afrollen. Maar als ik tusschen deze
rotsblokken den sprong waagde, zou
ik gouood worden, ik moet een l>otere
gelegenheid afwachten.
Een oogenblik luier zag hij een
hoop zand en kiezel. Hij waagde den
sprong en gleed naai- beneden, lotdat
h,j, een vijftig voet van den spoor
weg, door struiken opgehouden, half
bewusteloos bleef liggen. Hij stond
weer op en ging door het zand wa
dende, tot aan de spoorbaan terug.
Daar ginds moeien de mannen
van den trem gedood zijn, zei hij,
terwijl hij luisterend stilstond. Hij
Ir 'Orde het geraas van den trein, die
langs de inzinking den berg afsnel-
dé. Plotseling zag hij beneden, het
scheen wel een duizend voet lager
dan de plaats waar Jnj stond, de rails
glinsteren van een andere lijn en er
naast waren groote massa's hout op
gestapeld.
Een zijspoor, mompelde de jon-
g.. n. an, ïioor, 111 de verte uauart
weer een trein. Ltcze huilende ei ts-
wageus zullen er dwars op inrijden,
en... wie weet wat ongelub.Ken er zul
len gebeuren, wanneer het een per
sonentrein is.
•En liet vvus een personentrein van
de Nooixlerlijn, uie op 't gegeven
punt den goederentrein moest pas-
sooren. Maai- nu wus er geen hand
0111 de locomotief van dezen laatste
tot stilstand te brengen en de remmer
wiens werk het was den wissel om
te gooien, lag met gebroken boenen
tusschen de rotsblokken aan de zijde
van den weg.
Een oogenblik stond de itooie stil,
ongevoelig voor de schoonheid van
den aaubrekenden dag, die een uit
gestrekt panorama voor liern ontvouw
de. Hij had slechts eogcu voor den
trein der Noorderlijn, nu eens zicht
baar, dan door een bocht aan zijn
blik onttrokken, doch telkens de nood
lottige plaats nader komend waar
een vreeselijke ramp onvermijdelijk
Alsof hij plotseling uit een be
nauwden droom ontwaakt was, liep
de Rooie do zandige helling af het
bosch in. Zijne oogen gloeiden in
het bleeke, met zand en stof bedekte
gelaat.
Als ik maar tijdig den wissel kan
bereiken en omwerpen, was zijn ©eni
ge gedachte terwijl hij over omge
vallen boomen en steen en zijn weg
nam. Reeds scheen hij niet ver meer
van de lijn verwijderd, toen hij plot
seling aan een stexie iielhng stond,
dm wel vijftig voet afdaalde. Tever
geefs zoch hij naar een plaats waar
Inj kon afklimmen; lnj verspilde er
er.kele kostbare seconden mw, vast
besloten daalde hij nu de helling af,
xicli vastklemmende aan braamstrui
ken en uitstekende punten. Hij den
gt-uoten spoed, dien het werk dat hij
zich had voorgenomen te doen, ver-
eischle, kon hij geen voorzichtigheid
<n acht nemen, en zoo kwam het, dat
zijne voeten hun steunpunt verloren,
zijn liand den wilden wingerd, waar
aan hij zich vasthield, uitrukte en
nij achterover in de diepte viel. Hij
had nauwelijks een kreet van schrik
geuit, toen hij word tegengehouden,
terwijl hij duizelig word van pijn. j
Zijn hand vond een houvast, hij
keerde zich om en bemerkte, dat hij
in een boom was blijven hangen. 1-Iij
werkte zich los en deed zich langs
den stam naar beneden glijden. Het
bosch was nu meer open en hij kon
do spoorlijn zien. Voorwaarts ging
het uiz al zijn machl^ai was hij ge
noodzaakt in gebogen houding te
loepen, oni de hevige pijn. die hij in
zh.ie gevoelde. Maar hij had geen
tijd om stil te statui. Hij hield een
wedloop met den dood!
Eindelijk kwam hij op de lijn, enj
hoorde er het geraas van don hollen
den trein. In enkele w ide sprongen!
bereikte hij den w.ssel en rukte en
peuterde aan het slot. Hoe zou hij het j
oi>eii krijgen? Hij nam een z war en
steen, en met enkele slagen had hij
hot slot verbrijzeld, waarna hij de,
pen uitrukte, den hefboom omwierp
weer vastzette en toen achteruit l.ep. i
Eon oogenblik later vloog de hollende
trein hem met donderend geraas
voorbij, als een reusachtig wild dier,
dat in zijn woede blindelings voort
holde. Niets dau den stevigen "rots
wand scheen zijn vaart te kunnen
«tuiten; boomen worden ontworteld,
erts uit de wagens vloog naar alle
kanten, totdat dc locomotief, een
vuurspuwenden draak gelijk, in do
d.epto van een ravijn stortte, door et
telijke wagens gevolgd, terwijl de
onderen omvergeworpen weiden.
Daarop volgde een duodscho stilte.
De Rooie, bleek en naar adem snak
kende, ging naar den spoorweg terug.
Geen tweehonderd voet van hem af,
zuidwaarts, stond de trein van do
Noorderlijn, en versclielden mannen
kwamen op hem toeloopcu. IIij draai
de snol in het rond, en het was alsof
hij in een vraeselijkou droom ver
keerde. De machinist was het eerst
bij hem.
Zeg, riep hij, wat is h.er gaande?
De jongen, in gebogen houding, I
met de hand tegen zijn zijde gedrukt
met verscheurde kleeren en bebloede
handen, kon slechts met hoesche slem
f'uistereu:
Ik het hem don berg afrollen, d©
zakdoek met brood en vioesch zal ook
wel gevallen zijn, denk ik Ik had T
nog niet opgegeten.
Hij keek wezenloos naar de hem
omringende mannen. De hoofdcon-
ducteur, gevolgd door den vrederech
ter van Palousa, drong door de me
nigte. Op hetzelfde oogenblik kroop
een inet stof en vu-.l bedekte jongen
uit de schuilplaats, die hij lm een dor
goederenwagens gevonden hod en I
voegde zich bij de menigte. De Rooie
lag onbeweeglijk als een doode, de
menschen spraken druk en opgewon
den.
Ik zocht d'.en jongen, zei de vre
derechter. Ik ben om hem naar Sa- j
cramer.t-, gereisd en kon hem daar,
niet vinden en keerde daarom terug.
De conducteur van den ertstrein,
blootshoofds en eeto arm slap langs
't lichaam hangende en met "n bleek
en ontsteld gezicht kwam tusschen 'de
boomen te voorschijn en naderde de
groep.
Hallo, Andry, riep zijn collega
vah den anderen trein, wat ia dr
beurd? Waar is uwen trein?
De man zag om zich heem.
Iemand heeft den wissel orr
worpen. Ik kwam hierheen om het te
doen. De trein is den berg afgehold,
gelukk.g! Ik had niet anders ver
wacht dan u allen h.er verongelukt
te vinden. Een rotsblok hing c
de lijn, sloeg den schoorsteen weg en
vernielde alle verdere uitstekende
deelen van de machine. Mijn colle
ga's gekwetst, doodelijk mogelijk. Ik
kon niet wachten om naar hen om
te z.en. Wie wierp den wissel om?
De jongen, die daar ligt.
Wel, dat is dezelfde, die onder
het erts verscholen lag. Ik had hem
opgemerkt en Jim bevolen, hem met
rust te laten.
Een flinke j-ongen, zei de con-
ducteulr van den person ontrreki, tón
zijn collega knikte.
Hij is weer bijgekomen, zei dc
rechter, die zich over den jongen had
heengebogen. Zag, baasje, wilt ge
met mij teruggaan en aanwijzen,
waar het geld is?
En terwijl de Rooré hem aanstaar
de en met zijn bebloede vingers in 't
haar woelde zei een stem naast den
rechter:
Val hem daar niet lastig over; ik
heb het geld weggenomen, maar
breng liet aan mijn ouden meester te
rug, tot den laatslen cent toe.
Wel, dat is Stee, riep de Rooie
met een glimlach op het gelaat.
Ju, zei Si me, ik ben het. Ik hoof
de, dat ze er op uit waren, om er u
voor te vangen en daarom breng Ik
het terug. Hier is het, heer vrederech
ter.
Bij onderzoek bleek, dat de Rooie
een paar ribben had geb'roken. Geen
prins werd ooit met meer zorg ver
pleegd dan de arme weggeloopen jon
gen. In een Pullman slaapwaggon
vervoerde men hem naar Sacramento
waar hij Cn tante Lucy ,,een goede
moeder" vont!. Hij bekleedt nu een
eervolle cn winstgevende betrekking
bij de spoorwegmaatschappij, d e aan
hem te danken had, dat een vreeselij
ke ra rap op een harer lijnen voorko
men was.
(Centr.)
Wat Toni raeebr cht.
Fritz Schneider's luxebakkerij, op
den lioek van Market en Sixth Street,
heeft een (roeden naam. Geen wonder:
wie had ook „Nörnberger flensjes" be-1
ter zuilen bakken dan hij, die eens 111
Nümberg een zaak gedreven had en
op een tentoonstelling daarvoor zelfs
een medaille verworven had Het be
hoeft dus zeker niet veraer verklaard
te worden, waarom Fritz Schneider's
luxebakkerij op den hoek van Market
en Sixth Street zoo'u goeden naam
had.
Sedert achttien jaren woont Sclmei
der roeds in Amerika. Het was in 188G,
teen hij het Duitsche stof van zijn
schoenen schudde, en het is hem goed
bekomen- Van een kleine bakkerij in
Pine Street werkte hij zich op, spaar- j
de en legde achteruit en moeder Gro-
to, die het huishouden voerde, bracht
het geld iederen Maandag naar de
bank. Spoedig was het conto zoo
groot geworden, dat Schneider zijn
lievelingsidee. down-town" een bak
kerij oy te richten, ten uitvoer kon
brengen, en zoo legde hij den grond
steen voor een groot vermogen.
Zijn familie bestond sleciits uit een
20011, Toni. die pas zeven jaar oud
was, toen de ouders met hem over hot
groote water trokken. I
Toni was een vlugge jongen hij
leerde spoedig het Engelsch beter ver
staan dan liet Duitsch en waren zijn
ouders er niet geweest, dan zou hij
het Duitsch heelemaal vergeten heb
ben. Vader en moeder intusschen
spraken thuis slechts'Duitsch en zoo
Kwam hei uai 1 om beiue talen volko
men beheersebte.
Toni zal studeeren, zeide vader
tot moeder Ürete. Wij hebben immers
geld, gelukkig, en kunnen het er voor
uitgeven.
Zoo kwrnn het. dat Toni in de rech
ten ging studeeren en een goed ud-
vocaat is. die weliswaar nog zeer wei
nig te doen heeft, maar ten gevolge
van de zorgen daarover geen grijze
haren k-riigt, want „vader heeft het
immers gelukkig".
Toni. die vroeger als student lid was
van een eymnastiekvereeniging, is
een uitstekend turner. Hij is zelfs een
zeer beste en toen er iemand gezocht
werd; oin de vereenigiug te vertegen
woordigen op net Duitsche gyiunas-
tiesleest m Nurnberg, viel terstond do
óeus op Toui-
Wut was vader Schneider in zijn
schik.
Zeker, neem het aan, zeide hij,
je practijk loopt riet weg. Sedert
achttien juur ben ik niet weer 111
Duitsouluiid geweest. Wanneer je in
Numbers komt. moet je vooral naar
Pfeilci'strasse no. 7 gaan en het va
derhuis bezien, we- - ik en jij ge
boren zijn. Jij dat huis heb ik moeder
getrouwd, daar hebben we ons eerste
geluk gevonden en nu ik uit Duitsch-
land ben, is er slechts één ding, dat
mij spijt, dat ik. mijn geboortehuis
heb moeten verlaten, 'k Zou 't graag
eens weerzien. Ais we -ezond blijven,
gaan we 111 1905. niet waar, moeder
Dus, zooals gezegd, je gaat allereerst
naar de Pfeilerstrasse. Wanneer het
huis er nog slaat zooals vroeger mot
een bakkerij, breng mij dan uit mijn
geboortehuis het mooiste en beste, dat
er in is. Wat het kost, botaal ik... wij
hebben het immers, gelukkig, ik zou
gratig een mooi aandenken uit mijn
geboortehuis bezitten.
U zult hët hebben, vader, zei
Toni
Het doet me zelf genoegen, de
oude plaats eens weer te zien. Het fs
toch het oude vadorland en al bood
het nieuwe ons ook meer geluk, het
echte ligt toch over zee.
Zoo is hot, TonL Daarom, breng
mij iets uit het oude vaderland en het
mooiste, dat er is, uit ons vaderhuis.
Na een prachtige reis van acht da
gen kwam de stoomboot „Friedrich
der Grosze" in Bremen aan.
Toni Schneider en de overige afge
vaardigden begaven zich dadelijk op
weg naar Nörnberg. eerst wilden ze
lauweren oogsten en dan de oude we
reld eens coed zien.
Het was Woensdag toen het gezel
schap het doel van de reis bereikte.
De Amerikaunscbe turners werden
gruotscli ontvangen en do feeeten ge
loken een droom uit duizend en éen
nucht.
Den eersten dag, dat Toni niet be
hoefde mede te werken, zocht hij de
Pfeilerstrasse op. Daar was nummer
zeven en werkelijk daar was een bak
kerij.
Lang stond Toni tegenover het ge
boortehuis en keek naar de plaats,
waar hij zijn jeugd had doorgebracht.
Hij herinnerde zich nu nauwkeurig
eLk© ruimte in het huisachter den
'inkel was de woonkamer, in den
haard stonden steeds appels te sto
ven ,hoe dikwijls had hij zich den
mond gebrand, wanneer moeder tae
nia kwam. als hij appelmoes kaap
te en dit nog niet koud genoeg was,
om het te slikken.
Toni st-k de straat over en trad
den winkel binnen.
Rb het onanon van de deur klonk
een bel precies ais voor achttien
De deur knarste als toen en Je
blauwachtige ruiten waren gebroken
als toen. Binnen stond dezelfde oude
toonbank en prijkte dezelfde wand\er-
siering onwillekeurig keek Toni
naar de aangrenzende woonkamer,
alsof zijn moeder er uit zou komen
met een vriendelijk „Goeden dag".
Wel gins- de deur open, echter zijn
moeder verscheen niet. maar een jong
ongeveer achttienjarig meisje, dat
den vreemdeling vragend aanzag.
Toni ver-at wat hij had willen zeg
gen. Deze schoonheid in dit eenvou
dige huis trof- hem deze lieflijke trek
ken namen hem gevangen en toen het
meisje den rezigen mond opende en
met melodische stem „goden dag"
zeide, was het met Toni gebeurd.
Goeden dag, antwoordde hij en
strekte ziïn hand uit. waarop het
meisje intusschen geen acht scheen te
slaan. Nu herinnerde hij zich zijn
voornemen weer.
Is u de dochter van den bakker
vroeg Toni.
Om u te dienen.
Ik ben Toni Schneider, de zoon
van Fritz Schneider, den vroegeren
eigenaar van deze bakkerij. U zult u
mSi wel ntet meer herinneren, want
toen ik wev «ring, droec de ooievaar u
nog in Siberië rond. voegde hij er la
chend aan toe. Maar uw ouders hoop
ik....
Is dat Toni vroeg juffrouw
Krnmbes, die achter de woonkamer-
deur staande, liet gesprek afgeluis
terd had. Jongen, wat ben je ge
groeid. Jou zou 11c nooit meer gekend
hebben, onverschillig waar we elkaar
ontmoetten. Hoe gaat het met moe
der? Ho© maakt vador het? Waar zijn
zo nu eigenlijk Wacht even. ik zal
vlug Krambes roepen, die zal opkij
ken. Wat is die Toni groot geworden.
Liese, breng Toni in do kamer en geef
hem een stoel. Wat zal Krambes op
kijken. zei de dikke vrouw en liep
vlug u-<ar de bakkerij
N'u mag u me toch de hand reiken.
Luise zeide Toni. weer zijn rechter
hand uitstekend Lancrzaani, dralend
lec-de Luise haar hand in die van Toni
die de kleine hand hartelijk drukte.
Luise keek op. Toen blikte Toni in
twee blauwe oogen, zoo diep alsof hij
op den errond van haar hart wilde
kijken, en toen Luise. diep kleurend,
de oogen neersloeg, zei Toni zacht,
met trillende stem:
Luise....
Zij stonden nog hand in hand, toen
Krambes binnentrad.
Het turnfeest verliep onder de gun
stigste omstandigheden Duizenden
van heinde en verre Waren naar
Nürnberg -okomen, en steeds en over
al waren de „Amerikanen" de ©ere
gasten. Natuurlijk hadden zij veel
eerste nriizen gewonnen en Toni
Schneider was een der meest gevier
de mannen van den dag. Hij echter
sloop van het feestterrein naar een
klein huisje in de Pfeilerstrasse,
waar zich de cenige prijs bevond,
welke hij de moeite waard achtte om
te verwerven.
Luise had Toni zien turnen en het
hart was haar bijna uit de borst ge
sprongen, toen zij zag, hoe men den
overwinnaar op de schouders weg
droeg. En toen hij later bij haar zat
en haar vertelde, hoe mooi het in
Amerika was, hoe rijk het land hoe
vrij de menschen en hoe welgesteld
zijn ouders waren en dat hij zelf een
bestudeerd mensch was, toen keek zij
hem met croote aandacht aan, omdat,
hij haar zoo groot scheen. Eai toen hij
dagelijks kwam en zoo lief met haar
sprak, toen hij haar hand in de^zijne
hield en haar zoo zonderling in de
oogen keek toen klopte haar hart,
ze had hem willen behouden en zeg-
gen:
Ga niet meer weg van hier. Toni
blijf hier! Hier, in de oude wereld, is
het immers ook mooi. Zie slechts
den zonneschijn, hoor hoe schoon de
vogels zingen, zie slechts naar de
mooie Duitsche bosschen. Zooiets heb
je daar in Amerika toch niet. Wat
doe je daar dan weer heen te gaan.
Dan schrok zij bijna van haar ge
dachten en keek angstig rond, of nie
mand hen beluisterde.
Toen Toni haar op zekeren dag
verklaarde, dat hii spoedig vertrek
ken moest, brak zij in weenen uit en
wilde wegloopeu. Doch hij greep haar
vlug bij de hand, trok haar in zijn
armen, legde baar hoofdje aam zijn
borst en vroeg:
Luise, wil je niet niet me gaan?
Ik heb je toch zoo lief. Luise; ik zal
je een nieuw vaderland geven. Ik zou
graag een Duitsch vrouwtje meene
men. Duitsch geluk, Duitschen zonne
schijn en ik wil je lief hebben, mijn
leven lang!
Toen vloog zij hem om den hals en
trok hem naar zich toe. alsof ze hem
niet meer wikte laten gaan, en ween
de.
Krambes en vrouw waren trolsch,
zoo'n schoonzoon te hebben, oen rij
ken Amerikaan, die bovendien nog
gestudeerd had. Het gelukt
De bruiloft was na het turnfeest
het onderwerp van den dag.
Ja. die Luise. hoorde men over
al. ik heb het immers altijd gezegd..,
De dag van vertrek brak aan.
De Nfirn berger bakkerszangvereeni
ging. waarvan Krambes bestuurslid
was, zonir voor het longe paar af
scheidsliederen en zelfs menig glas
werd gedronken op het wel/iin der
..Vcrocniede Staten van Dultechten''
en Amerika", zooals de voorzitter zich
in zijn toast uitdrukte.
„Friedrich dor Grosze" droeg het
jonge puar naar het nieuwe vader
land.
Dag, vader, dag, moeder, be
groette Toni ziin verbaasde ouders,
die vragend van Toni naar do jonge
d- me en van haar weer nanr Toni ke
ken. U hebt mij opgedragen, u het
mooiste 011 beste te brengen, dat ik in
mijn geboortehuis vinden kon. Ik kon
niets beters en beminnelijkere vinden
dan Luise. de dochter van bakker
Krambes. die nog steeds in ons huis
woont Hier is ze zij is mijn jonge
vroinv en uw dochter.
Dat heh je goed gedaan. Toni 1 zei
vader, zijn zoon hartelijk de hand
schuddend, terwijl moeder de jonge
ïw in de afmen sloot en huar innig
kuste.
(N. v. h. N.)
Een Fietstochtje.
Je meent, dat 'r met grof spek gescho
ten wondt, dat ze je T tusschen ne
men, als je vandaag hoort beweren,
dut er ooit boeren bestaan hebben,
die zich aan 'n rijwiel ergerden, zei
Bobs, toen we 't hadden over de
Uit, die de auto neemt en die dooi
de vliegerij gauw zal worden over
vleugeld.
Ja, zei 'r een, ik weet nog, en
dat 's geen twintig jaar geleden, dat
ze je in den Tielerwaard zouden ge-
v mgd hebben omdat 'r paarden er
van schichtigden. En nou fiet9t alles!
Nou, sprak ik, ik heb toch heel
wat tochten gom aak, maar nooit iets
ondervonden.
Jij niet? vroeg Bobs. Ik dan wel,
ik ben zelfs nagezeten door 'n viertal
boeren, die op 'r paarden me achter
na renden, alsof ze 'n lasso over m'n
nek wouen gooien, 't Was destijds
in sommige dorpen gevaarlijk, ze
jouwden je na, ze gooiden je na. Oo
een van m'n eerste, gezamenlijke
tochten had 't de ergste gevolgen. Je
kent allen Van Swink. die was or
ook bij. Ik vergeet t nooit en daar
om smeer 'k 'm nou nog dadelijk, ret
r de sokkeu in, as ik maar 'n bond
up m'n fiets zie aanstormen.
Ik zal 't vertellen om je boter 't ge
val te do-en meevoelen.
Het was op 'n Dinsdag vastgesteld,
mits het weer goed was.
Dat sprak. Wat heb je aan 'n fiets
tocht als het regent? Maar bet weer
was uitgezocht: inet te guur, niet te
warm en de zon scheen.
Ik poetste m'n kar wat op, maar
luchtigjes, meer om 't uur van sa
menkomst te halen, dan om m'n fiets
schoon te vegen.
Ik keek naar m'n ketting. Wel wat
slap! Doch ik heb altijd m'n spullen
bij me in éen taschje. Gebeurt er wat
onderweg, dan is 't gauw verholpen.
Alleen de banden. Dat 's 'n nare boeL
Maar waarvoor moest ik nou al druk
te maken? Ik drukte m'n twee dui
men op de banden, gespannen als
stevig £9"vulde worsten. Ze zaten
prachtig! Je kon er zoo wel mee over
stopnaalden rijden. Maar ik kon wel
vast gaan. Op m'n horloge was het
nog wel tien minuten, doch een
straatje om, dat hinderde niet.
Nog even m'n kousen wat opge
haald, in den binnenzak gevoeld: si
garenkoker, doosje lucifers, mooi zoo
in mijn broekzak, een zakdoek, een
mes dat droeg ik toon altijd bij
me, bij nacht of ontij kon je wonden
aangevallen rn'n huissleutel en in
m'n gordel m'n portemonnaie; alles in
orde. Nooit heb ik meer in m'n zak
ken. wat je vprliest ben je kwijt en
met dat op- en afspringen, als je
ver moet, wipt er zoo licht iets uit
Ik snorde weg.
Een paar minuten later stond ik
te bellen bij mevrouw «ie weduwe
Van MoerenheuveL
Doch ik stond maar even alleen
aan de huisdeur. Aan den hoek der
straat flikkerde eensklaps in 't zon
licht een gewemel van helle kleuren,
waarinsschem stralen schoten, alsof
er vuur uit de straatsteenen spatte.
Het kleurengeweinet en stralenge-
flils kwam regelrecht naar me toe.
Zij waren liet. Van Swink voorop,
twee dames vlak er achter.
Bobsl hé Bobs!
De stem kwam niet van de drie,
die sprongen van de rijwielen.
De stem kwam van boven.
Wel, kerel, ben je nog niet klaar,
riep ik terug, met m'n fietspet in dan
nek.
Heb Jij je trui aan? vroeg brons
Van Meerenheuvel, met z'n hoofd
buiten 't opgeschoven raam.
Kom, zanik nou niet. Trek maar
aan, wat je het eerst voor de hand
hebt
Maar Jullie benne allemaal zoo
chic! 3
Dag, Frans! riep een der drie,
een ruooi meisje, in hemelsblauwe
blouse, leunend tegen baar wielza-
del.
Zoo, Suze, hoe ben je?
Heerlijk len jij?
Als kip. Nou tot dodelijk! riep
Frans.
Wij zetten onze wielen tegen t huis
en wij gingen binnen. Mevrouw Van
Meerenheuvel zat nog aan de ontbijt
tafel.
Daar kwam Wies, de een 1 ge zuster
van Frans, de kamer in, in 'n nieuwe
fietsjapon. een havanakleurtje, om
te stelen.
Wel, hoe Yin je t vroeg zo aan
Suze.
Beelderig!
We begrepen dat Frans op Suze
verliefd was on vice versa.
Van Swink wist er iets van en ver
klapte, dat als jonkheer Van Beugel
Sr. „ja" zei, dan de zaak nog dien
zomer In orde kwam en Frans en
Suze zooveel als op een tandem voor
taan door het leven zouden gaan.
Plotseling ging de deur open en
daar versclieen Frons in een piek
fijn pak.
Doch Suze had het te druk met liet
bekijken van de fietsjapon van de
zuster om de verschijning van 'den
broeder te zien.
Eigenlijk was-ie 'n fat, -doch z'n
hart goed. van goud.
Hij hield van me, geloof ik, al
scbold-ie altijd op m'n naam.
Zoo, Bobs, Robbertje! Je kousen
zakken af. doch aan boonstaken
houdt niks.
Ik begon die flauwiteiten van Frans
moe te worden. Hij was zelf ook geen
welvarende bal gehakt, had leelijke
blauwe kringen onder de oogen en
eon neus waar je wel tien kinderen
van neuzen mee kunt bedienen: lang,
beenig en zoo spits als een dolk.
Je bent... begon ik, doch ik zag,
rlat mevrouw Van Meerenheuvel hem
juist een zoen gaf: Nou, Frans,
wees nou voorzichtig jongen, niet te
wild rijen, hoor je, en heb je daar nu
niets onder dat flanellen sporthemd,
als je maar geen kou vat
Och, ma.
Ja, ja, vermaande mevrouw. Jij
wil aJtijd maar aan de mode offeren,
maar die kleeren zijn voor je veel te
luchtig, je bont geen sterke vogeL
Gauw, gauw sloeg Frans een boter
ham met e©n tiental radijsjes Daar
binnen, dronk in één teug een glas
melk leeg en toen op de karren.
Wij reden over den berm van t
kanaal naar den Orthenuitgang. De
zon verhelderde vroolijk de levendige
kleuren van ons troepje, dat even,
de kanaalbrug overredend, door een
'luchtige spiegeling het kalme water
tintte met alle verven van het palet.
Vooral de dames zaten goed in de
kleuren, wel geen gillend geel, maar
toch hier en daar vonkte rood. Wies
b.v. had een flodderdas, onder haar
glinsterend-witten. hoogen kraag,
als een helroode klaproos. Doch t
rood vloekte niets op dat havana.
Suze, in haar blouse van teér-blauw,
was het liefst van al, op haar blon
de hairen rondde teen cröme-gelen
hoed met vn breed wit lint, artistiek
gestrikt: net een groote, blanke vlin
der.
Nommer drie... maar die moet ik
Je nog voorstellen, 'n Zekere juffer
Van Teek, fietste reeds twee jaar,
reed prachtig, rechtop, alsof zij in
een harnas zat. Zwarte oogen, klei
ne oortjes....
Doch het gaat niet aan om tot zelfs
de oogen en 00ren van een fietsclub]©
to gaan beschrijven: die dingen zie je
toch niet op de fiets, het gaat te snel:
maar als je gecharmeerd bent
Toen we buiten ie stad kwamen
en den broeden, mooien grintweg
naar Orthen opreden, was het ine of
al de lucht onder hel onmetelijk koe
peldak, dat zich boven onze hoofden
welfde en waarin ©enige wolken dre
ven, in mijn longen drong. Wat een
genot. Je ademt op je kar scheepsla
dingen lucht in.
Allen verjeugdigen, zooals ze daar
reden, vooral Frans, die zoolang had
gescharreld tot hij naast zijn gelief
de trapte.
Hij trapte niet mooi, niet regelma
tig, maar hij genoot toch. Misschien
meer in den aanblik van Suze, dan
van het ontluikend groen aan de boo
men. \Y ij wel althans ik snoof met
geweldige halen de lentelucht in. Er
is maar één voorjaar dat begrijp
je eerst recht als je op 'n wiel zit.
Orthen was voorbij. Hedel was in
t gezicht De Maas! Ik verheugde me
reeds op den ingang van het mooie
Gelderland
De wielen snorden eentonig, maar-
de gesprekken bleven, al hadden wij
'n tamelijke vaart, levendig.
Even voorbij Hedel stond mijn hart
een oogenblik stil.
Een schavuit van een jongen, die
uit hengelen geweest was of uit hen
gelen ging, stak, een eind van on6
af, aan het talud va.n den weg staan
de, geniepig eensklaps zijn gaard
vooruit bijna, gelukkig bijna, tus
schen de spaken van Wies Van Mee
renheuvel. Ik zag het, Frans zag het
ook. Wij verbleekten.
Van Swink, wien ik het zei, draai
de zich bijna geheel op zijn wiel om,
waardoor zijn kar een zwaai maakte
zoodat het maar een speidesuup^
scheelde of hij was tegen een boom"
terecht gekomen.
Tuig! xiep-ie.
Doch de jongen grijnslachte en
stak nog zijn tong uit op den koop
toe.
Er is toch addergebroedsel op de
wereld!
Dit was min of meer de inhoud van
cais gesprek tot bij Zalt-BommeL
Ieder haaide staaltjes aan over 't
straatvolk, dat een fietser met plei-
zier den nek zou zien breken.
Dit gesprek was niet opwekkend
maar je moet toch over tets hebben en
fietsers spraken in die prille jeugd
der fietserij alleen over dingen, die
hun kar en de wereld, die zich om
hun kar beweegt, aangaan.
Nu en dan wierp ik 'n oogje op
Frans cn Suze, maar of hij al moe
werd of wel Suze hem geen voet gaf
ik hoorde van dien kant mets meer
tot wij te Bommel m een schuitje
over de rivier werden gezet, toen
tapte Frans zulke lollige moppen op
Suze's mooten, maar gokken hood,
dat wij den jongen met zijn Yïsch-
gaard geheel vergaten.
Nu weet ik verder niet meer hoe
veel dorpen wij zijn doorgesneld en
hoe of die nesten heeten.
Wij hadden in Bommel wat uitge
rust en zoo waren wij weer frisch,
vlug en krachtig. Eensklaps ja ik
herinner me housch niet de gemeen
te waardoor we reden zien we
Frans met wiel en al omtuimelen,
liet was een angstig en toen een
komiek gezicht, liij omhelsde in zijn
grondvaart cte leuning van 'n brug
getje, waaraan hij een paar secon
den hangen bloeL Wij waren hem
door onze vaart al voorbijgesneld,
sprongen allen verschrikt van onzo
wielen, een der dames gillend, na
tuurlijk freule Suze. misschien ook
Frans' zuster Wies, en zagen, toen
kwamen aanloopen, Frans op den
grond. Hij lag met de knieën op een
zak, of wat hot was 't was zoo
gauw niet te onderscheiden.
In een onverklaarbare woede
schold hij met een kraaiende stem:
Daar» daar, daar en wij
zagen hem, Frans, het fatje, bot an
ders zoo zwakke koreltj'e, turven of
een jongen van een twaalf, dertier
jaar.
Frans! schreéuwde Wies ben
je gek! wat is dat nou?
Daar, kraaide Frans nog, en hij
gaf den bengel eon laatslen mep.
O, o, o, kreunde de jongen.
Frans bleek, half suf, kijkend ot
hij om de ooron gehad had, staarde
ons aan, want hij had óók bloed ge
zien, dat wij zagen loopon met een
straaltje uit 't oor van den jongen.
Na een oogenblik, nog bevend, wit,
niet zenuwachtige trekkingen in zijn
wangen door de opwinding, legde hij
ons uit wat wij door onze eigen
vaart niet gezien hadden. De rakker,
die daar lag, had een dun touw ge
spannen vóór dat bruggetje en Frans'
als de voorste was het slachtoffer ge
worden....
Doch wij stonden nog geen minuut
ordeloos gegroepeerd om den bloe
denden knaap of eenige boeren had
den het in <Le gaten, dat or tets niet
pluis was daar, heel dat gezelschap
plotseling van de rijwielen, en zij
kwamen op 'n drafje naar ons toe.
Vooruit! riep Van Swuifc, Suze,
Wies, juffrouw v. Teek, de wielen
op, Frans Bobs, alle, kerels, alle da
mes anders krijgen we hier 'n lee-
1 ij ken bak.
Wij op onze karren, do dames ook,
doch Frans bleef staan als ©en weer
loos beeld.
Een der boeren zooals wij Jatet
hoorden de oom van dien deugniet
pakte Van Meerenheuvel beet en
schudde hem zoo dooreen, alsof hij
hem al de knoken wou verbrijzelen.
Ik greep naar m'n mes Van Swink,
zooals je weet, pootig cn breed van
borst, smeet zijn wiel tegen den
grond en een volgend oogenblik wa-'
ren er nog moorden gebeurd, als niet
waar de kerel vandaan kwam,
weet ik nog niet— een veldwachter,
de veldwachter van de gemeente, een
reus als ©»n t.nmhnor-mnjoor. ons
had beduid, dat h:: den dader zou op
brengen en dat wij „ons koest te hou
den hadden, want dat we anders al
lemaal te geilek den bak indraaiden,
de vrouwen even zoo goed als de
rest".
De jonge was erg bezeerd.
Welke gevolgen zijn Inwendige kneu
zing hebben kon, viel zeker toen nog
niet uit te maken.
Frans liet zich als een lam weg
leiden.
En wij beraadslaagden wat to
doen.
M onze noprinaen bij de dorps-auto
riteit om Frans mee naar Den Bosch
te krijgen, bleven vruchteloos en wij
reden verder; een tocht als een be
grafenisstoet.
Onderweg hadden wij ons plan ge
vormd voor mama Van Meerenheu
vel.
Zij zag ons in hot spionnetje aan
komen, zoo in de verte leken we, zei-
ze ons, ©en troep dartele vogels, vol
levenslust, nog heller verlicht dan
's morgens, maar nu bloedrood ge
kleurd door de avondzon.
Waar is Frans?
Van Swink deed liet woord:
Een gat in z'n band, mevrouw,
zoo groot als een knikker, er was
niets aan te doen. Wij hebben alle
middelen uitgeput, doch niets hielp.
Hij komt met 't spoor.
Dat is toch onaangenaam, sprak
mevrouw, die wist, dat wij elders
zouden dineeren en nu met de thee
ons had zitten wachten zeer onaan
genaam. Zóó kan door één spijkertje
je een heale genoeglijke dag bedor
ven worden.
Wij dronken allen daar thee. Me
vrouw Van Meerenheuvel drang aan,
dat Suze musiceeren zou:
Je speelt zoo lief, Suze.
Ik ben te vermoeid, mevrouw,
verontschuldigde ze zich, zacht met
een zuchtje, haar bleek gelaat wen
dend naar de ramen dor straat.
Ja, dat kan ik me begrijpen,
beaamde mevrouw, 't Is een heel
eind.
Wij praatten over koetjes en kalf
jes. Mevrouw schonk thee.
Zij keek tegen half tien op de pen
dule.
Maar hoe laat komt Frans dan
toch wel? Hij kon al lang hier zijn.
Wies begon eensklaps te schreien.
Bobs besloot:
Ik vergeet dien avond nooit
T0011 wisten we niet, dat, gelukkig
.voor dien jongen kinkel, maar voor
al gelukkig voor Frans, de vlegel er
weer boven op zou komen.
Pr. N.br. CL
DE VRIJER VAN DE KEUKENMEID.
Hoe is je mevrouw er echter geko-
mon, dat je 'n vrijer hebt
Door z'n kolossalen honger I
TREIN-IDYLLE.
Zit je makkelijk, lieve
Ja, heerlijk I
Zijn de kussens zacht?
Ja, vent
En tocht 't niet aan ie voeten?
Neon. schat, heelemaal nieL
Och toe, laat mij dan daar zitten
BRUTAAL.
Och, meneer de baron, een klei
nigheidje, asjeblieft, voor een armen
blinden man
Wat Ben jij blind Praatjes.
Nou. wat denk je zou ik je
anders voor 'u baron aanzien