HAARLEM'S DAGBLAD. TWEEDE BLAD. Z TERDAG 17 JUNI 1911 Haarlemsche HandeBsvereeniging Goedgok. bij Kon. Baal. t»u IS Nor. 1890. De Haarlemsche Handelsvereni ging hier ter stede, opgericht 10 M6l 1892, heeft In den loop van den tijd wal haar recht van bestaan bewezen. In zeer vele gevallen, taken van ver schillenden aard betreffende, is zij opgetreden en dikwijls met groot ■uccés. Jammer echter, dat men alge meen niet meer blijk geeft, dit ie waardeeren, door als lid der Vereeni- glng toe te treden. Er zijn wel neer dan 600 leden, maar dat Is niet vol doende. Elk handelaar, neringdoen de, Ja zelfs particulieren, moesten lid worden, om ten m tun te te laten gevoe len, dat men het werk op prijs stelt, dat de Haarlemsche Handelsvereni ging steeds opneemt, als dueude, wat hare hand vindt om te doen. De voordeelen, die de Vereeniging buiten hare bemoeiingen van ver schillenden aard, haren leden aan biedt, zijn zeer vele en zeer groote tegenover de geringe Jaarlijksche contributie van 8.60, die gevraagd wordt. De Haarlemsche Handelsvereenl- ging bemoeit zicb in de eerste plaats er mede, de belangen van hare leden te bevorderen, door onwillige beta lers voor hen tot betaling aan te manen en informatiën voor hen In te wuinen. Bovendien hebben de leden het recht, het hun gratis te verstrek ken advies van den rechtsgeleerden adviseur der Vereenlgiug te vragen, die ook Ln proceduren en faillisse menten gratis voor hen optreedt, na tuurlijk alleen voor zaken betreffende den handel eu liet bedrijf der leden. Als proef kunnen voortaan nieuwe ledeu voor een half Jaar worden aan genomen, doch slechts het 2e halfjaar [van 1 November tol en met 80 April) ad f 1 75 de halve contributie. Rechtsgeleerde adviseurs der Ver eeniging zijn de heeren Mrs. Th. de Haan Hugenhoilx en A. H. J. Merens, Spaarne 94, alhier, die voor de leden eiken werkdag van 24 uur des na middags zijn te spreken. Het bureau der Vereeniging ls ge vestigd Jansweg 11. Voor Incasso's door bemiddeling der Vereeniging wordt een vast recht van 5 pcL der vordering bere kend. Bovendien moet 10 cent voor port steeds worden bijgevoegd, bij Inzen ding van vorderingen door bemidde ling der advocaten te Innen. De kosten van Informatiën naar buiten de stad woonachtige personen bedragen 60 ets. per Informatie, plus vyf cents porto-vergoeding. Juf or ma- tien naar binnen de stad wonende personen worden gratis verstrekt. Frelenlien op builen de stad wo nende personen worden niet behan deld, wanneer niet 10 cis. voor porto- vergueding is toegevoegd. Ruim 1148 informatiën en rechts geleerde adviezen werden in het af- géionpen jaar gegeven. In de maanden Maart en April 1911 zijn 61 vorderuigen tot een be drag van f 940 51 betaald, 15 vorde ringen worden afbetaald, 13 vorder.n- gen zijn uitgesteld. Volgens art. 1 dient het geheim der lijsten van wanbetalers ongeschon den te blijven. Alle brieven, aarivrageu, reclames of wat ook, moeten worden geadres seert aan het Bureau, dat geopend is dagelijks van 9 tot 5 uur en waar ook verdere inlichtingen zijn te besomen. Het Bestuur heeft bemerkt, dat men soms meent, dat men, hoewel geen lid der H. H. V toch van haar infor matiën kan bekomen, en brengt nu nogmaals en uitdrukkelijk ter kennis dat alleen aan leden der Vereeniging informatiën door haar worden ver strekt, en dat voor Informatiën op hier ter stede woonachtige personen nooit betaling mag worden gevor derd. HET BESTUUR. Van onzen Relzenden Redacteur. Doornroosje slaapt.... Op de tentoonstelling van St. Lucas in het Stedelijk Museum te Amster dam staat lusecben het vele, drukke, schreeuwerige van de bonte schilder kunst wat beeldhouwwerk, als ver dwaald. En onder dat beeldhouw werk een meisjesfiguur in gips, meer dan levensgroot tiet beste werk van de geheele tentoonstelling, strengheid en kracht met grootau eenvoud ge paard, maar deze drie deugden van ontroering, dienende liefde en innig heid, innige liefde vooral Den 18den Juni zal in deze zelfde zalen een bijzondere tentoonstelling worden gehouden van beeldhouw werken, vervaardigd door dezelfde beeldhouwster. Want liet is een vrouw, een jonge Noderlandsche vrouw, die in stilte en teruggetrokken arbeidend, dezen nieuwstan tolt der steeds voller bloeiende Nederlandsche kunst, beoefent. Men weet heel weinig van haar. Zij is gesproten uit het oude geslacht van schrijvers en dichters, 's Morgens vroeg vertrekt zij uit haar woning in de Vondelstraat te Amsterdam naar haar groot atelier, dat nabij het Tol huis over het IJ ligt. lin daar arbeidt zij, meestal in eenzaamheid, afgeslo ten van de wereld, aan haar groote levenstaak zij, de eerste Neder landsche beeldhouwster. Uw reporter wil de prins zijn, die dit Doornroosje gaat wekken. Hij gaat bij haar aankloppen, de onver vaarde en onbescheiden©, hij, de he raut van ue nieuwsgierigheid, maar nieuwsgierigheid, die tot oprechte be langstelling en waardeering kan lei den. En dat is zijn verontschuldi ging. Het heeft eenige moeite gekost, toe gang te krijgen. Want mejuffrouw Van Hall meent, dat een vraagge sprek na de tentoonstelling, als daar haar werk bezichtigd kan worden, gunstiger gelegenheid zal aanbieden. ,,Op het oogenblik", sclirijft zij in antwoord op den brief, waarin belet gevraagd werd, „is er reeds een groot gedeelte ingepakt om naar de ten toonstelling verzonden te worden en ik wilde u in overweging geven, om liever tot nil den 18den te wachten." Uw reporter vindt het echter juist geschikt, de beeldhouwster zelve vóór de. opening, aan het publiek voor te stellen. Immers iets van de schepster van zooveel zeldzame kunstwerken te weten, zal wellicht tot beter begrip van die nog zoo weinig in Nederland gewaardeerde beeldhouwkunst, lei den. Wij vonden, na ©enig zoeken, ach ter hét Tolhuis, verborgen achter een hooge schutting, het groote atelier, een ruime, hooge loods, stil in het groen gelegen, ideale werkplaats voor eene, die als de liefde-zuster uit de middeleeuwen, ver weg van het be drijf der drukke wereld, zich wijden wil aan haar grootse lie roeping. Mej. Van Hall opent ons zelve. In haar groote, diepe, bruine oogen, overschaduwd door lange zijden wim pers, als de natuur iemand inner lijk met schoonheid zegent, weet zij dat ook altoos uiterlijk aan te duiden speurt de reporter ietwat verlegen heid met zijn maar hulf-gewenscht bezoek, en zelfs wat onwil. En als hij de groote werkplaats is binnengeko men en hij ziet vrij veel niet-verpakte kunstwerken, heeft bij eenige moeite om de beeldhouwster van de" nuttig heid van zijn bezoek te overtuigen. „Wat hebben de incnschen met mijn persoon te maken Wij zijn toch geen tooneelspeiers, die naast hun werk voor het publiek komen buigen Het is voldoende, dat liet pu bliek mijn werk ziet. Dat geef lk net en dat is de hoofdzaak." „Maar zoovelen begrijpen noch de kunst van het beeldhouwen, noch de psyche, het wezen van den beeldhou wer. En een gesprek met u kan het wellicht helpen, dat nader tot het pu bliek te brengen." „O neen.... lk ben tegen alle kunst matige opleiding. Er zijn menschen, die tegenwoordig door voordrachten en boekjes het publiek tot het begrij pen van kunst willen opleiden. Dat ■vind ik geheel verkeerd. Wie het niet voelt, die moet liever ander vermaak zoeken, meer in overeenstemming met zijn aard." „Zoo méénde ik het niet. Maar zie achter al die In steen gebeitelde figuren staat een andere figuur, een mensch van vleesch en bloed, d:e zijn leven in die werken uit. Wij lezen van haar in den catalogus niets dan een naam.... zü schijnt een abstractie. En dat, mejuffrouw, maakt den be schouwer oppervlakkig en den criti cus wreed. Dake in de Telegraaf b v besprak uw uitnemende studie in St. Lucas zooeven van de hoogte af Meent u niet, dat men een kunstwerk ©enigszins anders gaat beschouwen, ik bedoel met meer eerbied, met meer wijding, wanneer men lots van de persoon zelf, die het maakte, van haar zoeken en streven, wellicht van haar lijden, iets meer weet Trou wens, uw beeld op St. Lucas was slecht geplaatst. Het had éér, dan het schreeuwerige werk van Van Dongen, op een eigen zaal recht geliad, waar het zou kunnen opgesteld zijn tegen een rustig fond...." „Dat was niet ile schuld van hot bestuur van St. Lucas. Men heeft over een afzonderlijke zaal voor St Lucas beraadslaagd, doch er was te weinig beeldhouwwerk." Kunst en karakter zijn één. Hoe' eerlijk en loyaal in deze jonge vrouw, dadelijk de partij te nemen van de genen. die haar toch eigenlijk on recht deden. „Mag ik eens rondzien „Zeker". Wij staan voor een klein beeldje van een in diepen slaap liggend naakt meisje. Het puur blanke marmer is strak behandeld Het zoetelijke, sui- kecraehtige, dat kleine marmeren beeldjes zoo spoedig kriicen. is geheei vermeden. Het materiaal is zichzelf gebleven. Men kan den kloeken beitel slag volgen. Het persoonlijke in de behandeling van den steen leidt tot de vraag „Voert u uw werken zelf in het ma- j terïaal uit?" Deze vraag moge voor degenen, die niet bekend zijn niet de gewoonten in de wereld der beeldhouwers, vreemd schijnen, zij mocht echter gesteld worden. Immers, het is bij de meeste beeldhouwers gebruik geworden, het kunstwerk alleen ln klei te boetsee- ren. Daarna wordt door een in het copieeren en steen bewerken uiterst bedreven tweeden persoon, naar het ontwerp in klei, het eigenlijke beeld houwwerk fn steen uitgevoerd. „Ja, ik voer al mijn ontwerpen ook zelve in steen uit. Zie, dat is wel eens goed, dat het in 't publiek gezegd wordt, ik vind het geheel verkeerd, dat de ontwerper ook niet zelf zijn ontwerp in steen uitvoert, want elke steensoort heeft haar eigen karakter, haar eigen hoedanigheden, haar eigen ziel, en vraagt daarom ook een eieen wijze van behandeling. Wie zijn ontwerpen door een ander in steen laat nnbeitelen, krijgt bet werk in steen soms opgesierd nf onjuist thuis, of in elk geval karakterloos. Behalve dan het ponteeren, dat is de allereer ste bewerking van den steen, eigenlijk een machinaal werk, waarbij alleen groote nauwkeurigheid noodig is. doe ik alles zelve, geheel alleen. Dit mar mer eischte een geheel andere behan deling dan b.v. deze steen zal eischen." Mej. Van Hall voert mij naar de voorhal van iiet atelier, waar een groot blok Oberkircher steen te zien is „Deze steen is weer geheel anders bij het bewerken dan het marmer. Het marmer is gewillig, meegaand. Je kunt er alles ln doen, tot zelfs fijne, kleine gaatjes niaken. Maar deze steen is stugger." Haar fijne, kleine en toch krachtige hand gaat bijna liefkoozend langs het stuk steen, terwijl zij vervolgt: „Elke steen heeft zijn eigen grein. Alleen wie zelf den steen bewerkt, kan het materiaal zijn kar I teristieke waarde doen behouden. Men moet aJs beeldhouwer liefde en eerbied voorde moterie hebben." En haar hand gaat nogmaals, nu met den duim als geschulpt, liefkoo zend langs den ruwen, grooten steen, en de groote, levendige, goudbruine oogen, tusschen de week© schaduw der lange, opstaande wimpers, blik ken leeder en peinzend neer. Ik voel, dat in dit oogenblik de beeldhouweres in haar fantasie reeds het beeld ziet, dat zij uit dezen steen zal gaan schep pen. ..Men heeft wel eens gezegd, dat filosofie en beeldhouwkunst zéér aan elkaar verwant zijn. (Was Socrates niet beeldhouwer voor hij wijsgeer werd Zoekt u ook allereerst een gedachte uit te drukken „Neen.... je moet geen literatuur van je vak maken. Je moet van je vak uitgaan. Ik heb nooit allereerst het plan, een idee uit te drukken. Ik ben zuiver beeldhouwster." Wij gaan het atelier weer binnen. „Maar dit in diepon slaap verzon ken marmeren meisje drukt toch wel de idee van den diepen slaap, der ge- lieele vergetelheid uit Het wordt zoo toch schier symbolisch voor „het sla pen" als abstractie beschouwd." „Dat is er dan zonder de bepaalde bedoeling in gekomen, ik heb alleen een slapend meisje willen weergeven, omdat ik dat meisje, zoo in deze hou ding, mooi vond van vorm, van lijn, van houding." En liaar handje bcsclirijft boven het kleine marmeren beeldje een slanke lijn, die door het lichaam golft- Het is of onder die zegening het marme ren beeldje levend wordt, alsof het marmeren beeldje bloedwannte uit straalt en zichtbaar ademt. Wat ver der staat een relief (half verheven), in klei geboetseerd. „Dit is St. Jan voor een gevel steen aan een huis te Luren." „Werkt u gaarne in relief Mij dunkt, het dwingt zoo tot terughou ding. men kan zich nooit geheel ge ven." „Zeker, ik werk liever geheel vrij. Maar dit was een bestelling en bet ls wel aangenaam, ook eens te werken aan iets dat praktisch is, dat tot een bepaald deel dient. Hier dit gipsen afgietsel (en zij wijst op een dubbel le\ ensgrooten mannekop), is van een hoeksteen voor ©en gebouw, dat zoo afgesloten moest worden. Een ander werk voor de praktijk, maar waar aan ik met groote liefde heb gewerkt, is dit grafmonument. De beeldhouweres tilt een grooten gipsen plaat op en stelt haar in het goede licht. Tegen een achtergrond van riethalmen, gestij ld. behandeld, staat en relief een knaapske van twaalf jaar, slank, naakt en met j aandachtig gezicht de vingers op eem rietje, dat hij aan den mond go- bracht heeft, tracht hij to fluiten. „Het is het ontwerp voor het graf monument voor den musicus Frans Coenen geweest, lk vond de gewone voorstellingen, die men voor zoo'n grafmonument k.cet, te banaal en bon tot het eenvoudigste gekomen, een knaap, die op een r.etje tracht te spelen, het allereerste begin van de toonkunst. Men moet maar altoos naar het leven zien, naar de werke lijkheid rondom. Hier (en ik-volg haar naar een ander deel van het ate lier) is een ander grafmonument, ontworpen voor het graf van een dok ter in Indlë." Tegen een achtergrond van palm bladen zat. en relief, een knaapje ge hurkt, de beenen gevouwen naar Oos- tersche wijze, en grift in een openge slagen boek, aandachtig, maar rus tig, ernstig, zonder Inspanning, de goede daden van den overledene. „Het doet mij denken aan het be roemde beeldje van den Egyptische» schrijver, uit 't British Museum.' Een blik van erkentelijkheid zegt mij, dat de beeldhouwster dankbaar ls voor de vergelijking. „Deze palmbladen leken mij later als achtergrond wat te zwaar. Daar om veranderde ik ze later, zooals op gindsch relief, en nam de fijnere, lichtere bladen van den sagopalm." Verder van het venster, meer naar de deur, staat op een sokkel de bus te van een vrouw uit het volk, een Jordaansche, met de kaper op, een steil voorhoofd, een spitsen neus, d.epiiggende oogen, een vooruitste kende bovenlip, sterke kaken, een krachtige, hoekige kin. „Dat is wèl het type van het ras. Sterk, vol levenskracht, vol wil om te leven..." „Nietwaar? Ja, het was ook een heele merkwaardige vrouw." Er komt blijmoedigheid, erkente lijkheid in het wezen van de beeld houwster, nu zij haar werk begrepen ziet. En haar vingers gaan weer langs de slapen en om de oogen van het beeld, in gedachten wéér de lijnen naboelseerend, die haar bij het schep pen zooveel geluk-in-uiting hebben gegeven. Het is alsof er licht uit haar vingers straalt, met zooveel innigheid strijkt zij langs de teederste plekjes van het gelaat der buste, die toch een vrouw uit de heffe des volks voorstelt. „Is het niet moeilijk goede model len te vinden? De beeldhouwers kla gen daar in Nederland wel over. „Neen, voor mij ten minste niet. De gewone akademie modellen kan ik niet gebruiken. Die menschen hebben door de routine hun persoonlijkheid verloren, hebben verleerd natuurlijk te zijn, staan aitoos in een pose". Ik wil de onopgesmukte natuur hebben." Wij staan nu voor het bcold (in gips) van een naakten, z.ttendeu jon gen van twaalf jaar, met een sip, ar moedig gezicht, een mager van hon ger en zwakte getuigend lichaam. De voeten heeft hij, met do loonen bin nenwaarts, tegen elkaar geklemd. „Een ietwat zonderlinge houding, niet waar? En toch, zóó heb ik hem zien zitten eu zóó trof het mij. Het beeld ademt van leven en wer kelijkheid. Toch is het, voor mij, als geheel niet schoon, omdat de houding in de natuur leolijk was. Maar de beeldhouwster wil daar van niet hooren. „Ik weet wel, dat geen ander zulk een houding zou vast leggen. Maar ik vond juist de schoon heid in deze voor den jongen zoo na tuurlijke houding. Zóó heb ik hem op een dag buiten zien zitten.,, en zóó heb ik hem toen willen weergeven... niets anders dan dat, zonder bijge dachte, of symbool. Eenvoudig, liet leven. En zie, hier op de borst, hier bij de schouders, zijn toch wel dege lijk partijen van volmaakte schoon heid." „Wellicht is de houding der voeten toch meer symbool en abstractie dan u meen! Kinderen, die het koud on ellendig hebben, zetten de voeten en de beenen zoo... elk gebaar drukt ten slotte een idéé uit." „En dit is een oudere studie'van mij", zegt zij mij een staand knaapje toonend. .Hier heb ik naar den ui tersten eenvoud van behandeling ge tracht." De rechterhand glijdt langs het gipsen beeld. „Zie, de schouder, de borst, de zijde, de lenden alles in vlakken behandeld." „U gelooft dus ook, dat het men- schelijk lichaam, afbeelding is van den sterrenhemel, van het heelal ik meen, dat het ook gevormd is vol gens een schier wiskundige formule?" De raag verrast haar met; want zij bezit een scherpe Intelligentie en een snel bevattingsvermogen. Zij is wèl de dochter uit het oude voorname geslacht van dichters en geleerden der van Hall's. „O zeker... als een formule, als een vaste samenstelling yan lijnen en vlakken." Tegen den wand staan eenige klei nere beeldjes. Een Jordaansch vrouw tje, de handen onder de boezelaar, voortschrijdend. Als ik het beeldje omdraai en den rug zie, word ik go- troffen door het groote uitdrukkings vermogen in dit beetje, dat zoo dui delijk hei schrijden, het voortgaan, uitdrukt. Dicht daarbij gt oen groet Wok hout, van warm violette tint. „Dat is West-Indisch purper hars, een prachtig materiaal." Zij geeft mij het stuk hout in do hond, dat zwaar als ijzer is. „Op de tentoonstelling zult u ver schelden figuurtjes in hout zien. Dit is een zeer mooi hout. Als men er even inschulpt met een beitel (en zij kan zich niet weerhouden haar hand je, deze ijverige, bezielde hand, die zooveel schoons schept, de beweging van in hout een gleuf uStschulpen te doen maken) komt een diepe, purpe ren kleur te voorschijn." „Is uw beroep niet vermoeiend?" „Ja... men moet er krachtig en ge zond voor zijn. Want wij staan altoos bij ons werk." „Droomt u nooit te voren van de werken, die u zult gaan scheppen?" „Neen ik droom nooit. Als ik 's avonds thuis kom ben ik vermoeid van het werk en slaap dan vast, zon der droomen." „Bent u vToeg met beeldhouwen begonnen?' „Eerst heb ik geteekend en geschil derd, al van kind af. Van dat ik van school kwam. Maar mijn schilderijen vond men te hard, te veel praktisch. Daarna ben ik gaan modelleeren. Wilt u een paar van mijn schilderij en zien?" In de voorhal zijn een drietal schil derijen opgehangen. Eén er van stelt een groep zingende schoolknapen voor. De groepeering van zooveel knapen, de compositie, is geniaal op gelost Maar in stede, dat ik de ge smade hardheid vind, moeit de opmer king van het hart, dat de knapen met een vrouwelijke teederheid zijn weergegeven, zóó als alleen 'n vrou w jongens kan zien. „Ik heb nog portefeuilles vol niet teekeuingen en schetsen. Maar liet beeldhouwen gaf mij meer voldoe ning." „Mij dunkt, beeldhouwen staat als kunst ook hooger dan schilderen." „Elke kunst ls op zichzelve mooi, meen ik," antwoordde zij. „Toch, Michel Angelo naar de mar mergroeven van Carrara gaand en daar in de groeve zelve uit den blon ken steen een beeld houwend, ls toch wèl het ideaal van den kunstenaar, scheppend als een jonge halfgod zelf In haar oogen blinkt liet amber van geestdrift. Zij voelt het geluk na, in dit oogenblik, dat de groote mees ter, aldus .arbeidend, moet gevoeld hebben. Maar wij mogen de beeldhouwster niet langer van haar werk afhouden. De tijd tot de opening der tentoon- steiling in het Gemeente-Museum, op IS Juni a.s. is kort en er is nog zoo velerlei voor te doen. Een uur van haar kostbaren tijd heeft zij ons wel willen offeren en wij danken er haar hier voor. Haarlemmer Halletjes EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE. Het was in een gesprek met mijn neef Wouter over zenuwlijders, die naar ons beider meening tegenwoor dig voortdurend in aantal toenemen, dat mijn gewaardeerde bloedverwant een stoute stelling opperde. Hij be weerde namelijk, dat de reden daar van deze iST 'dat de menschen het in vele opzichten te gemakkelijk hebben. „Wat zeg je vroeg ik, mijn ooien niet geloovend, „te gemakkelijk En iedereen meent, dat bij het overdruk heeft„Malligheid, zei Wouter, „dat bevestigt juist mijn stelling. Er wordt den menschen allerlei zóó ge makkelijk gemaakt, dat ze als een berg opzien tegen dingen, die er voor hen te doen overschieten. Dat is zoo maar niet een los praatje, ik zal het je bewijzen. Daar is vooreerst die verderfelijkste aller instellingen de telefoon. Vroeger liepen we naar el- kaars huis, als 't per brief moeilijk gezegd kon worden. Nuttig gevolg beweging, inspanning, frissche lucht. Tegenwoordig voer je in Je kantoor of huiskamer vijftig gesprekken op een morgen. Verkeerd gevolg geen bewe ging, geen inspanning, geen frissche lucht. Moet je nog eens ergens heen, dan gaat 't per tram, of per fiets, het gezonde loonen hebben de menschen 'verleerd. Dat is voor de mannen, de vrou wen zijn er nog erger aan toe. Was- schen doet de bleeker, schoonmaken ie stofzuiser. koken de Diner-veree niging. Wil je wel gelooven, Fidelio, dat er binnenkort aan- en uitkleed- machines zullen worden uitgevonden, om aan de menschen zelfs d i e moei te te besparen Neen, val me niet n de rede, want je bent er zelf mee schuldig aan, dat de menschen hun energie verliezen. Ja, Jij heb je me onlangs niet verteld, dat je gegeven had op een lijst waarbij geld ge vraagd werd voor een vrouwtje, dat brand gekregen en haar lieelen inboe del verloren had? Waarom had zij niet, vooreen paar kwartjes liaar bezit- tinkje verzekerd Omdat er altijd wel weer menschen zijn, die naderhand de schade vergoeden. Ik -zeg jewe wor den slap en flauw van al die gemak kelijkheid. Soms denk ik, dat 't wel goed zou wezen, als de maatschappij maar weer eens eenige eeuwen terug ging en wij. net als do oude Germa nen, van de jacht en de vlschvangst moesten leven. Toen wisten ze van al die zenuwpatiënten zoo niet af." Nu schoot ik toch in den lach. Wou ter, die als rentenier rustig zijn cou ponnetjes knipt, lijkt me met een be renhuid om en een bijl ln de vuist een onwaarschijnlijk wezen. „Vertel me liever eens. zei lk. „waar Je dezen zomer de vacantie denkt door te bren gen." Het was me eigenlijk meer te doen om hem van zijn onderworp af te brengen, dan om wezenlijk te weten, aar hij been zou gaanwant wat ik van die Mannen denken moest had de ervaring me al geleerd. En jawel. daar kwam het weer „We denken over Noorwegen." „Nu ja', zei ik, „denken is nog geen doen." „We denken zeer ernstig over Noorwegen", zei Wouter met een ver pletterenden nadiruk. Maar ik wist wel. al zei ik hot niet, dat daar niet van zou komen. Wouter behoort tot de menschen. die op 't stuk van zomervacantie zichzelf over vragen. Hli begint altijd met het heel in de verte te zoeken Spanje is al eens op de agenda geweest, IJsland, de Noordkaap, Algiers, niet met Lissen e, neen dank je wol. hij reist op eigen ©elégenheid, met Koosje en als Koosje niet wil, heelemaal al leen. Die goede, gezellige, dikke vrouw van neef Wouter is dan ook het voor wendsel van zijn terugtocht naair meer in de nabijheid gelegen oorden. „Och ja", zoo heot het dan later, wanneer Algiers is veranderd in vier weken naar Nunspeet, ..Koos had er tegen, ze vond het wat ver en ik had wel aUeen kunnen gaan. maar dat wil ik niet. 't is voor haar te ongezel lig r En na die van een wereld van zelfopoffering doortrokken woorden, stopt hij een versche pijp. Ik denk dus, dat de plannen voor Noorwegen wel zullen uitloopen op een week of wat in Velp. want de man, in weerwil van zijn zelfbewust optreden, zou dood ongelukkig we zen, wanneer hij ook maar één dag ln een vreemd land en zonder Koosje was. Niettemin heeft het reizen, in in ternationale treinen althans, heelwat grooter gemakkelijkheid gekregen, dan vroeger. Alleen ben ik eens ver baasd geweest, toen ik op zekeren dag met den sneltrein Zandvoort Basel naar Basel gaan zou. Dat is een traject van een uur of veertien, zoodat je in de coupé een goed plaats je zoekt en je huiselijk inricht, den kende „ik moot hier nog zoo lang blijven I" En daar op eens hoor ik tot mijn veirbazing „uitstappen I" „Wat", vraag ik aan mijn mederei zigers, „ziin jelui zóó gezellig ge weest, dat de tijd me omgevlogen is?" Maar zoo was het niet, we waren niet in Basel, maar in Nijmegen, waar we op den troiu van Hoek van Holland moesten wachten. Als ik dus tegenwoordig lees van doorgaande treinen, die de spoorwegmaatschap pijen laten loopen, dan denk ik on willekeurig aan den Franschman. die ln een winkel kwam en daar niemand vond, die hem te woord kon staan, hoewel op de ruiten On par le francais geschilderd stond. En toen hij bii iemand, die hem dan wel begreep, om Inlichting vroeg, bleek dat er in den winkel F ransch gespro ken placht te worden door de Fran- schen, die er kwamen. Zoo is 't ook met den sneltrein ZandvoortBasel: hij gaat wel door. maar neemt daar om niet iedereen mee I Hoe het ook wezen ma- de spoor wagen is nog altijd een vertrouwbaar- der vervoermiddel, dan de vliegma chine. Of ls Wijnmalen, die onlangs van Soesterberg een uitstapje kwam doen naar Amsterdam, niet gedwon gen geweest se» dagen te wachten, vóórdat hü van Amsterdam naar Soes- terberg terug kon keoren Veronder stel, dat hij een tante heeft le Wage- ningen en dat die tegen hem zegt „Henri, kom morgen bij ons eten en kom dan over in je vliegmachine, op 't bleekveldle achter 't huis kun je wol landen" dan antwoordt Henri na tuurlijk als een brave neef„zeker tante, heel graag. Ho© laat verwacht u mij „We gaan te zes uur aan tafel, laat ons zeggen vijf uur precies op 't gras veldje. Of is 't in de lucht érg vuil, moet je véél toilet maken als je bene den komt „O nee" zegt Henri, de lucht is schoon genoeg, veel betor dan die vui le stof- en rookboel van jullie bene den. Maar tante, ik ben niet altijd ze ker van mijn tijd, is het ere als ik te halfzeven kom „Volstrekt niet, als ik het maar weet." „Ja, ziet u, maar lk bedoel mor gen over een week bijvoorbeeld." Tante, overbluft, zal van zoo'n on zekere» gast wel afzien of hem vra gen, of hij maar niet liever met de schuit zou komen, die vaart langzaam, maar zeker. Op dezelfde manier staan we er ook voor met de ontvangst van de vliegers van de Europeesche rondvlucht te Soesterbere. Alsof het een spoortrein was zijn de momenten van aankomst hier en daar en overal bepaald. Ja wel, de vliegende Henri zat een week in de Vogelwijkslanden, omdat de wind niet verkoos op te houden mot blazen. Zal hil voor de zestig deelne mers aan de Europeesche rondvlucht ln zijn schulp kruipen We hebben dez© week mot verwon dering gezien, dat het landelijke Alk maar Bloemendaal tot zijn omgeving rekent. Sommige Bloemendalers wa ren daar een bootje knak over en vonden, dat Alkmaar aan grootheids waanzin begint le doen, maar ik ben zoo kleinzeerig niet. Zoo'n beschou wing is immers wederkeerig als Bloemendaal gerekepd moet worden tot de omgeving van Alkmaar, dan ba- hoort Alkmaar ook tot, do omgeving van Bloemendaal. Wie weet, mis schien draagt de kaasstad bij leven en welzijn nog eens tot de stichting van het Beethovenhuis bij I Er wordt allerweg© overigens zoo druk gebouwd, dat er over een jaar of wat geen sprake meer van omstre ken zal wezen, geen enkele gemeente zal die meer bezitten, alles zal aaneen gebouwd wezen en heel Noordholland' één aaneengesloten massa huizen, pleinen en grachten zon. met ui-, leen andere namen. In Bloemendaal' is het al zoo bebouwd, dat er niet eens meer een goed plekje voor de do; Genestet-bank to vinden ls. Je zou, zeggenin een gemeente met zóóveel parken en duinen. En toch is het waar tot dusver zijn daar nog niet eenige vierkante meters ruimte voor; een van onze grootste, althans symy pathiekste, dichtere gevonden. FIDELIO-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1911 | | pagina 5