BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD 29« Jaargang. ZATERDAG 28 OCTOBER 1911 No. 8698 DE ZATERDAGAVOND MA*RI riAia DAGSLAD KOST IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJM f^20 PER 8 MAANDEN ESSSH&flg GROOTE HOUTSTRAAT 55. advertentièn^DOELTREFFEND- CF 10 CENT PER WEEK. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. 0NZE ofqemerkt. Het Rijke Natuurleven HERFSTBLADEREN. Als oo t voorspellingen verkeer et «ijn uitgekomen, dan is het wel dit najaar geweest. De bladeren zaten nog in dichte Tijen aan de takken, toen hot al een axioma schoen, dat ze spoedig alle zouden neerdvvarrclen. Iedereen wist bijna zekér, dat de natuur was uit geput door de groote hitte en velen profeteerden er daarom maar flink op los. Is het u intusschen wel opgeval len, dal de kastanjes hun meeste bladeren hebben behouden, totdat 't laatste groene plekje in geel was overgegaan, hebt ge wol gemerkt hoe het verval der iepen weken heeft ge duurd? De eschdoo'rn heeft neg heel wat groene bladeren, de struiken lijn bijna zonder uitzondering nog Ir.sch groen. Maar al hebben de boomen zich v'rij goed gehouden, liet einde is na bij en weldra zullen starre, zwarte armen weer, als om hulp va-agend, worden Uitgestoken naar de zwaar bewolkte herfstlucht. Geel en rood, bruin en groen wisse len elkaar nu nog af, maar liet zwart aal weldra de overhand hebben en somber en donker zal het bosch zich weer afteekenen tegen den grijzen hemel. De nevelen dwarrelen over de vel den, licht bewogen door den vochli- gen najaarswind de natuur is grootsch, maar kil en droefgeestig. Wat is er toch met het woud ge beurd? Waarvoor en waardooï die wonderlijke omtooveivng van een majestueus jubelpale.s tot een rusti ge maar doodsche zuilenigaierij? Do bladeren en de vogels zijn e'r miet meer. Wat "op den grond ligt zijn blad resten, vochtige, halfvergane overblijfselen van vroegere weelde en de vogels zijn verstomd of heenge gaan. In zooverre h.ebl>en de profeten gelijk, dat het afvallen der zomer- bl ad eren sterker op trail door de lang durig© droogte maar dat October bladerloos zou zijn bleek een ge waagde veronderstelling. Daar liggen zij nu, de veelvormig^ vlakjes, waarmee de wind zoo Vroo- lijk kon spelen, waaraan heele legers •insecten zich te goed deden en waar- tusschen de zwakke vogeltjes een schuilplaats zochten. Heel wat werk kostte het den boo men al die wonderlijke celcomplexen in een paar weken klaar te krijgen en toch was hun leven zoo kort Maar toch, ze hebben heel wat werk verricht en hun bestaan was niet nutteloos. Nu wOrden ze hinderlijk. De grond koelt to sterk af en de sappens broom wordt daardoor minder. Als de lucht dan warmer is en de wind het vocht uit de bladeren mee neemt zou de boom te weinlig kunnen krijgen en te veel moeten afstaan. Dit verschijnsel treedt ook in den zomer op en dit jaar konden wij dit goed waarnemen. Vooral de blade ren aan de takken, die meer naar 't midden stonden, waren wanner, verdampten te veel en moesten dus het veld ruimen. Hoe dat afvallen in den herfst gaat, hebben wij verleden jaar al ge zien. Tusschen bladsteel en tak ontstaat een waterachtig© cellenlaag, d.e wordt gevormd als het blad niet meor onder normale omstandigheden werkt. Treedt e'r een nachtvorst op, dan bevriest het vocht en evenals een flesch, waarin een vloeistof be vriest, gemakkelijk springt, zoo scheuren ook die cellen uiteen. Het ijslangje houdt hot blad nog vast, maar als het najaarszonnetje schuch ter door de bladeren schijnt, veran dert het in water en daar hel blad nu geen steunpunt meer heeft moet het den boom verlaten, om beneden tot voedsel voor volgende generaties over te gaan. Dan is het een bladeroivregen zon der eind en in een paar dagen staan do hoornen geheel kaal. Maar nu in den zomer, als geen tv and verscheurende nachtvorsten on ze cellen kunnen verbreken. Verschillende onderzoekers hebben, om dit te weten te komen, langduri ge proeven genomen en eindelijk heb ben ze ontdekt dat nu niet het ver breken, maar het oplossen of ontbin den van de wanden der voclitcellen als de oorzaak van den bladsfrval moest worden opgegeven. Verschil lende zuren, drie onder die gewijzig de omstandigheden optreden, vernie tigen de cellen en verbreken zoo het verband tusschen stengel en blad. De boomen hebben intusschen maar een negatief nut dezer bladoprui- ming. Het is waar, de vochtvérspil- ling kan nu niet te groot zijn, maar de zetmeelvorming wordt ook minder en dat kan den dood der planten ten gevolge hebben. Heete, droge zomers zijn dus na- deelig, al komt de natuur in veel ge vallen te hulp. Ook nemen de blade ren zoo veel reeds gevórmd voedsel mee, dat Ln het najaar eerst aan den boom wordt afgestaan. Met dit voedsel trekt ook een deel van de groene kleurstof naar den stam en de takken. De overige helft, het geel, dat met die kleurstof het bladgroen vormt, blijft met enkele andere stoffen achter en geeft de na jaarskleur diie domineert te midden der andere tinten aan boomen en struiken. Als een weldadig wondersap treedt dan ook nog in de meeste bladeren een geheimzinnige kleurstof op, die scheikundig© goocheltoertjes kan ver richten. Ze komt Ln velschillende hoeveelheden voor en geeft grooten- deels in den herfst do groote ver scheidenheid aan kleurnuances die juist de bladeren onzer gematigde luchtstreek zoo gunstig onderscheidt van die der heete gewesten. In het najaar treedt die kleurstof meer naar de oppervlakte der blade ren en verricht daar haar werk. In hoofdzaak, komt dit hierop neer, dat de ontledende kracht van het licht wordt tegengegaan en de zon newarmte gemakkelijker, wordt opge nomen. D'r. Heinsius beschrijft in zijin boekje over het afvallen der bladeren een interessante proef om diit te' be wijzen. Men neemt daartoe een bak je water en vult dit gedeeltelijk met gekleurde najaarsbladeren. Daar naast zet men eenzelfde bakje met groene bladeren. Na enkele uren zal de temperatuur van het water enkele graden ver schillen of met andere woorden, de rood© bladeren hebben het zonlicht beter benut. Waarom de eene plant in di t op zicht bevoorrecht is boven de andere is een naituufraadsel, dat wellicht nooit zal worden opgelost. Zeker is het intusschen, dat de natuur rijk is aan allerlei verschijnselen* waarvoor het menschel ijk vernuft geen verkla ring kan vinden. H. PEUSENS. Den heer A. T. te H. Het is nu neg tijd. om uw boompje te verplan ten. De narde, waarin het moet komen te staan, wordt flinkomgewerkt. Daarna kunt u het boompje dan uit graven. Alle wortels komen niet mee, maar daar werkt bet zich wel over heen. Intusschen, hoe minder wortels u breekt, hoe beten Met een gedeelte van de aarde wordt de boom dan over gebracht, de aarde flink vastgetrapt en goed gedrenkt. De uitwerking is eerst in het voorjaar merkbaar, maar als de grond niet te steenachtig is, lukt het wel. Die roode, dicht met stekels bezette scheuten aan uw rozen, het z. g. n. wi'de lot, hadden reeds da/lelijk na het ontstaan vernietigd moeten wor den. Ze nemen de bp=' - stoffen en ge ven geen rozen. De struikrozen kunt u wel wat inkorten. Een paar stevige knopoen laten zitten. Ze behoeven niet geheel te worden gedekt. Op de nnrde een laag bladeren van één A twee d.M. dikte, waarover wat takken voor het wee-waaien, is voldoende. In der. zomer af en toe wat slappe koe mest, maar sterk verdund. Mejuffr. DE W. te H. De gera niums moeten naar binnen, als de nachtvorsten komen. De knoppen, die er dan nog zijn, komen op een koele, v<~ rstvrije Mek. bv. een serre, wel uit, maar het is goed ze af te kniioen om dl planten niet uit ie putten. De uit gebloeide bloemen moeten er direct af. Tr. het voorjaar moeten ze andere aar de hebben en wat ingesneden worden. Uw varenpot kunt u een tiidje in lauw water zetten. De wormen komen dan boven. Helpt dit niet, dun kunt u den pot in een laag zand zetten en daarna asch on de aai de strooien. Een half uurtje na het gieten kunt u dan vaak de wormen in dit zand vinden. Ook een stukje zeep in het water, waarin de pot wordt gezet, jaagt do wormen naai- boven. H. PEUSENS. Rubriek voor Vrouwen Tuniques. Sleepjaponnen. Mouwen. Wit als win termode. Finweel. Het najaarsseizoen heeft ons met weinig nieuws verrast en ook het winterseizoen schijnt er zich slechts toe te bepalen de heerschende mode te verfraaien, zonder echter ve'ran- deriitgen io den aangenomen stijl te brengen. Ie de allereerste plaats zijn het de tuniques die onzo aandacht, vragen. Men ziet die grilkger dan ooit, terwijl de modérne soepele weefsels er zich bij uitstek, toe lee- nen. Veelal zijn de tuniques met kost bare galons of broderies afgewerkt en met kwasten van kralen, franje of passement aan de punten, deels voor sieraad, deels voor het neerval len der dunne weefsels. Zijden band- en koordfranje wor den veel aan de ronde tuniques ver werkt en geven aan de strenge lijnen een eigenaard ge beweging. Het spreekt van zelf, dat zoowel tuini- ques, borduursel en franje-gameet- ringen slechts voor gekleed© visite- of avondtoiletten gebracht wOrden. Het eenvoudige wandeltoilet blijft nauw en recht van model. De tuniques, die over de zijden on derrokken gedragen worden, maken den indruk iets wijder te zijn, wat echter geenszins het geval is, want wederom worden trots alle voor spellingen nauwe modellen ge bracht! De straattoiletten, die veel in laken of ratiné gebracht wo'rden, zijn zelden wijder dan 1.80 2 Meter; dit geldt eveneens voor fluweelen wanidelcostuums. Do smalle, losse achterbaan die we lin den afgeloopen zomer zooveel za gen dragen >is nu breeder geworden cn vormt bij gekleede avondtoiletten de sleep, die meestal over den arm der draagster geJegd wordt en dan den .ronden rok zichtbaar laat. Dien tengevolge wordt de sleep als een nutteloos aanhangsel beschouwd en maakt de danshislig© jeugd het zich gemakkelijk in hare voolvrij© bal- toiletjes. Wél beschouwd past do sleep zich slecht aan bij liet moderne toilet waaraan alle plooien ontbre ken. Telkens worden ta lles gelanceerd met ingezette mouwen doch hel is nog niet gelukt de Icionmo-tailles te verdringen, die meestentijds eenvou dig gekruist en gedécolleteerd gedra gen worden en voor moer practisch gebruik ingericht zijn met onderblou ses of halsstukken. Voor het winter seizoen brengt men zelfs de klimono- taille met geheel lange mouw. Iets nieuws is de crinoline-mouw; als volgt ingericht: de mouw wordt op de gewone manier in het armgat genaaid en naar onderen wijder aan geknipt; aan het onderste gedeelte wordt een apart stuk gezet tor breed te van zes C.M., terwijl men in de daardoor ontstane naad een smal vischbalelntje sclïuift; 't apart aan gezette stuk eindigt ui een nauw slui tend boordje. Uit den aard der zaak zullen deze crinoline-mouwen alleen voor slanke persoontjes ge schikt zijn. In bet buitenland spreekt men van een: witte winter-mode. Of zulks ook bij ons het goval zal zijn, durf ik nog niiet beweren, want bij ons slaan zulke bu.tejiissighédon niet zoo spoe dig in. Wèl zien we reeds veel wit in de winterhoeden. Men ziet wit satijnen hoeden met zwarte struisveo- ren en zwarte fluweelen en vilt-lioe- deai met witte pleureuses struis- en kopveoren versierd; ook franje wordt als hoed'garneoring toegepast. In de nieuwe mode-stoffen brengt men w.t ratiné, dat zoowel voor man tels als rokken bedoeld is. Verder staan fluweel eu velvet bovenaan. Se dert jaren is er mot zooveel fluweel gedragen als dit seizoen, men ael zoowel manlelcostuums, gekleede avondtoiletten, als Mouses van flu weel vervaardigen. Er zijn veel verschillende soorten van fluweel. Het beste draagt zich liet velvet, nxits in goede kwaliteit. Het is fijn, doch kort van draad en dicht ineen geweven, zoodat men wei nig kans van pletten heeft. Het mooie zijden fluweel daarentegen ia wel is waai- schooner en glanzender, doch tevens uiterst fragile. De prij zen varieeien van een gulden vijftig tot vijf a zes gulden per meter. Zeer geschikt voor mantelcos'uums is een kwalite.t van f 2.75 por meter; voer kinderpakjes kan men evenwel nog veel billijker térecht. Fluweel behoeft weinig garneering, Een enkel tres of zijden franje is reeds ruim voldoen de. Het verdient aanbeveling, de flu weelen mantels van een tusschcnvoo- ring te voorzien, van licht flanel, daar enkel satijn of serge veel te koud ts met het oog op den strengen winter die men ons voorspelt. Behalve de fluweelen tailleur-coa- tuunis woiden er ook veel lange, flu weelcn mantels gebracht, hetgeen we danken aan de buitengewone stijging dor bontprijzen van de laatste jaren. MARIE VAN AMSTEL. De laatste gast. door A. O. KLAUSZMANN. Het 's een bekende levenservaring, dat alle dwaze wenschen vervuld worden. Daarom was het mij ook vergund de vervulling van een lang- gekoesterden wensch te beleven, die hierin bestond, dat ik nog eens een maal de laatste gast in een Ixidplaats, lil een zornerpension mocht zijn. Werkzaamheden, dl'o geen uitstel duldden, hadden mij tot in den herfst in huls vastgehouden. Nu was ik vrij cn wilde de laatste dagen van den herfst genieten. De maand Septem ber is imme'rs in Noord-Duitschland gewoonlijk zeer aangenaam door de bestend/gheid van het weer, de heer lijke vergezichten en do warme mooie nozomerctagen, die hij brengt. Toen ik in mijn badplaats in het gebergte aankwam, was het werke lijk reeds herfstachtig. Het landschap prijkte in de schoonste tinten. Het ho tel, waarin .k mijn intrek nam, was nog tamelijk goed bezet eu des avonds bracht men een groote ovatie aan de badkapeJ, die haar afscheidsconcert gaf. De mensche'n spoelden werkelijk uitstekend, maar ik was blij, dat ze nu goen muziek meer leverden, want daarvoor was ik liet meost bang ge weest., Don volgenden morgen bezocht ik de heerlijke wandelwegen, die 'in do nabijheid der stad en vooral dicht bij liet .hotel op algemeen© kosten wér den onderhouden. Bergop en hergaf voorden de wegen tusschen loof- e'n naaldboomon door. Hier ruischten heldere bronnen, daar kletterden wa tervallen; alles was frisch, rein en in den besten toestand. Gemakkelijke banken op dc punten, waar men het mooiste uitz.cht had, noodigden uit tot zitten eu d'roomen, Slechts zelden ontmoette men nog wandelaars. Het was zoo stil, zoo 'rustig, zoo wonderbaarlijk heerlijk, als ik het mij gewenscht had, zooals ik het mij in mijn droomen had voorgesteld. Nu ko'n men eens werkelijk uitrus ten, men kreeg nu tijd en gelegen heid om werkelijk eens weer op ver standige wijze "li boek te lezen, en ik was overtuigd, dat ik voor een reeks kostelijke dagen stond. Als men nieuwe krachten wil op doen, is de mater eele kant van het leven ook van belang. Dén eersten dog waren eir nog slechts twintig per sonen aan de table d'hóle, maar de keuken van het hotel deed haar ge- vestiigden, óveral bekenden naam groote eer aan. Bij het hotel behoorde een zeer mooie tuin, die op de berg helling lag, met gezellige paviljoens en pn eelen. Met een bock trok ik mij in een dezer prieelen terug én bracht oon zoor heerlijken namiddag door, geheel van de wereld afgescheiden. De beide kwelgeesten, waarvoor ik in badplaatsen en pens.ons het incest bang bon: kindereu en vliegen waren er niet meer. Do kinderen gingen reeds lang weer naar school en de vliegen waren bet slachtoffer gewor den van de eerste koele nachten. liet werd al vroeg donker, maar i'n do eetzaal van hot hotel brandden 's avonds de electr-sche lampen in over vloed-. aantal eu het gezelschap was zeer geanimeerd. Men «naakte go- makkelijk kennis en telkens weor drong zich de overtuiging aan mij op, dat slechts bij verstandig handelt, die aan 't eind van het 6©izoen de badplaatsen en pensions opzoekt. Ik moet nog vermelden, dat de ober kellncr met een waarlijk 'roerende voorkomendheid voor mij zorgde. Zoon geroutineerde oberkei lner weet iemand het leven zoo aangenaam to maken als een beminnelijke vrouw en in die dagen dacht '.k er ernstig over na, of de sterk verniiiidc-'rde lust om te trouwen ndet weer zou toenemen, als om© jonge dames in plaats van aan chemie, astronomie en anatomie te doen, zich de kennis en de vaardi g heden van een ober kellncr eigen gin gen maken. Zoo'n vrouwelijke „ober" zou een ideale vrouw zijn. Ook de hotelhouder en zijn vrouw behandelden de gasten nóet als num mers, maar als hiüsgenooten en de den him best om i©déren wensch te vervullen. Zoo verliepen de eerste vier, vijf dagen. Ik sliep 's morgens heel lang en k had er het recht toe; want de zon ging laat op en in 't donker kan men niet wandelen. Na zonsop gang was het ook nog nevelig en ik had dus het volste recht om eerst te gen negen uur aan het ontbijt te ver schijnen. Toen ik den zesden dag weer in (le eetzaal kwam, op welker terras het eerste ontbijt word gebruikt, be groetten mij alleen de piccolo ein de kcllner; de „ober" mankeerde. Op mijn verbaasde vraag, waar hij was, ve'rnam ik, dat hij vertrokken was. Hij moest met acht dagen zijn winter betrekking in een groot hotel aan vaarden en wilde zich vooraf nog ee- nige dagen ontspannen. KeWners en oberkellners zijn immers trekvogels, die in den zomer en den winter op dikwijls zeer ver van elkande'r lig gende plaatsen hun beroep uitoofe- Ik ging met een boek wandelen, zocht de kostelijk© wandelwegen op en vond alleen naar dat het herfst- loover op de niet meer gemaaide grasperken en de on geveegde wegen lag, wijl zich niemand meer daarom scheen te bekommeren. Ik klom de hoogte op naar do luik. naast welke een watervalletje mu'rmelde en kla terde, welks geluid mij altijd in een wonderbaren droomtoestand had doen verzinken. De waterval was er ni'e-t meer: 't was een kunstmatige cn men had hem nu bulten werking ge steld. Toen ik op don terugweg over het marktplein kwam, zag ik, dat de groote fontein ook in ruste was. Ik vroeg ©en arbeider, die reparaties aan het bekken uitvoerde, hoe dit kwam. en vernam, dat die waterlei ding slechts rnet moeite haar werk kon doen, wijl d© ni"-Vines -grondig gerepareerd moesten wórden. Aan de table d'hóte waren we slechts met zijn zessen, maar het eten was goed. De voorkomende hotelier, die dc middagtafel presideerde en des na middags urén achtereen sliep, om den slaap in te halen, dien hij gedu rende het seizoen had gemist, was er miet, zijn vriendelijke echtgemoole evenmin. „Ze waren opreis" en geen mensch kon hun de uitspanning na het ver moeiende seizoen misgunnen. Als hoofd des huizes was er een oudere zuster van de vrouw gebleven. Zij, een keukenmeid, de piccolo en de huisknecht waren van den vol genden dag af de huisgeesten, want ook de kellner verdween: hij ging zijn wr.nterengagement aanvaarden. Des avonds zag het er in de eet- zaal heel origineel uit. Buiten mijn persoon was ér nog slechts een jong cchtpaa'r in het hotel. Dit zonderde zich overdag zooveel mogelijk af, zoo als pas getrouwde paartjes dit ge woonlijk doen. Ze zaten fluisterend heel dicht in een hoekje, vermeden "t Kcht van de gloeilamp, waar ze dicht bij zaten ,en ik bevond mij in den anderen hoek der zaal bij 't schijnsel eener gloeilamp, die op de tafel stond. Tusschen mij en het jonge paar gaapte een p-kzwarte duisternis, waarut t slechts nu en dan, wanneer ik belde, de piccolo opdook om mijn bevelen uit te voeren, liet was zoo stil, zoo plechtig; een laatste, bijzon der sterke vlieg, die waarschijnlijk door den winter wilde komen, zoem de nog rond. Ik was als op een één zaam eüand. Den volgenden morgen verdween ook het jonge echtpaar en nu was mijn hartewensch vervuld: .k was de laatste gast Ik deed bij kostelijk weer een. morgenwandeling en vroeg hiér en daar in de stad inlichtingen om te weten te komen, of ik nu wer kelijk de allerlaatste zomergast was. Ik zat boven op den heuvel en had een gevoel als een koning. Ik zag, evenals de herdersknaap uit liet ge dicht, trotsch op dc landen beneden mij neer en ze.: „Dat alles behoort mij, de heerlijke landsireek, de stad, het hotel, alles, alles is je onderdanig, het bestaat alleen om jou." Reeds des avonds ondervond ik do aangenaamheden van dit alleenzijn. Do schoonzuster van den hotelhou der, de dame des huizes, zooals ik haar kortweg wil noemen, vroeg mij, wat ik den volgenden dag gaarne zou willen eten. Ik was verrukt over deze voorkomendheid, maar de dame vond, dat, nu er alleen vóór ams bob den en voor het personeel gekookt werd, wij onze wenschen met betrek king tot zekere lievelingsspijzen wel konden vervullen. Het bleek wel is waar, dat de keuze van spijzen erg beperkt was. De spijskaart noemde biefstuk, schnitzel, coteletten, visch, aardappelen en fruit. Groenten wa ren er niet; deze werden in de plaat» zelf niet gekweekt, maar kwamen van buiten, en de leveranties waren thans, aan 't einde van het seizoen, opgehouden. Natuurlijk, koolsoorten en groenten in blik waren aanwezig. Den volgenden morgen werd ik in mijn heerlijkstén niorgenslaap ge stoord door een woedend gehamer. Daartusschen in dreu-nde een dof ge kraak, alsof er een zwaar onweer woedde. Ik kleedde mij bij het grijze Echt van een neveligén morgen en ging naar de gang, waar mij het ge hamer met verdubbelde kracht te- genklonk. Het donderend gekraak herhaalde zich met regelmatige tus-, schenpoozen. Het fewahi van de steenkolen, dio in den kelder werden gestort. Twee spoorvvègwaggonladlngen werden in den loop van den dag voor het hotel gebracht en dan in den kelder gewor pen. Het gehamer kwam van <lo werklieden, diefde bu sleidingen on derzochten en repareerden, en bij hen voegden zich den volgenden dag nog de timrne'rlieden. Het hotel was namelijk met alleen een zomer maar ook een beroemd win ter pension, en als de eerste sneeuw in 'het gebergte viel, kwamen dc sklloopcrs en schaatsenrijders en de win tergasten, deels voor hun plei- zie'r, deels om zich le trainen. Ik was voormuhlags en namiddags op het pad on genoot nog met volle teugen de natuur in haar lverfst- pr-acht. Het geleok een opflikkering van den gescheiden zomer maar in het hotel kwam ik mij vrij overbodig voor. De huisknecht werkte in den tuin. De piccolo spoelde achter hel huis met een paar jongens om knik kers, wat ik hem niet kwalijk nam; want hij was zelf nog een half ki nd en wilde na het waarschijnlijk ook voor heni zeer inspannende seizoen weer eens zijn menschcn of lie ver kinderrechten doen gelden. De dame des huizes ging naar de stad op een koffivisite, en de keukenmeid haalde ook haar slaap in. Het dienst meisje, dat er was, had de eene of andere werkzaamheden in de oiuler- aardsclie vertrekken van het hotel te verrichten en was niet te vinden. Ik kon gaan, waarheen ik wilde, ik kon gaan zitten, waar ik wilde, maar niemand bekommerde zich om mij. Des avonds was er geen electriscli licht: in de electrische centrale wer den reparaties uitgevoerd om alles voor den winter in orde te maken. Ik zat bij het licht van een vriendelijke petroleumlamp in de zoogenaamde leeskamer en schreef brieven. De da me des huizes kwam naar nie toe, verzocht mij niet kwalijk te nemen dat ze mij stoorde, maar deelde mij mede, dat ik den volgenden dag mijn kamer moest ontruimen en een an dere betrekken, omdat die van mij geheel vernieuwd moest worden. De behangers zouden om negen uur ko men. Dén volgenden dag revende het, en met zulk een vertrouwenwekkende volharding, dat Ik dadelijk tot niij zeiven zei: deze regen zal langen tijd aanhouden. De mensch is aan stemmingen on derworpen eh zijn welzijn van dez© stemmingen afhankelijk. Tot dusver had mij de stemming der zelfgewilde, weldadige, gewenscli te eenzaamheid beheerscht. Maar dat veranderde nu cn ik kreeg het voor elk fatsoenlijk mensch pijnlijke go- voel, dat Ik overbed.g was. Dat word langzamerhand een idee fixe bij mij. Ik was overtuigd, dal de piccolo, d:o mij 's ochtends bij de koffie be<l:cn- de, mij haatte, wijl hij om mij een w.t boordje om moest doen en ik hem des daags bij zijn knikkerspel stoorde. De dame des huizes was wel is waar correct voorkomend, niaar ik wist, dat z© mij naar don drommel vvenschle, want ik liiuderde haar in hu.s. De huisknecht luisterde slechts met een half oor naar mijn bevelen en wenschen, en als hij mij een blik toewierp, las ik daarin „ik wou, dat je in het land zat, waar de peper groeit!" Zelts als ik op een stoel ging zitten scheen deze door zijn steunen en kraken te zeggen: „Kun je niet maken, dat je wegkomt? Hebben er niet genoeg menschen gedurende hel seizoen op mij gezeten en gedraaid, is er dan heelemaal geen tijd voo* ontspanning en rust?"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1911 | | pagina 17