m m m m m m m. m m m m m m zcl lilj, terwijl hij zich dreigend tot Hamme wendde, die een gezicht trok, alsof hem door een klant verweten was dat hij in zijn winkel 't zand te dicht bij de bruine suiker liet liggen, dan zou ik je nou je bedriegerij zóó verwijten, dat 't Je groen en geel voor de oogen werd. Maar ik zal mijn tong niet met zulke woorden bevui len. En nou: Adieu. Ik groet je... De Ilamme's hehben later nooit meer hun neef Joseph, bediendo in een slagerswinkel voor de Verin court uit gegeven. Zij viel hem tegen. Beste Meg, schreef Henri Morton uit EngeJsch-Indiö aan zijn zuster in Holland, kan je, en wil je niet eens naar hier overkomen? Ik kon je tot nu toe dit aanbod niet doen. Ik had een inspannend leven. Er zijn hier méér dokters dan ik en slechts door hard werken lieb ik 't tot oen aanzien lijke positie kunnen brengen, welke ik thans bekleed... Maar nu zou ik je dan eens gaarne te logeeren heb ben. 't Is hier voor een jong meisje uiterst gezellig .Veel sport, veel bals. En de vrouwen zijn weinig toeschie telijk in 't begin, maar jij zult ze we ten te ontdooien? Kom je eens?... Ik zend je hierbij duizend gulden voor eerste uitrusting, eu als duar geen bezwaren tegen zijn, kom dan in September aanstaande. Toen Meg den brief gelezen had, sprong ze van vreugde zingend dooi de kamer. Duizend gulden... Nóóit had ze ze bij elkaar gezien. En nu naar Britsch-Indié te gaan, in plaats van naar haar Boekhandol in de Breedstruut, waar ze ïuniiouiecai-esse was... 0, dat was te heerlijk. En van vreugde vergat ze naar haar werk te gaan eu kwam er dien morgen een half uur te laat. Zoo, juffrouw Morton, u bent niet te vroeg, zei de procuratiehouder toen hij tiaar zag binnenstappen. Neen, mijnbeer, dat ben ik ook niet. Eu nu heb ik niets over u te zeggen, maar ais 't nog eens mocht voorkomen, dan zou ik u voor ont slag moeten voordragen. Dat behoeft niet. Ach kom. Neen, want ik neem al ontslag. OcbY Ja, ik ga naar Indië. En triomfantelijk zag Meg het man netje, dat niets over haar te zeggen had, en tóch zoo veel over haar zeide, aan. En nog dien zelfden avond begon ze baar mitoopen voor de Indische reis. En hoe bevalt 't je nu? vroeg Henri, toen bij, nadat Meg sinds een tweetal dagen aan was gekomen, zijn woning binnentrad. 0, heerlijk! En nu zal ik je aan al de dames hier voorstellen. Nou goed hoor. Ik heb er niets op tegen Morgen is er een polo-wedstrijd.. Daar moet je méé heen. Graag. Den volgenden dag werd ze in de „uitgaande wereld" gebracht. Meg's gezichtje straalde van vreugde. Ze maakte kennis met een aardigen jon gen man, een vriend van Henri Warder genaamd. Hij was vol atten ties voor haar, en Meg was op-slag door hem „veroverd". Dat verwondert me niets, zei Henn lachend, toen Meg hem vertel de hoe aardig ze Warder vond. Geen enkele vrouw is tegen z'n char mes bestand. Hij is een vrouwen-ver overaar zonder weerga. Bij den polo-wedstrijd kon Meg haar oogen niet van Warder afhou den. Wat zat hij prachtig te paard, en was hij lenig... Hij won den wed strijd.. 't Kon niet anders. En Meg applaudisseerde luid aan 't einde van den strijd Warder kwam haar daarna in haar loge op de tribune opzoeken. Nu, zei hij, bent u over me voldaan? U hebt prachtig gespeeld, ant woordde ze. In stijl? Meg had op haar bibliothecaris- stoeltje in de Breedstraat nooit een polo-wedstrijd bijgewoond, en van „stijl" bij 't spel wist ze niets. Maar ze zou 't voor geen geld hebben wil len laten merken... Ze poseerde hier nu graag voor 't meisje dat „in de beweging" was. En ze antwoordde op Warder's vraag: U speelde voortreffelijk in stijl. 's Avonds plaagde haar broer haar met haar nieuwe verovering. Ik geloof dat die Warder... Och, Henri, schei toch uit... Pas maar op, meisje; 't i3 een vlinder, hoor. Hij fladdert van de een naar den ander. En hij is géén kwade jongen, maar uiterst zwak... Als hij in slechte handen viel, was 't met hem gedaan. Enfin, daar is met jou nu natuurlijk geen quaestie van. Ik zal wel oppassen, hoor! Nog dienzelfden avond ontmoette ze Warder op een bal. Hij vertelde haar van z'n leven. Ja, zei hij. 't Is me nooit bijzon der meegeloopen .Mijn broer is rijk, en eerlijk gezegd kan Ik u wel vertel len. dat hij mij onderhoudt Moeder Leeft 't niet, en hij doe ft voor moe der, want zóó best zijn hij en ik niet. Hij ziet erg op de penning. En hij onderhoudt u?.„ Ja. maar krap Enfin. Daar over niet getreurd... Daar is ook geen reden voor. Want mag ik eens héél openhartig zijn...? Ja...? Nu dan, u hebt oen bijzonderen indruk op mij gemankt. U.... Toen Meg dien avond naar huis ging, waren haar gedachten maar op één punt gevestigd, en kon ze maar aan één ding denken; aan Warder. Het gToote bal ter ©ere van den Ra jah van Pashawur was in vollen gang. Meg was aan den vorst voor gesteld, en had met hem gedanst. Doch toen het bal halverwege ge vorderd was, kwam een onaangena me ontdekking de feestvreugde sto ren. De groote diamant uit den tul hand van den vorst was verloren. Do tijding bereikte Meg toen ze met Warder alléén in een wachtsalon zat. Warder deed gejaagd en liet bij t be richt zijn hoofd in de handen zak- O, Meg, zei hij, ik heb je bekentenis te doen. Op dat oogenbllk verscheen de Ra jah in de deuropening. Warder's ver klaring werd er door onderbroken. Maar later vertelde hij Meg wat ge beurd was... Hij had den vorst het bewuste kleinood zien verliezen, en had 't ongezien, opgeraapt, en thans in zijn zak. O, Meg, ik ben verloren... verlo ren... zei Warder. Mijn arme moe der. Geef mij den diamant, zei Meg, vastbesloten. Mij zullen ze geloo- ven, als ik zeg dat ik den diamant voor de grap weggenomen had. In 1 volgende «ogenblik bega/ Meg zich met het kleinood naar den Ra jah. Waarom laat u er naar zoeken? zei ze. Ik nam 't weg... voor de grap... Hier hebt u 't. U nam 't weg voor de grap? zei de Ha joh ernstig. En achter zich, en om zich heen, hoorde Meg twijfelend herhalen: Zij nam 't weg voor de grap. llaar broer verzocht haar, oogen' blikkelijk het bal te verlaten. Toen hij, later dan zij, thuiskwam vond hij haar kalm zijn komst af wachtende. Niemand gelooft dat natuurlijk, Meg, sprak hij. Ik deed verkeerd, mot je over te laten komen. Die arme Warder... Je hadt hem moeten zien. bent ook voor hem een groote te leurstelling, Meg. Teleurstelling? Ja, hij heeft zich bij je laten ex- cusceren. Hij is vertrokken. Na 't ge beurde kon hij niet langer werk van je maken, zei hij me. Je hebt de kans op een goed huwelijk verspeeld, Meg. Zei hij dat? Dat je ook hem was teegngeval- len natuurlijk. 't Hokte Meg in de keel. Zij kon... zij wilde zich niet excu seer on. Zij vertrok twee dagen later. En met berusting laat zij zich weer gezoggen door den procuratiehouder, die niets over haar te zeggen heeft. (Centr.) De advertentie eens wanhopenden. Thomas W. T. Smithson was bur ger dor Vereenigde Staten van N.- Amerika eh directeur van een der grootste fabrieken van werktuigen te Now-York. Als jongen reeds was hij in de fabriek der Gebroeders Ander son in dienst gekomen. Allengs klom hij op, en zoo was hij nu, ofschoon nog geen 24 jaar oud, reeds directeur der inrichting. .Als zoodanig genoot hij een aanzienlijk inkomen en was hij eigenlijk de zied der geheele on derneming. Thomas "W. T. Smithson was eon slank, breedgeschouderd man, met 'n blozende, gezonde kleur en hedder blauwe oogen. Een hoefijzearvormiLge, zo'rgvuldig onderhouden baard deed hem als een echten Yankee kennen. Door zijne bekwaamheid en boven el- ken twijfel verheven eerlijkheid had hij het volste vertrouwen der heeren Anderson verworven, zoodat de pa troons geen© onderneming van eenig gewicht waagden, zonder eerst Tho mas Smithson geraadpleegd te heb ben. Deze omstandigheid verdient des te meer de aandacht, wanneer wij let ten op deai jeugdigen leeftijd van Smithson, en weten, dat de vervaar dig.mg van locomotieven, locomobie len en stoomlandbouwwerktuigen in den regel geen kleinigheid is. Boven dien werkten er meer dein twee dui-, zend werklieden in de fabrieken der heeren Anders on. Op zekeren Zaterdagmorgen, nadat Thomas Smithson den ganschen nacht door aan het opmaken zijner boeken gewerkt had, kwam onze jon ge held met een uittreksel der reke ning-courant in de band bij zijn chef. Dezo keek even naar de rekening, nam zijn wisselboekjo en schreef een aanwijzing van 85.000 dollars op do bank van Kentucky. Zooveel namelijk bedroeg het week loon ddr bed'.enden en werklieden aan de fabriek. De heer Anderson droeg Smithson op, cfcit bedrag, omdat het zoo aanzienlijk was, zelf te incas- Thomas Smithson legde den wissel in eene groote portefeuille, die hij on der zijn arm droeg, zette zijn hoed op en sprong in een omnibus, die van de 55ste Avenue naar Wallstreet rijdt. Nadat Thomas Smithson den wis sel, die hem door den oudsten heer Anderson was tor hand gesteld, met een zekere deftigheid had geïncas seerd, sprong hij weder in den omni bus, die hem naar de fabriek terug moest brengen. De banknoten vorm den eon dik pakket, dat der porte feuille een benijdenswaardigen om vang gaf. Met de handen op de kostbare por tefeuille, die op zijne knieën lag, gaf Smithson zich aan dat droomerige gepeins over, waartoe bijna alle lie den vervallen die den ganschen nacht niet te bed zijn geweest en 's morgens in een rijtuig zitten. Hij sloot de oo gen, opende zo bij een schok van den omnibus, sloot ze weder en herhaalde deze eentonige bezigheid, totdat hij, ovormand door de hitte en de ver moeienis, in allen ernst insliep. Do wagen was stikvol en alle reisgenoo- ten van Smithson, hadden hunne ver schillende pakjes, die ieder een eigen- aardigen geur verspreidden. Deze uit wasem mg, gevoegd bij de heete stra len der Julizon, die in den wagen vie len. vermeerderde nog zijne malheid, zoodat zijne sluimering spoedig oon vasten slaap werd. Do Jeugdige direc teur zat gedrongen tusschen een dik ke groentevrouw en een heer, die met de grootste aandacht laa in een dag blad, dat bijna de halve ruimte van den wagen vulde. Een hevlgen stoot, dien de wagen kreeg, omdat hij tegen een hoeksteen aanreed, wekte Smithson uit zijn droomen. Daar uitten zijn bleeke lip. j>an een kreet van ontzetting. Doods bleek hief hij de armen op de por tefeuille, die op zijn knieën had go- legen was verdwenen. Men had Thomas Smithson op de brutaalste wijze bestolen. Al zijn schelden en razen was te vergeefs. De passagiers hadden reeds lang den wagen verlaten en de conducteur die, sprakeloos van schrik, den be stolene liet voortrazen, kon natuur lijk niet de geringste aanwijzing ge ven. Hij wist niet te zeggen, welke ge weten looze hand den diefstal had bedreven. Als een krankzinnige, met rollende oogen en schuim op den mond, stoi-m de Smithson eon oogenblik later het kantoor van zijn chef binnen en ver haalde hem mot een heesche, nauwe lijks menschelijk© stem, wat hem over komen was. Anderson keek zijn directeur door dringend aan en fronste het voor hoofd. Geen enkel toeken verder ver ried de gemoedsbeweging, waarin hem de medodoeling van Smithson gebracht had. A, ah! zeide hij eindelijk na eene lange pauze op flegmatieken toon. Een slimme dief... Dadelijk aangifte bij de politie doen. Ondertusschen een tweeden wissel. En zonder een spier van zijn ge laat te bewegen, greep Anderson weer naar zijn boekje, en schreef de tweede aanwijzing, terwijl hij langzaam tot zijn directeur, die hem in de grootste spanning gadesloeg, zeide: Ingeval het gold niet terug wordt gevonden, dezen post op uw conto zetten! De ongelukkige Smithson kromp In een, toen hij vernam, op welke wijze de zaak zou worden in orde gebracht. Zonder een woord te uiten, verliet hij wankelend het kantoortje van zijn chef. Vijf-en-taóhtig duizend doll ara 1 Op het vermogen, dat hij misschien in zijn gansche loopbaan kon verwerven, werd dns vooruit beslag gelegd... Zijne vertwijfeling bereikte haar top punt, toen hij zich den zonderling onderzoekenden blik herinnerde, dien zijn chef op hem geworpen had. Op hom, die de eerlijkheid in persoon 'aal Tevergeefs onderzocht de politie geheel New-York. Tevergeefs had de bestolene, die twee duizend dollars voor de ontdekking van den dief had uitgeloofd, zelf den misdadiger trach ten op te sporen. Zoo verliepen er twee bange dagen. Smithson lag al dien tijd op do folterbank, hij verma gerde zichtbaar en zag wakend en droomend altijd den blik van zijn chef. Aan den avond van den tweeden dag gaf de ongelukkige alle hoop op, om de zaak door de gewone middelen tot een goed einde te brengen en vat te daarom een rampzalig besluit op. Den derden dag verscheen er in de dagbladen van New-York de volgen de advertentie: „Een onbekende heeft hier Zater dagvoormiddag in een omnibus, die van de 55e Ayenuo naar Wallstreet rijdt, een portefeuille met 85.000 dol lars gestolen. Zij behoorde aan de heeren Anderson, chefs der fabriek van atoom werk tuigen. Ik breng liier- bij ter kennis van den dief, dat het gestolen bedrag op zijn laatst Donder dagmorgen om negen uur weder in mijn bezit moet zijn, of anders zie ik mij genoodzaakt mij voor het hoofd te schieten. Thomas Smithson." De verderfelijke dag brak aan en nog had niemand aan de oproeping van Smithson gehoor gegeven. De candidaat voor den dood stond dien morgen om'zes uur op. Hij was be sloten als een dier ongelukklgen, welke geen vertrouwen hebben clan in zich zelf en in de benards te toestan den aan hoogere macht schijnen te twijfelen aan zijn boos voornemen getrouw te blijven en liet programma dat hij In de dagbladen had aange kondigd, op liet vastgestelde uur uit te voeren. Het was intus9chen half negen ge worden hij nam een kleine zakre- volver „Patent Anderson Brothers", uit e6n étui en legde dit voor zich op tafel, nadat hij de vijf loopen zorg vuldig geladen had. Naast het wa pen legde hij zijn horloge, waarvan de wijzers reeds tien minuten over half nege nwezen. en stak toen oen sigaar aan. Nog 20 minutenl mompelde de ongelukkige, terwijl hij steelswijze naar de wijzerplaat gluurde. Daarop strekte de zelfmoordenaar de beenen op de schrijftafel uit en leunde ge makkelijk achterover in zijn leunstoel eene houding, die de meeste Ame rikanen boven alles verkiezen. Daar werd aan de deur geklopt, Binnen I riep de directeur van de heeren Anderson, wiens gelaat een weinig bleeker werd. De deur opende zich en eon oud achtig hoer verschoon op den drem pel. De nieuw aangekomen© kon onge veer een vijftig jaren tellen en was geheel in het zwart. De heer Thomas Smithson? vroeg o vreemdeling, nadat hij zeer be leefd gegroet had. Yes, Sir, antwoordde de aldus aangesprokene. Li zijt dus de man, die onlangs in de Herald...? Dezelfde, mijnheer. En gij hebt besloten u...? Binnen 13 1/2 minuut vindt de voltrekking plaats, zeide Smithson. Den hemel zij dank, dat ik nog te rechter tijd gekomen ben, riep nu de vreemdeling, terwijl hij zich het zweet van het voorhoofd wischte Vergun mij, dat ik een oogenbllk te genover u plaats neem. Denkelijk zullen wij spoedig de zaak in orde hebben gebracht. Ik ben Wil- liam Mac Leüaji, chef van het ban- kiershuis Mac Lellan, Protkinson eu Co., in de 22e Avenue. Thomas Smithson boog even. Ik heb eene dochter, ging de vreemdeling voort, ze heet Jessy, is achttien jaar oud. Jessy Mac Lellan hoeft uw© advertentie gelezen en zendt mij naar u toe. Zij wil u redden van den ongeoorloofden aanslag op uw eigen- leven. Ik versta u. Gij gelooft door de kmchl uwer overreding. Juist Luister eens naar mil. Mijn bankiershuis is klein. Wij zijn van plan de firma uit te breiden. Daartoe hebben wij een jeugdigen en krachti- gen vennoot noodig. Gij zijt jong, gij zijt knap. Ik heb mijne dochter be loofd, u to redden. Gij kunt het ge stolen geld niet teruggeven. Welnu dan, luister. Ik bied u een zeer voor- dealige positie op mijn kantoor aan, gij wordt eerste bediende, mot een honorarium van 5000 dollars per jaar en een aandeel van 15 pCt. in de winst Binnen tien jaren kunt gij uwe schuld jegens do heeren Anderson volkomen afgedaan hebben, mis schien reeds vroeger, wanneer het geluk slechts meeloopt Dan is uw toekomst verzekerd. Voorwaarts! Sla toe, jonge man!... afgesproken dus... Terwijl de oude heer hem ilen voor slag deed, was Thomas Smithson zoor hleek geworden en een zenuwachtige trilling doorliep zijn gansclie li chaam. Het horloge etond op twee minuten voor negen. Aangenomenl fluisterde hij na een kleine pauze en greep bevend de hand van Mac Lellan. Den volgendon dag begon hij zijne werkzaamheden op het bankierskan toor. Het geluk diende den jongen man. Na verloop van een jaar had hij zijn conto bij de heeren Anderson met GOOO doll, verminderd- Het volgen de jaar werdSmithson compagnon van de firma en door zijn gedrag bekoor de hij de dochter van zijn compagnon en werd spoedig de schoonzoon van Mac Lellan. Na zes jaren was zijn rekening bij zijn© vorige chefs veref fend en nu bezit Thomas Smithson het niet onaardige kapitaal van 12.000.000 dollars, benevens 4 flinke knapen. Een enkele schaduw doch welk een! verduistert t geluk van Tho mas Smithson. Vóór twee jaren stierf zijn schoon vader. In het couvert, dat zijn testa ment bevatte, waarbij Jessy en hun kinderen tot universeele erfgenamen werden benoemd, bevond zich een brief, aan Smithson gericht, van den volgenden inhoud: „Vergeef mij, mijn zoon! Mijn doch ter handelde met edele gevoelens, doch ik - - was de dief. De 85,000 dol lars hebben ons fortuin gemaakt. William H. Mac Lellan". Dit is de ©enige wolk, die het geluk van Thomas Smithson verduistert, zijn eenige en groot verdriet doch dat hij in zijn liajt smoort, zijn groot geheim, dat nooit over zijn lippen zal komen, om zijn vrouw niet onge lukkig te maken, die hem niet alleen van een schandelijken dood redde, maar hem bovendien heeft leeren ho pen en vertrouwen in een beter.leven en in tegenspoed de oogen naar boven te slaan. Het Water kasteel. Een vertelling van Bodo Wildberg. (Vrij naar het Duitsch). Een reiziger, die drie of vier jaar geleden de Vorstenlanden op Java heeft bezocht, deelde mij bet volgen de avontuur mede. „Wij waren van plan bet merk waardige ruinen-gebied te bezoeken, dat aan geaie zijde der Djokja-rivier gelegen is, in dichte bosschen ver borgen, toen een inlander one mede deelde, dat vlak in onze nabijheid de overblijfselen te vinden waren van een waterkasteel, dat in het glans tijdperk van het sultanaat als bad plaats en herstellingsoord voor het harem gebruikt werd. Men vermoed de bovendien, dat een gedeelte van dit merkwaardig gebouw reeds af komstig was uit don voor-islamiti- sohen tijd en tot verblijfplaats diende van de heilige schildpadden, die door de priesters van den nabijzijnden Boeddha-tempel onderhouden wer den. Ik ging natuurlijk naar dit water- kasteel kijken. Hei ligt in de nabij heid van den kraton (de verboden stad, waarin de sultan met zijn bof en regeeringsambtenaren woontj maar verkeert in een jammerlijken toestand van vervaL Toch getuigde de gelieele bouw orde van een bijna geniale tecliniek, de bouwmeester hud van de omge ving en omstandigheden bijzonder partij getrokken. Eenige onderaard- sche vertrekken, zal men het maar noemen, vormden een ideaal oord, waar men toevlucht kon nemen tegen den gloed der tropenzon. De steenen der muren zijn poreus, er was ner gens cement gebruikt en het water vloeit over het dak. zoodat de half donkere ruimten steeds aangenaam koel gehouden worden. Waterstralen springen daarenboven overal uit hoe ken en spleten. Rondom het open bassin, dut liet middelpunt vormt van het geheel, loopt een rond gazon met kolossale vazen, waarin varen-achti- ge planten weelderig groeien. Onwillekeurig dacht ik aan een rococo-aanleg in Duitschland, het Nymphenbad van August den Sterke te Dresden. Hier was alles veel ko lossaler, maar de toestand van ver val en het gazon met steenen rand toonden toch eenige overeenkomst Uit de steenen der klein© gevel daken staarden zonderlinge gezichten mij aan. Het mosgroene water van het middelste bekken, waarop de witte en rozenroode vlammen der lotusbloemen onbeweeglijk naast de ontzettend groote, sleutelvormig© bla den van oen andere waterplant straalden, scheen onder een vlak boog-gewelf, een zoogenaamden ezels rug, uit de duisternis te voorschijn te komen. Op de terrassen rondom deze een zame, vergeten plaats stonden palm- boomen van verschillende soort met groene of roodachtige bladeren. Men kon door smalle raampjes in de donkere vervallen vertrekken kijken. Ik kreeg een onbeschrijflijk ver langen een bad te nemen in deze voormalige koninklijke villa. Een groot© vlinder, vuurrood van kleur, fladderde droomerig over de water vlakte. Het zachte druipen en ruk schen van het water de asch- grauwe, rookende top van een ver wijderden vulkaan, die als oon ver schijning uit cl© hel de betoovering van dit verloren paradijs nog ver sterkt© het groenachtig roode pal- menbosch aan den oever herinne ringen uit mijn jeugd ln het vorste lijk park van liet romantische Duit sche geboorteland dat alles werkte te zomen en bracht mij" onder eene machtige bekoring. Een bad in dit lauwe water met een palmenwoud en een gloeiende vuurspuwende berg in liet verschiet, dat kon ik mij niet laten ontgaan. Ik begreep echter, dat mijn gelei ders mij met on vriend el ij ko wi schuwingen zouden vervolgen zouden mij spreken van het gevaar van krokodillen, misschien zouden zij een toespeling maken op de hei ligheid van deze plek. Trouwens men moest alleen zijn, om volop van zulk een oogenblik te genieten. Ik sprak daarom mijn gedachten niet uit Den volgenden morgen verliet ik stilletjes den kampong en begaf mij door het palmbosch naar het veria- ton waterkasteel. Ik wierp mijn kloederen op het gras en daalde piet een wonderlijk gevoel in not water af. Langzaam zwom ik voort tusschen lotusbloemen en wa terrozen, in wier stengels men zoo licht mot den voet blijft vastzitten. Er heerschte een plechtige stilte. Het dof gebrom van een banteng, ©en van die sepia-bruine wilde buffels, die daar ginds ln het ruïnenbosch verblijf hou den, drong van verre en met een bij na vertrouwelijken klank als uit een Alpengebied van het verleden tot mij door. Ik zwom voort en plaste, werd over moedig, zwom rondom bedden van lotusbloemen en plompen. En daar kwam de roode vlinder van gisteren weer aan. Spelend streek liet dier langs de groenachtige muren. Plotseling werd mijn aandacht ge boeid door het donkere booggewelf, do fraai gebogen lijn scheou zich te spannen over een gebied van ondoor dringbare duisternis. Zou het niet heerlijk zijn, daaron der door te zwemmen Binnen te dringen in de geheimenissen van het ervallen koninklijk badhuis mis schien nog oudere gebouwen te zien, nóg geheimzinniger, nóg angstwek kender De donkere boog over den uit de duisternis ontspringeudeu stroom trok mij aan met onweerstaanbare macht, ik aarzelde maar dat was slechts een oogenblik. Ik bukte onwil lekeurig en dook even onder of schoon de punt van den boog een of twee voet boven water uitstak en zwom de duistere onderaardsche ver trekken binnen, waar alles zwart was eu koud en nat Doch spoedig gewende mijn oog in de duisternis, en ik zag dat ik mij onder een half donker gewelf be vond, dut tot boven toe met lichtgroen water was gevuld. Van buiten drong eon smaragd- roen schijnsel naar binnen. Onder een tweeden boog door kwam men in een tweede gewelf. Ook hier vond ik nog eenig schijnsel van licht; het scheen door nauwelijks zichtbare spleten en scheuren binnen te drin gen. Ik zwom nog door verscheidene vertrekken. Zij liepen niet alle in dezelfde richting, maar vormden er meermalen ©en rechthoek mee, zoo dat ik eindelijk niet meer wist in elke richting ik mü eigenlijk moest bewegen. Nog steeds bespeurde mijn gezichts zenuw duidelijk eenig licht, ja het scheen, dat ik langzamerhand meer vertrouwd werd met de duisternis of dat het er minder donker was dan in de eerste vertrekken. Ik trachtte den bodem van hot water te zien het water zal er ongeveer drie meter diep zijn geweest, de grond bestond uit kiezelsteen.... Maar mijn hemel! wat zag ik daar schitteren als een he melsblauwe vlam? Een Safier? Neen, het moest een blauwe diamant wezen leen edelsteen van- onschatbare waarde indien het tenminste niet een glasscherf was of een bedriege- lijk bezinksel. Zou ik eens duiken en het onderzoeken? Ja, dat zou ik doen. Maar eerst even rusten eu adem schappen, dat was bepaald noodza kelijk. Ik klemde mij vast aan een steen aan den kant en zag dat het 'olgendo en naar ik meende laatste jf achterste vertrek door een bij zonder sierlijke en oude deur of in gang werd afgesloten. De reliefs be hoorden tol de zeer oude Indische architectuur, zij stelden een strijd voor tusschen menschen en apen; de boosaardige uitdrukking op het ge zicht der apen; de doodsangst der onverhoeds overvallen menschen was met een meesterhand uitgevoerd en weergegeven. Op den achtergrond van het vertrek lag op den onduidelijk zichtbaren bodem een plompe, zwar te gedaante; waarschijnlijk een om- versrevallen afgodsbeeld. Maar om dat alles bekommerde ik 'mij op dat oogenblik niet; ik liet mij in do diepte neerzinken en strekte do hand uit naar den diamant. Terwijl ik hem trachtte te grijpen, bespeurde ik door het water iets, dat nnj met oruiitsprekelijken schrik vervulde. liet voorwerp, dat ik voor een om- vqrgevallen afgodsbeeld gehouden had, lag nu nifll op den grond van dén onderaardsc-hen tempel. Het had zich opgericht! Daar stond het in don zwartgroenen nacht als een gepant serde ridder van ontzettend groote gedaante. Zijn wapenrusting sclr terde als een donkergrijze kleur; bestond uit zware, stalen platen. Z scheen het mij ten minste toe. Zi hoofd met oen helm bedekt bewo zich dreigend en fantastisch. Nu dook het hoofd met den meta len helm bedekt uit liet water i en tegelijkertijd sprong ik als e visch aan den hengel uit het wat* omhoog. Een onbeschrijfelijke reuk van mo? dor en slijk vervulde plotseling Ir gewelf. Het hoofd boog zich een wc nig voorover en vertoonde een pai. boosaardig loerende oogjes toei. schoot hij vooruit alsof inj wilde toe happen. liet was een schildpad van buiten gewone grootte. Zeker de laatste dei heilige schildpadden! Toen de Maho medanen te vuur en te zwaard di zachtzinnige leer san Boeddha tracht tón uit te roeien, was de heilige schildpad hier achter gebleven eeuwen lang. Iets dergelijks behoort niet tot het rijk der verdichting krokodillen, vissollen, ook raven en papegaaien kunnen een zeer hoogen leeftijd bereiken, en tie draken onzer legenden zijn zonder twijfel krokodil len geweest, die lang in leven kunnen blijven en in aigelegen spleten ei. spelonken ongeloolelijk lang liun af gezonderd leren hebben geloeid. Dat alles vloog mij door hei noofd tegelijk met de weinig upwefcaendo overtuiging, dat ae schildpad pian scheen te nebben op ecu aanvaL us t dier uitgehongerd of \et toomd om dat ik zijn eeuwenlange siesta ver stoord had.' In ieder geval, zijn Hou ding was meer dan verontrustend en het was raadzaam zoo spoedig moge lijk de lucht te nemen. Hel kwam mij eensklaps in de ge dacht© wat ik gehoord luid van den gevaarlijken beet van ©on zeker soort schildpadden, van de nijdigheid en bloeddorst der schildpadden welke ia Japan en Californie geteeld wor- don; hetgeen een tegenstelling vormt met het algemeen geloof aan de on schadelijkheid dezor dieren, ln ieder geval, ik talmde niet lang om hier over na te denken, maai- zwom zoo gauw als ik maar eenigszins kon denzelfden weg terug dien ik geko men was. De blauwe diamant was totaal vergeten Den weg, dien ik gekomen was? Ik zag spoedig in dat ik verdwaald was en den uitweg niet kon vinden dat ik in een labyrinth van zijgev.elvcn was gekomen, waar men in kon rond dolen misschien uren lang. Daaren boven werd het steeds donkerder en achter mij aan zwom de reusachtige schildpad, ik hoorde haar, ik rook haar en mijn armen, mijn voeten zouden woldra hun dienst weigeren. Daar bespeurd© ik op eens een roo- den gloed in de vochtige duisternis. Een zonnestraal, die door raadsel achtige spleten kwam dringen? Of een goudvisch die eenzaam gloeide in de zwarte koelte? Neen. het was een vermiljoen roode vlinder, evenals ik verdwaald in deze nachtelijke gewelven. Neen, niet ver- dwaaid, niet verloren. Opgewekt en zeker van zich zelf speelde hij boven het donkere water en spoedde zich vroolijk naar zijn makkertje, den an deren vermiljoen rooden vlinder, die daar ginds fladderde boven de licht groene watervlakte Dat gezicht bezielde mij met nieu wen moed. Ik spande opnieuw al de kracht van armen en beenen in. En daar ik gilde het haast uit van vreugde daar zag ik het boogge welf, den ezelsrug, nu de poort van het paradijs, want hij vormde een lijst rondom een schilderij van groen* booinen en planten. En de roode vlinder fladderde on der den boog door ea danste vroolijk boven de lotusbloemen. Met een laat ste inspanning, de poging van een waanzinnige, scboot ik onder de poort door dat liet logge dier, mijn vijand hier niet (J or kon, dat het zonlicht hem zou verblinden, dat al les kwam niet in mijn hoofd op ik zwom voort en viel eindelijk neer op den grasrand langs het water. En daar werd Ik ©enigen tijd later be wusteloos weergevonden, in de scha duw der palmen, met roode vlinders fladderend om mijn hoofd". (P. G. Ct) DAMRUBRIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. 'Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den heer J. Meijer, Kruisstraat 34. Telephoon 1543. Probleem No. 275, van. H. C. VAN OORT. - ll f. A SS a '<§i 3 si di si 0 w a Zwart Bchijven op 1, 7, 8, 9, 10, 12, 14, 10, 17, 18, 19, 20, 22, 23, 25 28 J0 (3 en dam op 38. Wit schijven op 21, 27, 81, 89, 40, 42, 44, 40, 47, 49, 50 en dam op k

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1911 | | pagina 14