afrollen. Maar als ik tusschen deze rotsblokken den sprong waagde, zou ik gouood worden, ik moet een l>otere gelegenheid afwachten. Een oogenblik luier zag hij een hoop zand en kiezel. Hij waagde den sprong en gleed naai- beneden, lotdat h,j, een vijftig voet van den spoor weg, door struiken opgehouden, half bewusteloos bleef liggen. Hij stond weer op en ging door het zand wa dende, tot aan de spoorbaan terug. Daar ginds moeien de mannen van den trem gedood zijn, zei hij, terwijl hij luisterend stilstond. Hij Ir 'Orde het geraas van den trein, die langs de inzinking den berg afsnel- dé. Plotseling zag hij beneden, het scheen wel een duizend voet lager dan de plaats waar Jnj stond, de rails glinsteren van een andere lijn en er naast waren groote massa's hout op gestapeld. Een zijspoor, mompelde de jon- g.. n. an, ïioor, 111 de verte uauart weer een trein. Ltcze huilende ei ts- wageus zullen er dwars op inrijden, en... wie weet wat ongelub.Ken er zul len gebeuren, wanneer het een per sonentrein is. •En liet vvus een personentrein van de Nooixlerlijn, uie op 't gegeven punt den goederentrein moest pas- sooren. Maai- nu wus er geen hand 0111 de locomotief van dezen laatste tot stilstand te brengen en de remmer wiens werk het was den wissel om te gooien, lag met gebroken boenen tusschen de rotsblokken aan de zijde van den weg. Een oogenblik stond de itooie stil, ongevoelig voor de schoonheid van den aaubrekenden dag, die een uit gestrekt panorama voor liern ontvouw de. Hij had slechts eogcu voor den trein der Noorderlijn, nu eens zicht baar, dan door een bocht aan zijn blik onttrokken, doch telkens de nood lottige plaats nader komend waar een vreeselijke ramp onvermijdelijk Alsof hij plotseling uit een be nauwden droom ontwaakt was, liep de Rooie do zandige helling af het bosch in. Zijne oogen gloeiden in het bleeke, met zand en stof bedekte gelaat. Als ik maar tijdig den wissel kan bereiken en omwerpen, was zijn ©eni ge gedachte terwijl hij over omge vallen boomen en steen en zijn weg nam. Reeds scheen hij niet ver meer van de lijn verwijderd, toen hij plot seling aan een stexie iielhng stond, dm wel vijftig voet afdaalde. Tever geefs zoch hij naar een plaats waar Inj kon afklimmen; lnj verspilde er er.kele kostbare seconden mw, vast besloten daalde hij nu de helling af, xicli vastklemmende aan braamstrui ken en uitstekende punten. Hij den gt-uoten spoed, dien het werk dat hij zich had voorgenomen te doen, ver- eischle, kon hij geen voorzichtigheid <n acht nemen, en zoo kwam het, dat zijne voeten hun steunpunt verloren, zijn liand den wilden wingerd, waar aan hij zich vasthield, uitrukte en nij achterover in de diepte viel. Hij had nauwelijks een kreet van schrik geuit, toen hij word tegengehouden, terwijl hij duizelig word van pijn. j Zijn hand vond een houvast, hij keerde zich om en bemerkte, dat hij in een boom was blijven hangen. 1-Iij werkte zich los en deed zich langs den stam naar beneden glijden. Het bosch was nu meer open en hij kon do spoorlijn zien. Voorwaarts ging het uiz al zijn machl^ai was hij ge noodzaakt in gebogen houding te loepen, oni de hevige pijn. die hij in zh.ie gevoelde. Maar hij had geen tijd om stil te statui. Hij hield een wedloop met den dood! Eindelijk kwam hij op de lijn, enj hoorde er het geraas van don hollen den trein. In enkele w ide sprongen! bereikte hij den w.ssel en rukte en peuterde aan het slot. Hoe zou hij het j oi>eii krijgen? Hij nam een z war en steen, en met enkele slagen had hij hot slot verbrijzeld, waarna hij de, pen uitrukte, den hefboom omwierp weer vastzette en toen achteruit l.ep. i Eon oogenblik later vloog de hollende trein hem met donderend geraas voorbij, als een reusachtig wild dier, dat in zijn woede blindelings voort holde. Niets dau den stevigen "rots wand scheen zijn vaart te kunnen «tuiten; boomen worden ontworteld, erts uit de wagens vloog naar alle kanten, totdat dc locomotief, een vuurspuwenden draak gelijk, in do d.epto van een ravijn stortte, door et telijke wagens gevolgd, terwijl de onderen omvergeworpen weiden. Daarop volgde een duodscho stilte. De Rooie, bleek en naar adem snak kende, ging naar den spoorweg terug. Geen tweehonderd voet van hem af, zuidwaarts, stond de trein van do Noorderlijn, en versclielden mannen kwamen op hem toeloopcu. IIij draai de snol in het rond, en het was alsof hij in een vraeselijkou droom ver keerde. De machinist was het eerst bij hem. Zeg, riep hij, wat is h.er gaande? De jongen, in gebogen houding, I met de hand tegen zijn zijde gedrukt met verscheurde kleeren en bebloede handen, kon slechts met hoesche slem f'uistereu: Ik het hem don berg afrollen, d© zakdoek met brood en vioesch zal ook wel gevallen zijn, denk ik Ik had T nog niet opgegeten. Hij keek wezenloos naar de hem omringende mannen. De hoofdcon- ducteur, gevolgd door den vrederech ter van Palousa, drong door de me nigte. Op hetzelfde oogenblik kroop een inet stof en vu-.l bedekte jongen uit de schuilplaats, die hij lm een dor goederenwagens gevonden hod en I voegde zich bij de menigte. De Rooie lag onbeweeglijk als een doode, de menschen spraken druk en opgewon den. Ik zocht d'.en jongen, zei de vre derechter. Ik ben om hem naar Sa- j cramer.t-, gereisd en kon hem daar, niet vinden en keerde daarom terug. De conducteur van den ertstrein, blootshoofds en eeto arm slap langs 't lichaam hangende en met "n bleek en ontsteld gezicht kwam tusschen 'de boomen te voorschijn en naderde de groep. Hallo, Andry, riep zijn collega vah den anderen trein, wat ia dr beurd? Waar is uwen trein? De man zag om zich heem. Iemand heeft den wissel orr worpen. Ik kwam hierheen om het te doen. De trein is den berg afgehold, gelukk.g! Ik had niet anders ver wacht dan u allen h.er verongelukt te vinden. Een rotsblok hing c de lijn, sloeg den schoorsteen weg en vernielde alle verdere uitstekende deelen van de machine. Mijn colle ga's gekwetst, doodelijk mogelijk. Ik kon niet wachten om naar hen om te z.en. Wie wierp den wissel om? De jongen, die daar ligt. Wel, dat is dezelfde, die onder het erts verscholen lag. Ik had hem opgemerkt en Jim bevolen, hem met rust te laten. Een flinke j-ongen, zei de con- ducteulr van den person ontrreki, tón zijn collega knikte. Hij is weer bijgekomen, zei dc rechter, die zich over den jongen had heengebogen. Zag, baasje, wilt ge met mij teruggaan en aanwijzen, waar het geld is? En terwijl de Rooré hem aanstaar de en met zijn bebloede vingers in 't haar woelde zei een stem naast den rechter: Val hem daar niet lastig over; ik heb het geld weggenomen, maar breng liet aan mijn ouden meester te rug, tot den laatslen cent toe. Wel, dat is Stee, riep de Rooie met een glimlach op het gelaat. Ju, zei Si me, ik ben het. Ik hoof de, dat ze er op uit waren, om er u voor te vangen en daarom breng Ik het terug. Hier is het, heer vrederech ter. Bij onderzoek bleek, dat de Rooie een paar ribben had geb'roken. Geen prins werd ooit met meer zorg ver pleegd dan de arme weggeloopen jon gen. In een Pullman slaapwaggon vervoerde men hem naar Sacramento waar hij Cn tante Lucy ,,een goede moeder" vont!. Hij bekleedt nu een eervolle cn winstgevende betrekking bij de spoorwegmaatschappij, d e aan hem te danken had, dat een vreeselij ke ra rap op een harer lijnen voorko men was. (Centr.) Wat Toni raeebr cht. Fritz Schneider's luxebakkerij, op den lioek van Market en Sixth Street, heeft een (roeden naam. Geen wonder: wie had ook „Nörnberger flensjes" be-1 ter zuilen bakken dan hij, die eens 111 Nümberg een zaak gedreven had en op een tentoonstelling daarvoor zelfs een medaille verworven had Het be hoeft dus zeker niet veraer verklaard te worden, waarom Fritz Schneider's luxebakkerij op den hoek van Market en Sixth Street zoo'u goeden naam had. Sedert achttien jaren woont Sclmei der roeds in Amerika. Het was in 188G, teen hij het Duitsche stof van zijn schoenen schudde, en het is hem goed bekomen- Van een kleine bakkerij in Pine Street werkte hij zich op, spaar- j de en legde achteruit en moeder Gro- to, die het huishouden voerde, bracht het geld iederen Maandag naar de bank. Spoedig was het conto zoo groot geworden, dat Schneider zijn lievelingsidee. down-town" een bak kerij oy te richten, ten uitvoer kon brengen, en zoo legde hij den grond steen voor een groot vermogen. Zijn familie bestond sleciits uit een 20011, Toni. die pas zeven jaar oud was, toen de ouders met hem over hot groote water trokken. I Toni was een vlugge jongen hij leerde spoedig het Engelsch beter ver staan dan liet Duitsch en waren zijn ouders er niet geweest, dan zou hij het Duitsch heelemaal vergeten heb ben. Vader en moeder intusschen spraken thuis slechts'Duitsch en zoo Kwam hei uai 1 om beiue talen volko men beheersebte. Toni zal studeeren, zeide vader tot moeder Ürete. Wij hebben immers geld, gelukkig, en kunnen het er voor uitgeven. Zoo kwrnn het. dat Toni in de rech ten ging studeeren en een goed ud- vocaat is. die weliswaar nog zeer wei nig te doen heeft, maar ten gevolge van de zorgen daarover geen grijze haren k-riigt, want „vader heeft het immers gelukkig". Toni. die vroeger als student lid was van een eymnastiekvereeniging, is een uitstekend turner. Hij is zelfs een zeer beste en toen er iemand gezocht werd; oin de vereenigiug te vertegen woordigen op net Duitsche gyiunas- tiesleest m Nurnberg, viel terstond do óeus op Toui- Wut was vader Schneider in zijn schik. Zeker, neem het aan, zeide hij, je practijk loopt riet weg. Sedert achttien juur ben ik niet weer 111 Duitsouluiid geweest. Wanneer je in Numbers komt. moet je vooral naar Pfeilci'strasse no. 7 gaan en het va derhuis bezien, we- - ik en jij ge boren zijn. Jij dat huis heb ik moeder getrouwd, daar hebben we ons eerste geluk gevonden en nu ik uit Duitsch- land ben, is er slechts één ding, dat mij spijt, dat ik. mijn geboortehuis heb moeten verlaten, 'k Zou 't graag eens weerzien. Ais we -ezond blijven, gaan we 111 1905. niet waar, moeder Dus, zooals gezegd, je gaat allereerst naar de Pfeilerstrasse. Wanneer het huis er nog slaat zooals vroeger mot een bakkerij, breng mij dan uit mijn geboortehuis het mooiste en beste, dat er in is. Wat het kost, botaal ik... wij hebben het immers, gelukkig, ik zou gratig een mooi aandenken uit mijn geboortehuis bezitten. U zult hët hebben, vader, zei Toni Het doet me zelf genoegen, de oude plaats eens weer te zien. Het fs toch het oude vadorland en al bood het nieuwe ons ook meer geluk, het echte ligt toch over zee. Zoo is hot, TonL Daarom, breng mij iets uit het oude vaderland en het mooiste, dat er is, uit ons vaderhuis. Na een prachtige reis van acht da gen kwam de stoomboot „Friedrich der Grosze" in Bremen aan. Toni Schneider en de overige afge vaardigden begaven zich dadelijk op weg naar Nörnberg. eerst wilden ze lauweren oogsten en dan de oude we reld eens coed zien. Het was Woensdag toen het gezel schap het doel van de reis bereikte. De Amerikaunscbe turners werden gruotscli ontvangen en do feeeten ge loken een droom uit duizend en éen nucht. Den eersten dag, dat Toni niet be hoefde mede te werken, zocht hij de Pfeilerstrasse op. Daar was nummer zeven en werkelijk daar was een bak kerij. Lang stond Toni tegenover het ge boortehuis en keek naar de plaats, waar hij zijn jeugd had doorgebracht. Hij herinnerde zich nu nauwkeurig eLk© ruimte in het huisachter den 'inkel was de woonkamer, in den haard stonden steeds appels te sto ven ,hoe dikwijls had hij zich den mond gebrand, wanneer moeder tae nia kwam. als hij appelmoes kaap te en dit nog niet koud genoeg was, om het te slikken. Toni st-k de straat over en trad den winkel binnen. Rb het onanon van de deur klonk een bel precies ais voor achttien De deur knarste als toen en Je blauwachtige ruiten waren gebroken als toen. Binnen stond dezelfde oude toonbank en prijkte dezelfde wand\er- siering onwillekeurig keek Toni naar de aangrenzende woonkamer, alsof zijn moeder er uit zou komen met een vriendelijk „Goeden dag". Wel gins- de deur open, echter zijn moeder verscheen niet. maar een jong ongeveer achttienjarig meisje, dat den vreemdeling vragend aanzag. Toni ver-at wat hij had willen zeg gen. Deze schoonheid in dit eenvou dige huis trof- hem deze lieflijke trek ken namen hem gevangen en toen het meisje den rezigen mond opende en met melodische stem „goden dag" zeide, was het met Toni gebeurd. Goeden dag, antwoordde hij en strekte ziïn hand uit. waarop het meisje intusschen geen acht scheen te slaan. Nu herinnerde hij zich zijn voornemen weer. Is u de dochter van den bakker vroeg Toni. Om u te dienen. Ik ben Toni Schneider, de zoon van Fritz Schneider, den vroegeren eigenaar van deze bakkerij. U zult u mSi wel ntet meer herinneren, want toen ik wev «ring, droec de ooievaar u nog in Siberië rond. voegde hij er la chend aan toe. Maar uw ouders hoop ik.... Is dat Toni vroeg juffrouw Krnmbes, die achter de woonkamer- deur staande, liet gesprek afgeluis terd had. Jongen, wat ben je ge groeid. Jou zou 11c nooit meer gekend hebben, onverschillig waar we elkaar ontmoetten. Hoe gaat het met moe der? Ho© maakt vador het? Waar zijn zo nu eigenlijk Wacht even. ik zal vlug Krambes roepen, die zal opkij ken. Wat is die Toni groot geworden. Liese, breng Toni in do kamer en geef hem een stoel. Wat zal Krambes op kijken. zei de dikke vrouw en liep vlug u-<ar de bakkerij N'u mag u me toch de hand reiken. Luise zeide Toni. weer zijn rechter hand uitstekend Lancrzaani, dralend lec-de Luise haar hand in die van Toni die de kleine hand hartelijk drukte. Luise keek op. Toen blikte Toni in twee blauwe oogen, zoo diep alsof hij op den errond van haar hart wilde kijken, en toen Luise. diep kleurend, de oogen neersloeg, zei Toni zacht, met trillende stem: Luise.... Zij stonden nog hand in hand, toen Krambes binnentrad. Het turnfeest verliep onder de gun stigste omstandigheden Duizenden van heinde en verre Waren naar Nürnberg -okomen, en steeds en over al waren de „Amerikanen" de ©ere gasten. Natuurlijk hadden zij veel eerste nriizen gewonnen en Toni Schneider was een der meest gevier de mannen van den dag. Hij echter sloop van het feestterrein naar een klein huisje in de Pfeilerstrasse, waar zich de cenige prijs bevond, welke hij de moeite waard achtte om te verwerven. Luise had Toni zien turnen en het hart was haar bijna uit de borst ge sprongen, toen zij zag, hoe men den overwinnaar op de schouders weg droeg. En toen hij later bij haar zat en haar vertelde, hoe mooi het in Amerika was, hoe rijk het land hoe vrij de menschen en hoe welgesteld zijn ouders waren en dat hij zelf een bestudeerd mensch was, toen keek zij hem met croote aandacht aan, omdat, hij haar zoo groot scheen. Eai toen hij dagelijks kwam en zoo lief met haar sprak, toen hij haar hand in de^zijne hield en haar zoo zonderling in de oogen keek toen klopte haar hart, ze had hem willen behouden en zeg- gen: Ga niet meer weg van hier. Toni blijf hier! Hier, in de oude wereld, is het immers ook mooi. Zie slechts den zonneschijn, hoor hoe schoon de vogels zingen, zie slechts naar de mooie Duitsche bosschen. Zooiets heb je daar in Amerika toch niet. Wat doe je daar dan weer heen te gaan. Dan schrok zij bijna van haar ge dachten en keek angstig rond, of nie mand hen beluisterde. Toen Toni haar op zekeren dag verklaarde, dat hii spoedig vertrek ken moest, brak zij in weenen uit en wilde wegloopeu. Doch hij greep haar vlug bij de hand, trok haar in zijn armen, legde baar hoofdje aam zijn borst en vroeg: Luise, wil je niet niet me gaan? Ik heb je toch zoo lief. Luise; ik zal je een nieuw vaderland geven. Ik zou graag een Duitsch vrouwtje meene men. Duitsch geluk, Duitschen zonne schijn en ik wil je lief hebben, mijn leven lang! Toen vloog zij hem om den hals en trok hem naar zich toe. alsof ze hem niet meer wikte laten gaan, en ween de. Krambes en vrouw waren trolsch, zoo'n schoonzoon te hebben, oen rij ken Amerikaan, die bovendien nog gestudeerd had. Het gelukt De bruiloft was na het turnfeest het onderwerp van den dag. Ja. die Luise. hoorde men over al. ik heb het immers altijd gezegd.., De dag van vertrek brak aan. De Nfirn berger bakkerszangvereeni ging. waarvan Krambes bestuurslid was, zonir voor het longe paar af scheidsliederen en zelfs menig glas werd gedronken op het wel/iin der ..Vcrocniede Staten van Dultechten'' en Amerika", zooals de voorzitter zich in zijn toast uitdrukte. „Friedrich dor Grosze" droeg het jonge puar naar het nieuwe vader land. Dag, vader, dag, moeder, be groette Toni ziin verbaasde ouders, die vragend van Toni naar do jonge d- me en van haar weer nanr Toni ke ken. U hebt mij opgedragen, u het mooiste 011 beste te brengen, dat ik in mijn geboortehuis vinden kon. Ik kon niets beters en beminnelijkere vinden dan Luise. de dochter van bakker Krambes. die nog steeds in ons huis woont Hier is ze zij is mijn jonge vroinv en uw dochter. Dat heh je goed gedaan. Toni 1 zei vader, zijn zoon hartelijk de hand schuddend, terwijl moeder de jonge ïw in de afmen sloot en huar innig kuste. (N. v. h. N.) Een Fietstochtje. Je meent, dat 'r met grof spek gescho ten wondt, dat ze je T tusschen ne men, als je vandaag hoort beweren, dut er ooit boeren bestaan hebben, die zich aan 'n rijwiel ergerden, zei Bobs, toen we 't hadden over de Uit, die de auto neemt en die dooi de vliegerij gauw zal worden over vleugeld. Ja, zei 'r een, ik weet nog, en dat 's geen twintig jaar geleden, dat ze je in den Tielerwaard zouden ge- v mgd hebben omdat 'r paarden er van schichtigden. En nou fiet9t alles! Nou, sprak ik, ik heb toch heel wat tochten gom aak, maar nooit iets ondervonden. Jij niet? vroeg Bobs. Ik dan wel, ik ben zelfs nagezeten door 'n viertal boeren, die op 'r paarden me achter na renden, alsof ze 'n lasso over m'n nek wouen gooien, 't Was destijds in sommige dorpen gevaarlijk, ze jouwden je na, ze gooiden je na. Oo een van m'n eerste, gezamenlijke tochten had 't de ergste gevolgen. Je kent allen Van Swink. die was or ook bij. Ik vergeet t nooit en daar om smeer 'k 'm nou nog dadelijk, ret r de sokkeu in, as ik maar 'n bond up m'n fiets zie aanstormen. Ik zal 't vertellen om je boter 't ge val te do-en meevoelen. Het was op 'n Dinsdag vastgesteld, mits het weer goed was. Dat sprak. Wat heb je aan 'n fiets tocht als het regent? Maar bet weer was uitgezocht: inet te guur, niet te warm en de zon scheen. Ik poetste m'n kar wat op, maar luchtigjes, meer om 't uur van sa menkomst te halen, dan om m'n fiets schoon te vegen. Ik keek naar m'n ketting. Wel wat slap! Doch ik heb altijd m'n spullen bij me in éen taschje. Gebeurt er wat onderweg, dan is 't gauw verholpen. Alleen de banden. Dat 's 'n nare boeL Maar waarvoor moest ik nou al druk te maken? Ik drukte m'n twee dui men op de banden, gespannen als stevig £9"vulde worsten. Ze zaten prachtig! Je kon er zoo wel mee over stopnaalden rijden. Maar ik kon wel vast gaan. Op m'n horloge was het nog wel tien minuten, doch een straatje om, dat hinderde niet. Nog even m'n kousen wat opge haald, in den binnenzak gevoeld: si garenkoker, doosje lucifers, mooi zoo in mijn broekzak, een zakdoek, een mes dat droeg ik toon altijd bij me, bij nacht of ontij kon je wonden aangevallen rn'n huissleutel en in m'n gordel m'n portemonnaie; alles in orde. Nooit heb ik meer in m'n zak ken. wat je vprliest ben je kwijt en met dat op- en afspringen, als je ver moet, wipt er zoo licht iets uit Ik snorde weg. Een paar minuten later stond ik te bellen bij mevrouw «ie weduwe Van MoerenheuveL Doch ik stond maar even alleen aan de huisdeur. Aan den hoek der straat flikkerde eensklaps in 't zon licht een gewemel van helle kleuren, waarinsschem stralen schoten, alsof er vuur uit de straatsteenen spatte. Het kleurengeweinet en stralenge- flils kwam regelrecht naar me toe. Zij waren liet. Van Swink voorop, twee dames vlak er achter. Bobsl hé Bobs! De stem kwam niet van de drie, die sprongen van de rijwielen. De stem kwam van boven. Wel, kerel, ben je nog niet klaar, riep ik terug, met m'n fietspet in dan nek. Heb Jij je trui aan? vroeg brons Van Meerenheuvel, met z'n hoofd buiten 't opgeschoven raam. Kom, zanik nou niet. Trek maar aan, wat je het eerst voor de hand hebt Maar Jullie benne allemaal zoo chic! 3 Dag, Frans! riep een der drie, een ruooi meisje, in hemelsblauwe blouse, leunend tegen baar wielza- del. Zoo, Suze, hoe ben je? Heerlijk len jij? Als kip. Nou tot dodelijk! riep Frans. Wij zetten onze wielen tegen t huis en wij gingen binnen. Mevrouw Van Meerenheuvel zat nog aan de ontbijt tafel. Daar kwam Wies, de een 1 ge zuster van Frans, de kamer in, in 'n nieuwe fietsjapon. een havanakleurtje, om te stelen. Wel, hoe Yin je t vroeg zo aan Suze. Beelderig! We begrepen dat Frans op Suze verliefd was on vice versa. Van Swink wist er iets van en ver klapte, dat als jonkheer Van Beugel Sr. „ja" zei, dan de zaak nog dien zomer In orde kwam en Frans en Suze zooveel als op een tandem voor taan door het leven zouden gaan. Plotseling ging de deur open en daar versclieen Frons in een piek fijn pak. Doch Suze had het te druk met liet bekijken van de fietsjapon van de zuster om de verschijning van 'den broeder te zien. Eigenlijk was-ie 'n fat, -doch z'n hart goed. van goud. Hij hield van me, geloof ik, al scbold-ie altijd op m'n naam. Zoo, Bobs, Robbertje! Je kousen zakken af. doch aan boonstaken houdt niks. Ik begon die flauwiteiten van Frans moe te worden. Hij was zelf ook geen welvarende bal gehakt, had leelijke blauwe kringen onder de oogen en eon neus waar je wel tien kinderen van neuzen mee kunt bedienen: lang, beenig en zoo spits als een dolk. Je bent... begon ik, doch ik zag, rlat mevrouw Van Meerenheuvel hem juist een zoen gaf: Nou, Frans, wees nou voorzichtig jongen, niet te wild rijen, hoor je, en heb je daar nu niets onder dat flanellen sporthemd, als je maar geen kou vat Och, ma. Ja, ja, vermaande mevrouw. Jij wil aJtijd maar aan de mode offeren, maar die kleeren zijn voor je veel te luchtig, je bont geen sterke vogeL Gauw, gauw sloeg Frans een boter ham met e©n tiental radijsjes Daar binnen, dronk in één teug een glas melk leeg en toen op de karren. Wij reden over den berm van t kanaal naar den Orthenuitgang. De zon verhelderde vroolijk de levendige kleuren van ons troepje, dat even, de kanaalbrug overredend, door een 'luchtige spiegeling het kalme water tintte met alle verven van het palet. Vooral de dames zaten goed in de kleuren, wel geen gillend geel, maar toch hier en daar vonkte rood. Wies b.v. had een flodderdas, onder haar glinsterend-witten. hoogen kraag, als een helroode klaproos. Doch t rood vloekte niets op dat havana. Suze, in haar blouse van teér-blauw, was het liefst van al, op haar blon de hairen rondde teen cröme-gelen hoed met vn breed wit lint, artistiek gestrikt: net een groote, blanke vlin der. Nommer drie... maar die moet ik Je nog voorstellen, 'n Zekere juffer Van Teek, fietste reeds twee jaar, reed prachtig, rechtop, alsof zij in een harnas zat. Zwarte oogen, klei ne oortjes.... Doch het gaat niet aan om tot zelfs de oogen en 00ren van een fietsclub]© to gaan beschrijven: die dingen zie je toch niet op de fiets, het gaat te snel: maar als je gecharmeerd bent Toen we buiten ie stad kwamen en den broeden, mooien grintweg naar Orthen opreden, was het ine of al de lucht onder hel onmetelijk koe peldak, dat zich boven onze hoofden welfde en waarin ©enige wolken dre ven, in mijn longen drong. Wat een genot. Je ademt op je kar scheepsla dingen lucht in. Allen verjeugdigen, zooals ze daar reden, vooral Frans, die zoolang had gescharreld tot hij naast zijn gelief de trapte. Hij trapte niet mooi, niet regelma tig, maar hij genoot toch. Misschien meer in den aanblik van Suze, dan van het ontluikend groen aan de boo men. \Y ij wel althans ik snoof met geweldige halen de lentelucht in. Er is maar één voorjaar dat begrijp je eerst recht als je op 'n wiel zit. Orthen was voorbij. Hedel was in t gezicht De Maas! Ik verheugde me reeds op den ingang van het mooie Gelderland De wielen snorden eentonig, maar- de gesprekken bleven, al hadden wij 'n tamelijke vaart, levendig. Even voorbij Hedel stond mijn hart een oogenblik stil. Een schavuit van een jongen, die uit hengelen geweest was of uit hen gelen ging, stak, een eind van on6 af, aan het talud va.n den weg staan de, geniepig eensklaps zijn gaard vooruit bijna, gelukkig bijna, tus schen de spaken van Wies Van Mee renheuvel. Ik zag het, Frans zag het ook. Wij verbleekten. Van Swink, wien ik het zei, draai de zich bijna geheel op zijn wiel om, waardoor zijn kar een zwaai maakte zoodat het maar een speidesuup^ scheelde of hij was tegen een boom" terecht gekomen. Tuig! xiep-ie. Doch de jongen grijnslachte en stak nog zijn tong uit op den koop toe. Er is toch addergebroedsel op de wereld! Dit was min of meer de inhoud van cais gesprek tot bij Zalt-BommeL Ieder haaide staaltjes aan over 't straatvolk, dat een fietser met plei- zier den nek zou zien breken. Dit gesprek was niet opwekkend maar je moet toch over tets hebben en fietsers spraken in die prille jeugd der fietserij alleen over dingen, die hun kar en de wereld, die zich om hun kar beweegt, aangaan. Nu en dan wierp ik 'n oogje op Frans cn Suze, maar of hij al moe werd of wel Suze hem geen voet gaf ik hoorde van dien kant mets meer tot wij te Bommel m een schuitje over de rivier werden gezet, toen tapte Frans zulke lollige moppen op Suze's mooten, maar gokken hood, dat wij den jongen met zijn Yïsch- gaard geheel vergaten. Nu weet ik verder niet meer hoe veel dorpen wij zijn doorgesneld en hoe of die nesten heeten. Wij hadden in Bommel wat uitge rust en zoo waren wij weer frisch, vlug en krachtig. Eensklaps ja ik herinner me housch niet de gemeen te waardoor we reden zien we Frans met wiel en al omtuimelen, liet was een angstig en toen een komiek gezicht, liij omhelsde in zijn grondvaart cte leuning van 'n brug getje, waaraan hij een paar secon den hangen bloeL Wij waren hem door onze vaart al voorbijgesneld, sprongen allen verschrikt van onzo wielen, een der dames gillend, na tuurlijk freule Suze. misschien ook Frans' zuster Wies, en zagen, toen kwamen aanloopen, Frans op den grond. Hij lag met de knieën op een zak, of wat hot was 't was zoo gauw niet te onderscheiden. In een onverklaarbare woede schold hij met een kraaiende stem: Daar» daar, daar en wij zagen hem, Frans, het fatje, bot an ders zoo zwakke koreltj'e, turven of een jongen van een twaalf, dertier jaar. Frans! schreéuwde Wies ben je gek! wat is dat nou? Daar, kraaide Frans nog, en hij gaf den bengel eon laatslen mep. O, o, o, kreunde de jongen. Frans bleek, half suf, kijkend ot hij om de ooron gehad had, staarde ons aan, want hij had óók bloed ge zien, dat wij zagen loopon met een straaltje uit 't oor van den jongen. Na een oogenblik, nog bevend, wit, niet zenuwachtige trekkingen in zijn wangen door de opwinding, legde hij ons uit wat wij door onze eigen vaart niet gezien hadden. De rakker, die daar lag, had een dun touw ge spannen vóór dat bruggetje en Frans' als de voorste was het slachtoffer ge worden.... Doch wij stonden nog geen minuut ordeloos gegroepeerd om den bloe denden knaap of eenige boeren had den het in <Le gaten, dat or tets niet pluis was daar, heel dat gezelschap plotseling van de rijwielen, en zij kwamen op 'n drafje naar ons toe. Vooruit! riep Van Swuifc, Suze, Wies, juffrouw v. Teek, de wielen op, Frans Bobs, alle, kerels, alle da mes anders krijgen we hier 'n lee- 1 ij ken bak. Wij op onze karren, do dames ook, doch Frans bleef staan als ©en weer loos beeld. Een der boeren zooals wij Jatet hoorden de oom van dien deugniet pakte Van Meerenheuvel beet en schudde hem zoo dooreen, alsof hij hem al de knoken wou verbrijzelen. Ik greep naar m'n mes Van Swink, zooals je weet, pootig cn breed van borst, smeet zijn wiel tegen den grond en een volgend oogenblik wa-' ren er nog moorden gebeurd, als niet waar de kerel vandaan kwam, weet ik nog niet— een veldwachter, de veldwachter van de gemeente, een reus als ©»n t.nmhnor-mnjoor. ons had beduid, dat h:: den dader zou op brengen en dat wij „ons koest te hou den hadden, want dat we anders al lemaal te geilek den bak indraaiden, de vrouwen even zoo goed als de rest". De jonge was erg bezeerd. Welke gevolgen zijn Inwendige kneu zing hebben kon, viel zeker toen nog niet uit te maken. Frans liet zich als een lam weg leiden. En wij beraadslaagden wat to doen. M onze noprinaen bij de dorps-auto riteit om Frans mee naar Den Bosch te krijgen, bleven vruchteloos en wij reden verder; een tocht als een be grafenisstoet. Onderweg hadden wij ons plan ge vormd voor mama Van Meerenheu vel. Zij zag ons in hot spionnetje aan komen, zoo in de verte leken we, zei- ze ons, ©en troep dartele vogels, vol levenslust, nog heller verlicht dan 's morgens, maar nu bloedrood ge kleurd door de avondzon. Waar is Frans? Van Swink deed liet woord: Een gat in z'n band, mevrouw, zoo groot als een knikker, er was niets aan te doen. Wij hebben alle middelen uitgeput, doch niets hielp. Hij komt met 't spoor. Dat is toch onaangenaam, sprak mevrouw, die wist, dat wij elders zouden dineeren en nu met de thee ons had zitten wachten zeer onaan genaam. Zóó kan door één spijkertje je een heale genoeglijke dag bedor ven worden. Wij dronken allen daar thee. Me vrouw Van Meerenheuvel drang aan, dat Suze musiceeren zou: Je speelt zoo lief, Suze. Ik ben te vermoeid, mevrouw, verontschuldigde ze zich, zacht met een zuchtje, haar bleek gelaat wen dend naar de ramen dor straat. Ja, dat kan ik me begrijpen, beaamde mevrouw, 't Is een heel eind. Wij praatten over koetjes en kalf jes. Mevrouw schonk thee. Zij keek tegen half tien op de pen dule. Maar hoe laat komt Frans dan toch wel? Hij kon al lang hier zijn. Wies begon eensklaps te schreien. Bobs besloot: Ik vergeet dien avond nooit T0011 wisten we niet, dat, gelukkig .voor dien jongen kinkel, maar voor al gelukkig voor Frans, de vlegel er weer boven op zou komen. Pr. N.br. CL DE VRIJER VAN DE KEUKENMEID. Hoe is je mevrouw er echter geko- mon, dat je 'n vrijer hebt Door z'n kolossalen honger I TREIN-IDYLLE. Zit je makkelijk, lieve Ja, heerlijk I Zijn de kussens zacht? Ja, vent En tocht 't niet aan ie voeten? Neon. schat, heelemaal nieL Och toe, laat mij dan daar zitten BRUTAAL. Och, meneer de baron, een klei nigheidje, asjeblieft, voor een armen blinden man Wat Ben jij blind Praatjes. Nou. wat denk je zou ik je anders voor 'u baron aanzien

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1911 | | pagina 12