NIEUWS- en ADVERTENTIEBLAD.
KONINGIN HELENA
28s Jaargang. No. 8547
Verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen.
WOENSDAG 3 MEI 1911 B
HAARLEM S DAGBLAD
ABONNEMENTEN A D V E R T E N Tl ËN:
per drie maanden: Jpsfu. Van 1—5 regels 50 Cts.; iedere regel meer 10 Cts. Buiten het Arrondissement
Voor Haarlem1.20 ttr -3 Haarlem van 1—5 regels I.elke regel meer 0.20. Reclames 30 Cent per regel.
Voor de dorpen in den omtrek waar een Agent gevestigd is (kom der (0$ Bij Abonnement aanzienlijk rabat.
gemeente)„1.30 J/JAdvertentiën van Vraag en Aanbod, hoogstens zes regels, 25 Cts. per plaatsing;
Franco per post door Nederland„1.65 (fc/ 50 Cts. voor 3 plaatsingen k contant.
oSSzTrgS'tod,WorHaWem I :!wtm Redactie en Admlnis,ra,ie! C">o«e Houtstraat 53.
n de omstreken en franco per post 0.45 lntercommunaalTelefoonnummer der Redactie 600 en der Administratie 724.
Uitgave der Vennootschap Lourens Coster. Directeur J. C. PEEREBOOM. Drukkerij: Zuider Buitenspaarne 12. Telefoonnummer 122.
Tot de plaatsing van advertentiën en reclames van buiten het Arrondissement Haarlem in dit blad is uitsluitend gemachtigd het Algemeen Binnen- en Buitenlandsch Advertentie-Bureau D. Y. ALTA
Warmoesstraat 7678, Amsterdam. Telephoon interc. 6229.
TWEEDE BLAD.
OM ONS HEEN
No. 1355.
Werk' en andere oren.
Er is een tijd geweest, nog niet zoo
héél lang geleden, toen menschen die
ln ondergeschikte betrekkingen wa
ren, geen vasten werktijd hadden,
maar arbeidden naar mate de belan
gen van de zaak het noodig maakten.
Toen kwam langzamerhand de vast
stelling van den werkdag en nog weer
later drong in verschillende vakken
het begrip door, dat voor de uren, ge
durende welke meer werd gearbeid,
«en zekere premie betaald moest wor
den.
Dat alles is nuttig en goed en er is
geen reden, om aan te nemen, dat
hiermee het uiterste bereikt zou zijn.
Of er evenwel ook geen schaduwzijde
aan verbonden is, ziedaar een vraag,
die ik niet ontkennend zou durven
beantwoorden. Juist dat afpassen van
de werkuren levert het gevaar op, dat
wij langzamerhand den arbeid zullen
gaan houden voor een kwaad, een
groot, kwaad, dat overwonnen moet
worden om de rusturen te kunnen be
reiken.
Het schijnt deze opvatting te zijn
geweest, misgelden wel heel of half on
bewust, die X. te Haarlem er toe dreef,
in de Politiebode een beschou
wing te wijden aan de pensioneering
van den Haarlemschen politieman.
Hij herleidt dan het gebeele ar
beidsleven van dezen functionaris tot
uren
De politiebeambte dan te Haar
lem, en dit is op enkele gunstiger
uitzonderingen na, hier in Neder
land vrij wel gelijk, hoeft por jaar
met aftrek van 25 vrije (lagen 4070
uren dienstin 40 jaren, (want
deze heeft hij noodig om vol pen
sioen te krijgen) 162800 uren. De
gemeentewerkman te Haarlem,
heeft met aftrek van 52 vrije da
gen per jaar 3150 uren dienst en
in 40 jaren 125200 uren, alzoo heeft
de politiebeambte, wanneer hij
zijn 65ste levensjaar bereikt heeft
37600 uren meer dienst gedaan
dan een gemeente-werkman op
dien leeftijd, gelijkstaande met
een werktijd voor den gemeente
werkman van 12 jaar en 24 we
ken.
Dit wanneer de politiebeambte
op 65-jarigen leeftijd en met 40
dienstjaren wordt gepensioneerd.
Ik vind zoo'n rekensom duizeling
wekkend. Stel je voor, dat je op je
25ste jaar tot jezelf zegt: „ziezoo Wil
lem, of Piet, of Paul. daar ga je nou
honderd twee en zestig duizend, acht
honderd uur moet je nu werken en
dan krijg ie pensioen."
Indien de man er goed aanteekening
van houdt eu eiken dag elf uur van de
162.800 afschrijft, dan zal hij, aan het
eind gekomen, verbaasd opkijken en
zien, dat hij 65 jaar is geworden
dat zijn pensioen verdiend, maar zijn
beste tijd, de tijd van zijn Ingespan
nen werkleven, voorbij is.
Maar X. vindt 65 jaar te oud, hij wil
tien jaar vroeger gepensioneerd wor
den. En aan dat denkbeeld knoopt hij
een nieuwe berekening vast.
Wordt nu de politic-beambte op
55-jarigen leeftijd or niet 30 dienst
jaren gepensioneerd, dan nog
heeft de politieman 122100 uren
dienst gedaan of slechts 3100 uren
minder dan eon gemeentewerk
man op 65-jarigon leeftijd en met
40 dienstjaren, of gelijkstaande
met een werktijd voor den werk
man van 310 dagen, en. deze kleine
vergoeding mag een politie-man
toch zeker wel worden toegekend
bij gemis aan Zondags- en nachts
rast. Dus nog eenswanneer de
politiebeambte te I-Iaarlem op 55-
jarigen leeftijd er met 30 dienst
jaren wordt gepensioneerd, heeft
hij over dat gel eel e tijdvak slechts
310 dagen minder dienst gedaan
dan een gemeente-werkman, wel
ke op 65-jarigeu leeftijd en met
40 dienstjaren wordt gepensio
neerd. Voegt men daarbij de vele
voordeelen, die een. gemeente
werkman boven een politiebeamb
te geniet, om ons alleen maar te
bepalen voor vrij van Zondags- en
nachtdienst, dan springt het m. 1.
zeer duidelijk in het oog, dat de
politiebeambte voor den gemeen
te-werkman niet wordt voorge
trokken, doch dat hem slechts
recht -eschiedt.
Wat een berekening 1 Hoe kinder
achtig is dat nacijferen van de uren,
die de gemeente-arbeider moet vol-
werken en die de politieman voor zijn
rekening krijgt. En hoe onlogisch bo
vendien. Immers zonder te komen in
een vergelijking van het werk van den
een met dat van den ander moet wel
wi© de vergelijking overziet, bespeu
ren, dat het ergens anders hapert. Na
melijk hierin, dat de politieman
te langen werkdag en te weinig
vrije dagen heeft. Een vrije dag om de
twee weken is in onzen tijd en met
onze begrippen een onjuiste regeling
en een werkdag van dertien uur da
evenzoo. De fout is dus minder-, dat
men op bet 65ste levensjaar pensio
neert, maar vóór dien te gTOote
eischen stolt.
Wie van ons weet niet meer. dat bij,
als zijn verjaardag naderbij kwam, of
wanneer het St. Nicolaasfeest in a
tc-cht was. de dagen telde, die nog
moesten verloopen of de nachten, dat
hij nog slapen moest I De jeugd is
niet zuinig op de dagen, omdat ze nog
oneindig schijnen. Dn later, als da
jonge man van de school gegaan en
in den arbeid gekomen is, dan zucht
hij meermalen, als hij. vermoeid van
de Zondagsche uitspanning, de werk
week begint„nog zes dagen en 't is
weer Zondag 1"
„Nog drie uutr", zei de kapper, die
me 's avonds te zes uur schoor, „dan
is 't weer tijd van sluiten I"
En zoo jacht de arme mensch naar
zijn tijd van rust en ontspanning en
voelt niet, dat het beste deel van zijn
leven verglijdt in wrevel tegen de
werkuren, die hem vaak zoo lang val
len.
Daar doet al dat urengereken geen
goed aan. Evenmin als het ideaal, dat
indertijd heusch nis een wondergroot
geluk verkondigd is „wanneer ieder
een werkt, zal niemand langer dan
twee uur daags behoeven to werken."
Altijd dezelfde voorstellingde arbeid
een straf, inplaats van een levensver-
frissclier en levensverlenger, omdat
hij cxns noopt tot inspanning van de
krachten, om ons werk telkens beter
en vlugger te kunnen doen.de arbeid
een kwelling, inplaats van een voldoe
ning over wat behaald on verkregen
is. ,-Mooi praten", zeggen de meesten,
„maar mijn werk is saai en eentonig,
wie kan daar nu plezier in hebben
Ik antwoord, dat in allen arbeid
een element van sleur en gewoonte
verborgen ligt, maar dat dit nooit
overlie er scli en zal, wanneer maar
tracht wordt, het voortdurend beter
en veelzijdiger te doen.
Vreemd toch, dat wij menschen al
leen onzen werktijd zoo precies in
uren uitrekenen.
Niet den tijd, dien we verbeuzeld
hebben in oimoozele uitspanningen,
waar we niets aan hebben gehad.
Niet den tijd, dien we misschien in
ons bed hebben verluierd.
Niet den tijd, dien we vergooid heb
ben in vormelijke visites of in kwaad
sprekerij over anderen.
Toch is bet leven, in uren uitge
drukt, wol kort.
Stel, dat we ons de beteekenis er
van welbewust zijn op ons vijf en
twintigste en dat ons leven duurt tot
het zeventigste.
Neem aan, dat we zestien uur daags
ons bewustzijn hebben, dan is dat
5840 uur per jaar of in 45 jaar 262.
uur. Wat is een uur? Niets of bijna
niets. Honderd twaalf uur of
week Een kleinigheid. Vijfhonderd
uur, of een muand In een ommezien
voorbij. Welnu 540 maanden zijn 45
jaar.
Wie in deze periode geen acht, maar
negen uur daags in zijn bed slaapt of
dommelt, verkort zijn bewust leven
dus met twee jaar en negen maanden,
wie leert met zeven -uur slaap toe te
kunnen, verlengt het in datzelfde tijd
perk evenveel.
Dat is beter beteekenis van uren,
dan bet gecijfer van onzen braven
Haarlemschen politieman X.. hoe
veel uur hij dienst moet doen vóórdat
hij er uitscheiden mag en hoeveel uur
meer of minder een gemeente-werk
man.
De arme, hunkerende mensch, ziet
het leven ln wat gisteren was, in wat
morgen zim zal het meest. Dat is de
groote vergissing. Het leven is NU, op
dit oogenblik en van dit uur moeten
we hel meest zien te maken. Om dat
te kunnen doen is te lange werktijd,
ik weet liet, verkeerd, maar afkeer
van den arbeid is er doodelijk voor.
En daartoe zou kunnen komen, wie
pjjnlijk-preciese berekeningen maakt
als X. Pensioen wordt gegeven aan
wie niet meer werken kan. daarom
moest niemand, afgezien van het be
drag, daar met verlangen naar uit
zien. Want de volledige mensch is de
hard werkende mensch en de arbeid,
als hij wordt opgevat als middel tot
zelfoefening en karaktervorming, een
zegen en geen straf.
J. C. P.
Buitenlandsch Overzicht
DE KONING VAN ENGELAND OVER
DE VREDESBEWEGING
denkt, blijkt uit zijn dankbetuiging
aan den Lord Mayor van Lo'nden,
die aan Z. M. mededeeliiig deed van
de resoluties, enkele dagen geleden
aangenomen door de groote en in
drukwekkende meeting, ten guhste
van 't arbitrage-beginselin de Guild
ball.
De koning zei, dat het hem zeer
aangenaam was, de meening te ver
nemen over een quaestie van zulk
een hoog e'n vérstrekkend belang,
eenparig uitgesproken door een ver
gadering. waarin de verschillende op
vattingen op godsdienstig, staatkun
dig en sociaal gebied zoo schitterend
vertegenwoordigd waren.
De beweging voor wereldvrede door
arbitrage zal dus ook op den steun
van Koning George kunnen rekenen.
Trouwens wie kan, wie durft, er te
gen te zijn?
Ook de
VERHOUDING TUSSCIIEN ENGE
LAND EN DUITSCHLAND
is aan het verbeteren.
Maandag dus enkele dogen na
de groote bijeenkomst gewijd aan de
bevo'rderiug van vrede en vriend
schap met de Vereen igde Staten
heeft in Londen al weder een groote
vredesbijeenkomst plaats gehad. Dit
maal gold het de betrekkingen tus-
schen Engeland en Duitschland. ln
het Mansion House werd de oprich-
tings-vergadering gehouden van de
Anglo-German Friendship Sosiety,
welker doel is „de bevordering van
Vriendschappelijke betrekkingen en
sociaal verkeer tus6chon de Engel-
sche en Duitsche volken."
De lord-mayor presideerde de ver
gadering en een aantal mannen van
naam e'n hooge positie woonden haar
bij. De verschillende sprekers on
der wie Sir Frank Lascelles, vroeger
gezant te Berlijn, Lord Avebury,
Lord Aberdeen, Sir George Reid,
toonden aan welke groote waarde
vrede en vriendschap tusschen de bei
de volken moest hebben.
Sir Frank Lascelles wees er op, hoe
sedert 1905 een betere verhouding
tusschen heide natiën was verkregen,
er toch nog altijd aan beide zijden
een sterk gevoel van wantrouwen be
staat. Voor een groot deel is dit een
gevolg van misverstand en men moet
dus trachten dit misverstand uil den
weg te ruimen.
Lord Avebury deed uitkomen, dat
een oorlog tusschen beide natiën voor
beiden noodlottig zou zijn, dat de
belangen van beide landen gelijk zijn
en wees verder op de reusachtige
handelsbetrekkingen, die Engeland
en Duitschland met elkaar onderbiel-
den.
Met algemeene stemmen werd tot
de oprichting van de vc'reeiiiging be
sloten.
Ook dus weer in het belang van
den vrede!
Maar in
HET WOELIGE MAROKKO
zou voorloopig met arbitrage niet
veel te bereiken zijn.
Nu hebben ook de Engelsche staats
lieden zich in het debat gemengd.
De afgevaardigde Dillon vroeg in
't Lagerhuis, of de Britsche regeering
door de Fransche geraadpleegd was,
omtrent de voorgenomen militaire
ope'raties tegen Fez en of de regee
ring deze'n aanslag op de onafhan
kelijkheid van het Marokkaansche
rijk goedkeurt, of de verantwoorde
lijkheid daarvoor aanvaardt.
Sir Edward Grey, de minister van
buitenlandsche zaken, antwoordde,
dat de Fransche regeering aan de
Britsche heeft medegedeeld, welke
maatregelen genomen zullen worden
ter bescherming van de Europeanen
te Fez. Dezelfde mededeeling is, naar
de regeering meent, ook door andere
regeeringen ontvangen,
Frankrijks optreden heeft geenszins
ten doel wijziging le brengen ni den
staatkundigen toestand van Marok
ko en de Britsche regeering ziet der
halve niet in, welke reden er zou
zijn om zich tegen de genomen maat
regelen te verzetten.
Engeland stelt zich dus op 't zelfde
standpunt als Duitschland.
Frankrijk mag wel de expeditie
maken, maar alleen ter bescherming
van de Eu'ropeanen te Fez.
Een aa'nslag op de onafhankelijk
heid van den Sultan zal niet gedoogd
worden.
De Franschen mogen zich dus wel
alle avonturen uit het hoofd zotten,
want anders zijn de verwikkelingen
in Marokko nog niet te overzien. De
Duitsehers en Engelschen waken...
De Fransche regeering gaat zich
nu al
ONGERUST
maken. De volgende nota woTdt ge
publiceerd:
„Het ministerie van buitenland
sche zaken heeft nog geen bevestiging
ontvangen van liet bericht, dat ma
joor Brémond te Fez is aangekomen.
Het uitblijven van berichten kan met
beschouwd worden als een teeken,
dat er verbetering in den toestand
is gekomen. Immers men mag niet
uit het oog verliezen, dat volgens
vroegere telegrammen de toestand te
Fez zeer verward is, dut de aanwezi
ge hoeveelheid ammunitie zeör ge
ring is en er gevaar bestaat voor hon
gersnood. Boveindieu is bekend, dat
te Mekinez een nieuwe sultan is uit
geroepen en dat de Europeesche pos
ten geplunderd zijn. Derhalve kan er
nog geen sprake van zijn den op-
marsch der versterkingskolonne af
te gelasten."
DE FRANSCHE EXPEDITIE
eigenlijk uitgezonden?
De bekende Moorenvriend, Cun-
ninghame Graham, pas te Londen,
uit Marokko teruggekeerd, heeft aah
een journalist verzekerd, dat de chau
vinisU.sche Fransche pers én onkun
dige berichtgevers te Tandzjer den
stand van zaken zeer overdreven
weergeven. Er bestaat gisting in Ma-
rokka, maar geen anarchie, die
Frankrijks gewapend optreden recht
vaardigt. Gïaham vertelde, dat de
muitende Mooren tot dusveï geen
blijk geven van een vijandige gezind
heid jegens Europeanen. Hij zei over
tuigd te zijn, dat er geen Europeaan
een haar gekrenkt zou worden, zelfs
al zouden de Berbers Fez ingenomen
hebben. Graliam verklaarde ten slot
te, dat de Engelsche kooplieden in
Marokko zich ongerust maken, dat
Engeland hun belangen opoffert doo'r»
zijn al te groote inschikkelijkheid je
gens Frankrijk.
De Fransche regeering denkt er
evenwel anders over.
't Is nu zeker dot Majoor Brémond
Fez is binnengerukt Daardoor is het
strijdbare garnizoen van de Marok
kaansche hoofdstad op een sterkte
van ongeveer 4000 man gebracht.
Althans in naam. Particuliere brie
ven verzekeren, dat de inlandsche
troepen in het d;strict El Ksar, die
door Fransche instructeurs werden
aangevoerd, aan hei muiten zijn ge
slagen en gedeserteerd zijn. Zij wei
geren onder Fransche aanvoering
dienst te doen.
De troepen in Garb hebben den
heiligen oorlog uitgeroepen, naar aan
ding van het vertrek van de Fran
sche colonne uit Cusablanca.
Het gaat dus wel in Marokko span
nen. Misschie'n zal er nog wel. spoe
dig de dag komen, waarop de Fran
sche regeerders 't uitzenden der expe
ditie betreuren.
IN DEN BALKAN
blijft het vechten. Er komt nu be
langrijk nieuws over den Malissoren-
opstand.
Sedert de Albaneezen zich in het
Kastratigebergte hebben teruggetrok
ken, zijn betrouwbare berichten
schaarsch geworden. Men geloofde
daarom veelal, dat de opstand aan *t
verloopen is. De resultaten van de
laatste gevechten bewijzen evenwel,
dat de Turksche troepten z-.ch in een
ongunstige positie bevinden. Bij
Sjiptsjanik en bij Seize in het Kastra
tigebergte wordt gevochten. De Al
baneezen zijn in de laatste dagen tot
een offensief optreden overgegaan.
De berichtgever was zelf ooggetuige
van de laatste
GEVECHTEN
om den berg Destsjitsj, die Sjiptsja
nik en Toesi bohoorscht. De troepen
rukfceu van Sjiptsjanik tegen dezen
berg op, die op het oogenblik nog
steeds door een kleine afdeeling op
standelingen wordt bezet gehouden.
Da troepen verspreidden zich niet in
tiraiileu'rsllnies, maar bleven in ko-
lonnes en vuurden salvo's van vijf
FEUiLLHlON
door
Morice Gerard.
42i
- O, er moet wel iets echt bij zijn,
zei de Prins, terwijl hij voortging be
daard zijn cotelet te snijden. Als de
gelegenheidsmist zich niet had voor
gedaan zou er waarschijnlijk iots an
ders gebeurd zijn, om den jongen man
kans te geven voor zoo'n schitterend
gezelschap deu beid te snelen. Ik zuu
zelf wel eenige dingen hebben kunnen
bedenken. Er zou bijv. in het diepst
van de Dorfe een matroos ovei'boord
hebben kunnen vallen, die gered moest
worden .Maar natuurlijk, een kind
heeft nog meer effect een blondha-
rig kind. treffendzullen de coui'an
ten zeggen. Alle vrouwen zijn dol op
een kind vooral op een biondharig
kind iedere dwaas weet dat
Uw tooneelstuk schijnt merkwaar
dig veel overeenkomst te vertoonen
met hel werkelijke leven, zei nu de
Graaf. In de eerste plaats verdronk
er iemand in het ruim vaa de stoom
boot, die zonk de kapitein, en va
der van het biondharig kind; en in de
tweede plaats ontmoette ik den dokter
die er bij was geroepen vanmorgen
en hij vertelde mij, dat negen van de
tien mannen, die een leven leiden zoo-
uls wij gewoonlijk leven, of geleefd
hebben werd er niet onnoodig veel
nadruk gelegd op deze woorden
er een hersenaandoening van zouden
hebben gekregen en waarschijnlijk ge
storven zouden zijn aan de gevolgen
van den slag, dien de Prins van Helm-
burg-Wallen kreeg.
Na nog een flink glas wijn gedron
ken te hebben, stond de Prins eenigs-
zins haastig van tafel op.
Och, zei hij, ik geloof juist zoo
veel van het verhaal als ik verkies
en ik denk, dat alles een doorgesto
ken mouw wos van de zijde van" den
Hertog van Longlands. Ik vertrouw
een Engclschman niet en zal hem ook
nooit vertrouwen. Wat den jongen
man betreft, die op het hoofd gesla
gen werd, hij schijnt mij toe het bus
kruit niet te hebben uitgevonden
daarom zal hij als tooneelregisseur
ook wel niets beteekenen. Als het ge
beurde, zooals ge zegt, dan ging hij
eenvoudig te ver en kreeg bijna voor
zijn moeite wat hem toekwam.
Ik geloof niet, dat de Prins van
Helmburg-Wallen dom is. zei Kalya.
Hij heeft heel verstandige oog en, eai
een zeer beslisten mond.
Het antwoord van den Prins was
niet beleefd. De Graaf stond met
waardigheid van tafel op.
Ik geloof, dat wij ar nu genoeg
over gezegd hobben misschien te
veel in aanmerking genomen, dat
wij beiden gentleman zijn
De Prins van Skiloo zag, dat hij te
ver was ->an.
Vergeef mij. Graaf, zei hij en
niemand kon zoo innemend zijn ver
ontschuldiging aanbieden als hij
ik ging te ver. De waarheid is. dat de
ze zaak mij verveelt hetgeen vol
komen waar was. De Graaf zei niet,
dat hij moest proteateeren tegen de
geheele manier van optreden van zijn
gast. veel meer dan tegen die enke
le ruwe woorden, die oorzaak waren
geweest van zijn verwijt. De Prins
ging haastig voort met het doel om
van onderwerp te veranderen
Mij dunkt, wij moesten nu een
bezoek brengen aan het Paleis en
naar de gezondheid der Koningin in-
formeeiren waarschijnlijk zal zij nog
wel gevolgen van den schok ondervin
den Iedereen doet dat nu natuurlijk.
Ja» en op de „Enchantress" om
naar den werkelijken lijder te infor
meer en, voegde Graaf Kalya er be
slist aan toe.
Alexander had ditmaal geen tegen
werpingen ten minste, niet hardop.
Hij had een lesje gehad. De eenige op
merking luidde
Ik zie er de noodzakelijkheid niet
van in.
Maar Ik wel, antwoordde de
zant kortaf.
liet eerste bezoek werd aan het Pa
leis gebracht. Prins Alexander en
Graaf Kal va ondervonden, dat Hare
Majesteit als 't ware receptie hield
Drie hofdames waren aanwezig, waar
onder Barones Anhalt, die algemee
ne belangstelling ondervond voor het
verlies van haar reukfleschje. dat zij
als pièce de résistance maakte van
haar gesprek, als zij in een uitgele
zen kring van vrienden haar eigen
aandeel in de zaak besprak. Dat het
verlies niet in de dagbladverslagen
vermeld stond, toonde alleen domme
onwetendheid omtrent belangrijke dé
tails van den kant der corresponden
ten.
Toen ZKn Hoogheid do Prins van
Skiloo en de Gramandiaansche Ge
zant met een overvloed van titels door
den kamerheer werden aangekondigd,
ging de rest van het gezolsehup ach
teruit, den kring om do Koningin heen
aan de iiieuw-aangekomenen overla
tend. Helena zat up een lagen stoel,
met haar voeten op een geborduurd
voetbankje, en een tafeltje niet bibe
lots stond naast haar steel. De Ko
ningin zag er heel koninklijk gekleed
uit in een japon van cröme-satijn. Zij
had een kleine diamanten band in het
haar, Juweelen ringen aan haar vin
gers en braceletten bezet met dezelfde
steenen om haar polsen. Op haar
borst hi^ het medaljon, dat zij voor
het eerst gedragen had op het bal van
de Muagrove'i en sinds dien tijd niet
weer. Graaf Kalya merkte het op, wat
hij op het bal ook al had gedaan, en
zag dat het kon ook een samenloop
van omstandigheden zijn de teeke-
ning van het medaljon precies gelijk
was aan die van het wapen van Helm-
burg-W allen. Als het toevallig was,
dun was liet toch zeker een heel merk
waardig toeval. Graaf Kalya dacht,
dat het iets meer zou zijn, en was niet
in staat te zeggen of hij er blij om was
dan dat het hem speet, l il een diplo
matiek oogpunt speet het hem. per
soonlijk was hij bin en de vraag
naar welken kant de schaal zou over
slaan, hing er van af of hij meer
mensch, dan diplomaat was, en vice-
versa. Een diplomaat moet iemand
zijn zonder gevoel, alleen met ver
stand, maar toch klopt er meestal ach
ter zijn effen uiterlijk een hart. Inwen
dig hield de wereldsche, maar vrien
delijke oude Graaf niet van den aspi
rant naar de hand van de Koningin
van Amphalia door den Keizer aan
bevolen, en het idéc trok hem heele-
maal niet aan. dat Prins Alexander
voortdurend in Dursdorf zou blijven.
Toch dacht zijn meester, de Keizer, er
anders over. Wat zou de Koningin
zelf er van zeggen. Kalya voelde in
stinctmatig, dal het dragen van liet
medaljon, ofschoon hij niets van de
geschiedenis daaraan verbonden wist,
niet bevorderlijk was voor het vervul-"
len van dewenschen van zijn meester.
Prins Alexander was onwetend om
trent de heraldiek, en werd dienten
gevolge niet door zulke aanwijzingen
verontrust ln elk geval droeg hij het
driedubbele harnas van zelfgenoeg
zaamheid on dat doorsteekt men
niet zoo gauw.
Koningin ontving hem heel in
nemend. Zij stuk haar hand uit. die
de twee mannen mol hun lippen aan
raakten.
Uwe Majosteit heeft blijkbaar gis
teren heelomaol geen gevolgen onder
vonden van het tochtje op de Dorfe,
zei de Prins, liet uiterlijk van Uwe
Majesteit geeft voldoende antwoord
op hetgeen Graaf Kalya en Ik u kwa
men vragen. Mogen wij zoo vrij zijn
u onze felicitaties met don goeden af
loop aan te bieden
Dank u, zei de Koninginwat
mijzelf betreft, ik heb heelomaal geen
letsel bekomen. Ik heb natuurlijk
grooten angst viitgestuan, voegde zij
er hij, wat gelukkig geen blijvende ge
volgen heeft gehad. Prins van Helm
burg-W allen was van ons jacht de
eenige, die te lijden heeft geliad. On
gelukkigerwijze verdronk een arme
man in het ruim van het kolenschip
wij wisten niets van zijn bestaan
tot het oogenblik, nadat het schip ge
zonken was.
(Wordt vervolgd).