m
m
m
m
m
m
m.
m
m
m
m
m
m
zcl lilj, terwijl hij zich dreigend tot
Hamme wendde, die een gezicht trok,
alsof hem door een klant verweten
was dat hij in zijn winkel 't zand te
dicht bij de bruine suiker liet liggen,
dan zou ik je nou je bedriegerij
zóó verwijten, dat 't Je groen en geel
voor de oogen werd. Maar ik zal mijn
tong niet met zulke woorden bevui
len. En nou: Adieu. Ik groet je...
De Ilamme's hehben later nooit
meer hun neef Joseph, bediendo in een
slagerswinkel voor de Verin court uit
gegeven.
Zij viel hem tegen.
Beste Meg, schreef Henri Morton
uit EngeJsch-Indiö aan zijn zuster in
Holland, kan je, en wil je niet eens
naar hier overkomen? Ik kon je tot
nu toe dit aanbod niet doen. Ik had
een inspannend leven. Er zijn hier
méér dokters dan ik en slechts door
hard werken lieb ik 't tot oen aanzien
lijke positie kunnen brengen, welke
ik thans bekleed... Maar nu zou ik
je dan eens gaarne te logeeren heb
ben. 't Is hier voor een jong meisje
uiterst gezellig .Veel sport, veel bals.
En de vrouwen zijn weinig toeschie
telijk in 't begin, maar jij zult ze we
ten te ontdooien? Kom je eens?... Ik
zend je hierbij duizend gulden voor
eerste uitrusting, eu als duar geen
bezwaren tegen zijn, kom dan in
September aanstaande.
Toen Meg den brief gelezen had,
sprong ze van vreugde zingend dooi
de kamer. Duizend gulden... Nóóit
had ze ze bij elkaar gezien. En nu
naar Britsch-Indié te gaan, in plaats
van naar haar Boekhandol in de
Breedstruut, waar ze ïuniiouiecai-esse
was... 0, dat was te heerlijk. En van
vreugde vergat ze naar haar werk te
gaan eu kwam er dien morgen een
half uur te laat.
Zoo, juffrouw Morton, u bent
niet te vroeg, zei de procuratiehouder
toen hij tiaar zag binnenstappen.
Neen, mijnbeer, dat ben ik ook
niet.
Eu nu heb ik niets over u te
zeggen, maar ais 't nog eens mocht
voorkomen, dan zou ik u voor ont
slag moeten voordragen.
Dat behoeft niet.
Ach kom.
Neen, want ik neem al ontslag.
OcbY
Ja, ik ga naar Indië.
En triomfantelijk zag Meg het man
netje, dat niets over haar te zeggen
had, en tóch zoo veel over haar zeide,
aan.
En nog dien zelfden avond begon
ze baar mitoopen voor de Indische
reis.
En hoe bevalt 't je nu? vroeg
Henri, toen bij, nadat Meg sinds een
tweetal dagen aan was gekomen, zijn
woning binnentrad.
0, heerlijk!
En nu zal ik je aan al de dames
hier voorstellen.
Nou goed hoor. Ik heb er niets
op tegen
Morgen is er een polo-wedstrijd..
Daar moet je méé heen.
Graag.
Den volgenden dag werd ze in de
„uitgaande wereld" gebracht. Meg's
gezichtje straalde van vreugde. Ze
maakte kennis met een aardigen jon
gen man, een vriend van Henri
Warder genaamd. Hij was vol atten
ties voor haar, en Meg was op-slag
door hem „veroverd".
Dat verwondert me niets, zei
Henn lachend, toen Meg hem vertel
de hoe aardig ze Warder vond.
Geen enkele vrouw is tegen z'n char
mes bestand. Hij is een vrouwen-ver
overaar zonder weerga.
Bij den polo-wedstrijd kon Meg
haar oogen niet van Warder afhou
den. Wat zat hij prachtig te paard, en
was hij lenig... Hij won den wed
strijd.. 't Kon niet anders. En Meg
applaudisseerde luid aan 't einde van
den strijd
Warder kwam haar daarna in haar
loge op de tribune opzoeken.
Nu, zei hij, bent u over me
voldaan?
U hebt prachtig gespeeld, ant
woordde ze.
In stijl?
Meg had op haar bibliothecaris-
stoeltje in de Breedstraat nooit een
polo-wedstrijd bijgewoond, en van
„stijl" bij 't spel wist ze niets. Maar
ze zou 't voor geen geld hebben wil
len laten merken... Ze poseerde hier
nu graag voor 't meisje dat „in de
beweging" was. En ze antwoordde
op Warder's vraag:
U speelde voortreffelijk in stijl.
's Avonds plaagde haar broer haar
met haar nieuwe verovering.
Ik geloof dat die Warder...
Och, Henri, schei toch uit...
Pas maar op, meisje; 't i3 een
vlinder, hoor. Hij fladdert van de een
naar den ander. En hij is géén kwade
jongen, maar uiterst zwak... Als hij
in slechte handen viel, was 't met hem
gedaan. Enfin, daar is met jou nu
natuurlijk geen quaestie van.
Ik zal wel oppassen, hoor!
Nog dienzelfden avond ontmoette
ze Warder op een bal.
Hij vertelde haar van z'n leven.
Ja, zei hij. 't Is me nooit bijzon
der meegeloopen .Mijn broer is rijk,
en eerlijk gezegd kan Ik u wel vertel
len. dat hij mij onderhoudt Moeder
Leeft 't niet, en hij doe ft voor moe
der, want zóó best zijn hij en ik niet.
Hij ziet erg op de penning.
En hij onderhoudt u?.„
Ja. maar krap Enfin. Daar
over niet getreurd... Daar is ook geen
reden voor. Want mag ik eens héél
openhartig zijn...? Ja...? Nu dan, u
hebt oen bijzonderen indruk op mij
gemankt. U....
Toen Meg dien avond naar huis
ging, waren haar gedachten maar op
één punt gevestigd, en kon ze maar
aan één ding denken; aan Warder.
Het gToote bal ter ©ere van den Ra
jah van Pashawur was in vollen
gang. Meg was aan den vorst voor
gesteld, en had met hem gedanst.
Doch toen het bal halverwege ge
vorderd was, kwam een onaangena
me ontdekking de feestvreugde sto
ren. De groote diamant uit den tul
hand van den vorst was verloren.
Do tijding bereikte Meg toen ze met
Warder alléén in een wachtsalon zat.
Warder deed gejaagd en liet bij t be
richt zijn hoofd in de handen zak-
O, Meg, zei hij, ik heb je
bekentenis te doen.
Op dat oogenbllk verscheen de Ra
jah in de deuropening. Warder's ver
klaring werd er door onderbroken.
Maar later vertelde hij Meg wat ge
beurd was... Hij had den vorst het
bewuste kleinood zien verliezen, en
had 't ongezien, opgeraapt, en thans
in zijn zak.
O, Meg, ik ben verloren... verlo
ren... zei Warder. Mijn arme moe
der.
Geef mij den diamant, zei Meg,
vastbesloten. Mij zullen ze geloo-
ven, als ik zeg dat ik den diamant
voor de grap weggenomen had.
In 1 volgende «ogenblik bega/ Meg
zich met het kleinood naar den Ra
jah.
Waarom laat u er naar zoeken?
zei ze. Ik nam 't weg... voor de
grap... Hier hebt u 't.
U nam 't weg voor de grap?
zei de Ha joh ernstig.
En achter zich, en om zich heen,
hoorde Meg twijfelend herhalen:
Zij nam 't weg voor de grap.
llaar broer verzocht haar, oogen'
blikkelijk het bal te verlaten.
Toen hij, later dan zij, thuiskwam
vond hij haar kalm zijn komst af
wachtende.
Niemand gelooft dat natuurlijk,
Meg, sprak hij. Ik deed verkeerd,
mot je over te laten komen. Die arme
Warder... Je hadt hem moeten zien.
bent ook voor hem een groote te
leurstelling, Meg.
Teleurstelling?
Ja, hij heeft zich bij je laten ex-
cusceren. Hij is vertrokken. Na 't ge
beurde kon hij niet langer werk van
je maken, zei hij me. Je hebt de kans
op een goed huwelijk verspeeld, Meg.
Zei hij dat?
Dat je ook hem was teegngeval-
len natuurlijk.
't Hokte Meg in de keel.
Zij kon... zij wilde zich niet excu
seer on.
Zij vertrok twee dagen later.
En met berusting laat zij zich weer
gezoggen door den procuratiehouder,
die niets over haar te zeggen
heeft.
(Centr.)
De advertentie eens
wanhopenden.
Thomas W. T. Smithson was bur
ger dor Vereenigde Staten van N.-
Amerika eh directeur van een der
grootste fabrieken van werktuigen te
Now-York. Als jongen reeds was hij
in de fabriek der Gebroeders Ander
son in dienst gekomen. Allengs klom
hij op, en zoo was hij nu, ofschoon
nog geen 24 jaar oud, reeds directeur
der inrichting. .Als zoodanig genoot
hij een aanzienlijk inkomen en was
hij eigenlijk de zied der geheele on
derneming.
Thomas "W. T. Smithson was eon
slank, breedgeschouderd man, met 'n
blozende, gezonde kleur en hedder
blauwe oogen. Een hoefijzearvormiLge,
zo'rgvuldig onderhouden baard deed
hem als een echten Yankee kennen.
Door zijne bekwaamheid en boven el-
ken twijfel verheven eerlijkheid had
hij het volste vertrouwen der heeren
Anderson verworven, zoodat de pa
troons geen© onderneming van eenig
gewicht waagden, zonder eerst Tho
mas Smithson geraadpleegd te heb
ben. Deze omstandigheid verdient des
te meer de aandacht, wanneer wij let
ten op deai jeugdigen leeftijd van
Smithson, en weten, dat de vervaar
dig.mg van locomotieven, locomobie
len en stoomlandbouwwerktuigen in
den regel geen kleinigheid is. Boven
dien werkten er meer dein twee dui-,
zend werklieden in de fabrieken der
heeren Anders on.
Op zekeren Zaterdagmorgen, nadat
Thomas Smithson den ganschen
nacht door aan het opmaken zijner
boeken gewerkt had, kwam onze jon
ge held met een uittreksel der reke
ning-courant in de band bij zijn chef.
Dezo keek even naar de rekening,
nam zijn wisselboekjo en schreef een
aanwijzing van 85.000 dollars op do
bank van Kentucky.
Zooveel namelijk bedroeg het week
loon ddr bed'.enden en werklieden
aan de fabriek. De heer Anderson
droeg Smithson op, cfcit bedrag, omdat
het zoo aanzienlijk was, zelf te incas-
Thomas Smithson legde den wissel
in eene groote portefeuille, die hij on
der zijn arm droeg, zette zijn hoed
op en sprong in een omnibus, die van
de 55ste Avenue naar Wallstreet rijdt.
Nadat Thomas Smithson den wis
sel, die hem door den oudsten heer
Anderson was tor hand gesteld, met
een zekere deftigheid had geïncas
seerd, sprong hij weder in den omni
bus, die hem naar de fabriek terug
moest brengen. De banknoten vorm
den eon dik pakket, dat der porte
feuille een benijdenswaardigen om
vang gaf.
Met de handen op de kostbare por
tefeuille, die op zijne knieën lag, gaf
Smithson zich aan dat droomerige
gepeins over, waartoe bijna alle lie
den vervallen die den ganschen nacht
niet te bed zijn geweest en 's morgens
in een rijtuig zitten. Hij sloot de oo
gen, opende zo bij een schok van den
omnibus, sloot ze weder en herhaalde
deze eentonige bezigheid, totdat hij,
ovormand door de hitte en de ver
moeienis, in allen ernst insliep. Do
wagen was stikvol en alle reisgenoo-
ten van Smithson, hadden hunne ver
schillende pakjes, die ieder een eigen-
aardigen geur verspreidden. Deze uit
wasem mg, gevoegd bij de heete stra
len der Julizon, die in den wagen vie
len. vermeerderde nog zijne malheid,
zoodat zijne sluimering spoedig oon
vasten slaap werd. Do Jeugdige direc
teur zat gedrongen tusschen een dik
ke groentevrouw en een heer, die met
de grootste aandacht laa in een dag
blad, dat bijna de halve ruimte van
den wagen vulde.
Een hevlgen stoot, dien de wagen
kreeg, omdat hij tegen een hoeksteen
aanreed, wekte Smithson uit zijn
droomen. Daar uitten zijn bleeke lip.
j>an een kreet van ontzetting. Doods
bleek hief hij de armen op de por
tefeuille, die op zijn knieën had go-
legen was verdwenen.
Men had Thomas Smithson op de
brutaalste wijze bestolen.
Al zijn schelden en razen was te
vergeefs.
De passagiers hadden reeds lang
den wagen verlaten en de conducteur
die, sprakeloos van schrik, den be
stolene liet voortrazen, kon natuur
lijk niet de geringste aanwijzing ge
ven. Hij wist niet te zeggen, welke
ge weten looze hand den diefstal had
bedreven.
Als een krankzinnige, met rollende
oogen en schuim op den mond, stoi-m
de Smithson eon oogenblik later het
kantoor van zijn chef binnen en ver
haalde hem mot een heesche, nauwe
lijks menschelijk© stem, wat hem over
komen was.
Anderson keek zijn directeur door
dringend aan en fronste het voor
hoofd. Geen enkel toeken verder ver
ried de gemoedsbeweging, waarin
hem de medodoeling van Smithson
gebracht had.
A, ah! zeide hij eindelijk na eene
lange pauze op flegmatieken toon.
Een slimme dief... Dadelijk aangifte
bij de politie doen. Ondertusschen een
tweeden wissel.
En zonder een spier van zijn ge
laat te bewegen, greep Anderson weer
naar zijn boekje, en schreef de tweede
aanwijzing, terwijl hij langzaam tot
zijn directeur, die hem in de grootste
spanning gadesloeg, zeide:
Ingeval het gold niet terug wordt
gevonden, dezen post op uw conto
zetten!
De ongelukkige Smithson kromp In
een, toen hij vernam, op welke wijze
de zaak zou worden in orde gebracht.
Zonder een woord te uiten, verliet hij
wankelend het kantoortje van zijn
chef.
Vijf-en-taóhtig duizend doll ara 1 Op
het vermogen, dat hij misschien in
zijn gansche loopbaan kon verwerven,
werd dns vooruit beslag gelegd...
Zijne vertwijfeling bereikte haar top
punt, toen hij zich den zonderling
onderzoekenden blik herinnerde, dien
zijn chef op hem geworpen had. Op
hom, die de eerlijkheid in persoon
'aal
Tevergeefs onderzocht de politie
geheel New-York. Tevergeefs had de
bestolene, die twee duizend dollars
voor de ontdekking van den dief had
uitgeloofd, zelf den misdadiger trach
ten op te sporen. Zoo verliepen er
twee bange dagen. Smithson lag al
dien tijd op do folterbank, hij verma
gerde zichtbaar en zag wakend en
droomend altijd den blik van zijn
chef. Aan den avond van den tweeden
dag gaf de ongelukkige alle hoop op,
om de zaak door de gewone middelen
tot een goed einde te brengen en vat
te daarom een rampzalig besluit op.
Den derden dag verscheen er in de
dagbladen van New-York de volgen
de advertentie:
„Een onbekende heeft hier Zater
dagvoormiddag in een omnibus, die
van de 55e Ayenuo naar Wallstreet
rijdt, een portefeuille met 85.000 dol
lars gestolen. Zij behoorde aan de
heeren Anderson, chefs der fabriek
van atoom werk tuigen. Ik breng liier-
bij ter kennis van den dief, dat het
gestolen bedrag op zijn laatst Donder
dagmorgen om negen uur weder in
mijn bezit moet zijn, of anders zie ik
mij genoodzaakt mij voor het hoofd
te schieten.
Thomas Smithson."
De verderfelijke dag brak aan en
nog had niemand aan de oproeping
van Smithson gehoor gegeven. De
candidaat voor den dood stond dien
morgen om'zes uur op. Hij was be
sloten als een dier ongelukklgen,
welke geen vertrouwen hebben clan
in zich zelf en in de benards te toestan
den aan hoogere macht schijnen te
twijfelen aan zijn boos voornemen
getrouw te blijven en liet programma
dat hij In de dagbladen had aange
kondigd, op liet vastgestelde uur uit
te voeren.
Het was intus9chen half negen ge
worden hij nam een kleine zakre-
volver „Patent Anderson Brothers",
uit e6n étui en legde dit voor zich op
tafel, nadat hij de vijf loopen zorg
vuldig geladen had. Naast het wa
pen legde hij zijn horloge, waarvan
de wijzers reeds tien minuten over
half nege nwezen. en stak toen oen
sigaar aan.
Nog 20 minutenl mompelde de
ongelukkige, terwijl hij steelswijze
naar de wijzerplaat gluurde. Daarop
strekte de zelfmoordenaar de beenen
op de schrijftafel uit en leunde ge
makkelijk achterover in zijn leunstoel
eene houding, die de meeste Ame
rikanen boven alles verkiezen.
Daar werd aan de deur geklopt,
Binnen I riep de directeur van de
heeren Anderson, wiens gelaat een
weinig bleeker werd.
De deur opende zich en eon oud
achtig hoer verschoon op den drem
pel.
De nieuw aangekomen© kon onge
veer een vijftig jaren tellen en was
geheel in het zwart.
De heer Thomas Smithson? vroeg
o vreemdeling, nadat hij zeer be
leefd gegroet had.
Yes, Sir, antwoordde de aldus
aangesprokene.
Li zijt dus de man, die onlangs
in de Herald...?
Dezelfde, mijnheer.
En gij hebt besloten u...?
Binnen 13 1/2 minuut vindt de
voltrekking plaats, zeide Smithson.
Den hemel zij dank, dat ik nog
te rechter tijd gekomen ben, riep nu
de vreemdeling, terwijl hij zich het
zweet van het voorhoofd wischte
Vergun mij, dat ik een oogenbllk te
genover u plaats neem.
Denkelijk zullen wij spoedig de zaak
in orde hebben gebracht. Ik ben Wil-
liam Mac Leüaji, chef van het ban-
kiershuis Mac Lellan, Protkinson eu
Co., in de 22e Avenue.
Thomas Smithson boog even.
Ik heb eene dochter, ging de
vreemdeling voort, ze heet Jessy, is
achttien jaar oud. Jessy Mac Lellan
hoeft uw© advertentie gelezen en
zendt mij naar u toe. Zij wil u redden
van den ongeoorloofden aanslag op
uw eigen- leven.
Ik versta u. Gij gelooft door de
kmchl uwer overreding.
Juist Luister eens naar mil. Mijn
bankiershuis is klein. Wij zijn van
plan de firma uit te breiden. Daartoe
hebben wij een jeugdigen en krachti-
gen vennoot noodig. Gij zijt jong, gij
zijt knap. Ik heb mijne dochter be
loofd, u to redden. Gij kunt het ge
stolen geld niet teruggeven. Welnu
dan, luister. Ik bied u een zeer voor-
dealige positie op mijn kantoor aan,
gij wordt eerste bediende, mot een
honorarium van 5000 dollars per jaar
en een aandeel van 15 pCt. in de winst
Binnen tien jaren kunt gij uwe
schuld jegens do heeren Anderson
volkomen afgedaan hebben, mis
schien reeds vroeger, wanneer het
geluk slechts meeloopt Dan is uw
toekomst verzekerd. Voorwaarts! Sla
toe, jonge man!... afgesproken dus...
Terwijl de oude heer hem ilen voor
slag deed, was Thomas Smithson zoor
hleek geworden en een zenuwachtige
trilling doorliep zijn gansclie li
chaam. Het horloge etond op twee
minuten voor negen.
Aangenomenl fluisterde hij na
een kleine pauze en greep bevend de
hand van Mac Lellan.
Den volgendon dag begon hij zijne
werkzaamheden op het bankierskan
toor. Het geluk diende den jongen
man. Na verloop van een jaar had
hij zijn conto bij de heeren Anderson
met GOOO doll, verminderd- Het volgen
de jaar werdSmithson compagnon van
de firma en door zijn gedrag bekoor
de hij de dochter van zijn compagnon
en werd spoedig de schoonzoon van
Mac Lellan. Na zes jaren was zijn
rekening bij zijn© vorige chefs veref
fend en nu bezit Thomas Smithson
het niet onaardige kapitaal van
12.000.000 dollars, benevens 4 flinke
knapen.
Een enkele schaduw doch welk
een! verduistert t geluk van Tho
mas Smithson.
Vóór twee jaren stierf zijn schoon
vader. In het couvert, dat zijn testa
ment bevatte, waarbij Jessy en hun
kinderen tot universeele erfgenamen
werden benoemd, bevond zich een
brief, aan Smithson gericht, van den
volgenden inhoud:
„Vergeef mij, mijn zoon! Mijn doch
ter handelde met edele gevoelens,
doch ik - - was de dief. De 85,000 dol
lars hebben ons fortuin gemaakt.
William H. Mac Lellan".
Dit is de ©enige wolk, die het geluk
van Thomas Smithson verduistert,
zijn eenige en groot verdriet doch
dat hij in zijn liajt smoort, zijn groot
geheim, dat nooit over zijn lippen
zal komen, om zijn vrouw niet onge
lukkig te maken, die hem niet alleen
van een schandelijken dood redde,
maar hem bovendien heeft leeren ho
pen en vertrouwen in een beter.leven
en in tegenspoed de oogen naar boven
te slaan.
Het Water kasteel.
Een vertelling van Bodo Wildberg.
(Vrij naar het Duitsch).
Een reiziger, die drie of vier jaar
geleden de Vorstenlanden op Java
heeft bezocht, deelde mij bet volgen
de avontuur mede.
„Wij waren van plan bet merk
waardige ruinen-gebied te bezoeken,
dat aan geaie zijde der Djokja-rivier
gelegen is, in dichte bosschen ver
borgen, toen een inlander one mede
deelde, dat vlak in onze nabijheid de
overblijfselen te vinden waren van
een waterkasteel, dat in het glans
tijdperk van het sultanaat als bad
plaats en herstellingsoord voor het
harem gebruikt werd. Men vermoed
de bovendien, dat een gedeelte van
dit merkwaardig gebouw reeds af
komstig was uit don voor-islamiti-
sohen tijd en tot verblijfplaats diende
van de heilige schildpadden, die door
de priesters van den nabijzijnden
Boeddha-tempel onderhouden wer
den.
Ik ging natuurlijk naar dit water-
kasteel kijken. Hei ligt in de nabij
heid van den kraton (de verboden
stad, waarin de sultan met zijn bof
en regeeringsambtenaren woontj
maar verkeert in een jammerlijken
toestand van vervaL
Toch getuigde de gelieele bouw
orde van een bijna geniale tecliniek,
de bouwmeester hud van de omge
ving en omstandigheden bijzonder
partij getrokken. Eenige onderaard-
sche vertrekken, zal men het maar
noemen, vormden een ideaal oord,
waar men toevlucht kon nemen tegen
den gloed der tropenzon. De steenen
der muren zijn poreus, er was ner
gens cement gebruikt en het water
vloeit over het dak. zoodat de half
donkere ruimten steeds aangenaam
koel gehouden worden. Waterstralen
springen daarenboven overal uit hoe
ken en spleten. Rondom het open
bassin, dut liet middelpunt vormt van
het geheel, loopt een rond gazon met
kolossale vazen, waarin varen-achti-
ge planten weelderig groeien.
Onwillekeurig dacht ik aan een
rococo-aanleg in Duitschland, het
Nymphenbad van August den Sterke
te Dresden. Hier was alles veel ko
lossaler, maar de toestand van ver
val en het gazon met steenen rand
toonden toch eenige overeenkomst
Uit de steenen der klein© gevel
daken staarden zonderlinge gezichten
mij aan. Het mosgroene water van
het middelste bekken, waarop de
witte en rozenroode vlammen der
lotusbloemen onbeweeglijk naast de
ontzettend groote, sleutelvormig© bla
den van oen andere waterplant
straalden, scheen onder een vlak
boog-gewelf, een zoogenaamden ezels
rug, uit de duisternis te voorschijn te
komen.
Op de terrassen rondom deze een
zame, vergeten plaats stonden palm-
boomen van verschillende soort met
groene of roodachtige bladeren. Men
kon door smalle raampjes in de
donkere vervallen vertrekken kijken.
Ik kreeg een onbeschrijflijk ver
langen een bad te nemen in deze
voormalige koninklijke villa. Een
groot© vlinder, vuurrood van kleur,
fladderde droomerig over de water
vlakte. Het zachte druipen en ruk
schen van het water de asch-
grauwe, rookende top van een ver
wijderden vulkaan, die als oon ver
schijning uit cl© hel de betoovering
van dit verloren paradijs nog ver
sterkt© het groenachtig roode pal-
menbosch aan den oever herinne
ringen uit mijn jeugd ln het vorste
lijk park van liet romantische Duit
sche geboorteland dat alles werkte
te zomen en bracht mij" onder eene
machtige bekoring.
Een bad in dit lauwe water met
een palmenwoud en een gloeiende
vuurspuwende berg in liet verschiet,
dat kon ik mij niet laten ontgaan.
Ik begreep echter, dat mijn gelei
ders mij met on vriend el ij ko wi
schuwingen zouden vervolgen
zouden mij spreken van het gevaar
van krokodillen, misschien zouden
zij een toespeling maken op de hei
ligheid van deze plek. Trouwens men
moest alleen zijn, om volop van zulk
een oogenblik te genieten. Ik sprak
daarom mijn gedachten niet uit
Den volgenden morgen verliet ik
stilletjes den kampong en begaf mij
door het palmbosch naar het veria-
ton waterkasteel.
Ik wierp mijn kloederen op het gras
en daalde piet een wonderlijk gevoel
in not water af. Langzaam zwom ik
voort tusschen lotusbloemen en wa
terrozen, in wier stengels men zoo
licht mot den voet blijft vastzitten. Er
heerschte een plechtige stilte. Het dof
gebrom van een banteng, ©en van die
sepia-bruine wilde buffels, die daar
ginds ln het ruïnenbosch verblijf hou
den, drong van verre en met een bij
na vertrouwelijken klank als uit een
Alpengebied van het verleden tot mij
door.
Ik zwom voort en plaste, werd over
moedig, zwom rondom bedden van
lotusbloemen en plompen. En daar
kwam de roode vlinder van gisteren
weer aan. Spelend streek liet dier
langs de groenachtige muren.
Plotseling werd mijn aandacht ge
boeid door het donkere booggewelf,
do fraai gebogen lijn scheou zich te
spannen over een gebied van ondoor
dringbare duisternis.
Zou het niet heerlijk zijn, daaron
der door te zwemmen Binnen te
dringen in de geheimenissen van het
ervallen koninklijk badhuis mis
schien nog oudere gebouwen te zien,
nóg geheimzinniger, nóg angstwek
kender
De donkere boog over den uit de
duisternis ontspringeudeu stroom
trok mij aan met onweerstaanbare
macht, ik aarzelde maar dat was
slechts een oogenblik. Ik bukte onwil
lekeurig en dook even onder of
schoon de punt van den boog een of
twee voet boven water uitstak en
zwom de duistere onderaardsche ver
trekken binnen, waar alles zwart
was eu koud en nat
Doch spoedig gewende mijn oog
in de duisternis, en ik zag dat ik
mij onder een half donker gewelf be
vond, dut tot boven toe met lichtgroen
water was gevuld.
Van buiten drong eon smaragd-
roen schijnsel naar binnen. Onder
een tweeden boog door kwam men
in een tweede gewelf. Ook hier vond
ik nog eenig schijnsel van licht; het
scheen door nauwelijks zichtbare
spleten en scheuren binnen te drin
gen. Ik zwom nog door verscheidene
vertrekken. Zij liepen niet alle in
dezelfde richting, maar vormden er
meermalen ©en rechthoek mee, zoo
dat ik eindelijk niet meer wist in
elke richting ik mü eigenlijk moest
bewegen.
Nog steeds bespeurde mijn gezichts
zenuw duidelijk eenig licht, ja het
scheen, dat ik langzamerhand meer
vertrouwd werd met de duisternis of
dat het er minder donker was dan in
de eerste vertrekken. Ik trachtte den
bodem van hot water te zien het
water zal er ongeveer drie meter diep
zijn geweest, de grond bestond uit
kiezelsteen.... Maar mijn hemel! wat
zag ik daar schitteren als een he
melsblauwe vlam? Een Safier? Neen,
het moest een blauwe diamant wezen
leen edelsteen van- onschatbare
waarde indien het tenminste niet
een glasscherf was of een bedriege-
lijk bezinksel. Zou ik eens duiken en
het onderzoeken? Ja, dat zou ik doen.
Maar eerst even rusten eu adem
schappen, dat was bepaald noodza
kelijk. Ik klemde mij vast aan een
steen aan den kant en zag dat het
'olgendo en naar ik meende laatste
jf achterste vertrek door een bij
zonder sierlijke en oude deur of in
gang werd afgesloten. De reliefs be
hoorden tol de zeer oude Indische
architectuur, zij stelden een strijd
voor tusschen menschen en apen; de
boosaardige uitdrukking op het ge
zicht der apen; de doodsangst der
onverhoeds overvallen menschen was
met een meesterhand uitgevoerd en
weergegeven. Op den achtergrond van
het vertrek lag op den onduidelijk
zichtbaren bodem een plompe, zwar
te gedaante; waarschijnlijk een om-
versrevallen afgodsbeeld.
Maar om dat alles bekommerde ik
'mij op dat oogenblik niet; ik liet mij
in do diepte neerzinken en strekte do
hand uit naar den diamant. Terwijl
ik hem trachtte te grijpen, bespeurde
ik door het water iets, dat nnj met
oruiitsprekelijken schrik vervulde.
liet voorwerp, dat ik voor een om-
vqrgevallen afgodsbeeld gehouden
had, lag nu nifll op den grond van
dén onderaardsc-hen tempel. Het had
zich opgericht! Daar stond het in don
zwartgroenen nacht als een gepant
serde ridder van ontzettend groote
gedaante. Zijn wapenrusting sclr
terde als een donkergrijze kleur;
bestond uit zware, stalen platen. Z
scheen het mij ten minste toe. Zi
hoofd met oen helm bedekt bewo
zich dreigend en fantastisch.
Nu dook het hoofd met den meta
len helm bedekt uit liet water i
en tegelijkertijd sprong ik als e
visch aan den hengel uit het wat*
omhoog.
Een onbeschrijfelijke reuk van mo?
dor en slijk vervulde plotseling Ir
gewelf. Het hoofd boog zich een wc
nig voorover en vertoonde een pai.
boosaardig loerende oogjes toei.
schoot hij vooruit alsof inj wilde toe
happen.
liet was een schildpad van buiten
gewone grootte. Zeker de laatste dei
heilige schildpadden! Toen de Maho
medanen te vuur en te zwaard di
zachtzinnige leer san Boeddha tracht
tón uit te roeien, was de heilige
schildpad hier achter gebleven
eeuwen lang. Iets dergelijks behoort
niet tot het rijk der verdichting
krokodillen, vissollen, ook raven en
papegaaien kunnen een zeer hoogen
leeftijd bereiken, en tie draken onzer
legenden zijn zonder twijfel krokodil
len geweest, die lang in leven kunnen
blijven en in aigelegen spleten ei.
spelonken ongeloolelijk lang liun af
gezonderd leren hebben geloeid.
Dat alles vloog mij door hei noofd
tegelijk met de weinig upwefcaendo
overtuiging, dat ae schildpad pian
scheen te nebben op ecu aanvaL us
t dier uitgehongerd of \et toomd om
dat ik zijn eeuwenlange siesta ver
stoord had.' In ieder geval, zijn Hou
ding was meer dan verontrustend en
het was raadzaam zoo spoedig moge
lijk de lucht te nemen.
Hel kwam mij eensklaps in de ge
dacht© wat ik gehoord luid van den
gevaarlijken beet van ©on zeker soort
schildpadden, van de nijdigheid en
bloeddorst der schildpadden welke
ia Japan en Californie geteeld wor-
don; hetgeen een tegenstelling vormt
met het algemeen geloof aan de on
schadelijkheid dezor dieren, ln ieder
geval, ik talmde niet lang om hier
over na te denken, maai- zwom zoo
gauw als ik maar eenigszins kon
denzelfden weg terug dien ik geko
men was. De blauwe diamant was
totaal vergeten
Den weg, dien ik gekomen was? Ik
zag spoedig in dat ik verdwaald was
en den uitweg niet kon vinden dat
ik in een labyrinth van zijgev.elvcn
was gekomen, waar men in kon rond
dolen misschien uren lang. Daaren
boven werd het steeds donkerder en
achter mij aan zwom de reusachtige
schildpad, ik hoorde haar, ik rook
haar en mijn armen, mijn voeten
zouden woldra hun dienst weigeren.
Daar bespeurd© ik op eens een roo-
den gloed in de vochtige duisternis.
Een zonnestraal, die door raadsel
achtige spleten kwam dringen? Of
een goudvisch die eenzaam gloeide in
de zwarte koelte?
Neen. het was een vermiljoen roode
vlinder, evenals ik verdwaald in deze
nachtelijke gewelven. Neen, niet ver-
dwaaid, niet verloren. Opgewekt en
zeker van zich zelf speelde hij boven
het donkere water en spoedde zich
vroolijk naar zijn makkertje, den an
deren vermiljoen rooden vlinder, die
daar ginds fladderde boven de licht
groene watervlakte
Dat gezicht bezielde mij met nieu
wen moed. Ik spande opnieuw al de
kracht van armen en beenen in. En
daar ik gilde het haast uit van
vreugde daar zag ik het boogge
welf, den ezelsrug, nu de poort van
het paradijs, want hij vormde een
lijst rondom een schilderij van groen*
booinen en planten.
En de roode vlinder fladderde on
der den boog door ea danste vroolijk
boven de lotusbloemen. Met een laat
ste inspanning, de poging van een
waanzinnige, scboot ik onder de
poort door dat liet logge dier, mijn
vijand hier niet (J or kon, dat het
zonlicht hem zou verblinden, dat al
les kwam niet in mijn hoofd op ik
zwom voort en viel eindelijk neer op
den grasrand langs het water. En
daar werd Ik ©enigen tijd later be
wusteloos weergevonden, in de scha
duw der palmen, met roode vlinders
fladderend om mijn hoofd".
(P. G. Ct)
DAMRUBRIEK.
HAARLEMSCHE DAMCLUB.
'Alle correspondentie, deze rubriek
betreffende, gelieve men te richten
aan den heer J. Meijer, Kruisstraat
34. Telephoon 1543.
Probleem No. 275, van. H. C.
VAN OORT.
-
ll
f.
A
SS
a
'<§i
3
si
di
si
0
w
a
Zwart Bchijven op 1, 7, 8, 9, 10, 12, 14, 10, 17, 18, 19, 20, 22, 23, 25 28 J0
(3 en dam op 38.
Wit schijven op 21, 27, 81, 89, 40, 42, 44, 40, 47, 49, 50 en dam op k