BIJBLAD VAN HAARLEMS DAGBLAD ?9, Jaargang, ZATEBDAQ 12 AÜGÜ8TU81911 No. 8632 DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST f 1.20 PER 8 HAARDEN OF 10 CENT PER WEEK. ADMINISTRATE GROOTE HOUTSTRAAT 5Ó. DRUKKERU ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM S DAGBLAD ZUN ADVERTENT1ÊN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. Het Rijke Natuurleven ZORGZAME VADERS. De moederliefde in de natuur ls door alle eeuwen heen een gelief koosd onderwerp geweest van dich ters en schrijvers. Zij wordt be schouwd als de minst zelfzuchtige neiging van het eene wezen voor het andere. Ik vind het goed, ik vind het zelfs prachtig, maa'r het wordt tijd, dat aan <de vaderliefde ook) eens een woordje wordt gewijd. Rechtvaardig heid moet ons hoofdstreven zijn en dit wordt hier vergeten. Do men- Bchenmaatschappij schakelen wij uit. 4n de dierenwereld willen wij eens even een kijkje nemen en da at hoe ven wij niet eens zoo heel ver te zoe ken. Eigenaardig is het wel, dat bij de cultuurdie'ren bijna geen genegenheid van den vader voor het kind wordt waargenomen» Een kat moet zich soms heel wat moeite getroost om de kleintjes voör de moordlustige neigingen van papa te beschermen, Castor, Hektor en Fik hebben hun vader nooit gezien, het kalf en het veulen, het lam en de geit weten alleen van het bestaan van moeder al. Maar voorbeelden van vaderlijke teederheid zijn ook wel te vinden. De beroemde getrouwheid van den mannel ij ken stekel is u natuurlijk bekend en al hebt ge zelf de kweek- proeven noout genomen, toch zijn ze u in het eein of ander tijdschrift wel iens in kleuren eu geuren verteld. De liefde van de nvierdonde'rpad- den voör hun kleintjes ls niet zoo spreekwoordelijk. Deze vischjes komen hier in den omtrek af en toe in onze slooten en vaarten voor en in den zoölogischen handel van Jager te Amsterdam zijn ze bijna steeds voorradig. Onooglijk ziet het diertje er uit, maa'r merkwaardig is het zooveel to meer. Legt in 't voorjaar het wijfje de kleine eitjes, dan heeft het nog wel de moeite genomen, om een beschut hoekje fcussohen steeneh otf in een zandkuiltje te vinden, maar verder gaat haar genegenheid met. Nu komt de beurt aan het mannetje. Dit bewaakt de kleine pareltjes en Blaat iedere'n aanval, zelfs van groo- tere dieren, dapper af. In gevangen staat zelfs verandert zijn natuur niet het minst en ook daar ls hij heer en meester van de nestplaats. Het is waargenomen, dat het trou we dier geen tijd er af nam, om wat voedsel te gebruiken en ten slotte van uitputting stierf. In het Amsterd&msch aquarium tien wij ook andere zorgzame echt- genooten. Vroolijk roeien daar de zeepaardjes "ad, temidden der vroolijk wulven- planten. Trotsch, als een koninkje, de borst gewelfd zwemt het statig vooruit, met de kleine draaioogjes alles bespfie- dend wat op zijn weg komt. Zoo ook, met geheven kopje en wap perende manen, roeit On stoeit het rond temidden der kustplanten van de Middellandsche Zee. De mannetjes verliezen hun ele- ga'nlen vorm echter zoodra het wijfje eitjes heeft gelegd. Deze worden afgezet tegen de voor zijde van het mannetje en door deze aanraking begint er een kokertje te groe.en om de eitjes. D.it vrachtje wo'rdt nu rondgedra gen naar alle hoekjes van de zwem plaats, terwijl het wijfje geeu acht meer slaat op de veel belovende bol letjes. Eindelijk komen de jongen te voor schijn uit een opening ln het be- schermende weefsel en zoodra dit weer leeg is, krimpt het in en het mannetje neemt zijn gewone gedaan te aan. Nog mooier is deze beschermende Inrichting bij de zeenaalden. Om deze te leeren kennen behoeven wij maar een wandeling langs het Zaudvoortsche strand te maken. Daar, temidden van schelpen, kurk en hout, ligt een legio van krabben en kwallen, maar ook vinden wij er de minder algemeene zoenaalden. liet zijn dieren wier kraakbeenig lichaam oorzaak ls, dat zij als gave exemplare'n jaren kunnen worden be waard. De lange gootvo'rmige snuit 'doet ons diertje al kennen als een elegan te neef van de zeepaardjes. Ook de zoenaalden komen J'n me nigte voor in de Middellandsche Zee, maa'r evenals de zeepaardjes verdwa len ze wel naar onze wateren. Bij deze vrsschen hebben we eve'n- eens een sterk sprekende vaderliefde. Gedurende den geheelen winter heeft het mannetje aan de buikzijde een buisvormig kokertje, dat wel niet oterk ontwikkeld, maar toch goed zichtbaar is. In 't voorjaar legt het wijfje daar in de eitjes, nadat de kanten van het kokertje zijm verlengd. In dit busje verblijven nu de jonge vlsschen gedurende de eerste levens dagen. Een openiïig zorgt voor waterver- versching en de natuur zelf heeft ge zorgd voor voedsel. Ieder vischje is voorzien van een geel voederzakje. Dat ls het cadeau, dat zij mee krijgen op hun 'reis door het leven en dat moet dienen, om de eerste dagen, als alles buiten nog zoo groot en zoo vreemd is, te worden ge bruikt. AI dien tijd zijn de jonge diertjes nog hulpeloos en daarom houden ze zich schuil evenals de jonge kan goeroes. Naarmate zij grooter worden, groeit ook hun moed en eindelijk wa gen zij een eerste tochtje doOr het zoute element. Dreigt er gevaar, dan vluchten ze nog wel een enkele maal naar hun eerste woning, maar eindelijk heb ben ze hun xorgzamen vader met meer noodig en gaan ze hun zelfstan dig zeenaaldenleven beginnen. H. PEUSENS. Rubriek voor Vrouwen Slapen met open Tarnen. Ongelukkig is nog tot op heden toe overal de meening verbreid, dat er niets schadelijkers bestaat voor de gezondheid dan de ramen open te la ten, gedurende den naoht. De 'nacht lucht is vergif, heet het, en men ve'r- teli elkaar van .iemand, die blind wakker werd, omdat de nachtlucht ,,hein op de oogen geslagen wais" en van een ander, die 's morgens stikte, doordat de keel geheel toegezwollen zou zijn! Een derde zou gedurende den nacht doof zijn geworden en weeir een ander zou in bed bevroren zijn gevondenl Niemand heeft intusschen nog een dergelijk geval zelf beleefd en dus zullen het allemaal slechts ba kersprookjes zijn. Als men in eens, midden in den winter, dus totaal onvoorbere.d of gehard, begon met te slapen,met open ramen, dan zou men natuurlijk heel veel kans hebben op een flinke verkoudheid, met alle gevolgeu van dien. gezwollen keej, gevoeligheid op de oogea en ooren! Maar de menschen zijn nu eenmaal geneigd tot overdrijven, en zoo wordt menig goed d::ig in misorediet ge bracht, dat anders bij nader kennis making ongetwijfeld bevallen zou. Wie zich de moeite getroost, in een geschikt jaargetijde, en onder gepas te omstandigheden, eens te gaan sla pen met open ramen, zal weldra tot het 'resultaat komen, dat dit niel al leen heel gezond, maar eigenlijk ab soluut noodzakelijk is. De wetenscliap heeft diit dan ook al lang erkend; dat bewijzen de longsanatoria, waar de vensters altijd open blijven, weer of geen weer, en al verzet de patient zich er nu ook nog zoo tegen en het begin. Men weet nu eenmaal, dat fris- sche lucht een eerste voorwaarde is voor zieke longen; het eendge middel om ze weer gezond te doen we'rken. Want het ademen in bedorven lucht, werkt als gif op het heele lichadm. Men moet 's morgens vroeg, zóó van buiten, maar eens binnen treden in een slaapkamer, waar bijv. drie per sonen gedurende den nacht geslapen hebben. De luclit is dan zóó benauwd, zóó verbruikt, dat men haast met ademen kan, wèl is er gelucht, tot het laatste oogenblik van naar bed gaan toe, maar waarom, gedurende den nacht ook niet? Het lijkt wel, of men bang is, dat er boozc geesten zullen binnen drin gen, zóó zorgvuldig wordt de nacht lucht er buiten gehouden! Het levenwekkend element in de lucht is de zuurstof. Deze is met stik stof verbonden, zoodanig, dat op hon derd deelen lucht, twintig deelen zuu'r stof en tachtig deelen stikstof zijn. Die zuurstof heeft het lichaam voort durend noodig, bij alle vocdingsver- rlchtingen die inwendig plaats heb ben; het gift:ge koolzuur ademt, de mensch dan weer met de stikstof uit. Bulteni,. In de Vrije lucht, hindert dat niet: maar binnenshuis waar geen vol doende toevoer van versche lucht is, ontstaat weldra een koolzuiïroverla- ding, waar de mensch dan na al die uren, dat hij te bed ligt, in ademen moet! Geen wo'nder, dat de slaap tus- schenbeide zoo weinig verkwikking brengt. Daarom: de ramen open, geduren de den geheelen nacht! Al zet men dan met wijd open, dan toch op een 'reet! Ook kon men immers zorg dra gen, dat de bedden niet in den tocht staan en wie nu anders niet besluiten kan daartoe, zette tenminste de ra men in het vertrek daarnaast open. Als gij er eenmaal aan went, zult gij de heerlijke gevolgen ondervinden; ook bij zwakke kinderen kan zoo'n gezonde slaap wonderen verrichten, In den zomer kunnen de gazen hor- Ten ook goede diensten bewijzen, die Jan meteen nog dit voor hebben, dat ze het binnendringen van lastige en besmettende insecten verhinderen! Ook bij regenachtig, nevelachtig weer moet men de ventilatie niet on derbroken: vochtige- lucht is nog tien maal beter dan bedorven lucht, be denk dat wel! En nu: moet men in den winter werkelijk met open ramen slapen? Ja, ik zou haast zeggen: dan juist! Wel is het in dit jaargetijde natuurlijk moei lijker, voor een doelmatige ventilatie te zorgenl Tegelijk met de frissche lucht treedt ook kou binnen, maar koude lucht os nooit schadelijk! In den winter is de lucht zelfs zuiverder dan in den zomer! Wel is het dwaas, er zich op te beroemen, dat men des winters slaapt op een kamer, waar water in lampetkan en kom bevriest, want dut heeft dikwijls schadelijke ziekten voor de ademhalingsorganen ten gevolge, maar verwarm de kamer dan even en laat toch de ramen, al is het maar een reetje, open, met tie gordijnen er voorl In den winter ge nieten onze kinderen immers ook zoo veel minder van de frissche buiten lucht en het is dus zaak, dat ze op die manier, ten minste eenigszins schadeloos gesteld worden voor dit tekortl MARIE VAN AMSTEL. De Schildwacht. Uit het Russischvan A. MITROPOLSKI. Het ls nacht, een koude December- macht... Men ziet geen hand voor oogen, men voelt niets dan de wind, die het bloed in de aderen doet stol len en den adem verstijfd; die de sneeuw doet opdwarrelen en ze den laten reiziger in het aangezicht jaagt! Een vreeselijke nacht voor wie ge noodzaakt is uit te gaan. De hemel en de aarde schijnen één kompakte massa, men onderscheidt geen spoor van leven. En als bij toeval een zwak ke lichtstraal het duister doorboort, jaagt de wind u dadelijk een wolk fijne sneeuw in het gezicht, die u ver blindt en u dwingt de oogen te slui ten. En als gij ze dan weer opent, is het lichtje verdwenen en gij hoort den wind, als een boozon geest, jui chen en jubelen om zijn triomf. Wee den reiziger, die in zulk een nacht op het pad lsl Waar zal hij een goed verwarmde „isba" vinden? Waar een braven „rnoujik", die hem een plaatsje inruimt hij denwarmen haa'rd, zoodat hij uitrusten kan en afwachten tot het weer wat bedaard ls..... Middernacht... Alles is donker in het fort B De wind heeft de lantaarns uitgedoofd; alle bewoners hebben zich ter 'ruste begeven... Neen, toch met! Alle lichten zijn nog niet uit. In een 6teenen huisje, uit twee ver diepingen bestaande, flikkert een klein vlammetje achter een bevroren ruit- De wind schijnt het te willen uitdooven, opdat niets de duisternis zal verbreken, die in den geheelen omtrek heerscht. En om dat doel te bereiken, blaast hij met kracht tegen de ruiten, zoodat zij rinkelen onder den hevien stoot. Het scheelt weinig of zij springen in duizend stukken... maar juist dan neemt de wind af, om eenige oogenbhkken daarna met nieuwe kracht te beginnen. Dit kleine huisje is de hoofdwacht; een gong verdeelt het in twee doelen; rechts is het verblijf der soldaten, links dat der officieren. De kamer is vierkant, met een houten vloer; in het midden staat de kachel waarop de dienstdoende officieren, die zich vervelen, blijkbaar de scherpte van hunne sabels beproefd hebben. Do j vertrekken, elk gToepje soldaten muren zijn van boven tot onder be- onder bevel van een onderofficier, schreven, een kanapé, met verschoten i Ge soldaten, die warm gekleed wa lser bekleed ligt vol met alle lijk© voorwerpen, d:e men zich m een wachthuis denken kan. Vóór de tafel, waarop een samo var staat, zit de dienstdoende offi cier, tweede-luitenant Rykoff. Hij schijnt in zijne lektuur verdiept, ten minste hij slaat af en toe een blad om, inderdaad dwalen zijne gedach ten voortdurend af, ver van deze een zame vesting, dit doode onder de sneeuw bedolven land. Rykoff keerde zich om: de onderof ficier van de wacht stond daar. om hem te spreken. Wat is er? vroeg Rykoff. Er is... Ja, ziet u, luitenant, be gon de onderofficier, er Is, er is... dat het nog harder vriest... De thermome ter Is tot op twintig graden gedaald. Als het 20 gr. Reaumur is, met zo'o- veel wind, wordt het ernstig. Rykoff had des morgens reeds in zijn rapport dit feit vermeld en ren, verlieten de zaal waar twee ka chels stonden te gloeien en waar de ademhaling van vijf-en-twintig man nen nu juist niet diende om de lucht te zuiveren. Buiten werden zij on middellijk bevangen door de koude, en hunne oogen, die aan het licht gewend waren, konden in de duister nis niets onderscheiden. De wuid loeide nog steeds met dezelfde onstui migheid en wierp hun dadelijk een sneeuwjacht iu het gezicht. Ach, wat een weer! zeldo een soldaat achteruitdeinzend. Maar onmiddellijk, zich bukkend om zijn gezicht te beschutten, ver dween hij met de anderen in de duis ternis. Als wij de poort maar kunnen •vinden, zeide de onderofficier van het peloton, waartoe Krovtsjoek be hoorde; men moet bijna verdwalen in dat weer. De mannen, in hunne pelsjassen en basjliks, met hun ge weer op schouder, kwamen met moei te voorwaarts in de sneeuw, die hun tot de knieën reikte; hun bonte schoe nen en hun toeloepa's belemmerden bevelen gevraagd. Men had hem ge-kunne bewegingen. j j Hierheen, daar is het ÜÏEïï?' zijn er vlak bij. „ti ■*-'1 Eindelijk, na een vemioeienden wachten moest laten aflossen; dat was de eenige oplossing die men ge ven kon. Ik kan er niets aan doen, vriend. marscfi, bereikten de soldaten het bolwerk Hier waren zij voor een oogenblik beschut. Zij maakten van zen en nieuwe aracmen ie vorzaiiie- worden ieder uur afgelost. Zorg er jen om opnieuw de sneeuw en den voor dat de mannen zich warm klee- den en laten zij hun pelsjassen goed dicht doen, desnoods met him gordel stevig er over heen. Het wordt lastig naai' den toren no. 6 te gaan, men zakt tot de knïeèn in de sneeuw. Daarbij kan men geen hand voor oogen zien. De schildwach ten, die teTugkeeren, zuchten en steu nen alsof zij uit een Turksch bad i ouderofficier. tomen. De^ soldalen zeggen, dn, J "to «MU- er bijna met door kunnen, en datWacht, die geheel met sneeuw he lvet niet doenlijk is op schildwacht te dekt w storm weerstand te bieden. Toen zij voorbij den muur waren, kostte liet hun nog meer moeite voor uit te komen. De sneeuw l?g daar nog veel hooger. De mannen konden niet In het gelid bliiven; zii liepen achter elkaar zuchtende en blazende. Eindelijk hadden zij toren no. 6 bereikt. Peloton, halt! kommandeerde de staan. De post bij den. toren no. 6 was het verst verwijderd, vlak aan de rivier, die rechts van het fort stroomde. Aan de andere ziide strekte 21 ch een moeras uit, begrensd .door een pijn boombosch, dat eenige tientallen wersten besloeg. Van het woud af tot hel fort was het terrein open en had de wind er Vrij spel. Het schil derhuisje, dat onder aan den dijk stond, had dan ook veel te lijden van de sneeuw, die de wind er zonder op houden in ophoopte. De post bescherm de een kruitmagazijn, dat gevuld was met kisten kardoezen en vaten kruit Wat kunnen wij er aan doen, beste vriend? Zeg hun, dat ze maar geduld moeten hebben. Zeker, ze zullen wel geduld heb ben, luitenant, gaf de onderofficier zuchtend ten antwoord. En daar hij niets meer te zeggen had, verliet hij de kamer. De wind huJde maar steeds door en ging voort met de ruiten te doen rmkelen. In de kamer der soldaten ging het onderwijl zeer leven dig toe. De onderofficier trad bin nen, Ju.st toen de twee Je patrouille terugkwam. De mannen stampten met hunne voeten om de sneeuw, die hen bedekte, van zich af te schud den; zij zetten hunne go weien aan rotten en deden hunne bonte schoe nen en hunne pelsjassen uit. Jongens, jongens wat een weer, het is verschrikkelijk, zeide een klei ne, blonde soldaat In een hoek zaten ee'nlge mannen op een rustbank te praten, De slechtste post, zei een stem, is no. 6. Ik ben er bijna bevroren. Gelukkig is de nachtpatrouilLe mij ko men aflossen.. Na eenige oogenblikken stilte hoor- 3 men een scherpe slem zeggen: Weet ge, jongens, toen ik op post stond, heb ik aan den kant van de rivier de wolven hooreri huilen. Op welke post stond je, vroeg een der soldaten levendig. Op no. 5 vlak bij den dijk. No. 5 was een vijftigtal passen vóór no. 6, maar in het fort zelf, achter het bolwerk. Wolven, hernam Pankrajeff, het ia zeker de wind geweest die in zijne ooren blies, en hij heeft gemeend dat net wolven waren. Dat kan je denken! Huilt de wind dan net als de wolven? Wie is nu aan de beurt om no. 6 te betrekken? vroeg een ander. Krovtsjoek, antwoordde een sol daat. De onderofficier zei: Komaan, man nen van de volgende patrouille, kleedt jullie aan. Mannen, in 't gelid! komman deerde de onderofficier. De mannen namen hunne geweren, en een oogen blikje later waren zij gereed om te Post no. 6, bij het kruitmaga zijn, moet zorgen dat niemand tot op vijftig pns nadertmompelde de schildwacht, die afgelost werd. Ver der kon hij niet spreken, want de wind. als een echte schalk, vulde hem den mond met sneeuw. De aanbeveling, het kruitmagazijn niet te naderen, was bovendien nut teloos, want wie zou in zulk weer zich buiten de poort wagen? Het peloton verwijderde zich zon der Krovtsjoek, die alleen achter bleef aan den voet van tonen no. 6. Het sohilderhuis stond met de achter zijde tegen den wind gekeerd; Krovts joek ging dan ook op het bankje zit ten en zette zijn geweer naast zich neer Toch gelukte het den wind in hel smalle huisje te dringen en van tijd tot tijd den 9oldant wolken sneeuw in het gezicht te werpen. De koude werd nog heviger. Krovtsjoek verzonk in diep gepeins. Wat doen ze thuis op het oogen blik? Het heeft er ook erg gesneeuwd, heel erg zelfs. Maar dat is minder: de manren zullen den boel wel heb ben schoongemaakt en een pad ge veegd hebben tot aan de deur. Het is nog veel warmer in de huizen, als ze zoo onder de sneeuw liggen... Wat heeft men dan een pleizier, wat lacht men dan!... Verkleede jon gelui gaan van isba tot isba; dan is het Kerstmis! Men rijdt in een troika, de jonge meisjes zingen... En ik, ik moet hier blijven, alleen in den don keren nacht, in een- sneeuwstorm... „Ach, wat een levenl" zuchtte Krovtsjoek. Een onbedwingbaar ver langen greep hem aan naar zijn dorp ln het gouvernement h'oersk. Hij zag Ln gedachte zijn hut door eene kleine lamp verlicht, zijne oude moeder druk bezig bij de kachel, zijne broeders om de tafel. Do moo- der zet het avondeten op tafel. Hij rneeut de stem van zijn vader te hooreu, die vraagt: „Wal zou onze Paul nu doen?" Hij zou wel willen antwoorden, hem toeroepen, dat mj - hier op schildwacht staat, bij een somberen toren, bijna onder de sneeuw begraven... Zijn keel wordt hem als liet ware toegeschroefd; tra nen. niet van koude, bevriezen aan zijne wimpers. Het is beter niet aan huis te denken, zegt Krovtsjoek tot zichzelf; hoe meer ïk eraan denk, hoe bedroef der ik word. Ik zal maai- liever eens gann zien wat er achter den toren gebeurt. llij staat op en neemt zijn geweer. Dan laat zich plotseling een luid ge huil hooren. Het komt van dicht bij; als antwoord weerklinkt een nieuw gehuil en ook aan den anderen kant van «ie rivier laat het angstwekkende geluid zich liooren. ,,De wolven", denkt Krovtsjoek. die als vuslgosm geld blijft staan, met zijn geweer te- I gen zijn borst gedrukt. Vassiljeff had straks gelijk; de wolven huilden op de rivier! En ik heb het met willen geloovenO, zullen zij zich p mij werpen? Krovtsjoek, die heel goed wist dat hongerige wolven do menschen aan vallen, werd angstig. Post no. 6 was zeer ver verwijderd van do hoofd wacht; men zou zijn schieten met eens hooren. En zoodra hij geschoten had, zou den de wolven zich op hem werpen. L\egloopen? Zijn post verlaten is vol gens de wet eene misdaad en boven dien zou dat nog veel gevaarlijker zijn. Hier tenminste heeft hij een schilderhuisje en den muur van den toren wuartogen hij leunen kan om zich te verdedigen. Op den open weg zou hij achter volgd en ingehaald worden. Al deze overwegingen vlogen hem in één oogenblik door het hoofd. Krovtsjoek kwam uit zijn schilderhuisje om te gen de deur van den toren te gaan leunen. Zóó was hij van achteren be schut en kou hij gemakkelijker zijn geweer hanteuren in geval van nood. Zijn hart klopte alsof het breken kiemden het geweer, zijne oogen doorzoeken de donkere ruimten; zij trachten de duisternis te doorboren en het dreigende gevaar te zien na deren. Hij spant zich in, om het min ste geluid dat niets met het loeien van den storm te maken heeft op te vangen. De wolven zijn zeker weg, zij hebben mij alleen maar willen bang maken, zeide Krovtsjoek, om zich zelf moed in te spreken: hij voelde m- stinktmatig, dat zii er nog waren. En opnieuw kwam het denkbeeld bij hem op, zijn post te verlaten en naar de verwarmde hoofdwacht terug te kee- Neen, dat zou hij nooit doen! Hij heeft zijn eed niel vergeten, noch zijn Dlicht als schildwacht! Maar wat duurt de tijd toch lang! Komt men hem nog niet aflossen? Opnieuw spitst hij de ooren: neen, niets dan loeien van den wind. E:i de sneeuw valt nog zonder ophouden.... Maar hoor, nog dichter hij dan de eerste maal verneemt hij een kla gend gehuil... en weer antwoordt de eciio. Lenige minuten daarna ver heft zich een concert uil wel ueu verschillende keien, vermengd met hel razen van den storm. De wolven waren nog meer gena derd. Zij wisten dat hun prooi vlak bij was. maar schenen nog met be sloten hem aan le valien; alle muzi kanten bleven boven op den muur zitten en huilden maar steeds. Krovtsjoek voelde zijn haren to ber ge rijzen, zijn wijd geopende oogen staarden in de richting van waar dat •roeselijk geluid kwam... Zijne hun- len klampten zich hoe langer hoe vaster om zijn geweer. Daar kwam de wind weer opzetten a wierp een pak sneeuw op liet schilderhuisje en op Krovtsjoek. Do wolven hadden voor een oogenblik hun ontzettend concert /gestaakt, maar weldra begonnen zij opnieuw men hoorde duidelijk de basstem van een ouden wolf. die de tenorstem der jongeren accompagneerde F.n de wind begeleidde die muziek op zijne wijze, het was als een ,,de profundis" voor het arme slachtoffer, voor wicu .■en ontkomen mogelijk .was. Krovtsjoek stond steeds tegen deu muur geleund: zijn nart klopte on stuimig hij snikte krampachtig, en tranen stroomden over zijn wangen. Hij zog nic-ts meer dan de sneeuw, die voor zijne oogen dwarrelde. Eens- klups meende hij een schaduw te zien, maar of hij zijne oogen al wijd opende, hij kon niets anders onder- scheiden dan twee schitterende ster ren. die hem aankeken, terwijl de muziek boven zijn hoofd nog altijd voortduurde. „Een wolf', dacht Krovtsjoek, eu werktuigelijk mikte hij op de twee heldere stippen, die hem aanseken. Hij haalde den haan over, het schot ging af,... eon lichtstreep, op een bliksemstraal gelijkend, gleed «Luor de met sneeuw bedekte ruimte. Een luide angstkreet volgde op hel schot; hot huilen hield op... verschillende schaduwen naderden Krovtsjoek. Ln daar waar een oogenblik geleden twee lichte sterren verschenen wa ren, kwamen er nog veel andere te voorschijn. Mn hoorde het klapperen van Landen, een gebrom van woede, eene worsteling: de wolven betwist ten elkaar liet lichaam van hun doo- den makker. Dit onverwachte succes gaf Krovts joek nieuwen moed hij liet zijn twee de en laatste patroon in den loop van zijn geweer glijden. Het gevecht tusschen de wolven on derling duurde nog voort. Krovtsjoek onderscheidde duidelijk hunne scha duwen. dio zich heen en weer be wogen: m de Iiitte van den strijd waren de dieren hem meer en meer genaderd. Krovtsjoek legde nog eens aan en mikte op deu diksten der bewegelijke schimmen: «ene seconde nog en zijn vinger, die op den trekker drukte, wilue dien overhalen, toen een don kere figuur met een sprong zich van den muur losmaakte en Krovtsjuek bit de mouw van zijn tcelocpa groep- Het was een reusachtige wolf, die blijkbaar zijn sprong te kort had ge nomen. Het oude pelswerk bood geen weer stond en scheurde onder de scherpe tanden van let monster. De wolf, met een stuk bont in zijn muil, rolde tot voor de voeten van den soldaat, die doodelijk verschrikt, ditmaal in de lucht schoot. Hij had den haan overgehaald zonder te weten wat hij deed. en nu. zonder er bij te denken.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1911 | | pagina 11