fl
De kassier knikte. Zijn oogen ble
ven op den boekhouder rusten en zij:
vingers, d:e langs zijn kin strekein,
beefden nu niet meer.
Wou je nu de andere 'reden
tellen waarvoor je hier heen kwam
vanavond?
Frost keek van het geld naar den
kassier. Een plotselinge vrees voer
door zijn trekken.
Weet u het, meneer Cannon?
Hebt u...
Ja, Dick. Heb jij zelf ine iets te
vertellen?
Frost's lippen knepen samen, de
spieren van zijn keel fewogen k'ramp
achtig. Plotseling barstte hij uit:
Ik had kunnen weten, dat het
zoo kon uitkomen. Wel, het is
zelfde oude geschiedenis, mijnheer
Camion, een man heeft geld noodig
voor dingen düe hij niet noodig moest
hebben, en en steelt het. Ik dacht
dat ik het in een paar dagen kon te
rugbetalen, en dat kan ik niet! Ik
wist dat u het geld van Washington
na zoud kijken, en ik dacht dat ik 't
in orde kon krijgen, zoodat u niets
zoudt te weten komen.
En als het jo gelukt was, vroeg
Cannon zacht, wat dan?
Ik wou weg gaan naar New-York
of waarheen ook! Een nieuw begiu,
ik zou me wel weer redden. Ik heb
mijn les gehad.
Dus je wilt weg gaan en op
nieuw beginnen? Cannon keek voort
durend naar den vloer. Na een paar
minuten zag hij op. Wel, wat weer
houdt je?
Bedoolt u...,
Ja. Ga weg, Dick. Niemand weet
er van, dan jij en ik. Laat dit je een
les zijn. Wat Je weggenomen hebt...
't Is honderd en dertig dollars.
Eerst honderd en vijf, vandaag nog
vijf en twintig. Maa'r ik zwee'r, dat
ik het terug zal geven, meneer Can
non.
De kassier knikte langzaam, met
zekere aarzeling in het gebaar. Voor
een oogenblik was hij stil, maar toen
hij sprak was het met beslistheid.
Dat zal wel in orde komen.
Dick. Ik raad je, niet te talmen je
kunt den vijfuu'rstre.n nog halen. Ik
geef je de kans gebruik die zoo
goed mogelijk.
Frost greep de hand van den kas
sier. Woorden waren niet noodig.
Toen wendde hij zich af en verdween.
Het hek knarste, voetstappen klonken
op do tegelvloeren, een deur werd
zacht gesloten.
Eeuige m.nuten lang staarde Can
non voor zich in de duisternis: en
toen hij week bul' en het pakje
banknoten op nam, speelde er op zijn
lippen een glimlach zoo flauw als
het geluid der wegstervende voet
stappen op do straat.
Den volgenden morgen kwam Can
non laat aan de bank. Hij trok juist
zijn kantoorjas aan, toen de direc
teur hem liet roepen.
Heb je Frost gezien? vroeg de
directeur, zoodra tie dour achter den
kassier was dicht gevallen.
Neen. Dat bal van gisteravond
zal er heel wat te laat doen komen
vanmorgen in de stad. Zal ik hem
opbellen?
De directeur trommelde met zijn
vingers op zijn bureau. Hij scheen de
vraag van den kassier niet gehoord
te hebben.
Hebt u het geld vanmorgen ge
teld? Vroeg hij, opkijkend.
Wel, neen, ik
Ik wel. Er is vijftien duizend
een honderd en dertig dollars te
kort.
Vijftien duizend! WeL.- mijn-
die schurk!
De directeur boog naar vore'n. Hij
deed' geen poging om de verdenking
in zijn gespannen blik te verbe'rgen.
Wat weet Je e'rvan?
Ik zal u alles vertellen, mijnheer
Hendricks. Ik ben bedrogen. Ik was
•hier vannacht, om dat geld uit Was
hington te tellen. U weet dat ik gis
teren geen tijd had, door al die men-
schen die de nieuwe safe kwamen
eien. Ik was juist met tellen begon
nen toen Frost binnenstapten Hij
scheen geheel van streek toén hij mij
zag, en viel ten slotte door de mand.
Hij zed, dat hij honderd en dertig
dollars genomen had, en van plan
was er van door te gaan en opnieuw
te beginnen. En ik ben zoo stom ge
weest, dat verhaal te gelooven en
medelijden inet hem te hebben. Ik
zei hem, dat hij gaan moest, en het
geld zoo gauw mogelijk terugbetalen.
En nu vijftien duizend dollars te
kort, zegt u!
Hendricks gromde.
Wel, wat gebeurd is, is gebeurd.
Nu moeten we zien hoe we het geld
terug krijgen, 't Eerste wat we te
kltöen heuhen is te zorgen, dat liet
nieuws niet bekend wordt. Ik zal
naar New-York tolegrafeeren om de
tectives en die achter Frost aan
sturen.
De detectives kwamen 's avonds,
maakten notities, deden vragen, ke
ken wijs, in het kort, gedroegen zich
als detectives vanouds plegen; maar
hun aanwezigheid bleef niet onopge
merkt.
Zijn dat die Staats bank-offi
cials, op je kantoor? vroeg Fischer,
de notaris, verzekeringsagent, stoom
schip-agent, etc. van de stad .toen de
bank-direcUjur don volgenden mor
gen bij hem kwam spreken over een
paar verzekeringsposten. Of zijn
het sollicitanten voor Dick Frost's
plaats? Ik hoor dat hij met vacantie
is. Tamelijk plotseling niet'?
Dat schijnt zoo.
Wel. vacanties, daar hou ik
van vooral naar Europa Je weet
zeker, dat meneer Cannon een paar
weken geleden een passage-biljet hij
ime genomen heeft zijn vader, in
Bronsville, gaat binnenkort een reis
naar Europa maken, zei hij.
Zijn vader? Cannon's vader is
dood.
Zoo? Wel, dan moet het iemand
anders geweest zijn. Een familielid
in elk geval, dat herinner ik me.
Dat dit nieuws van bijzonder be
lang was voor den bankdirecteur,
was niet te zien aan het lichte knik
je vun zijn hoofd. Evenmin toonde
hij eonigo verrassing toen, later
dienzelfden morgen, Cannon vroog
hem even te mogen spreken. De zach
te stem van den kassier was licht
aarzelend.
Mijn lieer Hendricks, het spijt
mij, dat ik u nu lastig moet vallen
en inet zulk een verzoek, maar ik
vrees, dat Ik wel moet. Ik ban den
laatsten tijd wiet. erg goed, en deze
verduistering Leeft ine oen flinke
stoot gegeven. U kunt me niet doen
vergoten, dat ik gedeeltelijk schuld
heb uan wat gebeurd is. Ik voel het
meer dan u kunt deuken en het vreet
me op. Hij zweog oven. Daarom
verzoek i'k u om een kort verlof. Ik
weet nog niet waar ik het zal door-
brongen, maar... wat is dat dat?
Cannon zweeg verrast. Toen op
nieuw een stem buiten sprak, en
dichtorbij nu, was een oogenblik de
gelaatsuitdrukking van den kassier
geheel veranderd. Maar zijn trekken
waren weer gewoon, in hun natuur
lijke plooi, toen de deurknop kraak
te en do deur open ging.
De jonge Frost, de gevluchte boek
houder, stond op den drempel. Zijn
wangen waren hoogrood, zijn jon
gensachtige onderlip beefde; maar
zijn oogen, die Hendricks recht aan
zagen. waren helder en flink.
Wel?
Ik ik ben teruggekomen, me
neer Hendricks.
De directeur wilde spreken, maar
de jonge man voorkwam hem:
Ik kon het niet langer uithou
den. 't Is anders dan ik dacht. Ik
kan niet opnieuw beginnen. Ik wil
liever aannemen wat komt krij
gen wat ik verdien, dan wogloo-pen
en prnboeren te vergoten wat ik niet
kan. Hij zweeg, stak zijn hand in
den zak en wierp een klein bundeltje
bankbiljetten op dan lessenaar voor
den directeur. Dat is vijf eu zestig
dollars, de rest van de honderd en
dertig is weg. Laat me in de gevan
genis zetten, als u dat wilt.
De directeur keek hem onderzoe
kend aan.
Honderd dertig dollars? Wat
meent u mijnheer? En de vijftien
duizend?
Oogen en mond van don jongen
man gingen merkbaar wijder open.
Vijftien duizend? Wat wat
meent....
Een oogenblik, onderbrak Can
non hem, zich tot Hendricks rich
tend. Of hij is gek, of hij is groo-
ter schurk dan ik ooit had kunnen
denken. U loopt er toch zeker niet
in? Ilij stond op. Plc zal de politie
gaan halen, mijnheer Hendricks, die
zal hem wel weer tot rede brengen.
De directeur koek vlug van den
eenen naar den anderen, sprong op,
en ging achteruit naar de deur.
Doe geen moeite. Cannon, riep
hij. Ga zitten, Dick, vervolgde hij,
den boekhouder toeknikkend. Dan
draaide hij met de eane hand achter
zich den sleutel in het slot om. de
andore hand greep naar het telefoon
toestel. Hij nam den hoorn van de
haak: Hallo, hoofdbureau van po
litie, als 't u blieft.
(Pro-v. Gr. Crt.)
't Bal.
Karazony Felix is een onuitstaan
baar, twistziek mensch. Elkeen ont
wijkt hem en hij zoekt evenmin met
iemand toenadering.
Met zijn vrouw en drie dochters
woont hij in Górcsen. Niet an het
dorp zelf, maar een half uur er af, op
een verlaten plaats.
De vrouw van Karazony vergrijsde
Ln het witgeverfde, met stroo gedekte
huis,, zonder eenig ander leed te ken
nen dan het eeuwig gek.bbel van haar
echtgenoot en zonder andere vreugde
dan dat hij niet altijd thu-is was.
De d'rio dochters werden groot. In
ee'n kostschool werden zij opgevoed,
kwamen daarna thuis en waren even
als luiar moeder bang voor den tiran.
De tijd verliep en de dne meisjes
werden ouder. Het despotisme en de
staat van afzondering hadden goede
eigenschappen in haar ontwikkeld*
ir deze ontaardden, naarmate zij
ouder werden, in onuitstaanbaarheid.
Zij, die af en toe, ondanks Felix
Karazony, het huis nog bezochten,
ontweken het thans ter wille van de
drie vreemdsoortig oude juffers.
Dezen werden bitter en boos; vooral
op den eenvoudigen landjonker, die
af en toe met haat sprak, u-itte zich
haar boos humeuri
Hoe onbeschaafd is dat boeren
volk! klaagden zij telkens.
In workelijkheid echter waren ze
boos, omdat hij geen van haar ten
huwelijk vroeg.
Maar Clari, zooals vrouw Karazo
ny heette, was dikwijls over haar
dochters bedroefd.
Ze zullen nooit trouwen, nooit!
Voor mijn part! bromde haar
echtgenoot. Ze kunnen haar leven
lang bestaan. Ze krijgen ieder twee
honderd morgen onbezwaarden
grond. Behoeven zij dan den eersten
den beste tot man te nemen?
Karazony was altijd een slecht echt
genoot geweest, maar toch schold hij
telkens op de slechte echtgenooten.
In Csehi zal bai zijn, waagde ma
ia Clari schuchtér op te merken.
Nu, goed. Wat dan?
Mogen die arme meisjes daar
ook ni et naar toe?
Karazony was in buitengewoon
goede stemming; hij antwoordde:
Nu, wat mij betreft.
De drie oude juffers waren erg
verheugd op het hooren van dit on
verwachte bericht.
In Csehi zal bal zijn! Wij gaan
naar het bal te CsehEI
Uit ouwerwetsche kasten werden
ouwerwetsche kleedingstukken, lin
ten, waaiers, schoenen bijeen ge
zocht
Mama Clari, de drie dochters, twee
hand.ge naaisters en de postknecht,
een gewezen kleermaker, naaiden
dag uan dag in het huis.
In Csehi zal bal zijn!
Karazony bleef er kalm ouder al
leen de tulen weefsels moest men ver
bergen, anders verscheurde hij ze.
Onder deze voorbereidselen wer
den do drie dochiers veel opgeruiïm-
dor. Was de vader in de koestallen,
dan hielden zij op het groote, platte
dak dans-oefeningen.
Eindelijk brak de lang verwachte
dug aa'n. De drie oude juffers wa'ren
geen oude juffers meer, maar aar
dige, blijde meisjes.
In Csehi is heden bal.
Karazony werd menschclijker. De
naicve vreugde zijner dochters scheen
eenigen indruk op hem te maken.
Csehi log dne uur van Gö'rcsen
verwijderd. Hij maakte dus zijn voor
bereidselen. De oude glazen koets
werd reeds 's ochtends op de zijstuk
ken der slede gezet, vier flinke paar
den gereed gehouden en de oude Ja
nos als koetsier gekozen. Deze was
wel is waar doof, maar had buitenge
woon goede oogen en een vaste hand.
Den vorigen dag was een loopjon
gen naar het grootste hotel van het
stadje gezonden opdat de eigenaar de
mooiste kamer voor de dames zou ge
reed maken en verwarmen.
Het was een koude winterdag. Te
gen don avond stak een krachtige
Noordenwind op. De sneeuw ver
grauwde de lucht gehool toen de
storm de mUlioenen witte vlokken op
zijn vleugelen nam.
De doove Janos, zijn vurige paa'r-
den kraohtig mennende, was voorge
reden. De wind joeg de sneeuw üi
zijn gezicht en de paarden snoven en
stampten.
De dames stonden te midden van 't
bewonderend dienstpersonsel aan de
huisdeur, terwijl de knecht de koets
opende en ijverig de dekens en de
voetzakken recht schoof.
Juist toen een windvlaag hem in
de oogen sloeg, meende de doove Ja
nos een geluid te hooren. Hij keek
om. De deur was werkelijk dichtge
slagen.
Gelukkig, nu kon me!n eindelijk
vertrekken.
Hu!
Het reeds ongeduldige vierspan
rende weg en vloog pijlsnel door de
poort de besneeuwde wereld in.
Velden, wouden e'n dorpen trokken
voo'rbij en het deed den dooven Janos
in zijn koetsiersalel goed, toen hij de
winterlucht met luid zweepgeknal
doorsneed.
Daar ligt Csehi, bromde hij na
ongeveer drie kwnrt/ier, toen de ver
lichte vensters uit het dal hem tegen -
straalden.
In Csehi zal bal zijn, daarom waren
de straten in de kleine stad zeer le
vendig. toeta de zware koets bonzend
en rammelend over het plaveisel
schoof.
Ginds op de markt lag het logement
in welks zaal het bal zou plaats vin
den. Gelukkig ging bet groote voer
tuig door de nauwe poort en lret
weerklinkend geraas lokte een schare
van 'in rok gekleede hoeren naar de
voo'rhaL
Vol ijver openden zij het portier.
Mijne dames!... riep een der hee-
Te'n in het donker van de open koets.
Geen antwoord... Een der hoeren
streek een luoifer af en keek nu naar
binhen... Algemeen© verbazing, de
wagen was leeg.
Leeg! Niemand er un, alloen dekens
en kofférs. Van de dames Karazony
geen spoor.
Dan zijn ze zeker dnderweg zoek
geraakt.
De doove Janos keek grappig over
zijn schouders heen en krabde zich
achter de doove ooren.
De heeren sloten lachend het po'r-
tlor en dit geluid drong als ee!n ver
kanongebulder in Janos' ooren en
weer r.ep hij: Hul
De koets van Karazony verdween
ratelend eh stootend van waar zij ge
komen was.
Onderweg dacht de oude over de
zaak na en bromde: Ik liet ze zeker,
waar ze geweest zijn.
Mama Clari en de drie dochters
hadden reeds lang de baljaponnen
uitget'rokke'n en zich in het huis in
slaap geschreid. Karazony gaf aan:
den dooven Janos den volgenden dag!
een ferm standje. Maar wat gaf dat?
Toen de storm het portier dicht- j
smeet, meende hij dat de dames In
gestegen waren en de slag beteeken-de
Bij op! Dat hij de vertwijfelde uit
roepen, waardoor men hem tot stil
staan en terugkeeren trachtte te
b'rengen, niet gehoord had, te verwon
doren is het niet. Want hij was doof
en hoorde juist genoeg, om in den
sneeuwstorm den slag van het di cht
vallend portier te vernemen.
Het Winterkooiokje.
(Anorthura troglodytes).
Tot een der meest getrouwe stand
vogeltjes behoort voorzeker het wel
bekende winterkoninkje. Heeds uit
de jeugd, van de school, kent ieder
een den winterkoning, die, toen de
vogels in raad vergaderd waren, om
een koning te kiezen, onder de vleu
gels van den adelaar verborgen, hoog
in de lucht steeg, om, toen de eigen
lijke vogelkoning vermoeid was, nóg
hooger te stijgen. Het is een onzer
kleinste vogels, die evenwel bewon
derenswaardige karakter-eigensohap
pen heeft. Wanneer onze brutale
hulsmusch dan moed opgeeft in den
harren winter en met doffen vederdos
treurig op een afgelegen plaats gaat
zitten turen, blijft hij monter en
wakker en sluipt op bewonderens
waardige manier door de dichtste
doornen hagen. De driestheid, waar
mede hij optreedt, maakt niet zelden
plaats voor ergo vrees, om op zijn
beurt weer te verwisselen met eene
zekere vrijheid. Hot klimaat moge
hem nog zoo'n parten spelen, toch
huppelt hij inet loodrechten staart
door de meest dichte doornenhagen,
takkebossen, enz., mits het niet te
hard stormt en hot zonnetje nu en
dan even voor den dag komt Steeds
heeft het winterkoninkje een huppe
lenden gang, hetzij op vlakken bo
dem, hetzij tusschen struikgewas.
Duitsche schrijvers beweren, dat
een op vlakken bodem loopende win
terkoning verward kan worden met
een loopende veldmuis. Nieuwsgierig
vun aard trekt odles zijn aandacht,
hij steekt den staart nog hooger
loodrecht, zoodat kop en staart elkan
der bijna raken. Daarmede gaat een
potsierlijk buigen van de bovenborst
gepaard, een verschijnsel, dat men
ook waarneemt wanneer een roof
vogel of ander roofdier in de huurt
is, of den kleinen vogel bedreigt.
Blijkbaar is het niet alleen de angst,
maar ook de vrees, die het kleine
ogeltje er toe brengt, alles van na
derbij te bekijken eene eigenschap,
die den vogel niet zelden noodlottig
i'ordt.
Klein maar dapper, mag men dezen
/ogel gerust toeroepen eerst dan
wordt hij bang, wanneer men hem
langeren tijd vervolgt. Als ziekte
verschijnsel kan men bij dezen vogel
gerust aannemen liet laten hangen
der vleugels beneden den staart; laat
de vogel evenwel den staart hangen,
dan is hij zwaar ziek. Zoo behendig
zijn sluipen door doornouhaag, klei
ne schuilhoeken, verzamelplaatsen
van takkebossen, enz., ook moge ge
schieden, zoo slecht is echter zijn
vliegvermogen. Meestal bestrijkt hij
slechts korte afstanden, mot uit ge-
spreiden staart, die blijkbaar als
stuur dient Gemakkelijk beweegt
deze vogel zich niet. want een ge
woon m6useh kan met geringe snel
heid een winterkoning op het vlakke
land achterhalen. Meestal tracht hij
zich dan te redden in een muizengat,
waar hij natuurlijk gegrepen wordt.
De vogel is zich bewust van zijn
slecht vliegvermogen, want bij het
minste gevaar noemt hij ieder hol
voor lief als schuilplaats, namelijk
een muizengat, een holle boom. een
ankergat in den muur, enz. De stem
laat een verschillend luidend „zerz-
zerz" hooren dreigt gevaar, dan
wordt het een snel vervolgend ,,Zeck-
Zeck-Zeck".
De vrijerstoon is „Zerrrrrrrrr". In
den winter, bij de ontwakende lente,
doet de winterkoning zijn best en al
is zijn zang wat scherp, trouw ia hij
toch gebleven aan de streek, waar hij
geboren werd. Dankbaarden vogel is
er wel niet. Hij zingt in den winter,
het voorjaar en den zomer. De
sneeuw moge nog zoo hoog liggen en
de koude wind moge nog zoo hard
gieren, hij trilt zijn eentonig lieve
lingslied. Van Augustus tot Novem
ber hoort men zijn zong zelden, daar
tegenover staat, dat hij in Januari,
Februari reeds flink zingt, einde
MaartMei doet hij volop zijn best.
Vooral begin Mei zingt hij op zijn
best en ook het krachtigst, zelfs
reeds vroeg in den morgen tot tegen
den middag. Bij het zingen zoekt hij
een kaal takje uit in den top der
haag, aan den kant van een schans-
hoop, of zelfs hoog in een boom.
In den paringstijd zingt het vogel
tje met dubbele kracht, blaast zich
op, terwijl staart en vleugels naar
beneden hangen. Lang rust heeft hij
op ééne plaats niet. Nu eens hoort
men hem hier, dan daar. om onver
wacht op een andere weer voor den
dag te komen somtijds zingt hij al
trekkende door een haag, aanhou
dend door.
Zijn voedsel bestaat uit insecten,
larven, poppen, insecteneiers, enz.
Vliegende insecten vangt hij zelden,
bezit er trouwens ook niet de noodige
vliegvaardigheid voor. liet is dan ook
geen zeldzaamheid dozou vogel een
poging te zien doen om een vliegend
insect te bemachtigen, maar die deer
lijk mislukt. Meer vaardigheid heeft
hij in het opsporen en verslinden
van kruipende insocten, verborgen
poppen, enz. 's Zomers is zijn tafel in
hagen en laag struikhout ruim
schoots gedekt, in den herfst moet hij
het minder doen, in de kale, biader-
looze hagen, hoopen dood hout, tak
kebossen, op knotwilgen, in holle
boomen, tusschen het doode loof enz.
's Winters nadert hij meer en meer
bewoonde streken, numeiijk in
stads- en dorpstuinen. Daar doorsnuf
felt hij alles, tuinhuisjes, rieten da
ken en wanneer de nood wat meer
aan den inan komt, waugt hij zich
zelfs in schuren, stallen, in kelders,
om de daar hun winterslaap door
brengende Yliegen, spinnen en ande
re insecten op te sporen; daarbij
moet hij allerhande gaten en spleten
doorkruipen.
Niet zoodra komt het voorjaar in
het land, of hij gaat weer meer naar
de bosschen, om daar op holle boom
stammen, op boven den grond uitste
kende wortels, in het dorre loof, rui
mer voedsel te vinden. Blijkbaar
heeft hij dus in ieder seizoen een
neer uitgebreid of kariger menu in
'oedselverlegenheid verkeert hij zel
den. Gelijk een muis kruipt hij door
het kleinste gaatje, doorzoekt spleten
en zulks steeds met goedgeluimden
zin. Bij zijn ijver, namelijk in het
opsporen van spinnen, enz., op rie
ten schotten, tusschen oud hout,
takkebossen en dergelijke, kan men
hem niet zelden van nabij nauwkeu
rig in zijn arbeid en vaardigheid ga
deslaan. Zelden mist men dezen vo-
op groote stapelplaatsen van
hout, terwijl eveneens rivier- of beek
oever in eene boschrijke streek lie
veling8plaatsen voor zijn verblijf
vormen. Bij voorkeur doorzoekt het
vogeltje daar kribwerk, afdammin
gen, schuttingen en zoo meer.
In den herfst eet hij ook enkele
bessen soorten. In kamer gehouden,
vangt hij vliegen, bij voorkeur de op
het glas zittende, want in de vlucht
is het hem moeilijk. Op boerderijen,
waar de stalling veel Insecten mee
brengt, I3 het een dankbare huis
vogeL
Eigenaardig is liet, dat dit kleine
vogeltje zoo'n verbazend groot nest
bouwt Ik was meermalen in de ge
legenheid een dergelijken bouw te be
wonderen. Opgebouwd uit groen
mos, met fijne takjes doorweven, ge
stoffeerd met paardenhaar, vederen,
wol, enz., verbergt hij zijn nestje op
afgezonderde plaatsen. Eenmaal
vond ik een nestje aan den oever van
een beek met een tiental jongen
blijkbaar was de last zwaar gewor
den of de waterstand vrij hoogi, al
thans de bodem hing in het watér,
waardoor heel hot nest vochtig was.
Blijkbaar hinderde Q'it het talrijke
kroost niet ,dat met gelen open sna
vel lustig de wereld ankeok door de
kleine rondo opening. Aan het groot
aantal jongeh, dat ze voortbrengen,
komt de rekbaarheid aan het mooie,
mosgroene nest ten goede, want an
ders zou spoedig de ruimte te klein
worden. Een ander nest vond ik on
der een muziekkiosk; de volle muziek
hinderde noch hij het broeden, noch
bij het voederen der jongen. Een der
de nestje hing aan inuu'rplantjes,
vastgemaakt tegen de welving van
m overbrugging boven het water en
as kunstig vastgeweven, tórwijl een
erde nestjo wonderlijk was vastge
maakt tusschen kamperfoelie-ranken,
die een elzenstruik m wijde banen
omslingerden. Op eiene vork, waar de
ranken los uil elkander gingen, zat
het kunstig bevestigd en niet los te
krijgen, want alle ranken liepen door
den nestwand. Dit vogeltje verdient
dus onze bescherming, en vanwege
zijn nuttig leven (insecten-verdel
ging), en voor zijn mooien zang.
(Avicultura). BI.
STATISTIEK.
Mijnheer Ewing was een groot sta
tisticus, waarop hij niet weinig
trolsch was
Ja jii zei hij tegen zijn vrouw,
mot een neerbuigenden glimlach, jij
bent net als de meeste vrouwen. Je
hebt geen hoofd voor cijfers. Ik wed,
dat je bijvoorbeeld niet eens weet.-
hoeveel armen èr hier in de stad wo-
Neen. dat weet ik ook niet,
maar
En ik wed, dat je ook niet weet
hoeveel gold er jaarlijks wordt uitge
geven aan zijde bijvoorbeeld.
Neen. dat moet ik toegeven. Maar
ik zou Jou ook wel eens eon paar vra
gen willen doen over statistiek.
Goed. lieve, ik denk wel, dat ik je
zal kunnen helpen.
Je hebt van die nuttige cijfers,
zei mevrouw. Weet jij bijvoorbeeld 't
nummer van je boorden
Hè Wel neen, daar weet ik
niets van die koop jij immers altijd
voor me.
- En weet je het nummer van je
sokken of van jo schoenen
Mijnheer schudde het hoofd.
E11 weet je de nummers van Ma
rie en van Gerrit Weet je het num
mer van mijn handschoenen Van
mijn japonnon Hoeveel vleesch heb
ben we per da? noodig? Hoeveel
Ik geef 't op, ik geef 't op riep
_jijnheer Ewing lnndcrig. Wat kan
mij dat allemaal schelen Ik had 't
over échte statistiek.
Ja. da's waar. Maar je zei im
mers, dal vrouwen geen hoofd voor
cijfers hebben.
DAMRUBRIEK.
HAARLEMSCHE DAMCLUB.
Alle correspondentie, deze rubriek
betreffende, gelieve men te richten
aan den heer J. Meijer, Kruisstraat
84. Telephoon 1543.
Probleem No. 283, Opgedragen aan
den Heer H. C. van Oort, door
W. J. A. Matla.
0
0
0
pk
8
8
0
'w
0
0
8
s
0
m
m
1
JÉ
nM
81
m
ÉÜt
Wit
4Ö
47
4b
6U
Zwart schijven op 2, 6, 7, 8, 9, 10, 13, 15, 18, 19, 23, 30, 31, 35 en 30*
Wit schijven op 17, 20, 22, 24, 27, 28,32, 33, 38, 39, 41, 42, 46, 47 en 49.
Probleem No. 284.
Zwart
1 2 8 4 6
H
1
,'A
9
fat
fff
9
0
V
m
8
M
w/
i0f
9
m
Sft
Cl
Cl
46
47
4b
Wit
Zwart sohijven op 1, 2, 7, 9, 11, 13, 15, 16, 17, 18, 19, 26, 36 en 45.
Wit schijven op 22, 24, 28, 30, 32, 34, 37, 38, 44, 47, 48, 49 en dam op 46.
24 - 19, 33 - 28, 42 - 37, 47 7, 29 -
24, 34 51
Goed opgelost door de heeren: R.
Bouw, B. A. Koper en W. J. A. Matla*
Bouw, B. A. Koper, W. J. A. Matla,
P. Ottolini, M. ten Brink, en S. Sie-
gerist.
Oplossingen van beide problemen
worden gaartie ingewacht aan boven
genoemd adres, uiterlijk Dinsdag 29
dezer.
Oplossing van probleem no. 279,
van den auteur: Wit 30 - 24, 28 - 22,
Oplossing van probleem no. 280van den auteur:
Wlit 37 - 32 32 - 16, 16 - 2 24, 24 - 8 8 - 13, 13 - 19, 19 37
Zwart 6 - 11A, 11 - 17, 23 - 28, 28 - 32, 17 - 22, 22 - 28, 28 - 33, 33 - 39 of?
ai 43, 37 - 28. 28 - 501
25 34. 34 - 40
Wit 34 - 14, 32 - 49, 14 - 9 9 - 3!
Zwart A 23 - 29, 25 34, 34 - 39, 6 - 11,
Hierbij merkt de auteur nog op, dat op wit 37 - 26 als len zet, met zw*
26-8 remise wordt gemaakt.
2e oplossing:
9 40, 40 - 34 87 - 26 26 - 8 8 - 24, 24 -13,
6 - 11. 11 - 17 B, 17 - 22gedw., 23 - 28C, 28 - 32, 22 - 27of?
13 31, 31 - 481
32-38
24, 24 - 42, 34 - 291
- 32, 23 - 28
Wit 37 32, 32 - 16, 16 - 38 enz.!
ZwartB 11-16, 16 - 21, 23 - 28
Wit 30 - 39, 39 - 34, 37 - 42, 42 -
Zwart A 23 34, 19 - 24, 6 - 11, 24 - 30, 30 -
Wit 34 - 29
Zwart 25 84 A,
Wit
ZwartC 22 -
Nog zijn ér enkele afwijkende on
dervarianten, die ook winst aanbie
den. Het eindspel is dus foutief, het
geen jammer is voor de aardige ont
leding van den auteur.
Een goede oplossing van no. 280
ontvingen wij van de bedreu W. J. A.
Matla en L Biegerist.
48 34 34 - 39,
11 - 17 of?, 17 - 21,
39 - 43, 43 - 48, en<z.!
21 - 26,
Oplossing van het bladprobleem
M. Coe.
Wit 30 - 24, 11 - 7, 7 9, 32 3!
Een geniaal stukje!
BERICHT.
Wij herinneren den leden van de
Haarl. Damclub nog eens aan de be
langrijke vergadering op a.s. Maan
dag 21 dezer. Aller opkomst is ge-
wenscht.