BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD GROOTE HOUTSTRAAT Ss. 29a Jaargang. DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST fl.20 PER 3 BAANDEN OF 10 CENT PER WEEK. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZUN AOVERTENT1ËN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. Het Rijke Natuurleven HOE EEN MENSCH KAN VER ANDEREN. Sinds enkele weken ben ik zoo ge lukkig een tuin to bezitten. „Een ge wone kwestie" zult ge zeggen, „in d e omstandigheid verkeeren meer menscheu, d;e er toch niet zooveel bij zonders in zien, dat ze het als een soort „courantenbericht in ons Dag blad laten opnemen." En toch, voor tnjij is het in alle opzichten iets bui tengewoons. Vooral mijn groote vriendschap voor het kleinere gedier te, waarmee ik nu meer in de prak tijk in aanraking kom, is er aanmer kelijk op verkoeld. Wat heb ik de bewoners van het land van „Goud voor schuim" vaak hardvochtig gevonden, als ze een musschenmoord op groote schaal be gonnen, wat keek ik vreemd op, toen een kennis mij vertelde, dat hij een zelfde zwarte lijster vier keer ui.t zijn spar had verjaagd, wat vond ik ai dat gejaag en geirap op het weer- loozo beestengedoe gevoelloos prac- tisch. Moreelo degeneratie leek het me en nu, hoewel ik nog geen vogel die me de eer zou willen aandoen, zijn kas teel op mijn gronden te bouwen, zou verjagen, hoewel ik nog niet tot het gilde der „trap-maar-dood-mensche'n" behoor, toch bega ik nu al menigen «noord en kom ik zoover nog niet, dan vervvensch ik toch een heel groot aan tal van liet vliegend of kru pe'nd volk- Ie, dat onze tuinen als een vrijplaats een luilekkerland beschouwt. Dat begint al met de zoetsappige, glijgrago luinslakkeu. liet zijn gemoedelijke, ernstige dier tjes, die geen vlieg kwaad zullen, doen. Ze steken er geen poot naai- uit, al zit het beestje hen op den rug. Kalm glijden en glibberen ze over de bladeren heen met een houding, alsof er geen kwaad in hen zit. Een 'rups, dio zijn ontbijt of diner gebruikt, laat tenminste door de op en neergaande bewegingen van zijn sterk gekaakte» kop nog zien, dat hij kwaad doet, hij is openlijk ten mfcnste in de meeste gevallen. 'Een slak echter zit zoo gemoedelijk aan do onde'rzijde der bladeren, dat we zouden zweren, dat hij zijn mid dagslaapje houdt. Neem hem echter eens weg. Tien tegen een, dat hij een flink gedeelte van het blad in zijn jujubescorpus heeft laten verdwijnen. Stille waters enz. Die karaktertrek bevalt me niet. Het beest is me te geniept. Zijn gemoede lijkheid is maar schijn en onder het mom van een vreedzamen rustigen tuinbewoner kaapt en steelt hij door en waagt het dan nog zijn melk witte deren in den grond te deponee- ren. Het eeaiige wat nog voor zijn op rechtheid pleit is het spoor, dat hij achterlaat. Sr zijn maar weinig dieren, die hem dat na doen en, afgezien van het onsmakelijke, ziet bet er heusch niet onaardig uit. Als do glijpartij goed gelukt is, vertoont de toboganbaan een puarlcmoerglans als de binnen zijde van een oesterschelp. Dat do bladeren nu juist geen baat vinden bij zoo n glinsterende bedek king, baart onzen vriend, dut vii.end op te vatten in zeer utgebreide betee- kenis, weiri-g zorg en onverstoorbaar slibbert hij verder, over blad en sten gel, vrucht en bloem, de smakelijkste stukjes onderweg meenemend hartversterking. Do slakkeufamilie vormt een vaste Reurings-comtui.ssie. Zoolang zij nog in uw tuin rondwaart, behoeft niet bang te zijn, dat de bladeren door de droogte lot stof zullen uiteen vallen, want echte epicuristen als zijn, tó ezen zo graag het beste uit. Om verschillende redenen bevreemdt het u zeker nu niet meer, dat ik rondglijdende architecten en tobogan- constructeurs niet meer in mijn tuin duld en hen zonder veel scrupules veroordeeld heb tot den verdun'nings- dood in meer gebruikelijk Hollandsch ik trap ze dood. Ook mijn enthousiasme voor al wat vlinder heet, is er hier in mijn korte practijk al op verminderde Meen niet gevoelvolle lezeressen en dito lezers, dat ik zoo'n vroolljk Ronddartelend bloemenkind op één lijn stel met de slakken. Ik vind vlin ders bijna onmisbaar in een zonnig landschap, maar hun nazaten, rusteloos knagende rupsen moesten zich ook met een wehvlgje honing te vreden stellen. Als de etherische ouders roosjes zijn, vervullen zij de rol van doornen en bewijzen daarmee alweer dat het etherische niet van deze wereld is. Stel u voor, behalve dat ze te lijden hebben gehad van een microscopisch klein schimmelplantje, zijn de vruch ten van mijn pereboom nu ook nog wormstekig. Wat dat zeggen wil, be hoef ik u niet te vertellen. Half- of te vroeg rijp vallen ze op den gTond, gesneuveld in den strijd tegen een kleine rups die in het klok huis en jjension was en die ook in eigenlijken zin slechts stank voor dank geeft. Heel klein waren de peertjes nog maar, toen zij een bezoek ontvingen van een eveneens klein vlindertje. Het ding zag er n.et onaardig uit. Het grijze pakje was aan de vleugel- punten heel aardig afgezet met een zwart vlekje waarop in het midden weer een koperkleurig oogje als een gouden knoop prijkte. Tot zoover was het geen visite om den neus voor op te trekken, maar het dl ng had groote plannen. Een alleraardigst bolletje werd, daar er geen toegang was, als visite kaartje achtergelaten en daaruit kwam pas de verrassing voor den dag. Het diertje, waarvan ieder uwer wel eens een familielid' heeft gea het rose of witte rupsje, boo'rde zich naai' binnen en hoewel die eerste mijnschacht nu niet veel kwaad deed door de geringe afmetingen van den kiemen inbreker,, was toch het dood vonnis voor de peer al geteekend. Een paar maanden hield de veel vraat daar nu zijn zomerverblijf, zijn best doend om de vrucht van binne'n uit te bollen. Om lucht te krijgen, at hij eerst nog een anderen weg naar buiten en vond toen, dat de Inrichting van zijn woning comfortabel genoeg was. Nu is het uit met het goede leven tje. Met de vruchten die maar de halve grootte bereikt hebben, vallen de rupsen op den grond en daar zij tegelijkertijd ook volwassen zijn, ve'r- laten zij het veroverde hulls om zich in de schorsspleten van den boom te gaan verpoppen en het volgend jaar voor nieuwe vlinders te zorgen. Banden van houtwol om den stam bestrijken met kolk en afkrabben der schorsschubben is bet eenigste be strijdingsmiddel maar als uw buu'r- i niet op dezelfde wijze te werk gaat, weet eein bij hem uitgekomen vlindertje den weg naar uw tuin ge makkelijk te vinden. Over andere vij anden van den tuin in een der vol gende opstellen. H. PEUSENS. Rubriek voor Vrouwen EENIGE MEDEDEELINGEN OVER DE HERFSTMODE. Nog wordt in de gesloten ateliers te Parijs hard gewerkt aan de voorbe reiding voor de herfst- en wintermo de en zien slechts enkele modellen het daglicht. We mogen onze lezeressen niet anl- meeren va'n die enkele modellen te profiteeren om daarnaar hare winter garderobe in te richten, want het is nilet volkomen zeker, dat die model len tot de groote mode zullen blijven behoore'n. Ze zijn gepubliceerd om te voldoen aan de aanvragen van voor name Amerikaansche clientèle, gaarne iets nieuws uit de „vülle de lumière", willen thuis brengen, doch het komt Diet zelden voor, dat de Pa- 'rissienne zelf, er niet aan denkt die anode te volgen. Zoo zou men zich dus door al te groote haast een toilet bestellen .waarvan men over eenige weken spijt zou hebben. Elke dame is bijvoorbeeld nieuws gierig om te weten of de nauwe rok ken al of niet zullen blijven; men ver neemt daaïomtrent de meest tegen strijdige berichten, doch het laat zich aanzien, dat de overdreven nauwe rokken, die den gang belemmeren, zullen hebben afgedaan, doch er is nog een lange weg tussehen die nau we kokers ern de vroegere klokrok- kenl Onze oogen zijn te zeer gewoon geraakt aah de slanke lijnen, om op eens in een ande'r uiterste te val len en kunnen we dus Vrij zeker aan nemen, dat onze japohrokken voor het a.s. seizoen ongeveer twee meter wijd zullen zijn. Enkele huizen bren gen rokmodellen met ingezette plooiengroepen; andere met volant- garneerlng. Vooral de laatste recom mandeer ik grooten, slanken figuren, daar een vola'nt-garneering de sil houet belangrijk verkort Ik zag dezer dagen bij een trouw plechtigheid een nieuw toilet, dat zéér de aandacht trok.door buitenge wonen eenvoud en élégahce. T Was een rok van soepele witte satijn, met twee hooge volants van zwarte Chan- tilly-kant, een kort zwart taffetas manteltje met aangesneden mouwen, dat van achteren aan de vroegere „visites" deed denken, was rondom met een smalle, zwart zijden koord- franje gegarneerd en slechts met één knoop gesloten. Rondom de halsuit snijding liep een zwart fluweelen bl- ois, die uitliep op een geplooide rever van witte kant. Men merkt hieruit op, dat het zwart en wit zich nog steeds in de gunst deur mode verheugt. Voor gelegen- heidstoiletten riet men bijvoorbeeld zwart en wit zijden neteldoek, doch het zwart onder, alzoo een tegenstel ling van hetgeen we tot nu toe had den. Voor de tailles handhaaft de mode nog steeds de kimono, alhoewel die lij'n geheel verloren gaat onder de moderne fichu-garneering la Ma rie-Antoinette, die van zijden netel doek met valencienne kantjes of van zwarte en witte kant zijn saamge- stold. De nieuwe tailleurs, worden veel uit tweeërlei stof vervaardigd; ilw.i. uit effen en gestreepte of effen en ge ruite weefsels. Ze zijn als volgt saam gesteld: De rok is van effen stof, met een tunique van ge'ruite stof. Het man teltje va'n effen weefsel is gegarneerd mot kraag reversen en mouwopslagen als de tunique. De groote lange mantels, di© dezen zomer van zwa'rt en gekleurd satijn gedragen werden zullen in den a.s. herfst op'nieuw gebracht worden, doch vain warme stoffen, als: Engel- sche melangé's, double-face weefsels, 'ratinó en voor gekleed in fluweel en velvet. De modellen zullen ongeveer de zelfde blijven alleen de revers klei ner, waardoor de mantels hooge'r ge sloten zljrn, terwijl men tracht de staande kraag, opnieuw ingang te doen vinden. Verder brengt men de matrozenkragen en capuchon-ga'r- leering. Over de boeden is men het schijn baar oneens. Er worden evenveel groote als kleine modellen gelan ceerd' e'n de kostbare veerengarnee- ring blijft nog steeds „en vogue' Zeer slap vilt wordt voor de najaars- hoeden benut, zoodat van eigenlijken vorm bijna geen sprake is en men den hoed geheel willekeurig naar de coiffure verbuigt, zooals zulk6 met ee'n panamahoed het geval is. Men brengt voor de groote modellen wit vilt, dat»geheel met zwart fluweel is uitgevoerd en gegarneerd wordt met een guirlande rozen die van gase de soie vervaardigd zijn. MARIE VAN AMSTEL. Mijn Leve deugd, riep de vrouw, ge ziet Br zoo zwak en uitgeput uit. kom binnen en ga zitten. De knaap kwam uade'r en zonk neer op de treden van de stoep. Kom maar hier en ga op dien stoel zitten dan zal ik u wat eten ge ven, antwoordde de vrouw. De jongen bleef bewegenloos zit ten. Dank u, zeide hij. Ik zie er met zoo heel zindelijk uit en wil liever hier blijven. Het gelaat van de vrouw kreeg "n zachtere u.tdrukking, toen zij de wo ning binnenging. Zij kwam terug en droeg verschil lende schotels met voedsel. Ik zal het hier voor u neerzetten op de stoep, zei ze, ik denk, dat ge op die wijze het best kunt eten. O, mevrouw, antwoordde de knaap, maar verder kwam hij niet, want hij viel op de spijzen aan als eeii uitgehongerd wezen. De vrouw zag niet naar hem, maar vatte haar nau.werk weer op. Toen de jongen gedaan had, plaatste zij de ledige schotels op een stoel en ging weer zitten. Zijt ge door Borpee gekomen? vroeg ze met een zachten glimlach. De stad, hier twaalf mijlen van daan, meent ge? Ja, dat is Borpee. Ja, daar ben .k doorgekomen, maar lang bleef lk er niet, zei hij be drukt. Dat geloof ik wel, zeide ze, want men behandelt de... landloopors niet zacht daar. En dat zit 'm daarin, dat het stadsbestuur overhoop ligt met de spoorwegmaatschappij. Ziet ge, het bestuur heeft vastgesteld, dat alle treinen te Borpee moeten stoppen, omdat de stad terrein voor den weg heeft afgestaan. Wat doet nu echter de maatschajipij? Om het stadsbe stuur te plagen, pikt zij alle landloo- pers op uil liet Noorden en brengt ze naar Borpee. Men zegt, dat één enke le t'rem er soms wel honderd aan brengt. Nu begrijp ik, hernam de knaap, waarom de conducteurs van Portland af zoo goed voor mij waren en mij te Borpee uit den trein zetten. Ik wilde maar een van hen gaf mij een stomp In het gez.cht en moest achterblijven. Hebt ge daa'rvah die open plek op uwe wang? Ja, zei bij, onwillekeurig met zijn vuüe hand: de gewonde plek aanra kende. Dat is gemeen, riep de vrouw uit. Zeg, hoe is uw naam? Saul Banks, maar in waar.ik vandaan kom, noemde men) Getroffen. Dit is een trein mei erts, die naar den smeltoven üi Ca- lifornie gaat. Dat had hij goed geraden. De trein zou hem naar Socrameuto gebracht hebbcu, als er onderweg niet oen on geluk had plaats gegrepen, dat aan liet leven van den Ruoie onverwachts een andere wending gegeven liad. een poos viel hij in slaap. Tweemaal kwuin een remmer, die door de zachte ladiiyc liep, hein ra kelings voorbij, zonder erg te heb ben, dal een menschelijk wezen bij na onder zijn voeten lag. L'ren ver liepen en eindelijk ontwaakte onze vluchteling. De sterren verbleekten aan den hemel en een rood waas blonk aan den oostelijken horizon. Hij lichtte zijn hoofd een weinig op en zag in het rond. De trein bevond zich nog in net gebergte, maai was, terwijl hij sliep, het dal van de Uo- guerivier.voorbij gereden en steeg nu de helling van de Klauiath-keten op. Aan beide zijden verhieven zien niet boesciien bedeüte hoogten, steil om hoog rijzende in oneindige verte, de komende dag bescheen lien niet zijn schemerlicht. De Kooie kou met zeg gen, of men reeds in Luliforine of nog in Oregon was. Hij zuchtte, liet ziju hoofd weer zinken en viel in een sluimering. Een trein overwint de moeilijkhe den van een bergachtig terrein op bijna dezelfde w ijze als een zeilschip den tegenwind. Beide gaan van rechts i.aar links en omgekeerd en dwin gt» wat- hun tegenstand biedt om heil naar het gewenschte doel te helpen Zoo ging de locomotief langs Je kronkelende spoorlijn de berghelling op, nu naar rechts.dan naar links wendende, doch altijd klimmende naar den top en dc wolken. Toen de Rooie weer wakker wera, zag hij vele bergtoppen beneden hem heerlijk verlicht door den gouden morgen. IIij richtte zich nu op en liet zijn kin op de handen rusten. Klaarblijkelijk was men dentop over, want de vaart van den trein nam toe. IIii zou graag willen weten, waar zij waren. Ifud hij kunnen voorzien wat er zou gebeuren, hij had zijn hand uLet in den zakdoek gestoken om een stuk vleesck in den mond te bren gen, waarbij hij dankbaar dacht aan de oude vrouw, die het hem had mee gegeven. Het vleeseh smaakte hem heerlijk. Ik wou dat ik eene moeder had als die vrouw, mompelde hij. T Zul ui ij benieuwen, hoe tante Lucy is. Ik hoop maai', dal ze goed voor mij zal zijn. Naar beneden wund de weg zich wel dertig mijlen om de helling van den berg, ging over rivieren, door tunnels,totdat hij eindelijk over liet water van de Klamath den niet 6iieeuw bedekte Shasle beklom. Als een monster met ijzeren hoofd, gleed ,i,,iCiz.,. Hii rrincr de trein naar beneden, bulderend oii r.STS'Sfö -ÜWCMd. tspwijl MAMJIta»» tarwe-farm om geld te verd.enen voor mijn reis naar tante Lucy. Daar werkten veel lieden op de farm. waaronder een jonnen van mijn leeftijd en grootte. Sime Sauer gelieeten. Wij waren altijd tezamen Ongeveer veertien dagen geleden kwam mr. Yoring, de eigenaar van de farm. om de arbeiders te betalen en bracht veel geld mee van de bank wel drie of vier honderd dollars denk ik. Dien zelfden avond werd 't gestolen. Ze verdachten Sime en mij daarvan. Sime vluchtte, maar de vrederechter kreeg mij le pakken en liet mij opsluiten in een stad aan den spoorweg. De gevangenis was echter buwvaliig en in den tweeden nacht brak ik uit en sloeg den weg in naar Califomiè. Tot zoover ben ik nu ge komen. lk wilde naar tante Lucy, ik ben bang, dat de vrederech ter daar op mij wacht. Er klonk wanhoop in zijn stem, toen hij dit zeide. W isten de lieden van de farm, dat ge naar Sacramento wildet gaan? Sommigen niet, anderen wel. Ik ga ei- toch heen. Hij stond op. Donk u wel, mevrouw, o, ik had zoo'n hon ger. Hij ging naar het hek. Wacht nog even, zei de vrouw, terwijl ze het huis binnenging. De Rooie ibieef onrustig staan. Enkele minuten later kwam de goede z>e' terug met wat boter, brood en vleeseh in een schoonen zakdoek gebonden. het eten op is, kunt ge den zakdoek gebruiken, zei ze, en hier is wat geid voor u. 't Is al wat ik mis sen kan, anders zou ik u meer ge ven. Ik hoop, dat ze u niet zullen vinden. Do lippen van den knaap begonnen te beven. Geld heb ik niet noodig, zei hij, maar het eten wilde ik gaarne mede- nemen, want ik was erg hongerig. Ze reikte hem het geld toe. Neem het maar, want ge zult het noodig hebben Neen, antwoordde hij. Ik ben al klaar. Bij 't hek keerde hij zich nog eens om. Dank u wel, mevrouw, zeide hij, ik zal tante Lucy vertellen, hoe goed ge voor mij zijt geweest. Vaarwel, en pas god op, riep de vrouw. Vaarwel, en pas goed op, riep De vrouw ging in huis en droogde hare oogen af met een tip van haar voorschoot, terwijl de Rooie den weg volgde naar het. Zuiden, hij, de door de wet vervolgde, die nu toch geluk kiger was dan hij zich in maanden gevoeld had. Tegen den avond kwam hij aan een kleine statie, waar niemand dienst had. Ik denk, dat de treinen hier niet stoppen, zeide hij en na eenige rust ging hij verder. 't Werd schemeravond en de sche mering ging zitten en nam wal eten uit den zak doek. Na dit gebruikt te hebben, ging hij weer verder. Daar ging de .maan als 'n roodgloeiende schijf op boven den top van een berg en goot haar licht in de spookachtige kloven heuveltjes, die het bergland ken- inij altijd „de rooie" omdat ik rood I merji©n in het Westen der Vereenig- Een geluk voor den Noordertrein. DE GESCHIEDENIS VAN EEN WEG- GELOOPEN JONGEN EN EEN- HOLLENDEN TREIN. Door de zon verbrand bedekt doo"r een grijs stof, ging hij aarzelend door het hek, dat toegang gaf tot een klein huis, niet ver van den spoorweg. Het was door struiken omgeven etn de hel ling van den berg er achter was be dekt met pijnboomen. Een oude vrouw, over haar naaiwerk gebogen, zat aan den ingang van het huis in een schommelstoel. Beschroomd na derde de knaap haar, met zijn ver frommelde pet in de hand. De vrouw zag op en blikte hem onvriendelijk aan over haar brilleglazeii. Wij hebben geen behoefte aan landloopers hier, zei ze kortaf. De jongen aarzelde, terwijl hij ver legen zijn pet tussehen zijn handen hee'n en weer schoof. Ik ben geen landlooper, vrouw. Ik ben een dief, dat wil zeggen, men beschuldigde er mij van, dat ik het geld gestolen had, wat niet waar is, en ik zoo bracht hij ata- melend uit tracht daarom te vluchten... Gedn oent heb ik wegge nomen, en... sedert gisteren heb ik niets gegeten. Ik wil anders niet be delen, maar... haar heb. 't Is niet zoo Org rood, zeide de vrouw vriendelijk. Waar komt ge vandaan? Painter district, dat is in Wis consin. Het is een schoon district, bij na geheel en al boecli. Woont uwe familie daar? Niet veel, alleen een oom van mij. Waar wonen uwe ouders dan? Die zijn dood. Al lang? Toen ik vijf of zee jaar was, zijn ze gestorven. Ze kwamen om bij een boschbrand daar. In Wisconsin? Ja. De bosschen brandden mijlen ver in het rond. Vader en moeder brachten mij in een hol aan den oe- veï van de beek, en zoo werd ik ge red, maar... zij verbrandden beiden. Een broer van mijn vader nam mij toen op, maar hij behandelde mij zoo slecht, dat k wegliep. Ik denk, dat het niet goed van mij was, en Rooie wreef de verfrommelde pet op zijn knieën en keek ter zijde. Maar ge hebt niet gestolen? zei de vrouw, en ze zag liem over haar brilleglazen Een blos kwam over zijn vuil, be stoven gelaat. O neen, behalve wel eens een meloen of een appel. Dat doen de meeste jongens wel. Ja, maar ge zeidet toch, beschul digd te zijn van iets anders te hebben gestolen. De Rooie dacht een oogonblik na. Ja, zei hij, en dat was geld. 1 liep bij oom Reuben vandaan vroc in het voorjaar, voor het werken. Ik wilde tante Lucy opzoeken, een zus ter van mijne moeder, die te Sacra mento in Californïë woont, en zoo ging ik naar St. Paul en langs den spoorweg ln den staat Washington. Ik heb een war dn tijd gehad; in het de Staten Ik moet een plaats vinden waai de treinen stoppen, zeide hij bij zich zelf onder het verdei- gaan. Onder hem hoorde hij het bruisen van bet water, en uit de bosschen op de berg helling klonken de kreten van nacht vogels en wilde dieren. Hij gevoelde zich o, zoo eenzaam. Alleen niet, wan neer hij in de verte treinen hoorde rollen, die de lage dalen van echo's deden weerklinken, waarna de stilte nog dieper scheen dan te voren. Eindelijk kwam hij aan eene plaats waar hout bij hoopen opgestapeld lag en een zijlijn afboog. Hier nemen de treinen hout ln, docht hij met een zucht van verlich ting, terwijl hij zich achter een hout mijt neervlijde in afwachting van de treinen. Hij was doodop en ondanks al zijn pogen om wakker te blijven, viel hij in slaan. Ineens echter werd hij wakker. Een trein liep het zij spoor op. Voorzichtig zag hij over den top van de houtmijt; het was een lange trein, een rij van open wagens, die gevuld schenen met een mengsel van zond, kalk en stuk geslagen stee- nen, hij werd getrokken door een zware locomotief, welker koperwerk in hot maanlicht glansde; achteraan glinsterden de roode en groene lich ten aan de hut van den conducteur. Een remmer ging van voren-naar achteren en de conducteur riep hem na: Zie goed toe naar blinde passa giers, Jim, en als er zoo iemand wil opklimmen. Jaag hem dan weg. Ondanks de waarschuwing kroop do Rooie, zoodra hij den conducteur in zijn hut had zien verdwijnen, en de mannen vooraan bezig hoorde mot het laden van hout op den ten der, om den hoek van de houtmijt en op een der open wagens. Voorover liggend krabde hij het zand weg langs een der zijden van den waggon, legde zich neer in den kuil en dekte zich zoo goed hij kon, toe met de lading. Na een korte poos gaf de machine het sein van vertrek, de buffels stieten tegen elkaar en de trein rolde weg bochten van den weg Rooie kauwde met genoegen op zijn vleeseh. Hij was zoo kwaad nie't, vond hij, zonder inspanning den weg door het gebergte af te leggen. Plotseling kwam er oen schelle kreet van de locomotief, een plotse ling geroep om te remmen. De wa gens stieten tegen elkaar ende Rooie sprong verschrikt op. De trein liep om een vooruitstekend gedeelte van den berg, dat losgescheurd was en in z'n val den weg had vernield. Links lag een verwarde hoop steen klompen, zoo hoog als een muur, rechts was de steile helling bedekt met pijnboomen en rotsblokken. Geen vijftig voet voor de locomo tief zag de Rooie een geweldig blok i, in den val vooruitgeschoven over den weg hing Bijna op hetzelfde oogenblik zag hij, hoe de stoker van de machine weid geworpen en in do boomen terecht kwam. IIij hoorde een vreeselijk gekraak, de schoor steen, kop en alle andere omhoog stekende deelen van de locomotief werden er afgescheurd. De machinist stond te urdden van de vernielde deelen en de Rooie merkte op, dat het bloed uit zijn mond vloeide. Het volgend oogenblik liet de jongen zich op het zand en kiezel van den wagen vallen. Hij wierp een angsti- gen blik op het boven hom hangende rotsblok en daarna op de hut van don conducteur achter aan den trein; hij hoorde een splinteren en kraken en zag, hoe een remmer in de ruimte werd geslingerd. De koppelingen tus sehen de wagens werden verbroken alsof zij van bindtouw waren ge weest- De trein volgde nu een bocht, zoodat dc Rooie do laatste wagens en de vernielde hut niet moor kon zien. Sidderend van angst en schuk richtte hij zich up en zag in het rond. Rechts helde de berg nu eens z-uchtv dan weer scherper af, links verhief de rotswand zich tot buiten zijn gezicht. Do spoorweg volgde nu een inzin king in den bergwand en tot zijn ontzetting bemerkte de jongen, dat hij alleen op den onbestuurde» trein was. Dikke rook steeg op uit liet gut. waarde schoorsteen van de locomotief was afgescheurd, de stoom ontsnapte sissend uit de stoomfluit; de waggons botsten en schokten tegen elkaar ca alles vloog onder vreeselijk geraas, aan zichzelf overgelaten vooruit. moet maken, dat ik district Palouse werkte ik op een Idinjz, glimlachte en fluisterde: De Rooie, gemakkelijk liggend, en kom, zei de jongen om zich heen i op het gezicht na bedekt met de la-[de leder oogenblik kunnen de wagens I van de rails springen en den berg

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1911 | | pagina 11