zien- maar wo nebben immers gewon- non 1 Den eersten prijs riep ze •buiten zichzelve. Praat geen onzin snauwde bij haar toe. Lees toch nauwkeu rig En ze las 29968 werkelijk Eén cijfer verschil Ja, één cijfer verschil I Eén cijfer Verschil herhaalde hij- veront waardigd. Door jouw domheid I Door mijn Ja, bij het trekken van het lot 1 Jij hebt het immers zelf gewild I Omdat Je mij had toegeknikt. Ek jou toegeknikt Ik heb er niet aan gedacht 1 Lieg nu ook nog bulder de hij En hij nam het lot, ver from melle bet en wierp het haar toe Ziedaar Dat kun jo als een ge dachten1 a bewaren Het papiertje fladderde eenige se conden in de lucht en viel toen pro- cies voor haar voeten. Uit haar oogen droppelden groote tranen, maar ze zei geen woord, uam het lot op, streek het voorzichtig glad en legde het op de toonbank. Een nare stilte lieorschte in het vertrek. Even voordat de winkel gesloten werd, verscheen vroolijk en zielsver genoegd de handelaar in loten. Goedenavond, meneer en juf frouw Hebt u het gelezen, meneer Grigat vroeg hij buiten adem. De eigenaar van den winkel keek hem met een strengen blik aan. Zeker, heb ik het gelezen 1 En vergun mij nu een vraagHad u het nummer 29968 Wel ja U zult toch wel gelezen hebben, dat Eu u hebt het lot niet aan mij gegeven viel Grigat hem ten hoogste verontwaardigd tn de rede. Maar beste meneer, uw vrouw heeft immers zelf getrokken 1 Ach wat, sohold Grigat woe dend, allemaal praatjes I Alles is mij nu duidelijk, u hebt schuld, u alleen! -Eerst doet u, alsof u precies weet, hoe Fortuna zich gedraagt, alsof n met haar op vertrouwelijker voet staat, en later is alles zwendel Hij greep liet lot, scheurde het in kleine stukjes en wierp hot den ver bluften handelaar in het gezicht Ziezoo En nu beveel ik u, on middellijk mijn winkel te verlaten Maar mijn beste meneer, mijn beste meneer Een ander maal zai Ik bevoel het u thans voor de tweede en derde maal en maak u op de gevolgen opmerkzaam. Ik ga immers al I riep de han delaar. Ik wilde u alleen maar zeggen, dot uw lot er met honderd mark is uitgekomen En nu sloop hij .als een wezel de deur uit. Zoo'n gemeene kerelHij moest zich wat schamen, bromde Grigat in zich zeiven, en zijn vrouw, die al weer achter den lessenaar zat, knik' te hem zwijgend toe. Vervolgens )>egon hij de kleine stuk jes papier van den vloer op te zoeken om ze boven In de kamer met lijm weer heel zorgvuldig aan elkaar te plakken. („N. v. 't N."). Vergiftigd. Mag ik binnenkomen? vroeg ik, nadat ik had aangeklopt, Ik zou je omtrent dit oud geweer wat willen vragen. Kom binnen, weid er geantwoord maar als van iemand, dio verstrooid was. Foxster, de ontdekkingsreiziger, keek niet op, toen ik binnenkwam. Hij werkte mot een mes aan een huid, f.ie een afschuwelijken stank afgaf. k begreep, waarom de man de deur Van zijn laboratorium steeds gesloten hield. Excuseer me een paar minuten, zei hij vol van zijn ingespannen werk. ^Het komt er nu juist op aan. Als ik een beetje te diep snij, is de heele zaak bedorven.. Vonvenscht, nu was 't bij na gebeurd... Ik zette mijn geweer in den hoek en ging naar het open venster; zoo ver mogelijk weg van de tafel en de kwa- lijkriekende dierenhuid. Toen wierp ik de tamme kraai, die altijd op hot terras rond trippelde en het den men- echen dikwijls zoo lastig kon maken, «en paar kruimels brood toe en keek daarna belangstellend rond in het vertrek; slechts heel zelden toch mocht ik dit geheimzinnig vertrek betreden. Gedurende de lange reizen van den natuuronderzoeker wan de kamer gesloten en geen menach mocht er in. Do meubels zagen ca- verwaarloosd uit. Bij" de deur stond een groote kist, die de vruchten zijner jongste reis, waarvan hij juist was teruggekeerd, bevatte. Ah, ah! zeide hij eindelijk diep ademhalend. Nu is alles in orde. geloof ik. Als Ik het een paar dagen uitgespannen laat drogen, zal het een prachtstuk zijn. Maar wacht, ik moet de kist nog uitpakken. Voorzichtig, jongen, pak dat niet aan, dat is een glazen pot... Een fameuze spin, kijk, daar heb lk indertijd -mijn bediende Williams hevig mee verschrikt... Waar heb ik toch den éénhoorn-kever gelaten... Ja, hij is nog levend, daar op Jouw stoel is hij. Ik deed een 3prong, die een kam pioenspringer eere zou hebben ge daan. Mr. Foreter lachte. Hij doet geen kwaad, zei hij kalm... Waar i3 hij nu?... Ah, hier... Zoo, ik zal hem in een glas doen, waar hij niet meer uit kan komen. Ik bon een vreesdijke lafaard, zei ik beschaamd, maar ik ben bang voor alles, wat kruipt. Dat zijn ec meer menschen, die niet lof zij", zei de ontdekkingsreizi ger.Dat heb je van je moeder ge- erfd. Ik herinner me nog eens... Hij hield plotseling op, zooals meest al, als hij van mijn moeder en van vroeger tijd sprak. Ik bracht hem op andere gedachten. Wat is er op dit glas? vroeg ik, terwijl lk op een glazen pot wees, die Ven paar takjes scheen to bevatten. De man lachte triomfeerend. Dat, zei hij, bevat het glansstuk van mijn verzameling. Ik vond ze op den bodem der Japuro. Er waren er daar drie in 't slijk, doch ik heb er maar twee gevangen. De derde ontsnapte, nadat zo drie van mijn menschen had gedood. Morgen dadelijk ga ik naar den directeur Hollings van den Die rentuin en vraag hern, of hij ze naar mij kan noemen. Voor zoover ik woet, zijn ze iet3 heel nieuws voor onze we tenschap. lk heb nooit dergelijke in eene verzameling gezien. Kan zoo'n slang werkelijk drie mannen doorlen? vroeg ik, terwijl ik naar de diertjes keek, die dunner dan een vingor en ongeveer zoo lang als twee vingers wanen. Ja, zo zullen wel do vergiftlgste van alle vergiftige dieren zijn. Zij dooden in twee of drie minuten. De menschen waren oogenblikkelijk ver lamd, en ik kon liet niet helpen. Maar het zou oen groote triomf voor mij zijn, als het een nieuwe soort was. Akelige schepsels! zeide ik, en ik keek nog steeds naar de dieren, die om den tak geslingerd waren. Laat jo ze hier? Ja, ik kan Hollings eerst morgen sprekendus vannacht moet ik ze wel liier laten. Maar ze zijn buiten gewoon traag en in het glas heel vei lig. Ik zal dit op den schoorsteenman tel zetten. Hij vertelde mij nu iets van zijn rei zen en trokken in de afgolegenste hoe ken der aarde, van zijn gevaarlijke avonturen, van vreemde volken, en vreemde dieren en ik luisterde met gespannen aandacht toe, totdat al lengs de schemering donkerder werd en wij ten laatste bijna in het duister zaten. Hoe kon je toestaan, dat. ik je zoolang iets voorbabbel, jongen? riep hij uit En ik heb Harris beloofd, om met hem te eten. Nu moet ik me haasten. Sluit het venster, laat do gordijnen zakken en doe de deur ach ter je in het slot. Do laatste woorden waren nauwe lijks verstaanbaar door het toeslaan der deur lk hoorde hem de trap af springen, twee of drie treden tegelijk en. nu was ik alleen in de donkere ka mer. Met groote voorzichtigheid ging ik tastend naar het venster om niets omver to werpen van al de dingen, die hier stonden, want zien kon ik niets meer. lk sloot juist de venster luiken, toen Jack om mijn hoofd vloog i een heeschen schreeuw uitte. Kom, Jackl riep ik. Hij vloog op den schoorsteenmantel en stapte daar heen en weer. Hij liet zijn schor gekras hooren en bewoog de vleugels. Plotseling viel er iets rinkelend op den grond. Ik bleef staan, waar ik was, onbewegelijk, terwijl mijne ha ren te berge rezen en een koude hui vering mij langs den rug voer. De vogel had liet glas met de slangen op den grond geworpen en de belde klei ne dieren kropen nu over den vloer om dood en verderf te verspreiden. In het eerste oogenblik was ik niet in staat om te denkon, ik wist al leen, dat ik in 't donker alleen was met de noodlottige kruipende dieren. Tot aan de deur of het venster was iet een verre weg, want 't vertrek „root. De geringste beweging zot dieren op mij opmerkzaam kunnen maken en dan was het binnen twee of drie minuten met mij gedaan. Door het lawaai verschrikt, liad Jack slechts even zacht gekrast en was nu gaan zitten op den schoorsteenman tel, waar, kon ik niet -zien. Er be woog zich iets over den vloei'. Gaarne zou ik licht hebben gemaakt, maar dan zou ik de halve kamer hebben moeten doorloopen on dat durfde ik niet. Mijn dunne tennisschoenen en mijn lichte 9okken waren een slechte bescherming tegen slangenbeeten. Ik hoorde weer bet gèmisch. Er kroop iets over een stuk papier, lk luisterde in gespannen aandacht. Kwam liet nader Doodsche stilte. Ik gevoelde, dat ik in 't eene been. dat ik in mijn angst zoo lang stijf had gehouden, kramp kreeg. Ik bukte me voorzichtig om het te wrijven. Plotseling een geritsel naast mijn voet. Ik wachtte met ingehouden adem. Er was iets, dat me aanraakte. Zacht, langzaam, bewoog zich iets langs mijn been naar boven. Ik voel de een stellende pijn in mijn enkel. Toen viel het iets op den vloer en verwijderde zich in een stil geruisch. Het koude zweet stond mij op het voorhoofd. Ik voelde hoe het gif van het dier door mijn bloed heendrong, door het geheeJo lichaam, overal stak en prikkelde, totdat het ook in mijn hoofd kwam en dit zonderling, dof en zwaar maakte. Ik verroerde mij niet. Al had ik het ook gepoogd, ik had ze ker geen stap kunnen doen. Maar ik beproefde het ook niet. Ik stond als een steenen beeld in de duisternis der kamer en wachtte op den dood, en vroeg me zelf af, of hij smartelijk zou zijn. En weer hoorde ik liet lichte ge ruisch. Maar liet deed me niet ver schrikken; ik luisterde alleen ver baasd. De minuten werden als tot uren en onbeweeglijk stond ik daar, huiverend als van de koorts. Alles om mij danste en draaide in liet rond. Een merkwaardige kalmte kwam over mij, een gevoel alsof ik doof was geworden, maar heel in de verte hoorde ik lawaai en gebruis, als 't rollen der golven van de zee. En het kwam nader, nader, totdat het als gedonder in mijn ooren klonk... En toen werd ik als 't ware geheel wakker; ik hoorde naderende schre den; ik vernam, hoe iemand uo hand legde aan den deurknop. Ik slaakte een heeschen kreet. De deur werd ge opend. Om 'a hemels wil, voorzichtig! zei ik. Je slangen, ik ben gebeten! Ik hoorde een zuchten uitroep van nir. Forster, toen stak hij een lucifer aan. Ik knipoogde tegen het licht Het bruine gelaat van den ontdek kingsreiziger was bleek, zooals het nog nooit te voren had. geziien. Om 's hemels wil, jongen... zei hij en ik slikte tegen den brandewijn dien hij me tn den mond goot Zijn voet stiet tegen de glasscher ven en hij keek op den vloer. Wees voorzichtig, zei ik, ze kruipen hier rond. Hij bukte zich, hij stond aan den aderen kant van do tafel en ik kon niet zien, wat hij deed. Wanneer ben je gebeten? vroeg hij. Kort nadat je me hebt verlaten. Hij viel op den dichtstbljzijnden stoel, alsof zijn boenen hun dienst Wat heb je me doen schrikken, zei hij. Schrikken, antwoordde lk, ik ben vergiftigd. Ik kon me niet ver- Hij kwam naar mij toe en gaf mij een lichten slag. Beproef het, zei hij. Ik beproefde het rechterbeen op te tillen; het was zwaar als lood. Ik ge hoorzaamde. Ik kon den anderen voet bewegen zonder dat het mij bijzonder moeite kostte. Hij was alleen wat stijf. Beste Jongen, zei hij, als jo werkelijk twee uur geleden gebeten was, zou je nu al lang zoo dood zijn als een pier. Kijk eensl Ik keek op. In het half verbrijzelde glas lagen de slangen nog om het takje gekringeld. Ze moeten reeds dood zijn ge weest, toon ik ze uit de kist nam, zei hij. Zij zijn op zijn minst reeds een dag dood. Maar ik merkte toch, dat er een mij beet, stamelde ik. lk voelde nu, hoe de koude van mijn lichaam week voor een weldadige warmte. Voor welken domkop moost de man mij houden, aan wiens goede meening mij zooveel gelegen was! Hij nam iels van den vloer op, en ik zag het groen glinsterend diertje over de tafel loo- pen. Hij moet uit het glas gekomen zijn, zei hij. De eenhoorn-kever, zei ik. Daar na ging ik zitten en sloeg de handen voor het gezicht. Welk een lafaard ben ik! Ik voelde zijn hand op mijn schou der. Geen lafaard, jongen, zei de rei ziger. Maur een te lovendige ver beeldingskracht! (Hgz.) Een „dag" land. Door Leo Tolstoi. Prochom had in 't eerst slechts een klein boerderijtje, dat hij tevreden bearbeidde en waarop hij zijn brood had. Sodert hij echter een grondbe zitter in de plaats zijner inwoning verkocht zijn reusachtige bezittingen bij gedeelten vijftien desjatinen land kreeg bij hetgeen hij had, werd zijn begeerte naar meer grondbezit voort durend grooter. Na korten tijd ver kocht hij zijn eigendom en trok naar de lage streken aan den Wolga, waar men 'goedkoop land kon krijgen. Hier kocht hij vijftig desjatinen. Maar hij was nog altijd niet tevreden. Toen vertelde hem op zekeren dag een rond reizend koopman van de Basclikoer- ten, van wien men voor weinig geld veel grond kon krijgen. Ze zijn dom, de Baschkoerten. zei de koopman. Ze kennen noch do waarde van het land noch die van hel geld. Voor nog geen duizend roe bel heb ik vijfduizend roeden goed land gekocht. Maar men moet het nomadenvolk goed behandelen, hun geschenken en sterken drank meene men. Vooral den aauvoerder mag men niet vergeten. Prochom trilde van bcgeerigheid, ■roeg nauwkeurig inlichtingen om trent het Buschkoertenland en ging op weg. Zeven dagen duurde de reis; toen had hij zijn d-oel bereikt. De Bhschkoerten woonden in tontdornen in de stepoe. Ze bekommerden zich niet om het onmetelijke land, bebouw den het nietze lieten zich door hun vrouwen koemys uit paardemelk be reiden. aten en dronken en lieten roosjes zorgen. Prochom weid vriendelijk ontvan gen. De Baschkoerten omringden hem en onthaalden hem. Hij liet zijn ge schenken zien de tapijten, een pak thee en een aantal flesschen met brandewijn. Alles viel ln den smaalt en werd saame in ontvangst geno men. Eindelijk zei een der steppenbe- woners Uw creschenken zijn ons zeer welkom. Maar nu is het gewoonte bij ons, den east niet te laten heengaap, eer men hem ook Iets geschonken heeft. Ge kunt kiezen, wat ge gaarne wilt hebben. Wat ik zou willen hebben, is land, antwoordde de boer. Waar' ik woon is het klein en eing. Het ls nauwelijks de moeite waard te ploe gen en te eggen. Land kunt ge krijgen, zooveel tre wilt, zei de nomade lachend. Wijs maar aan, wat u het best bevalt, go zult het krijgen. Maar eerst moeten onzen aanvoerder spreken. Zie, daar komt hij aan. Een groote Baschkoert kwam bij het groepje, dat hem eerbiedig groette. Prochom haalde dadelijk een geweven mantel en een pak fijne thee voor den dag en gaf het den oudste. Deze vroeg, wat de vreemdeling wilde. Toen hij het vernomen had, glimlachte hij. Land wilt ge hebben? Dat kunt 3 krijgen. Tast maar toe 1 Prochom overlegde. Eenvoudig maar nemen, hoe zou lk dat kunnen doen Neen. ze zouden me iater weg jagen Er moet een contract worden opgemaakt. En hij sprak Ik dank u zeer. Het is slechts wei nig, wat ik noodig heb. Maar ik moet zeker zijn van mijn bezit. Gjj zijt goed en geeft mij land. Maar hoe zou het zijn, als ge stierft en uw kinderen mij Weer lachte de oudste. Wees maar niet bang. Wij maken in de stad bij de rechtbank een deug delijk koopcontract. Wat zal de prijs zijn vroeg Pro chom. ons is er maar één prijs. De ,.dag" 'kost duizend roebel. Een dag Hoeveel desjatinen ls dat? Dat weten we niet. Voor duizend roebel lenig je zooveel land, ais je ln een dag omloopen kunt. Prochom stond verbaasd en zei ein delijk In een dag kan ik om heel wat land lioenloopen. Alles zal u toebehooren, zei de aanvoerder lachend. Er is slechts één voorwaarde bij. Als ge denzelfden dag, eer de zon ondergaat, niet terug ziji, zijn de duizend roebel voor ons en gij hebt niets. Maar hoe zai lk weten, hoe lk geloop en heb Op do plaats, waar ge begint, wachten we op u. Eenige van mijn mannen rijden met u en slaan palen ln den grond, waar ge het wenscht Prochom was tevreden. Er werd af- gesproken dat men den volgenden och tend heel vroeg bij elkaar zou komen. De boer sliep dien nacht slechts wei nig en onrustig. Telkens moost hij aan het land denken, dat hem morgen reeds zou toebehooren. Wel vijftig of zestig werst kon hij op een dag loo- pen. Dat maakte meer dan tienduizend desjatinen. Het duizelde hom. als hij aan de reusachtige bezitting dacht. HIJ zag den aanvoerder dor Basch koerten schudden van 't lachen en daarna was het hem. alsof er in de steppe een man lag, alleen met. hemd en broek gekleed, stijf en koud. Die man was hij zelf. Prochom werd van schrik wakker. Toen de morgen aanbrak, wekte de boer zijn knecht. Hè Roep de Basc-bkoerten 1 Wij willen beginnen I Weldra waren allen op de afge sproken plaats en gingen naar de steppe, aan welker rand do zonne schijf langzaam zichtbaar weid. Op een heuvel ging de aanvoerder zit ten, legde zijn muts voor zich neer en zei Ziezoo, doe het geld nu in de muts. Uw knecht mag er op passen. En gij begint te loopen. Ge kunt gaan waarheen ge wilt Alles i3 het onze. En kom dan hier weer terug. Prochom legde het geld ln de muts, trok zijn overjas uit, stak brood en water bij zich en ging. Bedaard en met vasten tred, zonder groote haast, ging hij venman, de ruiters volgden hem. Toen hij ongeveer een werst had geloopen, liet hij een stok in den grond slaan. Nu was lilj eenmaal aan den gans en verhaastte zijn schreden. Een tweede stok volgde den eersten en er kwamen meer. Nadat Prochom acht werst had afgelegd, trok hij jas en laarzen uit Zoo gaat het beter, dacht hij. Nog eenige wersten en dan draai ik af. Hij keek achterom naar den heu vel. Heel, lioel in de verte was die te zien en heel kleine puntjes bewogen zich er op. Eindelijk draaide Prochom links af. De hitte begon ondraaglijk te wor den en het hoogs gras bemoeilijkte t gaan. Ongeveer tien werst liep hij den ingeslagen weg voort. Toen kreeg hij honger en dorst Hij at van het brood en dronk van het water. HIJ durfde niet gaan .zitten, omdat hij vreesde in slaap té zullen vallen. Staande rustte hij eenige minuten, maar toen werd hij weer voorwaarts gedreven. Zeker werd het tijd om weer om te draaien. Doch daar voor hem lag juist een vlakte van een zware, don kere grondsoort. Die moest hij nog meenemen. Vain den houvol kon men nog maar oven flauw de omtrekken De afstand zal ongeveer vijftien werst zijn, dacht de boer. Nu is het tijd om terug te keeren. Het wordt dan wel een driehoekig stuk land, maar dal is niets. Het is toch ruim schoots genoeg. Prochom kon zich nu nog slechts voortsleepen. Do voeten had hij zich stuk geloopen en van moeheid knik ten hem de knieën bij eiken stap on der het lichaam. De zon wachtte niet. Langzaam, maar onophoudelijk daal de de schitterende ster van den dag neer. Als ik inaar niet te veel neem 1 dacht Prochom. Als ik daar niet te laai kom Zou alle moeite tever- gecfsch zijn Hij spande al zijn krachten in en probeerde te loopen. Maar de beenen weigerden hem hun dienst. Hij strui kelde, krabbelde weer op. struikelde weer. - Ik was te begeerig. Alles is ver loren Jas en laarzen, muts enflesch wierp hij weg. Voorwaarts maar, voorwaarts. Hij hijgde en kreunde. Het was hem of zijn lichaam van hitte en inspan ning uit elkaar zon springen. Aan het land dacht hij niet meer. Alleen aan den heuvel. Daar moest hij heen. Het was niet ver meer. Reeds hoorde Pro chom het roepen der Baschkoerten. Hij spande al zijn krachten in en staarde naar de zon. Die was oen groote kogel gewor den en zonk in de aarde. Prochom was bij den heuvel. De zon was on dergegaan. Reeds waande do boer al les verloren, toen er nog een vonkje v an hoop begon te gloeien op den heuvel nloest de zon nog to zien zijn. Hij liep strompelend naar den aan voerder en viel daar languit neer. Je hebt veel land gewonnen, zei deze. Je hebt flink geloopen. De knecht was naar zijn meester gesneld en wildo hem oplichten. Nu zag hij, hoe er rood bloed uit den gc-openden mond kwam. Prochom was dopd. De aanvoerder -der nomaden pakte de muts en schudde van 't lachen. Ben good zaakje, dacht hij. Toen wierp hij den knecht een spa de toe. Graaf daar 1 De Baschkoerten gingen wag. De knecht groef voor Prochom een graf. Zoo groot als het lid nog niet eens drie arschins. Nu liet hij den doode daarin neer en bedekte hom met aarde. Drie arschins een „dag" land. Het beeld. Personeai: Zij. Hij. Het dienstmeisje. Plaats van handeling: Een woon vertrek. EERSTE TOONEEL. (Zij en Hij zitten een tijd zwijgend tegenover elkaar. Dan begint Zij). Hij: Mij bevalt het juist bijzonder. Zij: Ik duld dat ding, met z'n lee- lijke fratsengezicht, niet in onze ge meenschappelijke huiskamer. Hij: En ik geef de hoop nu eenmaal niet op, mijn wil hier in huis tenmin ste éénmaal door te zetten. Zij: Dus daar gaat 't om? Niet om het beeld 19 't je te doen, maar om een krachtproef! Goed, je zult mij tot tegenweer gereed vinden! Hij (nog altijd lachend): Wat wil je dan doen? Do loopjongen la er al op weg mee naar ons Euis. Zij: Hij komt ons huis niet binnen. Hii: Dat hoeft ook niet. Als dat beeld het maar doet. Zij (hullend); Je houdt niet meer van me. Hij (lachend)i Juist héél veel. 1 ZIJ (snikkend): Dan zou je me niet zoo plagen... Nu al drie dagon long. Hij: Sinds je dien hoed bij Van Veen hebt gezien. Zij: Ja, op denzelfden dag ster ker nog: op hetzelfde uur dat jij op 't onzalig denkbeeld kwam dat beeld te koopen. Hij: Juist. Zij: En dat ding kost 85 gulden, Hij: Ja Net oven veel als Jouw hoed.... Nog Iets minder... Het dienstmeisje: Mevrouw, daar is een jongen niet oen doos. Zij (zich vermannend): Niet aanne men, Frieda... Hij kan er weer mee weggaan. Hij (opgewonden): Nee, dat kan niet hoor! Je kan me niet zoo'n gek fi guur tegenover de menschen laten maken! Zij (vastbesloten): Het ding komt niet bij mij in huis. Hij: Hij is al betaald!!! Zij: Dan hadt je je maai* eerst van mijn toestemming moeten verzekeren. Hij: Den jongen laten staan, gaat niet. En hem wegsturen, gaat ook niet.... (Tot dienstmeisje): Zeg 'm dan, dat hij T ding naar m'n zuster in de Groote Laan 32 brengt Het dienstmeisje af. Zij kijkt triom fantelijk). Zij (in lachen uitbarstende): Nou, Emma zei ook niet weten, hoe ze 't hooft. Die valt fluuw als ze dat mon ster ziet. Hij: Ja. Wat moest ik anders doen? Zij: Juist vent. 't Is heel aardig van jo dat je dat inziet. Maar i'U eens één vraag: wie heeft nu overwonnen, jij of ik? TyranY Hij: Ja, maar op deze manier komt er toch ook niets van den nieuwen hoed! Zij: Ja, daar ben je te gierig-voor. Hij: Jawel. Dat kennen we. Nee, vrouwtje: de heele kwestie is, dat je er werkelijk geen noodig hebt. Je bent nog niet gierig, als je je geld niet uit het venster smijt.... Een overigens hoop ik je er toch later van te over tuigen, dat ik ook niet gierig ben. Zij: Werkelijk? (Vleiend): O, wat ben je toch een beste man. Je koppig heid was dus alleen maar komedie?... Ja, ik had 't ook moeten bedenken, dat je me nog nooit een wensch ge weigerd hebt! Hij: Maar daarom juist had je nu ook wel eens de mijne kunnen inwil ligen! Zij: Maar mannetje, hoe kan je nu zoo'n lealijk fratsengezicht in mijn kamer laten zetten? Hij (geheirzinnlg): Nou goed dan. En onthoud dezen dag eens, Jieveling. Zij: Ja, je bent een schat. TWEEDE TOONEEL. (Twee dagen later. Zijn studeer» vertrek). Zij (ln de grootste opwinding bin- neristormend) Dat vergeef ik Je nooit Hij Wat niet ZU r JU, jij, JU 1 Hij Wat is er Zij Je zusterO, *t is schande lijk van je. Die heb je, om mij te er geren, den nieuwen hoed gegeven. Hij f Zeg je nu nog, dat ik gierig ;n Zij (zwijgt). Hij Dien hadt je nu óók kunnen hebben, als je mijn wensch ingewil ligd hadt. Zij 0, daar bogint hij weer over dat apenbeeld0, o, o, ik had nóóit gedocht, dat zoo'n beeld ons van elkaar zou hebben kunnen verwijde ren. Hij Wie spreekt er nou van liet beeld Zii Jij. HijIk spreek van het inwilligen van mUn wensch Ik had alleen willen zien, hoe ver je liefde voor mij reikte Zij En die doos dan Hij Daar zat de hoed in. VERTOORND BEZOEKER. Dat is gewoonweg bedrog. Je zet op je tent: „Merkwaardigste dwerg van de wereld!" en hij is ruim vijf voet langt Spullebaas. Juist meneer, dat is juist het merkwaardige aan hem, 't is de grootste dwerg van de wereld. Uit een schoolopstel over „De Tijd": De tijd is het kostbaarste goed, dat aan de menschen geschonken is: want wat zou de mensch moeten be ginnen, als hij geen tijd had? SPRAAKGEBREK VAN EEN DOOF STOMME. Van morgen in den trein zaten ear twee doofstommen tegenover me. Een Van hen had een spraakgebrek. Hoe kan nou een doofstomme een spraakgebrek hebben. Wel, hij had twee lingers ver loren I DAMRUBRIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB, 'Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den heer J. Meijer, Kruisstraat 34. Telephoon 1543. Probleem No. 269 van W. VRIJLANDT Zwart schijven op: 3. 6, 8, 11, 18, 15, 17, 19, 20, 23, en 24. Wit echUven op: 22, 26, 27, 28, 33, 34,35, 36, 39, 41, 43 en 41 Prohleem No. 270 van H. C. v. OORT. I" M M m m a JOC ij A ffita 't JU flfe h miwt i mJi - - i V -i K m Si 1 m m §1 m 6 Ü3 m Ui ish ia. is t JH MÊ Bail Zwart schy ven op: 8, 9, 10, 11, 12,13, 14, 17, 19, 20. 21 en 2 Wit schijven op: 28, 30, 32, 83, 84,35, 36, 38, 41, 42 en 46. Oplossingen van diezo problemen worden gaarne ingewacht aan boven staand adres, uiterlijk Dinsdag 11 Juli a.3. Oplossing van probleem No. 265 van den auteur: Wit 42-38, 26-48, 36-41 33-29, 32-28, 38:18, 48-31, 30-24, 25-20, 39-33, 43:51 Oplossing van probleem No. 266 van den auteur: Wit 29-23, 30-24, 25-20, 20:27. 15:221 Een prachtstukjel Ver-, schillende van onze gewone oplossers hebben de oplossin® niet kunnen vin- Belde problemen zijn goed opgelost door de heeren W. J. A. Matla, P. Ottolinl en C. Serodini. Hulde aan die hoeren. BERICHT aan de leden van de Haarlemsche Damclub. A.s. Dinsdag, 4 Juli, zal de d omver- eeniging „Amsterdam" voor 't eerst haar nieuw speellokaal betrekken in ,,de Nieuwe Karseboom", Rembrandt- plcln hoek Amstalstraat. De tot heden gebruikte zaal in „de Kroon" bleek te klein geworden voor deze in ledental zoo sterk groeiende vereanigihg. Tot by woning der feesteUjke ope ning van het nieuwe lokaal beeft de damvereeniging „Amsterdam" alle le den van „de Haarlemsche Damclub" speciaal uitgenoodigd. Wy hopen, dat allen van de uitnoo- digln® dezer ons zoo sympathieke en vriendschappelUk gezinde veraenl- ging, zullen gebruik maken en met een prijsje huiswaarts koeren, het welk in een kleinen wedstrijd, volgens een nieuw systeem, te behalen zal zyn. Dus alle leden van de Haarlemsche Damclub a.s. Dinsdagavond (4 Juli) ln „de damvereeniging Amsterdam" aanwezig! De Haarlemsche Damclub houdt hare bijeenkomsten lederen Maan dag-avond van 8 tot 12 uur ln het „gebouw de Nijverheid", Jansstraat 85, alhier. Liefhebbers van hot damspel zij" daar steeds welkom. Zij, die lid weu- Damclub, kunnen zich daartoe bij het schen te wooden van de Haarlemsche bestuur aanmelden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1911 | | pagina 16