RUBRIEK VOOR ONZE JEUGD De Banneling. Het Angelus luidde tn het kerkje t© Antiguano, een dorpje in de buurt van Napels. In een der armoedigste huisjes woonde een jonge man met zijn vrouw. Zij zaten aan tafel oni hun avondmaal te gebruiken, maar de eon noch de ander kon iets eten en zij schenen erg treurig te rijn. Zij waren vier jaar getrouwd en eerst was alles hun meegeloopen. maar de heide laatste jaren waren zij door al- lorlei rampen getroffen: hun oogst was gedeeltelijk door den hagel ver woest, hun kudde door de veeziekte verminderd in aantal; ook hadden zij te lijden gehad van de onlusten In Napels. Door den nood gedwongen, hadden zij zich tot een woekeraar gewend, die hun geleend had tegen een hoog© winst, maar toen zij op den afge sproken tijd het geld niet konden te ruggeven, hadden zij opnieuw moe ten Ieenen, zoodat .zij op liet oogen blik, waarop wij in dit verhaal ken nis met hen maken, geen raad wis ten wat ie doen. liet was al geheel donker gewor den; de jonge lyi, die met hun doch tertje van drie jaar tusschen zich aan tafel zaten, wilden juist aan hun ar moedig avondeten beginnen, toen de buitendeur plotseling geopend werd en een vreemdeling, geheel niet slof overdekt, haastig de iiut binnentrad. Dit binnenkomen ging zoo vlug in zijn werk, dat de jonge vrouw een kreet van schrik ultle. Wees kalm, Assumta, zei de man en wendde zich tot dén onbe kende met de woorden: Wat wenscht u van ons, mijn heer? Ik ben een banneling uit Na pels, zei deze, Ik zoek een onder komen. Assumta stond haastig op en keek don vreemde eerbiedig en toch ook medelijdend aan; haar echtgenoot wees hem oen plaats aan tafel aan en zeide eenvoudig: Wees welkom hier.. In dien tijd in het midden der 10e eeuw - verwoestten burgeroor logen Italië; de burgers boden voort durend schuilplaatsen aan, aan por- sonen, die den wraaknemingen var den laatsten overwinnaar ontvlucht ten. De hoeren verschaften beurte lings gastvrijheid aan de overwonne nen. van Kistenen en taan die var morgen. Zij vroegen niet naar de politieke overtuiging van den vluchteling, maar naar het gevaar, dat hij liep. Nadat de vreemdeling het een voudige avondeten gedeeld had, maakte Assumta een bed voor hom gereed. In den uitersten hoek der hut was een schuilplaats, die vol strekt; niet in het oog viel, daarheen brachten zij den vreemdeling. .Angelo zoo heette de boer bracht een hooi onrustigen nacht door; elk oogenblik luisterde hij naar geluiden buitenshuis: hij vreesde, dat iemand den vreemdeling bij hom had zien binnengaan en het zou ver raden. Ge kunt u dus zijn schrik voorstel len, toen hij merkte, dat er dien nacht soldaten in het worp waren gekomen. Hij waarschuwde zijn gast en gaf hem den raad zich zoo goéd mogelijk te verbergen, totdat de troepen liet dorp zouden verlaten hebben, wat waarschijnlijk dienzelfden dag nog gebeuren zou. Maar de soldaten gin gen niet heen en weldra begrepen de dorpelingen, dat zij Antiguano als middenpunt hadden uitgekozen om de bannelingen gevangen te nomen. Angelo moest dus den vreemdeling bij zich houden; dit veroorzaakte hem dus meerdere uitgaven, maar hij zou er niet aan gedacht hebben hem weg te zenden. De vreemdeling was eon in zich zelf gekeerde man; zijn dunkbaar heid uitte zich slechts door een blik of een gebaar. Hij bracht den heelen dag In zijn schuilplaats door en zat alleen bij de maaltijden aan tafel. Op zekeren avond zaten zij weer alleen aan tafel, toen er aan de deur geklopt weid; Angelo keek door het luikje en zei: Dat is Giordano; ga gauw naar uw schuilplaats. Het is eon gierig aard en een slecht mensch; als hij u zag, zou u verloren zijn. De vreemdeling stond haastig op en Assumta ging vlug de deur open doem Ik dacht, dat ge mij niet wildet binnenlaten, zei Giordano. Waarom niet, meestor Gior dano? Dat weet ik niet. Maar zijt ge alleen? Ik dacht, dat er hier zacht jes gefluisterd werd. Wij spraken met het kind, zei de jonge vrouw. Komt het jelui nu gelegen mij te betalen? Ik kan het op dit oogenblik nog niet doen, antwoordde Angelo treu rig. Dan zal je huis en je meubilair er aan gelooven moeten, want ik ben niet van plan mijn geld er bij in te schieten, zei de vrek, Op ©ens riep hij uit: Ge zijt toch niet zoo arm, als ge wel zegt, te oor doelen naar dezen mooien hoed, en hij wees op een fluweelen hoofd deksel, dat de vreemdeling in de haast op tafel had laten liggen. En dan vier borden en vier stoelen. Hoor ©ons, Angelo, voegde hij er bij ©n trok hein ter zijde, ge verbergt hier vluchtelingen; als men het wist, zoudt ge gevangen genomen worden en dan zouden je goederen verbeurd verklaard worden. Als Je mij dus over acht dagen niet betaalt, dan zal ik alles laten verkoopen. Na deze bedreiging uitgesproken te hebben, ging de gierigaard hoon en liet man en vrouw treurig achter. Do dag, waarop Giordano zijn geld móest terug hebben, was aangebro ken. Angolo begreep, dat hij zijn gast moest waarschuwen; hij deed dit op een kalme, eenvoudige wijze. De vreemdeling luisterde naar hem zon der een woord te spreken, en toen de boer alles gezegd had, rolden er groote tranen over de wangen van den banneling, die vermagerd was, door den angst, dien hij dagen lang had uitgestaan. Ik ben even arm en ongelukkig als gij,zei fcij en drukte den dorpeling de hand. Ik wil u niet langer tot last zijn en zal' dezen nacht vertrek ken. De avond brak aan; Angelo wilde juist zijn deur sluiten, toen Giordano binnentrad. Welnu kunt ge mij betalen, vroeg deze boosaardig. Net evenmin als voor acht da gen. De valschaard zweeg eonige oogen- blikkon. keek om zich heen om zich te verzekeren, dat niemand luister de: Zal ik je een middel aan de hand doen om mij te kunnen beta len? Welk dan? vroeg /Angelo, die begreep, dat hij oen laagheid zou aan hooren. Men beeft veertig ducaten be loofd aan deugenc, die een banne ling zou uitleveren; geef don jouwen aan en dan ben je uit don nood. Dat zou oen schandelijk verraad ;ijm Kom, stel je niet zoo aan; als Je hot niet doet, ben je verloren, jij zelf, je vrouw, en je kind. Uit mijn huis! riep do Jonge man uit, ik ben niet zoo laaghartig. Angolo schoof Giordano buiten de deur on sloot die met geweld. Hij liep naar de schuilplaats van den vreemdeling toe om deze te waar schuwen, maar het plaatsje was leeg, iie ongelukkige hald zeker van de duisternis geprofiteerd en was ge vlucht. De avond verliep treurig, in een bange afwachting. Bij het aanbreken van den dag kwam Giordano met de gerechtsdienaars aan. Heb je je niet bedacht? vroeg de vrek. De man, die ge wildet verraden, is ver van hier en heeft niets meer te vreezen, zei Angelo. Dan kunnen de gerechtsdienaars binnenkomen. Angelo nam zijn dochtertje in de armen en trok de arme Assumta mee. Maar een uur later kwam er eenige opschudding onder de menigte, die voor de hut stond, alsof er iets bij zonders gebeurde. Wat is er te doen? vroeg een der dorpelingen. Giordano heeft de deur gesloten en lieeft graaf Orsiui laten waar schuwen, antwoordde een ander. Een uur later kwam de graaf aan. Hij behoorde in dien tijd tot een der aanzierifij kste, Italiaansche families en was een groot beschermheer der kunsten a arte. Heer graaf, zei Giordano on derdanig, wij hebben hier eigen aardige teekeningen gevonden en wilden er niet aankomen, voor wij ze u getoond hebben. De gierigaard ging den graaf voor piet een fakkel en geleidde hem naar de schuilplaats van den vluchteling. Bij het schijnsel van den fakkel be merkten de beide mannen groote muurteekeningon; de meeste waren niet voltooid, maar waren met zoo veel vuur geteekend, dat men er da delijk de hand van een meester in lierkende. Graaf Orsini was in do wolken. Waar is de eigenaar van dit huisje? vroeg hij. Alles behoort aan mij, zei de gierigaard. Zonder op deze woorden te letten, hervatte de graaf: Laat den boer hier komen, die deze hut bewoont. Angelo zat wanhopend op eenigen afstand van zijn huisje met vrouw en kind. Toen men hem riep. ging hij met loome schreden naar zijn huisje. Vriend, zei de graaf. sedert wanneer bezit je dezen Scliat? Ik zie deze teekeningen nu voor het eerst, zei de arme man. Op mijn woord van eer, her nam do graaf, er is in luiliö muur één schilder, die zoo iets heeft kunnen telkenen, en dat is SaJvaior Rosa I Angelo nam den graaf ter zijde en vertelde hem alles, wat er gebeurd was. Er is geen twijfel moer aan, zei de graaf, deze teekeningen zijn door een groot kunstenaar .vervaar digd vriend, ik betaal je schulden en koop je huisje. Dienzelfden avond nog verliet An gelo met de zijnen het dorpje Anti guano, voorzien van een groote som gelds en ging naar Napels" met een onbezorgd hart. Zijn goede daad had hem voor den ondergang be hoed. Raadsels Deze raadsels zijn alle ingezonden door jongens en meisjes, die „Voor Onze Jeugd" lezen. Deze oplossingen moeten bij de Vorige geschreven worden. Ik ontvang dus op 23 Augustus 1911 de oplossingen uit de vier laatste couranten. Onder de boste oplossers worden dan 2 BOEKEN IN PRACHTBAND verloot. 39. (Ingezonden door A. en D. Bak), Het is een spreekwoord van Uen woorden of 38 letters. 5 7 26 5 is een jongensnaam, 4 36 31 20 is een meisjesnaam. 27 3 is een voorzetsel. 23 12 16 38 is een ontkenning. 29 19 3i is een deel van het huis. 8 22 25 is een plaatsje in Gelder land. Een 2 6 10 22 is een zwemvogel. 35 9 15 14 28 is een getal. 11 21 5 30 17 is een kleur. 1 20 7 is een voorwerp uit de huis houding. 13 37 33 10 is een ontkenning. 18 24 30 26 is een jongensnaam. 32 5 34 is een viervoetig dier. 40. (Ingezonden door Teun is Kok). Welk lichaamsdeel blijft omge keerd hetzelfde 41. (Ingezonden door I-Iubertha Haas). Ik hoor bij de kachel. Zet er één lettei- voor en ik ben iets, wat men vroeger erg vreesde. 42. (Ingezonden door Aaltje en An na Peters). Ik ben een riviertje in Italië. Keer mijn naam om en ik ben dezelfde. 43. (Ingezonden door Arie de Vos). Ik ben een plaats in Nederland. .Verander mijn twee eerste letters en ge kunt zonder mij met loopen. 44. (Ingezonden door Betsy Stave- nuiter). Ik besta uit 6 letters en ben de naam van een beroemd zanger. 2 6 3 2 vindt men aan een schip. 1 6 2 is een lichaainsdeeL 4 3 6 is een jongensnaam. 4 5 3 2 is een muziekinstrument. 45. (Ingezonden door Prana van Egmond). Onmisbaar in het huisgezin, Breng ik gemak de woning ln. Neem twee der eerste letters weg, Dan ziet g' een lichaamsdeel, Waai-aan veel zorg en overleg Besteed wordt soms t© veel. Zet één en vier, vijf, zes te saam, Zoo heet een vrouw gewis, Eén, twee, drio, vijf en zes den naam Van visch, die lekker is. Zet gij zes letters naast elkaar, Zooals het hoort, dan zijt ge klaar. 46. (Ingezonden door Marietje Soel- laart). Mijn eerste is iets, dat de kleerma ker gebruikt. Mijn tweede is een deel van een stad. Mijn geheel is een plaats in Zuid- Holland. 47. (Ingezonden door Wieiske Ho- gervorst). Tweebeen zat op driebeen. Toen kwam vierbeen, om tweebeen te bijten. Maar toen greep tweebeen driebeen om vierbeen mee te smijten. 48. (Ingezonden door Antoon v. Z.). Ik blijf, wat ik ben, zoolang men niet weet wat ik ben. Maar weet men wat ik ben, daft ben ik niet meer wat ik ben. 49. (Ingezonden door Zet achter elkaar Een verkorte meisjesnaam. Een verkort© jongensnaam. Een uitroep. Een geliefd persoon. Nu krijgt go een plaats in Japan. 50. (Ingezonden door Catharine .Doing). Wat leest ge hieruit Kof I N T. STRIKVRAGEN. (Ingezonden door Annie Rozen hart). 1. Welk dier had Noach niet in zijn ark 2. Wie wordt rijk door geven 3 Waarom ziet de maan zoo bleek? (Ingezonden door Nelly Bnrtling). 4. Wat is ditt t t t t t t. (Ingezonden door Jacob C. Stolwijk). 5. Welk handwerk heeft een orga nist 6. Wat kan .-alten zonder handen 8. Wat is noodig om een goed afge werkte laars draagbaar te maken (Ingezonden door Annie Rozenhart). 9. Welke schuld is onbetaalbaar 10. Wat is liooger dan wijsheid (Ingezonden door Piet C. do Veer). 11. Welke tomaten kan men niet eten 1 (Ingezonden door Netje en Fietje Dusschoten). 12. Waar wonen de meeste knappe menschen 13. Waarom beet Adam in don appel 14. Hoe diep is de zee 15.'Welk© kaars brandt langer, die van 5 of van 6 in een pond BEGRAVEN PLAATSEN. De antwoorden der vorige week zijn 1. Houten. 2. Oudewater. 3. Warmond. 4. Alkmaar. 5. Soest. 6. Weesp. 7. Rijswijk. 8. Appel sga en Wije. 9. Ruinen. 10. Assen. 11. Boskoop. 12. Twello. 13. Buitenpost. 14. Hengelo. 15. Rolde. De Wedstrijd MAAK EEN LIJST VAN BEKENDE HUIZEN EN GEBOUWEN IN HAAR LEM EN SCHRIJF HIERBIJ EENI GE BIJZONDERHEDEN, bijv wan neer ze gebouwd of gesticht zijn, waarvoor ze toen of nu gebruikt wer den, of waardoor 7.e het meest be kend zijn geworden. Nu moet je do stad maar eens in alle richtingen doorloopen en goed om je heen kijken. Je weet, Haar lem is al een heel oude stad en er hebben hier heel wat beroemde per sonen geleefd. Ik geloof, dat je menig groot gebouw en menig oude gevel steen met teekening of opschrift ont- déktl Het is zomer en ik ben blij, dat Jo voor dezen wedstrijd meer buiten moet loopen, dan in huls zitten; en ik ben er zeker van. dat wie hier een maal aan begonnen is. zelf zoo n plei- zier in zijn verzameling krijgt, dat het een keurig volledige collectie wor den zal. Je raag natuurlijk om inlichtingen vragen, waar je die maar krijgen kimt en je mag ook in boekjes, of tijd schriften er iets over opzoeken, en schrijf er dan bij welke bronnen jo geraadpleegd hebt. Er is dezen keer maar één afdeeling want de kleintjes kunnen hier even goed aan meedoen als do grooten en bij de beoordeeling wordt natuurlijk de leeftijd in aanmerking genomen. 1 De 1ste prijs bestaat uit: EEN VOETBAL, EEN REISMANDJE, of een TIVOLISPEL. De 2de prijs Ls: EEN PLANTENTROMMEL. EEN TUBEVERFDOOS, of een STEMPEL. Dan zijn er nog twee premies nl.: BOEKEN IN PRACHTBAND. Nu zal ik dezen keer jullie heel ruim den tijd geven, want er gaan veel jongens meisjes eenige dagen of weken de stud uit. Je moet dus zelf maar beslissen, of je het vóór of in de vacantie het beste doen kunt. Ik verwacht alle inzendingen vóór of op Woensdag 30 Augustus 1911. Denk er vooral aan. je werk te voorzien van naam, leeftijd en adres. Inzendingen worden verwacht vóór of op WOENSDAG 30 AUGUSTUS 1911. Alle inzendingen moeten er netje» uitz.en en voorzien zijn van naam, leeftijd én adres. HET NIEUWTJE. De kleine Hans zei tot zus To: „Raad eens wat Moe mij zcide: Vanavond brengt de ooievaar Een zusje voor ons beide". Die komt voorzichtig aangesneld En tikt zacht aan de ruiten, Eu als je 't raam dan open doet, Zie je 't kleine zusje buitenl Dat was een Vreugd voor kleine To Ze kon 't haast niet gelooven; Ze vertelde 't nieuwtje gauw aan Moe, Die lag te rusten boven. En 's avonds toen de kleuterkens, Zoo zoet lagen te droom en Is de met vreugd verwachte pop, Héusch in de wieg gekomen. Reeds bij het eerste morgenlicht, Wipt het tweetal uit hun bedje; En vroolijk straalde hun gez cht Bij 't zien van „kleine Jetje". De gift van den Zeegod. (Vervolg en slot.) Wij moeten een beter huis heb ben, zei do vrouw in den tweeden zo mer. Het oude is te klein voor ons en de be.de mannen. Dat is goed, zei de visscher en hij bouwde een prachtig huis met een vischschuur, huurde er nog twee man bij en ving zulke reusachtige hoeveelheden visch, dat hij manden vol naar Rusland' en naar Zweden zond. Ik krijg het veel te druk, zei de vrouw toen, - het wordt hoog tijd, dat ik een dienstbode neem. Dat vind ik ook, zei de man. En zij huurden een meid. Ik kom tegenwoordig melk te kort met al dat personeel, en nu ik toch een meid heb, ka'n zij evengoed voo'r drie koeien zorgen als voor j één. Nu zing dan nog eens een vers je voor den Zeegod! raadde haar echtgenoot. De vrouw zag hier wel wat tegen op, maar toch op een mooien avond roeide zij weer naar de diepe zee en vroeg AhbL er nog twee koeien bij. Den volgenden morgen stonden er drie koeien, inplaats van één, en alle drie zorgden zij voor zichzelf en aten zeegras, zooals de eerste koe gedaan had. Ben je nu tevreden? vroeg de visscher aan zijn vrouw, - Ik zou heelemaal tevreden zijn als ik hog twee meiden meer had om het huishouden te doen en ais ik mij beter kleedde. Heb je niet gehoord, dat ze me al „Mevrouw" noemden? - Wel, doe zooals je wilt, zei de man, en zij huurde nog twee meisjes en kleedde zich als een dame. Nu zou alles p'rachtig zijn, zei ze als we nu 'nog wat beter woonden. Je moest een flink huis van twee ver diepingen bouwen en wat teelaa'rde brengen, zoodat we ook een tuin had den. Eh dan moet je een klein zo merhuisje bouwen» waar ik kan zit ten met een mooi uitzicht over de zeo; en dan nemen we 's avonds een man, die viool voor ons ka'n spelen; en dan moeten we zelf een motor bootje hebben om 's Zondags naar de kerk te gaan. Opperbest, zei de visscher en hij deed, wat zijn vrouw gewenscht had. Het kleine eiland Ahtola werd zoo prachtig, en de visschersvrouw werd zoo deftig, dat zelfs de visschen haar vol verbazing aanstaarden. Zelfs Prins werd gevoerd met kalfsoesters en roomkoekjes en hij werd zoo dik en rond als een vischmandje. Ben je nu tevreden? vroeg de man weer. Ik zou heelemaal tevreden zijn, antwoordde zijn vrouw, als ik dertig koeien had, inplaats van drie. Met zoo'n huishouden kan ik best een kudde gebruiken. Ga naar den Zeegod! sprak de visscher. De vrouw ging in haar motorbootje en zong voor den Zeegod. Den vol genden morgen stonden de'rtig prach tige koeien op de kust en alle zoch ten hun eigen voedsel. Man, zei de vrouw, er is geen 'ruimte genoeg op dit ongelukkige, kleine eilandje, de koeien loopen el kaar i'n den weg! Nu, pomp de zee leeg! dan heb je de ruimte! raadde de man. Onzinl zei de vrouw, wie kan nu de zee leegpompen! Probeer het eens met je nieuwe bootje. Daar is een pomp aan boord. De vrouw wist wel, dat dit een grap was, maar onophoudelijk dacht ze er aan. Ik kan de zee niet leegpompen, dacht zij bij z:clizelf, maar mis schien kan ik wel een gedeelte dem pen. Ik zou een dam om het eiland heen kunnen legge&ii en daarbinnen alles met zand en steenen opvullen en dan zou ons eiland tweemaal zoo groot kannen worden. En zij nam een groote lading stee nen op haar boot. En de muzikant met de viool ging mee. En toen zij een eind gevaren hadden begon hij wat te spelen, en hij speelde heel mooi, zóó mooi, dat Ahti en al de meerminnen aan de oppervlakte kwa men om te luisteren. Wat schittert daar toch zoo in het water? Vroeg de vrouw. Het is de zonneschijn, die op de golven speelt, antwoordde de spele'r. Eindelijk waren zij ver genoeg en de vrouw beval de stecneh uit te gooien-. Plomp! daar ging de eerste steen, recht tegen den neus van een va'n de grootste meerminnen. Bom! daar de tweede tegen de wang van Ahtl's vrouw! Rrt! daar vloog de öe'rde tegen Ahti's hoofd en nam zijn halve baard meel Dat gaf een plotselinge opschud ding in zee. De golven tuimolden over elkaar alsof ze aan de kook waren! Wat be teekent dat leven? wilde de vrouw vragen, maar vóór zij de woorden uit den mond had, opende de zee zijn gapende muil en ver slond de heele boot; De visschersvrouw zonk als een steen naar de diepte, maal door het slaan met handen en voeten kwam zij weer naar de oppervlakte, waar zij de Viool van den speelman greep en daarmee trachtte te drijven. Toen zag zij naast zich Ahti's verschrikke lijk gelaat. Waarom hebt gij mij met stee nen gegooid? bulderde de Zeegod. Heb ik niet alles gegeven, waar je om gevraagd hebt en 'nog voel meer? O, zeker! Ik dank u nog zeer voo'r de koeien. ZIJ geven molk 'Ln overvloed. En waar is al liet goud en zil ver, wat ge mij tot dank beloofd had? O, Heer heeft de zon niet iederen dag de zee met goud belegd en de ma»n 's 'nachts met zilver, als er tenminste geen wolken aan de lucht waren? Ik zal u straffen! brulde de zeegod en hij gaf een duw tegen de viool, dat hij regelrecht met vrouw en al naar hel eiland vloog. En daar stond Prins op een kaal been te knagen, even mager als al tijd. En haar man zat alleen in zijh versleten bruine buis voor de stoep van het huis en verstelde zijn net ten. Wat is er gebeurd? vroeg hij. Waar kom je zoo plotseling vandaan gesprongen en waarvoor ben je zoo nat? De vrouw keek verbaasd om zich heen en vroeg: Waar is ons huis van twee ver diepingen? Wat voor huis? vroeg de man. Ons groote huis, met don tetón, en de knechts en de meidon en de dertig prachtige koeien en de motor boot en al het andere? Je praat onzin, vrouwl sprak de oude man. De studenten heb ben je gisteren zooveel gekheid in het hoofd gepraat, dat je op zee allerlei malle versjes gezongen hebt, en je kon den slaap niet vatten voor tegen den ochtend. We hebben slecht weer gehad' vannacht; maar de storm is •voorbij en ik heb je maar niet wak ker gemaakt dh ben de netten alleen gaan inhalen. Maar ik heb toch Ahti gezien, hield de vrouw voL Je hebt in bed gelegen en al dien onzin gedroomd en toen ben je ih je slaap in 't water goloopen. Kom, je bent nog niet goed wakker, geloof ik! We zullen een volgenden keer de Zondagsrust niet wee'r ver storen en help mij nu maar met de visch! Tooveren. (Naar een oud verhaal.) Er was eens, heel lang geleden, een oude toovenaar, en die had een knecht- tje, dat altijd om en bij hem was. Op een morgen zegt de toovenaar „Jip, ik ga wandelen. Zorg, dat er water in het bad is als ik terugkom." „Goed meester", zegt Jip, maar „goed" meent hij niet. Pas is de too venaar de deur uit, daar gaat Jip aan 't brommen „Vul het bad I Wel zeker Hoeveel water moet ik daarvoor wel aandra gen, heelemaal uit de rivier Wel be dankt, meneer Jip doet het niet Jip is ook niet dom. Hij heeft ook oogen en ooren. Hij heeft niet vergeefs zoo lang bij een toovenaar gewoond. Pas maar eens op, of hij hem de kunst ook afgekeken heeft I Water dragen Wel bedankt Kom Jij maar es hier. ouwe bezem. Nu ben i k baas en mag je mijn knecht es wezen. Pas op, luister goed, of ik het tooverwoord ook ken Abra- cï 1 Verstaan Gehoorzaam dan maar Sta op twee beenen Mooi Nu, krijg een hoofd 1 In orde. Nu, maak als de wind. dat jo twee flinke armen hebtdie moet ik gebruiken... Ha mijn knechije is klaar En nu pak de beide emmers maar beei en kuier naar de rivier om water 1 Het bad moet gevuld worden. Ik heb nu lust. eens naar het werken te kijken, ui plaats van zelf te worken. Hadaar gaat ie, daar Ls ie al bij de rivier, wat ie vlug loopt op zijn spillebeenen 1 Floep een emmer vol in 't bad Floep 1 de tweede emmer En weg is ie weer. En weerom is ie ook al. Floep weer een emmer. Floepnog eens. Wat een water 1 Toe maar. jon gen I Wat borrelt het, wat stroomt bet! Floep Floep 1 Laat es kijken ge noeg 1 Voller moet de kuip niet. Abra- ca Wat? Ga je nog weer 't ls ge noeg zeg ik. Ga je toch 1 Abrucè 1 Bon je doof? Het is ge-noegl A-bra- c&zeg ik...." De bezem luistert niet. Hij loopt door, haalt water, haalt weer water. Itet bad stroomt over. Klots 1 klots 1 het water gulpt over den vloer. Daar komt liij weer aan, de bezemknecht. Weer twee emmers in de wil© kuip. Fteep 1 floep Hij stoort zich goen zier aan het ho-schreeuwen van Jip. Jip staat al diep in hel water. De matten driiven uver den vloer. Duur komen de pantoffels van Jip's baas aan varen. Weer twee volle emmers gaan het bad in. Klets Klets Jip Rilt en tiert. De bezem houdt zich doof... Weer een dracht water. Jip drijft met de handen naar zijn hoofd. Hij be grijpt het plotseling... Geen roepen of schreeuwen kan helpen hij moet een ander tooverwoord uitspreken om den bezem weer tot gewonen bezem te maken. Maar hoe is dat woord? Jip grijpt weer naar zijp hoofd. HU weet het niet En daar komt hij weer aan, die lee- lijke tooverbezem I Weer water 1 Hij klotst met zijn spillebeenen door den stroom en stoort zich niet aan Jip's ellende. Floep floep 1 De stoelon beginnen te kantelen, alles drijft, al les zwemt. Het water stroomt de deur uit -- de gang uit. En daar gaat-io weer 1-Ia nu weet Jip wat hij doen za\. Een bijl een bijl 1 „Kom hier, leelijk tooverding 1 Wie niet hooren wil, moet voelen." Daar komt ie weer aansleepen met water wéér water. De bijl omhoog 1 Bats bats Krak krak Geraakt Haha I daar ligt ie in tweeën ge spleten Gered Maar maar ziet Jip het goed Daar richten de twee helften zich op, In oen oogenblik hebben ze ieder een hoofd en twee armen en twee beenenl En de armen grijpen twee emmers, en de boenen loopen naar de rivier, en voordat Jip weet, wat er gebeurt, ko men er twee bezemknechten aan stappen en dragen ieder twee emmers water in het bad. Gehoorzame die naars, meesier Jip En het dragen en sjouwen gaat maar door. en het floepen en het klit- sen en kletsen en klotsen en gulpen en stroomen gaat maar door In en uit alle kamers stroomt het water de gang li'kt de rivier zelfhet water stroomt de voordeur uit de straat op. ..Meester I Meester help help I" schreeuwt de arme Jip. Daar komt Jip's meester. „Genade! genade!" roept Jip, en hij valt op zijn knieën in 't water. Jip's meester roept: „Acarbft!" En kijk in minder dan een cogenblik hebben de waterdragers de emmers neergezet, en de oude bezem staat ook al weer op zijn eentje rustig in liet bezemkok. Met open mond staat Jip naar dit alles te kijken. A-car-bA 1 dat was het dus 1 En wat gebeurde er nu met J ip Jip was te lui om een beetje water in het bad te drac -- nu moest hij- sleepen, zwoegen, sjouwen van vroeg tot laat, om al het water het huis weer uil te krijgen. Van dien tijd af was Jip voor wer-, ken niet meer bang, maar voor too veren... Al de tooverwoorden, die hij kende, schreef h" in het vergeet boekje. BOEKEN. De boeken kunnen weer geleend of geruild worden op WOENSDAG, 30 AUGUSTUS. Brievenbus (Brieven aan de Redactie van de Kinder-Afdeeling moeten gezonden- worden aan Mevrouw Venemay< Doorn, Wagenweg 88, Haarlem). In de bus gooien, zonder aan schellen 1 AAN ALLE KINDEREN. Deze week" mogen jullie me weer brieven sturen; Ik denk, dat jullie me nu heel wat te vertellen hebt over alles, wat je In de vacantie hebt uitgevoerd l Mevr. VENEMA—v. DOORN. 19 Augustus 1911.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1911 | | pagina 13