RUBRIEK VOOR ONZE JEUGD
Een Znid-Afrikaansebe
Idyle.
liet station van Kaapstad zag zwart
van <le menschen. Nieuwe troepen
uit Engeland waren aangekomen en
de lmlve bevolking was aan het sta
tion tegenwoordig om den vertrekken-
dcn een laatst vaarwel toe te roepen.
Onder hen bevond zich ook een
mooi jong meisje, dat op den arm van
haar vader gedeund, met treurigen
blik het schouwspel aanstaarde en nu
01 dan huif meewarig op den ruiker
Kaapsche rozen in haar hand neer
zag.
Plotseling liet tiaar vader haax al
leen staan en trad op een groep offi
cieren toe.
Het meisje, nu geheel aan zich zelf
overgelaten, wandelde het perron
over en zag. van weemoedige gevoe
lens vervuld, toe.
Plotseling viel haar oog op een
icng soldaat vóór haar.
Door een plotselinge ingeving stak
zo hem haar rozen toe. die met een
dankbaren blik en een rooden blos
werden aanvaard.
Ge gelijkt op mijn broer, zei ze
haastig, eenigszins verlegen over haar
handeling. Hij is gindsIk dacht,
dat go ze misschien gaarne mee zoudt
nemen. Ge zult ze daar ginds weinig
op uw pad. ontmoeten.
ik dank er u hartelijk voor. ant
woordde de jonge man, verheugd nog
op het laatste oogenblik een stem te.
hooren, die hein vriendelijke woorden
toeriep. Ze zijn heel mooi en ge
hebt gelijk, wo zullen aan de Modder-
trivier wel geen bloemen ontmoeten.
Jk zal ze in waarde houden, en de
bekoorlijke herinnering steeds bewa
ren.
Aan de teleurgestelde uiLdrukking
van haar gezicht zag hij, dat het com
pliment haar hinderde.
Ik bedoel dit. vervolgde hij ern
stig, dat wij, ongelukkige kerels als
we zijn, iedere vriendelijkheid, ons
bewezen, als een heilig souvenir ge-
den kext
Dan ben ik zeer blij, dat ik ze u
gegeven heb, antwoordde ze opge
ruimd. Mijn broer houdt ook zooveel
van bloemen, en ik weet, dut ze hem
onder deze omstandigheid genoegen
zouden hebben gedaan.
Ja, zeker, 'antwoordde hij, ter
wijl zijn oogen over het perron draul-
den. Hoe is de naam van uw broe
der, en in welk regiment en... mis
schien kan ik een boodschap voor
hem meenemen?
O, als ge dat wilt. zei ze ver
heugd, hem een kaartjo overhandi
gend, zeg hem dan, dut ge zijn
zuster Auguste ontmoet hebt.
Auguste viel hij haar in de rede.
Ja, ik zal dien naam onthouden
Zeg hem, dat we het allen goed
maken en zeer bezorgd zijn over zijn
lot, dat we nacht en dag voor zijn
behouden terugkomst bidden eu dat
hij zorg moet dragen voor zichzelf.
En, och hemel, waar zou papa in al
drie drukte blijven
Ik denk. dal ge hem moeilijk al
leen kunt vinden. Mag ik u van
dienst zijn
Gaarne. Ik was dom genoeg om
af te dwalen.
Zeg dat niet. Ik ben er dankbaar
voor En hij wees naar de rozen.
Hé, daar is vader riep ze ver
heugd.
Dan hebt ge mij niet meer noo-
dig, zei hij. Dank nogmaals voor de
bloemen, en vaarwel.
Vaarwel, zei ze, haar tengere
hand in de zijne leggend. Een behou
den terugkomst. Tot weerziens
Tot weerziens zei hij treurig.
Ik denk niet, dat we elkaar weer zul
len zien. Ik hoop het van harte.
Ze bloosde tot antwoord.
Daar ligt ons huis, zei ze. Wij
zien van onze vensters uit alle trei
nen, die passeeren.
Ik zal het onthcudon. En wan
neer ik gezond word teruggezonden,
zal ik rozen voor het Taampjo hou
den en wuiven.
Vóór zij antwoorden kon of het
verhinderen, dat hij haar vingers aun
zijn lippen gebracht.
Ze bleef een oogenblik met klop
pend hart staan.
Ze was liever ijlings naar huis ge
gaan zonder haar vader te ontmoe
ten, die haar met vragen overstelpen
zou.. Ze verlangde er naar alleen te
zijn op haar kamer en te schreien,
waarom wist ze niet. Ze had zich
vreemd gedragen, maar voelde geen
berouw over haar gedrag.
En de dagen gingen langzaam
voorbij, alle op elkaar gelijkende
lederen morgen vertoonde «en zwak,
bleek gezichtje zich voor de vensters
van het huis, op kleinen afstand van
het station.
Ten laatste werd haar geduld )>e-
loond.
Op een namiddag voor een der open
balkondeuren van haar kamer staan
de. passeerde een trein met gewon
den. Uit een der laatst© coupe s of
was het verbeelding wuifde een lan
ge, blanke arm met verdord© rozeu ln
de hand. Bedrogen haar oogen zich
niet? Ze spoedde zich naar het sta
tion. Het schouwspel was nauwelijks
geschikt voor d© oogen van een zwak
ke, onervaren vrouw Maar zij door
stond het
Ze herkende hem. Hun oogen ont
moetten elkaar.
G© zaagt het? vroeg hij. Zijt ge
daarom gekomen? Dat was goed van
u Hij stak haar zijn hand toe en
bracht de hare aan de lippen, ik
vreesde, dal ge het niet gezien zoudt
hebben, en ik voelde me zeer teleur
gesteld.
Zo wierp een schuinen blik op zijn
beide dragers, en zei toen zachtjes
Ge zijl niet gevaarlijk gewond
O, neen. antwoordde hij mat. De
kegel zit or nog in, inaar met Rönt
genstralen zullen ze hem vinden. Bin
nen een maand of langer hoop ik te
rug te zijn En dan hoop ik vurig u
weer te zien.
Dat lioop ik ook. herhaalde ze
werktuigelijk. Ik bedoel... dat ge spoe
dig beter zult zijn.
En dan zal ik onverwijld terug
komen. 't Zou me spijten, Zuid-Afrika
vqor het laatst te hebben gezien. Ik
ontmoette uw broer en ik heb een
boodschap voor u. Hij zeide Zeg
aan Gusta. dat ik het goed maak en
haar raad ter harte zal nemen. En
ik hoop, dat wij drieën elkander veel
zullen zien, afs de oorlog voorbij is.
Wij zijn trroote vrienden geworden,
fluisterde hij.
Waarom draagt ge die verdorde
rozen Werp ze toch weg, ge hebt er
niets meer aan 1
-- Waarom? vroeg hij hartstochte
lijk. Eens zult ge het weten, wanneer
ik terugkom. En als ik sterf, zullen ze
met mij begraven worden. Vaarwel 1
Vaarwel zei ze zacht ontroerd.
Hij liet haar hand niet los.
Gusta, hebt ge mij niets te zeg
gen fluisterde hij, terwijl de mannen
zich gereedmaakten hem verder te
dragen.
Ja, mompelde ze. zóó zacht, dat
het bijna voor hem verloren" ging. Ik
Ik op, dut mijn broeders wensch ver
vuld moge worden
Hij liet haar hand los en gaf den
dragers hot sein, dat ze hun weg kon
den vervolden.
Twee maanden zijn voorbijgegaan.
Broeder Jaap is thuisgekomen, licht
gewond. Zij wachten samen ieder
schip, dat de Tafelbaai binnenstroomt,
op. Maar ieder schip stelt hen teleur,
en telkenmale richt Jaap zijn blik op
het droevige gezichtje zijner zustor,
en fluistert haar toe, dat de vriend,
dien hij aan de Modderrivier ontmoet
te, ééns komen zal. Zij lozen geregeld
de couranten, maar hebben beiden
zijn naam over bet hoofd gezien
plotseling aan een operatie overleden.
Zij wachten, broeder en zuster. En
ginds, in een eenzaam hoekje van
een verlaten doodenakker, rust hij,
onbewust van de geliefde, die zijn
komst verbeidt.
EEN VERDIENDE LES.
De boer, dio de hoofdrol vervulde
in ©en automobiel-avontuur, dat zich
dezer dagen tusschen Dyou en Lha-
lon-sur-Saóne afspeelde, zal zijn we-
dervaren hoogstwaarschijnlijk niet
Jicht vertellen.
Een schilder, een advocaat en een
geneesheer waren omstreeks 6 uur
s avonds van Dyon vertrokken, om
zich per auto naar Chalon-sur-Saöne
te begeven. Onderweg werd de schil
der in de volle borst getroffen door
een zwaren steen, die door een aute-
vijandigen boer, zonder de minste
uittarting, naar den wagen was ge
slingerd. De auto stopte en de reizi
gers zetten den vluchtenden noei
achterna, met het gevolg, dat zij hem
spoedig te pakken kregen.
De steenwerper werd ui den wagen
geheschen, en zijn slachtoffers na
men hem zijn horloge, zijn papieren,
zijn geld en zijn mouwvest af, terwijl
de auto met groote snelheid voort
reed. Zoo weiden 50 kilometer afge
legd. De reizigers lieten nu den
boer, die wit van nijd zag, uitstap-
pen en een hunner sprak liem onge
veer in dezer voege aan
„Vader, nu moet je 50 kilometer
tippelen om weer thuis te komen,
zonder een centime in je zak en dat
ia niet heel aangenaam niet deze
warmte. Maar het is toch nog altijd
beter dan aan de gendarmen te wor
den overgeleverd. Onthoud nu ten
minste, dat 't je soms leelijk kan op
breken als je menschen, die j'o niets
gedaan hebben, lafhartig aanvalt."
Daarop stoof de auto weg.
Het spreekt vanzelf, dat de reizi
gers bij hun aankomst te Chnlon-sur-
Saóne alles weder aan den rechtma-
tigen bezitter toestuurden, wat zij
hem hadden afgenomen.
VOOR DOOVEN.
Namens de „Vereeniging tot
vordering der belangen van slecht»
hoorenden" was ©enigen tijd geleden
door dr. P. L Baudet, te 's-Gumm-
hage, deel uitmakend van het be
stuur dier vereeniging, het sciirifte-
lijk verzoek tot den beroemden Anie-
rika&nschen uitvinder Edison ge
richt, om toch al zijn genie en krach
ten te willen insjiannen, om voor
dooven en slechthoorenden een toe
stel te vervaardigen, dat hun in staat
zou stellen, beter, en, als 't kon, nor
maal te hooren.
Edison, die naar men weet zolf
zeer doof is, maar zich van die las
tige kwaal al heel weinig aantrekt,
wijsgeer als hij is, heeft thans, naar
„Ons Maandbladhet orgaan der
zooeven genoemde vereeniging, meldt
door zijn particulieren secretaris, H.
J. Miller, een briefje aan dr. P. L.
Baudet doen richten, hetwelk ver
taald aldus luidt
Geachte heer.
In antwoord op uw schrijven van
21 Juni 1.1. namens de „Vereeniging
tot bevordering der belangen van
slechthoorenden", draagt de heer
Edison mij op, u te berichten, dal hij
voornemens is, om, zoodra hij er
den tijd voor heeft, te gaan arbeiden
aan een toestel voor dooven.
Raadsels
Deze raadsels zijn alle ingezonden
door jongens en meisjes, die „Voor
Onze Jeugd" lezen.
Deze maand moeten de oplossingen
mij niet dadelijk gezonden worden,
maar netjes opgeschreven en be
waard.
Je schrijft er dan de volgende week
de oplossingen bij en op 2a Augustus
ontvang ik don inééns 50 oplossingen
M zooveel als je er hebt kruinen vin
den.
Onder de beste oplossers worden
dan
TWEE BOEKEN IN PRACHTBAND
verloot.
26. (Ingezonden door Arie de Vos.)
Ik ben een plaats in Friesland. Ver
ander mijn 1ste letter en lk ben een
vogel.
f7. (Ingezonden door Annie Rozen-
hart.)
Met L ben ik een metaal.
Met R ben ik een kleur.
18. (Ingezonden door Gerda v. Dijk.)
Ik besta uit 27 )ptter3 en ben een
Inrichting in Haarlem.
27 26 2o 10 is een metaal
23 21 H 18 is een geldstuk
15 20 2 is een aanwijzend of betr.
voornaamwoord
18 12 1 4 6 is een rivier in Azië.
3 9 5 17 staat in een stad
19 16 22 is een bewoner van een
land in Europa.
24 8 11 is een vragend voornaam
woord.
7 25 21 10 is een kleedingstuk.
29. (Ingezonden door Aaltje en Anna
Peters.)
Ik t^n een plaats in Duitschland en
word tevens door de Jongens ge
dragen.
30 i Ingezonden door Hubcrtha Raas.)
Kunt ge van twee steden in Neder
land een dorp maken
3!. (Ingezonden door Tennis Kok.)
Mijn eeheel is een stad. bekend uit
heel oude tijden. Neem de 1ste letter
weg en ge krijgt den naam van een
36. (Ingezonden door Piet de Veer.)
Mijn 1ste is een viervoetig dier
mijn 2de is een hondennaammijn
geheel is een plaats op Japara (Java).
37. (Ingezonden door Tine Heidweil-
ler.)
Ik ben een plaats in Zuid-Holland.
12 3 gebruiKen we in school.
2 3 is voedzaam.
4 2 6 is een boom.
een 1 3 5 4 hoor ik gaarne.
38. (Ingezonden door Anna de Liefde.]
Ik hen een viervoetig dier. Zet er
een leLter voor en ik ben een plaats
in de Rijnprovincie in Pruisen.
man, die iieel, heel lang geleden
om het leven
wreedaardige wijze ora
gekomen.
Neem weer de 1ste letter weg en
het geeft een schel geluid.
Neem weer de eerste letter weg en
ge krijgt een lengtemaat.
32. (Ingezonden door Cornells van
Gelder.)
Ik ben een landstreek in Overijsel.
Verander mijn 1ste en 2de letter en
ik ben een provincie in Nederland.
33. (Ingezonden door Cath. Chr.
Doïng.)
Ik ben een plaats in Drente. Doe de
eerste letter er af en ge krijgt een
verkorten meisjesnaam.
34. (Ingezonden door Corry en Ber
nard Reckman.)
dende
onde
rhou
Klei
gesch
enken
vrien
„e
dschap
Welke spreuk leest ge hieruit
35. (Ingezonden door Mies Fischer.)
Het geheel is een spreekwoord van
2S letters of 8 woorden.
25 2 4 5 23 7 is een plaats in
Drente.
26 27 28 is een familielid.
8 2 6 18 gaat over water.
11 9 12 15 17 is een familielid.
1 23 6 7 hoort aan een boerderij.
16 3 10 is niet prettig, om in te ko
men.
25 13 14 IS is een oude drank.
19 9 20 21 22 2 10 gaat mee in den
oorlog.
24 9 22 14 21 zijn in een kleeding
stuk.
BEGRAVEN PLAATSEN.
(Ingezonden door Martinus Hubers.)
1. Op school beoefenen wij hout- en
car to nar beid.
2. Een vriendje van mij zakte door
het ijs door het koude water was hij
gauw bewusteloos.
3. Toen hij thauis kwam, stapte
Moeder hem gauw. warm onder de
dekens.
4. Onze boot stootte bijna op een
balk. raatr de schipper gooide nog
bijtijds het roer om.
5. Even coed als oesters zijn mos
selen ook schaaldieren.
6. Gisteren gingen twee spnn paar
den van onzen buurman op hol.
7. Met Sint-Nicolaoa krijgen de
meeste kinderen bij ons op school een
prijs; we komen dun in het gymnas
tieklokaal om dien te halen.
8. Toen de tuinman ons die heerlij
ke appels gaf, zetten wij een blij ge
zicht (2 plaatsen).
9. Er liep een bruin en een wit
paard over den weg.
10. Hij nam groote passen om gauw
thuis te zijn.
11. Geef mij van die wortelen maar
drie bos. koopman.
12. Ik ga uit Wel. loop mee. Jan I
13. Het was een spannende tijd
buiten postten de arbeiders.
14. Hij vischt altijd op snoek, maar
ik hengel op baars.
15. Jongens, jullie moet doorloopenl
Rol den bal maar voort. Jon l
dere stad nederzette. Nu zijn groote
zucht tot sparen verloren hebbende,
begon hij van hetgeen hij overgehou
den had, meer op zijn gemak to leven:
v. at Dionysius ter oore kwam. <Jie hem
de rest van zijn schat terugzond, zeg
gende dat de man, nu hij geleerd
Itad, het geld te gebruiken, niet lan
ger onwaardig was het te bezitten.
PLEEGKINDEREN.
Te Papekop, een dorpje in Zuid-
Holland, heeft men iets leuks gezien
Twee huismusschen hadden te
vroeg het ouderlijke nest verlaten. Ze
konden noe niet vliegen en nauwelijks
zelf hun voedsel zoeken. Verlaten hip
ten ze rond op het erf eener boerderij,
bang voor allerlei gevaren, welke ze
niet ontvluchten konden.
De halfkale muschjes in hun pluizi
ge eerennakies hadden het erg koud
en ze voelden geweldig spiit, dat ze
zoo vroeg het veilige nest verlaten
hadden, doch goede raad was duur 1
Daar zagen ze een klokhen met
haar kuikentjes rondloopen. De kie
kens bleven dicht bij moeder, die iieu
leerde hoe ze den kost moesten vin
den. Als er gevaar naderde nam zij
haar kroost onder de beschermende
vleugels en koesterde de kleintjes te
gen haar eigen, warme lijf.
Musschen zijn nu eenmaal brutaal,
en die Papekopsche jonge muschjes
waren zoo vrij om zich net te gaan
houden of ze bij die kuikentjes be
hoorden. Ze voegden zich bij den
troep, en als moeder kip de familie
bijeenklokte, verdwenen de twee mus
schen met de kuikens onder haar vleu-
prcldak. De goedhartige kip dacht ze
ker „Ochjullie zijn zulke arme
stakkers, je kunt er eigenlijk ook nog
wel bij
Toen de musschen zichzelf redden
konden, zi n ze de wereld ingetrokken.
Of ze echter hun goede pleegmoeder
nog bedankt hebben, weet Jk niet te
vertellen.
STRIKVRAGEN.
De antwoorden op de strikvragen
der vorige week zijn
1. Uit een kachelpijp.
2. Op paddestoelen.
3. Paljas.
4. Een ridderspoor, of de spoor van
een haan.
5. Een touwslager
6. Koppelstok de veerman.
7. Beschuiten.
8. Omdat zij eerst speelt en dan
slaat.
9. Een soldaat kan op den linker
vleugel staan en een ooievaar niet.
10. De hoeken in de boekenkast.
11. Omdat zij hun woorden breken.
12. Manieren.
13 Het zadel.
14. Paardenhaar.
15. Een lencrenaar, want die wordt
toch niet creloofd.
Nu heb ie no? den tijd tot Woensdag
30 Augustus 1911.
Alle inzendingen moeten er keurig
uitzien en voorzien zijn van naam.
leeftijd en adres van den (de) inzender
(ster).
GEWOONTE.
Iemand vroeg aan een armen drom
mel. die büna naakt langs de straat
liep en er even vroolijk uitzag, of
schoon het vroor, dat het kraakte, of
Hij geen hinder van de koude had.
„Wel. münheer", antwoordde de an
dere, „gij loopt wel met het aange
zicht ontblootwelnu, ik ben geheel
aangezicht."
GIERIGHEID.
Een gierigaard, die ten tijde van
Koning Dionysius in Sicilië woonde,
had een schat in zijn tuin begraven
en loofde heel armoedig. Dionysius,
dit vernomen hebbende, liet don man
gelasten dien schat hem te brengen.
De ander deed dit, doch niet dan na
er een klein gedeelte van behouden te
hebben, waarmede hii zich in een an-
Oe gift van den Zeegod
Daar was eens een oude visscher,
die leefde met zijn vrouw in een
klein huisje op een klein eilandje.
Dat eilandje heette Ahtola en was
niet veel -rooter dan oen marktplein
in een groote stad. Het huisje was
van leem opgetrokken, had een dein
en twee vensters, een vlaggestok en
een grooten weerhaan op het dak. Bij
het huisje stonden drie boomen, die
scheef gegroeid waren door den zee
wind "en verder waren er een paar
perken met uien en aardappels.
's Zaterdags, als het weer mooi was
en er was weinig wind, zeilden de
visscher en zijn vrouw in hun kleine
boot naar de stad. om visch te verkoo-
pen, en Zondags gingen zij naar de
kerk. Maar soms gebeurde hel, dat zij
w eken en weken aari«"" op het eiland
bleven, en dat zij niemand of niets
zagen dan hun klein geel hondje, dat
Prins heette, hun uien en aardappels,
de drie boomen, de zilveren visscnen,
de wilde, era uwe golven en de storm
achtige lucht.
Maar de visscher en zijn vrouw wa
ren goede, vlijtige lieden. Zij leefdon
tevreden en gelukkig met Prins m
hun nederig huisje en zij vonden zich
zelf rijk, wanneer zij genoeg visch
hadden gezouten, om den winter door
tc komen en genoeg geld hadden, om
wat tabak voor den ouden man en
wat koffie en cichorei voor de oude
rouw te koopen.
Nu zou alles goed en best zijn ge
gaan. als maar niet de visschers-
vrouw een geheim veria neen had ge-
had, dat haar geen rust Het. Jaar in,
j jaar uit verdiepte zij er zich in, hoe
zij geld genoeg bij elkaar zou kunnen
krijgen om een koe te koopen.
at wil je toch met een koe zei
de man. „Zij kan hier toch met heen
zwemmen en in onze boot is geen
ruimte voor haar 1 Hoe kregen we
haar hier En al zouden we dat kun
nen, hoe zouden we hier voedsel voor
haar vinden
„Maar er groeit hier toch wat grusl"
zei de vrouw.
„Ja, en uien 1" lachte de visscher,
„wij kunnen haar uien geven
„En koeien eten ook wel ge-zouten
ischzei de vrouw, daar houdt
Prins ook van
„Dank ie, vrouw 1" zei de man,
„liet zou een dure koe zijn, als ze met
visch gevoed moest worden. Pruis eet
liet afval ais wij de visch schoonma
ken Praat nu niet langer over die
koewe hebben al wat we noodig
hebben I"
De oude vrouw zuchtte. Zij wist
wel, dat haar man eigenlijk gelijk
had, maar zij kon de koe niet verge
ten. Zij dacht aan de room, die zij
in de koffie zou krijgen en de ver-
sche boter bij de viscn eu de melk om
te drinken en dat kon zij niet uit het
hoofd zetten.
Eens, toen de visscher en zijn
vrouw bezig waren met visch schoon
maken, hoorden zij Prins aanslaan
en daar zagen zij een ranke sloep,
met drie jongelieden erin. op het
eiiuud aanhouden. Het waren studen-
dre een zeiltocht maakten en
proviand op wilden doen.
„Kunnen we wat versche boter krij
gen vroeg er een.
„Had ik maar versche boter I"
zuchtte de vrouw.
„Nu geef ons dan maar een kan
melk", rie- de tweede.
„Had ik maar melk 1" zuchtte de
vrouw weer.
„Wat 1 is hier geen koe I"
De oude vrouw zweeg. Zij kon deze
pijnlijke vraag niet beantwoorden.
„Neen, we hebben geen koe. maar
kunnen wel wat kostelijke visch bak
ken 1" sprak de man toen.
„Dat is ook goed 1" riepen de stu
denten, die al op den grond zaten en
sigaretten aanstaken.
„Hoe heet dit eiland vroeg er een.
„Ahtola", antwoordde de oude
man.
„Maar hoe kan je dan nog ergens
om treuren Dit is het rijk van den
Zeegod I"
De oude visscher begreep dat met.
Ilij had weinig gelezen en wist niets
van al die Goden uit oude tijden. En
de studenten vertelden verder
„Ahli is een machtig God. die
woont in ziju paleis Ahtola, dicht bij
dit eiland op den bodem van de diepe
zee, en hii heeft ontzaglijke rijkdom
men. Hij beheerscht ai de visschen en
andere dieren der zee hij heeft prach
tige koeien en paarden, die grazen
van het zeegras, dat op den bodem
groeit. Als sij goede vrienden met
hem blijft, kunt gij schatrijk worden.
Maar dan moet gij voorzichtig met
hem omgaan en hem geen ergernis
geven. Want Ahti is veranderlijk en
gauw beleedigd. Gij kunt hem zelfs
boos maken door een kiezelsteentje in
't water te gooien e«r dan neemt hij
al zijn gaven terug, en laat een
storm woeden, die den zeeman in de
diepte trekt. Ahti heeft in zijn paleis
feeën en zeemeerminnen, die komen
luisteren, als gij muziek maakt."
„Heb ik van mijn leven I" zei de
oude visscher, „en hebt gij dat alles
zelf gezien
„Wij hebben het zoo goed als zelf
gezien, wb' hebben het gedrukt gezien
en wat gedrukt is. is waar."
„Kan je beerijpen zei de visscher
ongeloovig. „Gisteren stond in dc al
manak, dat het mooi weer zou zijn
er een plank m de keuken bij moeten hand toch slaan vekregen en sliepen
timmeren om ai de kannen met ruelk den verderen nacht zonder iets meer
en room te bergen 1" j van den storm te hooren.
„Waar denk je toch zoo over,
vrouw vroeg haar man.
Och, mets bijzonderswas het
antwoord. .Maar in 't geheim bedacht
zij eenige oude too verversjes, die zij
in haar jeugd geleerd had van een
grijsaard, die beweerde, dat zij geluk
brachten by het visschen. „Zal it. hel
eens probeeren dacht zij bij zich
zelf.
Nu was het toevallig Zaterdag en
visscüer. die een vroom man was,
zette zijn netten dan nooit uit, omdat
hij den Zondag niet ontheiligen wilde.
Tegen den avonu echter sprak zijn
vrouw „Wij moeten straks de net
ten uitzetten 1"
„Neen", zei de man, „er rust geen
zegen op de vischvangst op Zondag."
„Gisteren was het zoo stormachtig,
dat we maar een heele kleine vangst
hadden", sprak de vrouw weer. „Van
avond is de zee zoo glad als een spie
gel en na den wind. dien we gehad
hebben, komt de visch naar het laad!"
rijzen stormwolken in het
Noord-Westen", zei de man. „en Prins
at gras vanmiddag 1'
„Heeft hij ook uien gegeten
vroeg de vrouw.
„Neen, niaur we krijgen morgen
ochtend stellig storm 1"
„Nu, luister dan eens", zei de
vrouw, „we zullen maar één net uit
zetten en dan vangen wij Juist genoeg
om de mand, die nog pas half vol
la. bij te vullen."
De oude man liet zich overhalen, en
zoo roeiden zij met het net weg. Toen
zij boven diep water kwamen, begon
de vrouw zachtjes de oude toover-
rijmpjes te zingen, maar hier en daar
veranderde zij de woorden wat.
„Wat zing je toch vanavond vroeg
haar man.
„Och, een oud versje, dat mij in
de gedachten kwam", antwoordde zij
en zij begon wat luider te zingen.
„Ik vind het een onzinnig versje",
zei de visscher. „Je zou liever om
visch vragen, dan om een koe. maar
ik vind, dat op den avond vóór den
Zendag zooiets heelemaal niet
pas komt."
Zijn vrouw deed, alsof zij het niet
hoorde en zong verder, maar de vis
scher luisterde er niet meer naar en
roeide bedaard de zware boot naar
huis. Spoedig gingen beiden ter ruste.
Maar geen van beiden kon den
slaap vatten. De een dacht er over,
dat hij den Zondag ontheiligd had en
de ander over de koeien van Ahti.
Omstreeks middernacht ging de
man rechtop in bed zitten en riep te
gen zijn vrouw
„Hoor je iets
„Neen", was het antwoord.
„Ik geloof, dat do weerhaan op het
dak ronddraait We krijgen "storm 1"
„Verbeelding 1" zef de vrouw.
Do visscher ging weer liggen, maar
na een poosje zat hij alweer rechtop.
„Ik hoor den weerhaan alweer"
hij.
„Och, ga toch slapenhet is niets
dan verbeelding", zei de vrouw.
En de oude man probeerde te
pen. Maar spoedig rat hij voor den
het heeft den geheelen dag gewaaid der(ien keer rechtop in bed. „Nu
en geregend, alsof alle sluizen van draait de weerhaan in het rond, alsof
Toen zii den volgenden morgen
wakker werden, stond de zon al hoog
aan den hemel, en de wind was geheel
tot rust gekomen.
„Kijk eens! wat is dat?" riep de
vrouw, toen zij de deur opende, en
naar buiten keek.
„Het lijkt wel een zeil", zei de
man.
„Zoo waar als ik leef. liet is een
koe riep zijn vrouw.
ïen koe was het een mooie
roodbonte koe, net en glanzend, alsof
zij haar heele leven mets dan spina
zie gegeten had. Zij wandelde be
daard langs de kust en raakte zelff
't weinig je gras, dat er was, niet eens
aan, alsof zij zulk gewoon voedsel te
min voor zich vond.
De visscher kon zijn oogen niet ge-
looven maar het was toch heusch
een levende koe en dit werd hem pas
goed duidelijk, toen de vrouw haar
begon te melken en al haar kannen
en potten tot zelfs den emmer toe met
lekkere, versche melk vulde. Tever
geefs tobde de oude man zijn hersens
af. hoe de koe daar op het eiland ge
komen kon zijn, en eindelijk ging hij
er op uit, om te zien, wat er van zijn
net was overgebleven. Maai- bijna da
delijk vond hij het op do kust, waar
het door de zee scheen aangespoeld te
zijn en het was zóó vol met zilveren
visschen, dat het scheen te zullen
barsten.
„Het is nu heel mooi en aardig",
sprak hij onder het schoonmaken van
de visch, „om een koe te hebben, maar
waarmee voeden we haar nu?"
,0, dat zal wel terecht komen", zei
de vrouw.
Em de koe vond zelf haar voedseL
Zij waadde in het water en at het
zeegras, dat daar in overvloed was,
en zij bleef er prachtig uitzien. De
oude man en zijn vrouw begonnen
veel van haar te houden, maar Prins
was wat jaloersch en blafte steeds te
gen haar
Van dien dag af was er overvloed
van melk en boter op bet kleine
eiland. De netten waren altijd vol
visch. De visscher en zijn vrouw wer
den dik van het goede leventje en
lederen dag werden zij rijker. De
vrouw bracht de boter ook aan de
markt en de visscher nam twee man
in dienst en begon de vischvangst op
g rooter schaaL
Het was voor hem alsof de zee eon
groote mand visch was, waarvan hij
zooveel kon nemen als hij maar wil
de. En de koe ging voort met geheel
voor zich te zorgen. In October, wan
neer de visscher en zijn vrouw voor
de wintermaanden naar het vaste
land gingen, verdween de koe in ze*
en in het" voorjaar, als zij terug kwa
men, stond de koe op het klein»!
eiland hen reeds op to wachten.
(Wordt vervolgd.)
den hemel open stonden.
„Ja, maar een almanak mag lie
gen en dat weet iedereen ook wel",
antwoordden de studenten.
De oude man schudde het hoofd
maar intusschen was de visch klaar
en de studenten lieten het maal zich
goed smaken.
Toen zij gereed waren, gaven zij
den visscher wat geld en wat tabak,
bedankten hem en zijn vrouw voor
hun kosteliik maal en vervolgden hun
reis.
De vlsscheravrouw had geen woord
gesproken, maar zij dacht des te
meer. Zij had goede ooren en een
goed geheugen en zij onthield iedere
bijzonderheid van het verhaal over
Ahti, alsof zij het nooit meer vergeten
zou.
„Wat zou het heerlijk zijn", dacht
zij om een koe van den Zeegod te
krijgen I Wat zou zoo'n mooie koe
veel melk geven 's morgeus en
's avonds, en over v-' voedsel hoefden
we ons niet druk te maken. Ik zou
hij eraf zal gaan. Wij krijgen storm
en we moeten er uit om het net bin
nen te halen."
Zij kleedden zich aan. De zomer
nacht was donker, alsof het November
was, de weerhaan knarste eu de
wind huilde om het huisje. Toen zij
buiten kwamen, zagen zij de zee als
niet sneeuw bedekt en het 6Chuim
spatte over het huisje heen.
Da visscher heriunejde zich niet
ooit zoo'n storm gezien te hebben. Er
was geen mogelijkheid om de boot
buiten te brengen en het net te redden.
Zij stonden in de deuropening eu de
druppels zeewater spatten beu in 't
gezicht.
„Heb ik je niet gezegd, dat er geen
zegen rust op het visschen op Zon
dag mopperde de visscher, en zijn
vrouw was zóó verschrikt, dat zij
Ahti met zijn koeien heelemaal ver
gat.
En daar zij buiten niets konden
doen, gingen zij weer naar binnen en
naar bed. Zij hadden nu langzanier-
BOEKEN.
De eerstvolgende Woensdagen kun
nen er geen boeken geruild, of terug
gebracht worden. Bewaar ze dus
maar, tot je in onze courant leest,
dat ze weer geruild mogen worden.
Brievenbus
(Brieven aan de Redactie van dd
Kinder-Afdeeling moeten gezonden
worden aan Mevrouw Venemav.
Doorn, Wagenweg 88, Haarlem).
In de bus gooien, zonder aan
schellen
AAN ALLE KINDEREN I Daar
ik eenigen tijd de stad uitga, kunnen
er dar. geen briefjes worden ontvan
gen of beantwoord Onthoudt dus
inaar goed. wat jullie me te vertellen
hebt en bezorgt me de briefjes dan
maar weer vóór of op Woensdag 23
.Augustus, dan komt er Zaterdag 28
Augustus weer een brievenbus in de
courant.
Mevr. VENEMA-
12 Augustus 1911.
DOORN.