeggen, en niemand vond een woord van welkom voor den aange koniene. Maar plotseling werd de stilte door een spottend gelach verbroken. De oude Hansen, die een gevoel had, als of iemand hem een slag had toege bracht. keek toornig om. Maar Heinz trok hem zacht bij den arm mee. Op het gezicht van den jongen man lag een eigenaardige, fijne glimlach. Laat het toch vader. Waarom zou een dom mensch ook niet eens zoo dwaas lachen als een onnoozel, dwaas schoolmeisje? Fameus Heinz, dat heb je fameus gezegd. De oude man lachte tegen zijn zoon en ze gingen verder. Die draagt zijn rijkdom in zijn mooien reiskoffer, spotte de man, die zooeven zoo boosaardig had gelachen, achter lien, waarop Heinz zich om keerde en lachte. Alles saamgenomen was het een zonderlinge terugkeer, maar men bewees den ouden man, dio zooveel gedaan had voor de ont vangst van zijn zoon, dien hij in elk goval voor rijk had gehouden, gedu rende de eerstvolgende dagen achting en eerbied. En Heinz? Heinz was voor de men schen een raadsel en ook voor zijn eigen vader. Dat het hem daar in den vreemde niet goed was gegaan, scheen allen duidelijk, want Heinz be zal slechts een enkel pak en dat was nu juist niet nieuw en modern. Maar hii was altiid vrooliik en alt-öd glim lachte lui. Een innerlijke vrooliikheid verhelderde zijn gelaat. Hij scheen gelukkig Ie zijn, dat hij naar huis had mogen komen en op kosten van zijn vader mocht leven. En deze had nu juist niet veel over. Gedurende de eerstvolgende dagen dacht de oude lieer Hansen wel een paar koor, dat Ilcinz weinig haast maakte met naar een betrekking om te zien, maar hij onderdrukte oeze gedachte. Het zou alles wel goed gaan dacht hij. Hij was pas drie en dertig jaar en het was natuurlijk, dat hij de eerste da gen na zijn thuiskomst zijn gemak nam. Maar Hanne Schmidt bekeek de zaak met andere oogen en slak haar meening niet onder stoelen en ban ken. Ze zei het wel niet met woorden, dat ze Heinz als een dagdief be schouwde, maar liet het hem duide lijk genoeg voelen. Ze keek hem me nigmaal zoo verachtelijk van ter zijde aan. En buitenshuis liet ze haar tong den vrijen loop. Zoo'n luie kerel 1 schold ze bij kennissen. Ik kan dien leeglooper niet uitstaan. En ik begrijp zijn va der niet. Maar ik zal den ouden man eens mijn meening zeggen. Ik houd mijn mond niet langer. Men zou im- ers van verkropte woede stikken. En ze liet reeds den volgenden mor gen, nadat Heinz het huis had verla ten, op haar woorden de daad vol gen. Luister eens, meneer Hansen, Ik moet eens een woordje met u spre ken. Het betreft Heinz Mijn zoon Wat is het met hem, Hanne Wat het met hem is Wel, mijn lieve tijd men kan het immere niet meer aanzien. Hij komt hier doet in 1 geheel niets laat zich door zijn ouden vader, die zelf niet te veel heeft, onderhouden Halt I Geen woord meer don derde de oude man. Nu zeg 'k je juist nog meer brulde llannc. Het is zonde en schan de Als gij hem niet eindelijk de waarheid zegt, dat hij een dagdief, een luilak is, dan zeg ik het hem in zijn gezicht. Waag het niet, want dan.... Haha I Wie zou mij dat verhin deren Wat voor een hoop geld hebt ge het venster uitgeworpen Alsof Heinz als een rijk man thuiskwam. Eu wat heeft hij Niet eens fatsoen lijke kleeren heeft hij. Wat heb ik moeten schuren en wasschen. Een zekere trek op het gelaat van den ouden man deed Hanne nu toch zwijgen. Nog één woord over mijn zoon, riep de oude man met een stem, die van drift beefde, en je verlaat het huis .Vlies, wat ik nieuw heb aangeschaft, geschiedde ter eere van mijn zoon. Mijn zoon.... Wat raakt het mij, of hij rijk is of niet. Ik ver heugde mij op de thuiskomst van mijn zoon en ik ben blij, dat hij er is. Waag het niet nog eens, Hanne, iets dergelijks te zeggen, als je zoo pas gezegd hebt noch tot mij, noch ach ter mijn rug En Heinz, die bij de deur had ge staan, en elk woord had gehoord, sloop in den tuin en lachte bij zich- zclven, terwijl hij een sigaar aanstak. Maar de oude Hansen was door de woorden van Hanne toch erg opge wonden geworden en des namiddags, toen hij met Heinz ging wandelen, begon hij na een langdurig stilzwij gen Heinz, ik was straks op de bank en en toen toen heb ik wat voor je meegebracht, mijn zoon. Hij drukte den jongen man een couvert in de hand. Geen woord er over, voegde hij er bij. Maar waarvoor, vader vroeg Heinz verwonderd. Zijn vader maakte een afwerende beweging met de hand. Óch, zuo maar een beetje zak- geld voor jou verder niets. Honderd mark Maar, vader, wat moet ik toch met dat geld Zeg mij toch, wat ge daarbij denkt. Toe, vader Je inoogt het echter niet kwalijk nomen, Heinz. En je moet je ouden vader niet verkeerd begrijpen. Nooit, vader. Kijk eens, Heinz, velen van onze buren dachten waarschijnlijk, dat het jou in den vreemde heel goed was ge gaan. Wat weten de menschen er van, hoe moeilijk het is, daar ginds zijn brood te verdienen. Je weet wel, wat ik bedoel. En nu denken ze.... Ik begrijp het al, vader. Ge zoudt gaarne zien, dat ik mij beter kleedde, om hun te toonen, dat het niet heele- maal met mij is misgeloopen. En nu geeft ge uw dagdief van een zoon honderd mark van uw zuur bespaard geld. Ge maakt mij beschaamd, va der. Onzin I riep de oude man. Je zult wel een betrekking vinden, en later kun je dan voor mij doen, wat ik nu voor jou doe. Ge maakt mij beschaamd, vaderl Ik neem uw geld niet. Je moet, Heinz I Doe het om mij, jongen I Vader, vader, mompelde de jonge man met bevende lippen, ge hebt een bittere teleurstelling gehad door de terugkomst van een zoon, dien ge zoo feestelijk hebt ontvangen. Ge gelooft, dat het mij in den vreem de slecht is gegaan, en toch viert ge mijn terugkomst alsof ik een million- nair was. De oude man keek zijn zoon ver wonderd aan, want deze sprak op zoo'u eigen aardigen toon. Ik ben niet zoo arm» als ge meent, vader, vervolgde Heinz, en lachte hartelijk. Maar onmiddellijk werd hij weer ernstig. Hij legde zijn vader den arm cm den hals en keek hem diep in do oogen. ik heb den besten vader op de wijde wereld. Ik ken onze beste Lech- beckers zoo tamelijk. Ze verwachtten in mij een man te zien met handen vol ringen, een dikken gouden horlo geketting op het vest, enzoovoort. Ik heb die lui beet willen nemen en het is mij prachtig gelukt Tegenover u was dat verkeerd, maar u kende ik immers ook volkomen. En ik ben blij, dat ik deze list heb aangewend, om dat ik nu een heel aantal van onze lieve buren op hun rechte waarde heb loeren schatten. Hij hield het biljet van honderd mark een poosje in de hand en zag ©r peinzend op neer. Daarna stak hij het in zijn brieventasch. Dat behoud ik als een eeuwigdu rend aandenken, zei hij zachtjes. Vader, ik beu trotsch op u. De oude Hansen zette een gezicht, alsof hem plotseling een centcnaars- laat van 't hart was genomen. Zoo, mijn jongen Je hebt hun beetgenomen vroeg lxij. En je bent niet hcelemaal arm Heir»z lachte luidkeels. Daarna fluisterde hij zijn vader iets in 't oor, i waarop deze letterlijk achteruit- sprong. Jongen jongen riep hij toeu. Thans ben ik trotsch op jou vreeselijk trotsch Ik ga nu naar Lechbeck terug, zei de oude man na een poosje. Heinz lachte. Hij begreep alles. Hij wist. dat binnen een uur een oude, trotsche man de menschen de waar heid omtrent „zijn zoon Heinz" ver teld zou hebben. („N; v. t N."l. DE MILLIONNAIR IN DE CLUB' DER KRANTENJONGENS. De New-Yorksche kranten jon gons, die in de straten van do reuzvnsLad nieuwste kranten uitschreeuwen verkoopen, hebben gelijk iedere Amerikaansche beroepsstmid, die zich zeif respecteert, hun club. Deze club had «enigen tijd geleden oen gewich- tigen dag. De krantenjongens hebben namelijk hunnen vroogcron coIIcra, den mulfl-millionnnir Barney O'Reiïl. kameraadschappelijk de hand ge drukt. De he-T Barney was in ziinc jeugd een gewone krantenjongen. Dat heeft hit nooit vergeten en eens liet hij zich, zonder er eigenlijk good bij te denken, dat zijne vrouw in het rijkgebouwde paleis oj> hem wachtto, door zij a ahauffeur naar het clubge bouw der krantenjongens brongen. Hij vermaakte zich zoo goed in liet gezelschap der krantenjongens, dat hij er den geheelen nacht bleef. „Gij allen zijt thans, wat ik voor dertig jaar was", zei hij tot de knapen. „Toen ik op een goeden dag op straat kranten ventte, zei 'n oude heer tegen mij: „Ga naar het Westen, jonge man, daar kun je fortuin maken!" ,,Ik volgde zijnen raad en werkte in het Westen met mijn hoofd en mijn handen Doet dat ook jongens, en er zal wat goeds van je groeien. Maar weest vooral steeds goedsmoeds en vol goede hoop..." Da krantenjongens riepen na do toespraak een „hij leve!" uit op hun ..ouden heer" en hehben in dezen nacht het gevoel gehad, toekomstige millionnairs te zijn. EEN SERVIES VOOR f 300,000. De Amerikaansche millionnairs kunnen er zich op beroemen, dat een van hen het kostbaarste tafelservies der wereld bezit De eigenaar van dezen schat is senator W. A. Clark de koperkoning. die kort geleden door den rijkdom en glans van zijn palcis in de 5th Avenue te New-York al zijn millionnairscollega's overblufte. Maar de koperkoning was vun morning, du in zijn huis, dat ongeveer 18 niillioen gulden heeft gekost, oen waardig eet servies ontbrak, en gaf een goudsnti i to Chicago opdracht om hot sondes te vervaardigen. Het la nu klaar en af geleverd: oen servies voor 24 personen met allo borden, schotels, vorken, mossen, enz. Het kunstwerk heeft 120.000 dollar gekort., d.i. 300.000. Ieder stuk is uit lui fijnste Ameri kaansche zilver gefabriceerd en voor zien van e-n dikken, massief gouden rand, waarop het monogram van den eigenaar gegraveerd. De uilvoering is geschied naar de architectuur van de eetzaal. MOF EN BERENMUTS. Dezer dacen meldde z»ch aan de Londensclie kazerne van de Geil st ream Guards een jonge schoone, die sergeant Bartlemow verlangde te spreken. De schildwacht, die haar te woord stond, werd sterk getroffen door de prachtige mof, die zij droeg, te meer omdat hij er in meende te herken nen de berenmuts, die hem ©enige we ken geleden ontstolen was. Hij meld de zijn vermoeden aan den comman dant van de wacht; de jonge dame werd gearresteerd. De zaak is voor geweest, doch hel vriendinnetje van sergeant-Bartlemow zou bij gebrek aan bewijs zijn vrijge sproken, toen een kapitein van de Goldstream. die als deskundige ge tuigenis liud moeten afleggen, het verzoek deed, de mof te openen en in de voering te zoeken naar het regi mentsnummer. Men tornde de muts open... En niet één cijfer, maar drie cijfers werden gevonden. De prachtige mof was het Britsche Rijk op drie berenmutsen van aijn Goldstreains komen te staan. Sergeant Bartlemow zal zijn galan terie duur betalen! DAMRUBRIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den heer J. Meyer, Kruisstraat 34. Telephoon 1543. No. 239. Fantasie-Probleem van P. J. Eype. Zwart 1 H ii m SSR- H It 6W/ S wAy. Él a 1® Hl Wit «7 40 4» 6U Zwart schijven op 1, 8, 6, 12, 15, 16, 17, 34, 35, 36 en dammen op 5, 7, 14, 26 en 40 Wit schijven op 21, 23. 24, 25, 27, 28, 29, 31, 37, 38. 41, 42. 43, 45. 47, 48 en dammen op 44 en 49 No. 240. Probleem van V. Duport. Zwart 41 40 t» DU Zwart schijven op 3, 5, 6, E Writ schijven op 16, 26, Oplossingen van beide problemen worden ingewacht aan bovengenoemd adres, uiterlijk Dinsdag 28 Maart a. s. De liefhebbers worden or in 't bij zonder op gewezen, dat No. 240 een zeer fraai probleem is, en zal het ons aangenaam zijn, wanneer veel oploB- siDgen daarvan inkomen. Oplossing van Probleem No. 235 van den auteur Wit 45 - 40, 39 - 34, 49 - 43, 44 - 39, 28 - 23, 33 42, 38 7 ïz. I 2e Oplossing Wit 49 - 43, 44 - 40, 1 - 23. 33 - 31. 28 7 I De oplossing van den auteur is zeer aardig, jammer, dat langs een voudiger weg ook een oplossing te verkrijgen is. Oplossing van Probleem No. 236 van den auteur Wit 30 - 24, 39 - 33, 40 - 35 A, 26 - 21. 25 - 20, 42 - 38, 48 17, 21 1 A of indien zwart direct slaat 30 28 dan 26 - 21, 44 - 40, 25 - 20 en verder als boven. Goede oplossingen ontvangen van de hoeren P. J. Eype, J. Jacobson Azn., J. Lycklarna. W. J. A. Matla, C. Serodini, K. Siégerist en G. v. d. Werff G.zn. FUSIE. De afgevaardigden nlt den Nat Dambond en den Algem. Nederl. Dam- 9, 10. 14, 17. 18. 19. 20 en 35 27, 28, 29, 31, 32, 33. 34, 37, 38 en 50 bond, die een Commissie vormden ter overweging van de mogelijkheid, om tot fusie te geraken en één Neder- landschen Dambond te stichten, zijn tot de gewcnschte overeenstemming gekomen. Er is thans besloten op Zondag 9 April a. s., des namiddags te 1 uur, in de groote bovenzaal van „De Nieu we Karseboom", Rembrandtplein te Amsterdam, een gecombineerde ver gadering van de leden der beide bon den te houden. De agenda dezer vergadering is a. v. 1. Stichting van den Nederland- schen Dambond, onder leiding der Fusie commissie. 2. Behandeling statuten en regio- ment van den Nederlandschen Dam bond, c. a. 3. Verkiezing van een Hoofdbestuur. 4. Verkiezing van redactieleden en administrateur van het Bondsorgaan.. 5. Rondvraag cn sluiting. Het zal wel onnoodig zijn den le den van beide bonden een aansporing te geven tot het bijwonen van deze belangrijke vergadering. Een ieder houde dien dag daarvoor vrij 1 De Haarlemsche Damclub houdt hare bijeenkomsten lederen Maandag avond van 8 tot 12 uur ln het ge bouw „De Nijverheid", Jansstraat 85, alhier. Liefhebbers van het damsel iijn daar steeds welkom.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1911 | | pagina 14