BIJBLAD VAN HAARLEMS DAGBLAD
?9, Jaargang,
ZATEBDAQ 12 AÜGÜ8TU81911
No. 8632
DE ZATERDAGAVOND
HAARLEM'S DAGBLAD KOST
f 1.20 PER 8 HAARDEN
OF 10 CENT PER WEEK.
ADMINISTRATE GROOTE HOUTSTRAAT 5Ó.
DRUKKERU ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
IN HAARLEM S DAGBLAD ZUN
ADVERTENT1ÊN DOELTREFFEND.
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT.
Het Rijke Natuurleven
ZORGZAME VADERS.
De moederliefde in de natuur ls
door alle eeuwen heen een gelief
koosd onderwerp geweest van dich
ters en schrijvers. Zij wordt be
schouwd als de minst zelfzuchtige
neiging van het eene wezen voor het
andere.
Ik vind het goed, ik vind het zelfs
prachtig, maa'r het wordt tijd, dat
aan <de vaderliefde ook) eens een
woordje wordt gewijd. Rechtvaardig
heid moet ons hoofdstreven zijn en
dit wordt hier vergeten. Do men-
Bchenmaatschappij schakelen wij uit.
4n de dierenwereld willen wij eens
even een kijkje nemen en da at hoe
ven wij niet eens zoo heel ver te zoe
ken.
Eigenaardig is het wel, dat bij de
cultuurdie'ren bijna geen genegenheid
van den vader voor het kind wordt
waargenomen»
Een kat moet zich soms heel wat
moeite getroost om de kleintjes voör
de moordlustige neigingen van papa
te beschermen, Castor, Hektor en Fik
hebben hun vader nooit gezien, het
kalf en het veulen, het lam en de
geit weten alleen van het bestaan
van moeder al.
Maar voorbeelden van vaderlijke
teederheid zijn ook wel te vinden.
De beroemde getrouwheid van den
mannel ij ken stekel is u natuurlijk
bekend en al hebt ge zelf de kweek-
proeven noout genomen, toch zijn ze u
in het eein of ander tijdschrift wel
iens in kleuren eu geuren verteld.
De liefde van de nvierdonde'rpad-
den voör hun kleintjes ls niet zoo
spreekwoordelijk.
Deze vischjes komen hier in den
omtrek af en toe in onze slooten en
vaarten voor en in den zoölogischen
handel van Jager te Amsterdam zijn
ze bijna steeds voorradig.
Onooglijk ziet het diertje er uit,
maa'r merkwaardig is het zooveel to
meer.
Legt in 't voorjaar het wijfje de
kleine eitjes, dan heeft het nog wel
de moeite genomen, om een beschut
hoekje fcussohen steeneh otf in een
zandkuiltje te vinden, maar verder
gaat haar genegenheid met. Nu komt
de beurt aan het mannetje.
Dit bewaakt de kleine pareltjes en
Blaat iedere'n aanval, zelfs van groo-
tere dieren, dapper af. In gevangen
staat zelfs verandert zijn natuur niet
het minst en ook daar ls hij heer en
meester van de nestplaats.
Het is waargenomen, dat het trou
we dier geen tijd er af nam, om wat
voedsel te gebruiken en ten slotte van
uitputting stierf.
In het Amsterd&msch aquarium
tien wij ook andere zorgzame echt-
genooten.
Vroolijk roeien daar de zeepaardjes
"ad, temidden der vroolijk wulven-
planten.
Trotsch, als een koninkje, de borst
gewelfd zwemt het statig vooruit, met
de kleine draaioogjes alles bespfie-
dend wat op zijn weg komt.
Zoo ook, met geheven kopje en wap
perende manen, roeit On stoeit het
rond temidden der kustplanten van
de Middellandsche Zee.
De mannetjes verliezen hun ele-
ga'nlen vorm echter zoodra het wijfje
eitjes heeft gelegd.
Deze worden afgezet tegen de voor
zijde van het mannetje en door deze
aanraking begint er een kokertje te
groe.en om de eitjes.
D.it vrachtje wo'rdt nu rondgedra
gen naar alle hoekjes van de zwem
plaats, terwijl het wijfje geeu acht
meer slaat op de veel belovende bol
letjes.
Eindelijk komen de jongen te voor
schijn uit een opening ln het be-
schermende weefsel en zoodra dit
weer leeg is, krimpt het in en het
mannetje neemt zijn gewone gedaan
te aan.
Nog mooier is deze beschermende
Inrichting bij de zeenaalden.
Om deze te leeren kennen behoeven
wij maar een wandeling langs het
Zaudvoortsche strand te maken.
Daar, temidden van schelpen, kurk
en hout, ligt een legio van krabben
en kwallen, maar ook vinden wij er
de minder algemeene zoenaalden.
liet zijn dieren wier kraakbeenig
lichaam oorzaak ls, dat zij als gave
exemplare'n jaren kunnen worden be
waard.
De lange gootvo'rmige snuit 'doet
ons diertje al kennen als een elegan
te neef van de zeepaardjes.
Ook de zoenaalden komen J'n me
nigte voor in de Middellandsche Zee,
maa'r evenals de zeepaardjes verdwa
len ze wel naar onze wateren.
Bij deze vrsschen hebben we eve'n-
eens een sterk sprekende vaderliefde.
Gedurende den geheelen winter
heeft het mannetje aan de buikzijde
een buisvormig kokertje, dat wel
niet oterk ontwikkeld, maar toch
goed zichtbaar is.
In 't voorjaar legt het wijfje daar
in de eitjes, nadat de kanten van het
kokertje zijm verlengd.
In dit busje verblijven nu de jonge
vlsschen gedurende de eerste levens
dagen.
Een openiïig zorgt voor waterver-
versching en de natuur zelf heeft ge
zorgd voor voedsel.
Ieder vischje is voorzien van een
geel voederzakje. Dat ls het cadeau,
dat zij mee krijgen op hun 'reis door
het leven en dat moet dienen, om de
eerste dagen, als alles buiten nog zoo
groot en zoo vreemd is, te worden ge
bruikt.
AI dien tijd zijn de jonge diertjes
nog hulpeloos en daarom houden ze
zich schuil evenals de jonge kan
goeroes.
Naarmate zij grooter worden,
groeit ook hun moed en eindelijk wa
gen zij een eerste tochtje doOr het
zoute element.
Dreigt er gevaar, dan vluchten ze
nog wel een enkele maal naar hun
eerste woning, maar eindelijk heb
ben ze hun xorgzamen vader met
meer noodig en gaan ze hun zelfstan
dig zeenaaldenleven beginnen.
H. PEUSENS.
Rubriek voor Vrouwen
Slapen met open Tarnen.
Ongelukkig is nog tot op heden toe
overal de meening verbreid, dat er
niets schadelijkers bestaat voor de
gezondheid dan de ramen open te la
ten, gedurende den naoht. De 'nacht
lucht is vergif, heet het, en men ve'r-
teli elkaar van .iemand, die blind
wakker werd, omdat de nachtlucht
,,hein op de oogen geslagen wais" en
van een ander, die 's morgens stikte,
doordat de keel geheel toegezwollen
zou zijn! Een derde zou gedurende
den nacht doof zijn geworden en weeir
een ander zou in bed bevroren zijn
gevondenl Niemand heeft intusschen
nog een dergelijk geval zelf beleefd
en dus zullen het allemaal slechts ba
kersprookjes zijn. Als men in eens,
midden in den winter, dus totaal
onvoorbere.d of gehard, begon met
te slapen,met open ramen, dan zou
men natuurlijk heel veel kans hebben
op een flinke verkoudheid, met alle
gevolgeu van dien. gezwollen keej,
gevoeligheid op de oogea en ooren!
Maar de menschen zijn nu eenmaal
geneigd tot overdrijven, en zoo wordt
menig goed d::ig in misorediet ge
bracht, dat anders bij nader kennis
making ongetwijfeld bevallen zou.
Wie zich de moeite getroost, in een
geschikt jaargetijde, en onder gepas
te omstandigheden, eens te gaan sla
pen met open ramen, zal weldra tot
het 'resultaat komen, dat dit niel al
leen heel gezond, maar eigenlijk ab
soluut noodzakelijk is. De wetenscliap
heeft diit dan ook al lang erkend; dat
bewijzen de longsanatoria, waar de
vensters altijd open blijven, weer of
geen weer, en al verzet de patient
zich er nu ook nog zoo tegen en het
begin. Men weet nu eenmaal, dat fris-
sche lucht een eerste voorwaarde is
voor zieke longen; het eendge middel
om ze weer gezond te doen we'rken.
Want het ademen in bedorven lucht,
werkt als gif op het heele lichadm.
Men moet 's morgens vroeg, zóó van
buiten, maar eens binnen treden in
een slaapkamer, waar bijv. drie per
sonen gedurende den nacht geslapen
hebben. De luclit is dan zóó benauwd,
zóó verbruikt, dat men haast met
ademen kan, wèl is er gelucht, tot
het laatste oogenblik van naar bed
gaan toe, maar waarom, gedurende
den nacht ook niet?
Het lijkt wel, of men bang is, dat
er boozc geesten zullen binnen drin
gen, zóó zorgvuldig wordt de nacht
lucht er buiten gehouden!
Het levenwekkend element in de
lucht is de zuurstof. Deze is met stik
stof verbonden, zoodanig, dat op hon
derd deelen lucht, twintig deelen zuu'r
stof en tachtig deelen stikstof zijn.
Die zuurstof heeft het lichaam voort
durend noodig, bij alle vocdingsver-
rlchtingen die inwendig plaats heb
ben; het gift:ge koolzuur ademt, de
mensch dan weer met de stikstof uit.
Bulteni,. In de Vrije lucht, hindert dat
niet: maar binnenshuis waar geen vol
doende toevoer van versche lucht is,
ontstaat weldra een koolzuiïroverla-
ding, waar de mensch dan na al die
uren, dat hij te bed ligt, in ademen
moet! Geen wo'nder, dat de slaap tus-
schenbeide zoo weinig verkwikking
brengt.
Daarom: de ramen open, geduren
de den geheelen nacht! Al zet men
dan met wijd open, dan toch op een
'reet! Ook kon men immers zorg dra
gen, dat de bedden niet in den tocht
staan en wie nu anders niet besluiten
kan daartoe, zette tenminste de ra
men in het vertrek daarnaast open.
Als gij er eenmaal aan went, zult gij
de heerlijke gevolgen ondervinden;
ook bij zwakke kinderen kan zoo'n
gezonde slaap wonderen verrichten,
In den zomer kunnen de gazen hor-
Ten ook goede diensten bewijzen, die
Jan meteen nog dit voor hebben, dat
ze het binnendringen van lastige en
besmettende insecten verhinderen!
Ook bij regenachtig, nevelachtig
weer moet men de ventilatie niet on
derbroken: vochtige- lucht is nog tien
maal beter dan bedorven lucht, be
denk dat wel!
En nu: moet men in den winter
werkelijk met open ramen slapen? Ja,
ik zou haast zeggen: dan juist! Wel is
het in dit jaargetijde natuurlijk moei
lijker, voor een doelmatige ventilatie
te zorgenl Tegelijk met de frissche
lucht treedt ook kou binnen, maar
koude lucht os nooit schadelijk! In
den winter is de lucht zelfs zuiverder
dan in den zomer! Wel is het dwaas,
er zich op te beroemen, dat men des
winters slaapt op een kamer, waar
water in lampetkan en kom bevriest,
want dut heeft dikwijls schadelijke
ziekten voor de ademhalingsorganen
ten gevolge, maar verwarm de kamer
dan even en laat toch de ramen, al is
het maar een reetje, open, met tie
gordijnen er voorl In den winter ge
nieten onze kinderen immers ook zoo
veel minder van de frissche buiten
lucht en het is dus zaak, dat ze op
die manier, ten minste eenigszins
schadeloos gesteld worden voor dit
tekortl
MARIE VAN AMSTEL.
De Schildwacht.
Uit het Russischvan
A. MITROPOLSKI.
Het ls nacht, een koude December-
macht... Men ziet geen hand voor
oogen, men voelt niets dan de wind,
die het bloed in de aderen doet stol
len en den adem verstijfd; die de
sneeuw doet opdwarrelen en ze den
laten reiziger in het aangezicht jaagt!
Een vreeselijke nacht voor wie ge
noodzaakt is uit te gaan. De hemel
en de aarde schijnen één kompakte
massa, men onderscheidt geen spoor
van leven. En als bij toeval een zwak
ke lichtstraal het duister doorboort,
jaagt de wind u dadelijk een wolk
fijne sneeuw in het gezicht, die u ver
blindt en u dwingt de oogen te slui
ten. En als gij ze dan weer opent, is
het lichtje verdwenen en gij hoort
den wind, als een boozon geest, jui
chen en jubelen om zijn triomf.
Wee den reiziger, die in zulk een
nacht op het pad lsl Waar zal hij een
goed verwarmde „isba" vinden? Waar
een braven „rnoujik", die hem een
plaatsje inruimt hij denwarmen
haa'rd, zoodat hij uitrusten kan en
afwachten tot het weer wat bedaard
ls.....
Middernacht... Alles is donker in
het fort B De wind heeft de lantaarns
uitgedoofd; alle bewoners hebben
zich ter 'ruste begeven...
Neen, toch met! Alle lichten zijn
nog niet uit.
In een 6teenen huisje, uit twee ver
diepingen bestaande, flikkert een
klein vlammetje achter een bevroren
ruit- De wind schijnt het te willen
uitdooven, opdat niets de duisternis
zal verbreken, die in den geheelen
omtrek heerscht. En om dat doel te
bereiken, blaast hij met kracht tegen
de ruiten, zoodat zij rinkelen onder
den hevien stoot. Het scheelt weinig
of zij springen in duizend stukken...
maar juist dan neemt de wind af,
om eenige oogenbhkken daarna met
nieuwe kracht te beginnen.
Dit kleine huisje is de hoofdwacht;
een gong verdeelt het in twee doelen;
rechts is het verblijf der soldaten,
links dat der officieren. De kamer is
vierkant, met een houten vloer; in
het midden staat de kachel waarop
de dienstdoende officieren, die zich
vervelen, blijkbaar de scherpte van
hunne sabels beproefd hebben. Do j vertrekken, elk gToepje soldaten
muren zijn van boven tot onder be- onder bevel van een onderofficier,
schreven, een kanapé, met verschoten i Ge soldaten, die warm gekleed wa
lser bekleed ligt vol met alle
lijk© voorwerpen, d:e men zich m
een wachthuis denken kan.
Vóór de tafel, waarop een samo
var staat, zit de dienstdoende offi
cier, tweede-luitenant Rykoff. Hij
schijnt in zijne lektuur verdiept, ten
minste hij slaat af en toe een blad
om, inderdaad dwalen zijne gedach
ten voortdurend af, ver van deze een
zame vesting, dit doode onder de
sneeuw bedolven land.
Rykoff keerde zich om: de onderof
ficier van de wacht stond daar. om
hem te spreken.
Wat is er? vroeg Rykoff.
Er is... Ja, ziet u, luitenant, be
gon de onderofficier, er Is, er is... dat
het nog harder vriest... De thermome
ter Is tot op twintig graden gedaald.
Als het 20 gr. Reaumur is, met zo'o-
veel wind, wordt het ernstig.
Rykoff had des morgens reeds in
zijn rapport dit feit vermeld en
ren, verlieten de zaal waar twee ka
chels stonden te gloeien en waar de
ademhaling van vijf-en-twintig man
nen nu juist niet diende om de lucht
te zuiveren. Buiten werden zij on
middellijk bevangen door de koude,
en hunne oogen, die aan het licht
gewend waren, konden in de duister
nis niets onderscheiden. De wuid
loeide nog steeds met dezelfde onstui
migheid en wierp hun dadelijk een
sneeuwjacht iu het gezicht.
Ach, wat een weer! zeldo een
soldaat achteruitdeinzend.
Maar onmiddellijk, zich bukkend
om zijn gezicht te beschutten, ver
dween hij met de anderen in de duis
ternis.
Als wij de poort maar kunnen
•vinden, zeide de onderofficier van
het peloton, waartoe Krovtsjoek be
hoorde; men moet bijna verdwalen
in dat weer. De mannen, in hunne
pelsjassen en basjliks, met hun ge
weer op schouder, kwamen met moei
te voorwaarts in de sneeuw, die hun
tot de knieën reikte; hun bonte schoe
nen en hun toeloepa's belemmerden
bevelen gevraagd. Men had hem ge-kunne bewegingen.
j j Hierheen, daar is het
ÜÏEïï?' zijn er vlak bij.
„ti ■*-'1 Eindelijk, na een vemioeienden
wachten moest laten aflossen; dat
was de eenige oplossing die men ge
ven kon.
Ik kan er niets aan doen, vriend.
marscfi, bereikten de soldaten het
bolwerk Hier waren zij voor een
oogenblik beschut. Zij maakten van
zen en nieuwe aracmen ie vorzaiiie-
worden ieder uur afgelost. Zorg er jen om opnieuw de sneeuw en den
voor dat de mannen zich warm klee-
den en laten zij hun pelsjassen goed
dicht doen, desnoods met him gordel
stevig er over heen.
Het wordt lastig naai' den toren
no. 6 te gaan, men zakt tot de knïeèn
in de sneeuw. Daarbij kan men geen
hand voor oogen zien. De schildwach
ten, die teTugkeeren, zuchten en steu
nen alsof zij uit een Turksch bad i ouderofficier.
tomen. De^ soldalen zeggen, dn, J "to «MU-
er bijna met door kunnen, en datWacht, die geheel met sneeuw he
lvet niet doenlijk is op schildwacht te dekt w
storm weerstand te bieden.
Toen zij voorbij den muur waren,
kostte liet hun nog meer moeite voor
uit te komen. De sneeuw l?g daar
nog veel hooger. De mannen konden
niet In het gelid bliiven; zii liepen
achter elkaar zuchtende en blazende.
Eindelijk hadden zij toren no. 6
bereikt.
Peloton, halt! kommandeerde de
staan.
De post bij den. toren no. 6 was het
verst verwijderd, vlak aan de rivier,
die rechts van het fort stroomde.
Aan de andere ziide strekte 21 ch een
moeras uit, begrensd .door een pijn
boombosch, dat eenige tientallen
wersten besloeg. Van het woud af
tot hel fort was het terrein open en
had de wind er Vrij spel. Het schil
derhuisje, dat onder aan den dijk
stond, had dan ook veel te lijden van
de sneeuw, die de wind er zonder op
houden in ophoopte. De post bescherm
de een kruitmagazijn, dat gevuld
was met kisten kardoezen en vaten
kruit
Wat kunnen wij er aan doen,
beste vriend? Zeg hun, dat ze maar
geduld moeten hebben.
Zeker, ze zullen wel geduld heb
ben, luitenant, gaf de onderofficier
zuchtend ten antwoord.
En daar hij niets meer te zeggen
had, verliet hij de kamer. De wind
huJde maar steeds door en ging
voort met de ruiten te doen rmkelen.
In de kamer der soldaten
ging het onderwijl zeer leven
dig toe. De onderofficier trad bin
nen, Ju.st toen de twee Je patrouille
terugkwam. De mannen stampten
met hunne voeten om de sneeuw, die
hen bedekte, van zich af te schud
den; zij zetten hunne go weien aan
rotten en deden hunne bonte schoe
nen en hunne pelsjassen uit.
Jongens, jongens wat een weer,
het is verschrikkelijk, zeide een klei
ne, blonde soldaat
In een hoek zaten ee'nlge mannen
op een rustbank te praten,
De slechtste post, zei een stem,
is no. 6. Ik ben er bijna bevroren.
Gelukkig is de nachtpatrouilLe mij ko
men aflossen..
Na eenige oogenblikken stilte hoor-
3 men een scherpe slem zeggen:
Weet ge, jongens, toen ik op post
stond, heb ik aan den kant van de
rivier de wolven hooreri huilen.
Op welke post stond je, vroeg
een der soldaten levendig.
Op no. 5 vlak bij den dijk.
No. 5 was een vijftigtal passen
vóór no. 6, maar in het fort zelf,
achter het bolwerk.
Wolven, hernam Pankrajeff, het
ia zeker de wind geweest die in zijne
ooren blies, en hij heeft gemeend
dat net wolven waren.
Dat kan je denken! Huilt de wind
dan net als de wolven?
Wie is nu aan de beurt om no.
6 te betrekken? vroeg een ander.
Krovtsjoek, antwoordde een sol
daat.
De onderofficier zei: Komaan, man
nen van de volgende patrouille,
kleedt jullie aan.
Mannen, in 't gelid! komman
deerde de onderofficier. De mannen
namen hunne geweren, en een oogen
blikje later waren zij gereed om te
Post no. 6, bij het kruitmaga
zijn, moet zorgen dat niemand tot op
vijftig pns nadertmompelde de
schildwacht, die afgelost werd. Ver
der kon hij niet spreken, want de
wind. als een echte schalk, vulde
hem den mond met sneeuw.
De aanbeveling, het kruitmagazijn
niet te naderen, was bovendien nut
teloos, want wie zou in zulk weer
zich buiten de poort wagen?
Het peloton verwijderde zich zon
der Krovtsjoek, die alleen achter
bleef aan den voet van tonen no. 6.
Het sohilderhuis stond met de achter
zijde tegen den wind gekeerd; Krovts
joek ging dan ook op het bankje zit
ten en zette zijn geweer naast zich
neer Toch gelukte het den wind in
hel smalle huisje te dringen en van
tijd tot tijd den 9oldant wolken
sneeuw in het gezicht te werpen.
De koude werd nog heviger.
Krovtsjoek verzonk in diep gepeins.
Wat doen ze thuis op het oogen
blik? Het heeft er ook erg gesneeuwd,
heel erg zelfs. Maar dat is minder:
de manren zullen den boel wel heb
ben schoongemaakt en een pad ge
veegd hebben tot aan de deur. Het
is nog veel warmer in de huizen, als
ze zoo onder de sneeuw liggen...
Wat heeft men dan een pleizier,
wat lacht men dan!... Verkleede jon
gelui gaan van isba tot isba; dan is
het Kerstmis! Men rijdt in een troika,
de jonge meisjes zingen... En ik, ik
moet hier blijven, alleen in den don
keren nacht, in een- sneeuwstorm...
„Ach, wat een levenl" zuchtte
Krovtsjoek. Een onbedwingbaar ver
langen greep hem aan naar zijn
dorp ln het gouvernement h'oersk.
Hij zag Ln gedachte zijn hut door
eene kleine lamp verlicht, zijne oude
moeder druk bezig bij de kachel,
zijne broeders om de tafel. Do moo-
der zet het avondeten op tafel.
Hij rneeut de stem van zijn vader
te hooreu, die vraagt: „Wal zou onze
Paul nu doen?" Hij zou wel willen
antwoorden, hem toeroepen, dat mj -
hier op schildwacht staat, bij een
somberen toren, bijna onder de
sneeuw begraven... Zijn keel wordt
hem als liet ware toegeschroefd; tra
nen. niet van koude, bevriezen aan
zijne wimpers.
Het is beter niet aan huis te
denken, zegt Krovtsjoek tot zichzelf;
hoe meer ïk eraan denk, hoe bedroef
der ik word. Ik zal maai- liever eens
gann zien wat er achter den toren
gebeurt.
llij staat op en neemt zijn geweer.
Dan laat zich plotseling een luid ge
huil hooren. Het komt van dicht bij;
als antwoord weerklinkt een nieuw
gehuil en ook aan den anderen kant
van «ie rivier laat het angstwekkende
geluid zich liooren. ,,De wolven",
denkt Krovtsjoek. die als vuslgosm
geld blijft staan, met zijn geweer te-
I gen zijn borst gedrukt.
Vassiljeff had straks gelijk; de
wolven huilden op de rivier! En ik
heb het met willen geloovenO,
zullen zij zich p mij werpen?
Krovtsjoek, die heel goed wist dat
hongerige wolven do menschen aan
vallen, werd angstig. Post no. 6 was
zeer ver verwijderd van do hoofd
wacht; men zou zijn schieten met
eens hooren.
En zoodra hij geschoten had, zou
den de wolven zich op hem werpen.
L\egloopen? Zijn post verlaten is vol
gens de wet eene misdaad en boven
dien zou dat nog veel gevaarlijker
zijn. Hier tenminste heeft hij een
schilderhuisje en den muur van den
toren wuartogen hij leunen kan om
zich te verdedigen.
Op den open weg zou hij achter
volgd en ingehaald worden. Al deze
overwegingen vlogen hem in één
oogenblik door het hoofd. Krovtsjoek
kwam uit zijn schilderhuisje om te
gen de deur van den toren te gaan
leunen. Zóó was hij van achteren be
schut en kou hij gemakkelijker zijn
geweer hanteuren in geval van nood.
Zijn hart klopte alsof het breken
kiemden het geweer, zijne oogen
doorzoeken de donkere ruimten; zij
trachten de duisternis te doorboren
en het dreigende gevaar te zien na
deren. Hij spant zich in, om het min
ste geluid dat niets met het loeien
van den storm te maken heeft op
te vangen.
De wolven zijn zeker weg, zij
hebben mij alleen maar willen bang
maken, zeide Krovtsjoek, om zich
zelf moed in te spreken: hij voelde m-
stinktmatig, dat zii er nog waren. En
opnieuw kwam het denkbeeld bij hem
op, zijn post te verlaten en naar de
verwarmde hoofdwacht terug te kee-
Neen, dat zou hij nooit doen!
Hij heeft zijn eed niel vergeten, noch
zijn Dlicht als schildwacht! Maar
wat duurt de tijd toch lang! Komt
men hem nog niet aflossen? Opnieuw
spitst hij de ooren: neen, niets dan
loeien van den wind. E:i de
sneeuw valt nog zonder ophouden....
Maar hoor, nog dichter hij dan
de eerste maal verneemt hij een kla
gend gehuil... en weer antwoordt de
eciio. Lenige minuten daarna ver
heft zich een concert uil wel ueu
verschillende keien, vermengd met
hel razen van den storm.
De wolven waren nog meer gena
derd. Zij wisten dat hun prooi vlak
bij was. maar schenen nog met be
sloten hem aan le valien; alle muzi
kanten bleven boven op den muur
zitten en huilden maar steeds.
Krovtsjoek voelde zijn haren to ber
ge rijzen, zijn wijd geopende oogen
staarden in de richting van waar dat
•roeselijk geluid kwam... Zijne hun-
len klampten zich hoe langer hoe
vaster om zijn geweer.
Daar kwam de wind weer opzetten
a wierp een pak sneeuw op liet
schilderhuisje en op Krovtsjoek. Do
wolven hadden voor een oogenblik
hun ontzettend concert /gestaakt,
maar weldra begonnen zij opnieuw
men hoorde duidelijk de basstem van
een ouden wolf. die de tenorstem der
jongeren accompagneerde F.n de
wind begeleidde die muziek op zijne
wijze, het was als een ,,de profundis"
voor het arme slachtoffer, voor wicu
.■en ontkomen mogelijk .was.
Krovtsjoek stond steeds tegen deu
muur geleund: zijn nart klopte on
stuimig hij snikte krampachtig, en
tranen stroomden over zijn wangen.
Hij zog nic-ts meer dan de sneeuw,
die voor zijne oogen dwarrelde. Eens-
klups meende hij een schaduw te
zien, maar of hij zijne oogen al wijd
opende, hij kon niets anders onder-
scheiden dan twee schitterende ster
ren. die hem aankeken, terwijl de
muziek boven zijn hoofd nog altijd
voortduurde.
„Een wolf', dacht Krovtsjoek, eu
werktuigelijk mikte hij op de twee
heldere stippen, die hem aanseken.
Hij haalde den haan over, het schot
ging af,... eon lichtstreep, op een
bliksemstraal gelijkend, gleed «Luor
de met sneeuw bedekte ruimte. Een
luide angstkreet volgde op hel schot;
hot huilen hield op... verschillende
schaduwen naderden Krovtsjoek. Ln
daar waar een oogenblik geleden
twee lichte sterren verschenen wa
ren, kwamen er nog veel andere te
voorschijn. Mn hoorde het klapperen
van Landen, een gebrom van woede,
eene worsteling: de wolven betwist
ten elkaar liet lichaam van hun doo-
den makker.
Dit onverwachte succes gaf Krovts
joek nieuwen moed hij liet zijn twee
de en laatste patroon in den loop van
zijn geweer glijden.
Het gevecht tusschen de wolven on
derling duurde nog voort. Krovtsjoek
onderscheidde duidelijk hunne scha
duwen. dio zich heen en weer be
wogen: m de Iiitte van den strijd
waren de dieren hem meer en meer
genaderd.
Krovtsjoek legde nog eens aan en
mikte op deu diksten der bewegelijke
schimmen: «ene seconde nog en zijn
vinger, die op den trekker drukte,
wilue dien overhalen, toen een don
kere figuur met een sprong zich van
den muur losmaakte en Krovtsjuek
bit de mouw van zijn tcelocpa groep-
Het was een reusachtige wolf, die
blijkbaar zijn sprong te kort had ge
nomen.
Het oude pelswerk bood geen weer
stond en scheurde onder de scherpe
tanden van let monster. De wolf,
met een stuk bont in zijn muil, rolde
tot voor de voeten van den soldaat,
die doodelijk verschrikt, ditmaal in
de lucht schoot. Hij had den haan
overgehaald zonder te weten wat hij
deed. en nu. zonder er bij te denken.