HAARLEM'S DAGBLAD.
TWEEDE BLAD.
Op de Surhuisterveensche
Tr
MAANDAG 18 DECEMBER 1911
Van onzen Reizenden
Redacteur.
Wie op zonzomcrm iddag over do
heide heeft loopcu dwalen, langs de
glinster-witte zandpaadjes, tusschen
do schier-onmetelijke uitgestrektheid
van zandig© en veenachtige heuveltjes
rondom, die fei-bepu'rperd staan
en dan den woesten zonnebrand uit
strak-blauwen hemel ontkomen is, in
de armelijke schaduw van wat ma
gere dennetjes, komt stellig onder do
verrukking, die het heideland in den
beschouwer uitleven doet.
Naar do verre ve'rte, tot aan do wij-
do einders, dio onder den hemelkoepel
heencirkelen, ligt het landschap uit
in den gloeiend-grille'n gloed van de
mi 11 ioenen 'erica-struik jesi die de aar-
do met een vuu'r-blos overkdeu'ren.
Daortusschen loopen gn-il-slingerend
weg, hel afstekend tegen de roodbo-
bloeclo belten en bulten, do glans-
blanke rullo weggetjes met do diepe
Uarresporen aan weerszijden en 't
kenmerkend1© st'rookje verschroeid
jroen va.n den grasrand m 't midden.
Én ginder speurt hot oog do idylle
van 't heidel'andscliap: do kudde wit-
wolligo schapen, die onder do hoede
van den scheper aan deu horizon
langzaam voortdwalend, tot lijnen
serst, kleuren later verschemeren in
do onbestemde tinten van de verte.
Wie dan te genieten ligt in do lichte,
reine heidelucht, met blijmakende
sterke geuren van kruiden er in, wat
doezelig in den zonnedroom rondom,
voelt do intense schoonheid van het
heidelandschap zeer diep aan. En als
men dan bij het zondaleu glo-
rieuso lichtfestijn uitfeesten ziet in
het rondom, wanneer de zon don diep
blauwe n koepel verbrandt tot bloe-
ïend-rood en vloeien d-gee-1, dan ge
lijkt het daar in de mysterievolle een-
taamheid, waar men alleen t zaohto
ruische'n hoort van den wind, die vóór
de avond alt, de harde boisüruikjes
even beroert en langs do onbuigzame
iennetwijgen luchtigjes strijkt, een
(vonder tooverland, waar alloon leeft
weelde van schoonheid.
Maar eon idylle is da heit niet
altijd en voor velen -is het geen too
verland. Want ér zijn beideslreken in
ons land, waar do armoede zoo ont-
znglijk, zoo nóodschreiend-gropt is,
dal 't gemoed er door met ontzetting
vervuld wordt.
En wie er een blik op heeft geslagen,
hoo do bevolking van deze I.anden-
van-ellende haar kommervol bestaan
van dag tot dag rekt, keert ww van
de hei do met oen door diepe deernis
ontroerd hart en een verbijstering
van gedachten in het hoofd, hoe het
nog mogelijk kan zijn, dat daar hon
derden menschonfragmenten, mag
men wel zoggen, hun ondragelijk leven
voortzeulen, zonder dat er hulp, dat
e'r afdoende hulp wordt geboden.
Een van die allerergto armoeslrc-
ken is do Friosche heide, afgesloten
aan do westzijde door bel Bergumer-
meer en De Leien, aan den zuidkant
door do Draclitsler Compagnonsvaart,
in 't noorden door het Caspe'r Rohles-
of KoloneLsdiep en in 't oosten door
do Groningsche grens.
Do Surhuislerveenscho lioide, dio
hier bedoeld wordt, vfndt in 'l oosten
wel een grens in die provinoie-schei-
ding, maar dc heide, do annoe-lwa.de
eindigt daar geenszins. Aan den an
deren kant van de Groningsche grens
is 't weer heide en ook weer ellende.
Ellende aan deze, ellende aan gene zij!
Hier op de Su r huister veen sol i elieide,
daar in 'I Groningsche opende, gelijk
de streek genoemd wordt naar 't een.
Lrum-gohucntje Opende.
Maar over 't Groningsche Opende
wil k het niet hebben.
D.e streek heb 'k maar heel in do
verte gezien, doch op de Surhuisler-
veenscheheid© heb ik in do vorige
week een geheolen dag rondgekruist
dn van wat ik daar gecaien lieb, wil
ik in oen paar artikels iets vertelldn.
Na dezen aanhef za.l men begrijpen,
dat mijn verbaal niet vrooi ijk zal
zijn. Wie ook maar lieed oppervlakkig
met de intimiteit dezer heibewoners
in ttanrakln. komt, kan niet anders
dan' somberheden neerschrijven.
Een reisje naar Surhuistervoen
speelt men zoo maar niet in eens
klaar, als men uit Holland komt. Ik
overdrijf niet, als 'k zeg, dat men
makkelijker en sneller te Brussel
komt. Tot Groningen of Leeuwarden
gaat 't wel, al kost dat ook een uur
of zes sporens. Maai- nadat men óf de
Groningsche óf de Fiiesche hoofdstad
verlaten heeft, beginnen do moeilijk
heden.
Do treinen in do richting Buiten
post, waar reizigers vo Surhuister-
veen moeten uitstappen, gaan nu niet
zoo overvloedig. Zelf heb 'k dit niet
zeer lot m'n genoegen gemerkt, toon
'k om zes uur des namiddags to Bui
tenpost terugkwam, juist vijf minuten
to laat om den trein van 5.55 naar
Groningen te halen eh toen tot 9.07
in 't do'rp, dat werkelijk een buiten-
uost'is, moest wachten op den volgeai-
jflO mieneer, ten
bansfce hoes
't Krotje wan Ce ik
in den M ceders httk.
den trein. Wie van 't genoanido Sta
tionnetje naar Surhuisterveeri wil, en
geen pleizier heeft om een uur of drie
stovig to wandelen en niet in 't bezit
is van een auto, blijft die keuze over
tusschen een rijtuig en een rijwiel.
Aan de omstandigheid, dat m'n keuze
was gevallen op de fiets, had ik 'reis
gezelschap op ee'n deel van mijn
tocht te danken. In den jongen mor
gen wielde 'k tegen den nijdig-straf-
fen wind, die in deze noordsche stre
ken veel harder, scherper on kouder
is dan in Holland, in, naar St. Au-
gustinusga. In do verte, waar een
bl au wig-grijze nevelbank op de
heide stond, trieslte het vale licht
van den wordenden dag niet lusteloos
gekleur op den ondorhemel, maar
toch dra nipte het karmijn-roode zon-
nehoofd boven den looden wolken-
dam op de einders en headde de
stralen naar omhoog, niet ongelijk
aan, maar veej poëtischer dan een
voetbal speler, die met zijn verhit
hoofd don bal naar het doel kopt.
Maar meer dan een voetbalspeler deed
do zon. Zij gaf aan de bruin ge
schrompelde heido iets levends-warm
en waar tusschen do ruige hoogten dia
veenplasjes donkere waterkommen
niaakte'n, spiegelde zij er tintelliohtè
schijningen in. Mijn wiolgenoot, die
ik in deze streek opdeed, was
niet zoo getroffen doör dit altijd-ge-
not-wekkend zonnetafe'reel.
Hij had ook andere zalcen om over
to denken. Mijn reisgezel bleek nJ.
handelsreiziger te zijn en in „ons ar
tikel" was het slap, zoo in dezen tijd.
Want hij was vertegenwoordiger van
oen fabriek van bonbons. Wie op 'reis
is gegaan, om een der allerarmoedig-
ste gedeelten van het land to bezoe
ken, moet wel verbaasd zijn, wanneer
hij bemerkt, dat eon handelaar in
dergelijke weelde-artiikelen eveneons,
die armoe-streek tot het dool van zijn
reis heeft gekozen. Want in een Land-
van-ellende acht men lekkernijen als
bonbons toch wel dingen, dio onge
kend zijn. lk verdenk m'n vrind er
dan ook van, dat hij „ons artikel" een
eenigszins weidscher betiteling heeft
gegeven', dan'het verdiende.
Wel was hij niet te bowogen, om
zich duidelijker uit to laten, dan de
vage mededeeling, „dat onze firma
voor deze streek ook een goedkoóper
artikel had", toon ik mijn verbazing
te kannen gaf over zijn meedeeling,
dat „onze firma veel in deze dorpen
plaatste", maar ik begon de waar
heid te vermoeden, toen hij ie Sur
huistervoen van mij wegpeddeide,
onder don vérhougdeu uitroep: „0,
daar zie ik onze flacons". Want het
huis, waar hij op af fietste keek met
oen huiskamer lijk en ©en snoepwïn-
keiig oog op don stillen weg. Ik ver
moed daarom, dat do bonbons van
den reiziger te rubriceeren zijn on
der den bescheiden naain: „snoep
goed". Dat de armen van de heide
ook dat nog als weelde-artikol zullen
beschouwen, zal wel uit 't volgende
blijken.
Behalve door hetgeen ik zelf op do
Surhuisterveensche heide heb gezien,
heb ik mijn wetenschap, omtrent het
leven der heidebewoners van don heer
II. Bakker, evangelist te Surhuister-
veen. Zijn ingezonden stuk in de cou
ranten was het, dat de aanleiding
tot mijn bezoek gaf. In dat ingezonden
stuk heeft do beer Bakker landgenoo-
ten opgewekt om giften af te zonde
reu voor het Kerstfeest de.r Ileide-
kindcran en daarbij een tipje opge
licht van den sluier, die liet leed en
don kommer daar, voor de buiten
staanders bedekt.
Zijn treurig verhaal wedrtc op, om
eens van naderbij to zien^hoe de toe
stand op de Friesclie heide is. En ik
zou haast zeggen, na 't geen ik er
zag, dat de lieer Bakker nog met te
lichto kleuren schilderde, al sprak
hij van menscheu die erger dan bees
ten leven.
Ook in de stedon heb ik heel wat
lelende en armoe gezien, o. a. op toch
ten met zusters van 't Leger des lleils
en met volkstellers in de armoe-buur-
ten, maar na de wandeling van ze
ven uur, die ik over de Surhmster-
veenscheheide heb gemaakt, durf ik
wel te verklaren, dat ten plattelande,
vooral in deze streken de nood van
den arme grooter is, dan in een stad.
En toch, zou de heide nog gemakke
lijker geholpen kunnen worden, da.n
de stadsachterbuurt. Immers het land
ligt er In onmetelijke uitgestrekthe
den, te wachten om ontgonnen te
worden. Want wel is de grond hier
zeer schraal, maar met goede be
mesting kan men do heide zeer goed
maken tot loonend bouwland.
Gebrek aan kapitaal is dan ook do
reden, dat in bijna alle hutten wo-
ndngon mag men 't niet noemen
steeds het nijpendsto gebrek heerscht.
Landbouw is hier de voornaamste
bezigheid. Aardappelen, rogge en
boekweit gedijen goed in bemesten
grond. Maar de meeste landbouwers
kunnen niet genoeg grond ontginnen,
om een behoorlijke verdienste to ma
ken. Wie Ln 't gelukkig bezit is van
een paar geiten, heeft net mest ge
noeg, om telken jare zijn kleine stuk
je bebouwbaar te maken.
Had men maar wat meer mest, dan
zou men eiken keer een grooter stuk
land in cultuur kunnen brengen en
dan zou do Heide langzaam aan in
welvaart toenemen.
Wanneer iemand de straks geuite
stelling, dat de stadsarmoede minder
groot zou zijn, dan ten plattelande,
in twijfel wilde trokken, zou »k hem
op twee toch-stellig-loekenende feiten
kunnen wijzen. Het sterkste is wel.
dat hier een welgesteld man is, die
in een jaar f 500 maken kan. Hel niet
veel-mindcr sterke feit is, dat de men-
schen, die men in de stad gelijk zou
stellen met goede werklieden geen
iaurhuin- van vijftig gulden kunnen
betalen. Nu is er weliswaar de levens
standaard minder, veel minder hoog,
dan ni een stad, maar het versclül
tusschen do Levensstandaarden is niet
zoo groot, dat daardoor feiten als
hier genoemd, gewettigd worden.
Maar ontwijfelbaar zeker wordt de
grootere armoede ten plattelande be
wezen door dc woningtoestanden.
O, zeker ,er zijn in de achterbuurten
woonhokken, waarvan je je afvraagt,
hoo is 't mogelijk dat iemand 't daar
uithoudt, en er zijn zolderkamertjes,
die meer dan gewenschte communica
tie met de buitenlucht onderhouden
en waar de slaapplaats een hoop
stroo is met wat vodden tot dekking
maar ik ben op de Heide in krotten
geweest, waarbij zoo'n dakkamertje
een aangenaam verblijf zou lijken en
het stroo-met-\odden een pronkbed
was.
"t Ergste krot, waar 'k geweest ben
is wel dat van de stokoude Gebke.
Ik was in de gelegenheid, om eon
krabbeltje ven baar zit- en ligkrot
te maken. De lezer vindt daardoor
van do achterzijde en het zij- en voor
aanzicht eon afbeelding in dit artikel
afgedrukt.
Dit plaggmhol noemde Gebke „ion
baasto hoes".
Dc hoor Bakker, dJe mij op do lan
ge wandelinge getrouw vergcizolde en
mijn tolk was, wanneer de heteekenis
der Friesclie uitdrukkingen voor mij
dreigde verloren te gaan, vertaalde
me: „Zij zegt, dat zij 't een best huis
vindt". Hoewel 'k op den dag al heel
wat vreemde dingen beleefd had, kon
ik een uitroep van verbazing niet
weerhouden, wat aan d« oude Gebke
aanleiding gaf mij met veel nadruk
te verzekeren: „Tjao mieneer, ien
baaste hoes 1"
Iloe dit beste huis er uit zag, de
tcekeningen van het uiterlijk hebben
nog een schijn van idylle bij "t inwen
dige van 't misschien één nieter hooge
krotje.
Een idylle, zoo zou t mij van bui
ten ook geleken hebben, als 'k nic-t
reeds had gó weten, welk een ellende
het hoopje graszoden en riet her
bergde. Anders had 'k het voor een
schilderachtig hutje op de heide kun
nen houden.
We kwamen er in den namid
dag, toen do zon al dicht aan
den kim stond, als een groote roede
schijf in do vvinlernevelen. En toen
wo de plank overgewipt waren, die
oen zeer primitief brugje vormde over
een vvalergrcppel, lag het dingske wel
aardig uiet zijn groon bemoste dak
kapje op. Maar het interieur verjoeg
opeens alle gedachten aan idyllisch
mooi. Als je zoo voor 't hutje staat,
kan je er ongeveer overheen zien. Jo
hebt dus niet veel illusies omtrent de
hoogte van het eenigo „vertrok", dat
door het krotje gevormd wordt.
Maar als je de deur inkomt, jo lijf
ongeveer gebogen in ©en hoek van 90
graden en je stoot dan nog je hoofd,
dan bemerk je, dat je denkbeelden
omtrent de hoogte toch nog te opti
mistisch waren. Ik heb dan ook het
oogenblikje, dat ik Ln 't krotje op e>en
r.ittiiigloozeu stoel liob gezeten. mijn
hoofd nog voorovergebogen moeten
houden.
"it de teekening van t voor- en
z'i a inzicht blijkt, dat H krotje sterk
achterover helt. Dat geeft je in 't
hutje den indruk, dat je in een schuit
zit waarvan de achtersteven in een
golvendal weggezakt is De zijwanden
zijn opgebouwd uit heideplaggen, dio
van boven afgedekt zijn met riet en
zoden
't Eenige vastere materiaal, dat aan
doze „woning" besteed is, wordt ge
vormd. door eenige half vergane plan
kon, dio boven de plaggestapels uit
do voorzijde van do hut uitmaken en
door do weinige houten fragmen
ten, die aan den achterkant tot een
soort deur zijn samengevoegd.
Ilout voor een vloer kon er niet
meer op overschieten. De oude Gebke,
zit dan ook dc nheelen dag maar
zoo, op de winterkoude aarde van
de heide. Gebko is 'n krom geploeterd
vrouwtje, zoodat ze van de laagte van
't rieten krotdeksol weinig last heeft.
Zij zit dan maar het grootste deel van
den dag naast het. stuk fornuisje, dat
in het „penant" tusschen de beide
raampjes staat. Daar warmt zo zich
bij en prutst er haar sober kostjo op
gaar, als er wat warm te prutsen
valt. altijd. De rook baant zich vrije
lijk een uitweg tusschen de plaggen-
hiaten en plankenkieren. Van binnen
is "t dan cok alles zwart aangeroet en
van buiten lijkt 't wel een walmende
hoop pla.ggen.
't Verdere huisraad wordt gevormd
door 'n paar stoelen en een kist Die
gave benamingen zijn natuurlijk te
wcidsch, want alles is hier fragmen
tarisch. 't Slaapbol Ls vlak terzijde
van de deur. Op een van de teekenin-
gen, ziet men een zwarte vlek, d.ï de
opening van 't slaaphok, waardoor
Gebke des avonds naar binnen moet
kruipen. Een lap katoen hing er
voor, toen wij er waren. Toen de heer
Bakker dien lap optilde om mij een
kijkje in de ligplaats te gunnen, zag
'k een hoop voddige doeken, zoo vies
on onrein, dat ilc er niet langer naar
kijken kon. In dat stinkend hok ligt
Gebke eiken nacht te slapen, met den
fel-kouden nachtwind van de Ileide
ook in de nachturen zeer vertrouwd.
Het vrouwtje, dat blijkens haar be
titeling van haar leefkrot een buiten-
giAvouii-optimistischeo kijk op haar
eigen levensomstandigheden heeft,
rnóest toch erkennen, dat zij 't er
's nachts heel erg ..kolde" had.
Dit gezegde moet van de lippen van
dit nog-blijgeestig oudje wel heel veel
beteekenentl zijn.
Wiens hart niet van steen is. moet
zulk een lot, als dat van Gebke, tocb
met schrijnende deernis vervullen.
Gebke is maar één uit velen. En
dan te moeten bedenken, dat het
vrouwtje nog ondersteund wordt door
de armvoogdij en de vereeniging van
den heer Bakker, die samen zooveel
bij elkaar brengen, dat. Gebke 25 ets.
per da-g krijgt. Van vijf-en-twintig
cents per dag moet zij zich toch voe
den en brandstof koopen. Aan klec-
ding behoeft zij niet zooveel te beste
den. Als je dag en nacht je kleeren
aanhoudt jaar iu jaar uit, als je geen
schoon ondergoed hebt. gesteld dan
al, dat je ondergoed draagt, dan heb
je daarvoor mets noodig, wel
De vraag, die ik den heer Bakker
gesteld heb, zullen velen zich stellen:
„Of Gebke dan niet in een gesticht
kan geplaatst worden Maar dat
zou haar dood zijn. Want, nietwaar,
een oude boorn kan niet meer ver
plant worden. En Gebke zou dat zelf
niet willen. In 't rond woont haar
familie, arm als zij, maar toch is t
familie. En uit die levensgemeen
schap kan zij niet weggenomen wor
den. Maar men zou een beter huisja
voor haar kunnen maken en wat klee
ren en vooral een warm bed. Dan
wat geld och, veel belioeft niet
om haar op haar ouden da^r wat meer
te kunnen geven, dan een kwartje per
dag. 't Oudje zou er zoo dankbaar
voor zijn. Hoe dankbaar was ze al
niet voor een kleine giftZe strom
pelde er haar krotje nog voor uit,
toen we weg waren en riep met haar
landeioozen mond woorden na. dio
zij mee-gebaarde met haai- skelet
achtige armen.
De heer Bakker, die haar gezegd
had, dat die meneer uit Holland van
avond nog met de spoor wegmoest,
vertelde, dat zij me nariep „Goeio
reis, geen ongelukken en de groeteu.
uan je vrouw 1"
In een volgend artikel het een-en»
ander over 't geen ik verder op do
Heide zag en vernam.
Buitenlandsch Overzicht
Van 't oorlogsveld.
EEN GROOT GEVECHT BIJ *-
BENGHASI.
Een uit Turkscbe bron komend be>
richt maakt melding van een neder
laag door de Italianen geleden, bij
een poging om de havenstad Bomba
(Z.O. van Derna} te nomen. Na een
gevecht, dat 4 uur duurde, werden zij
teruggeslagen, moesten al hun stel
lingen pi ijs geven en zich op Barka
terugtrekken. Later kregen de Italia
nen evenwel hulp van de marine, die
met haar zwaar geschut de Turken en
Arabieren weer terug dreef.
De Turken en Arabieren hadden
121 dooden, 29 gewonden, en maakten
2 kanonnen, 53 kisten ammunitie en
81 geweren buit.
De verliezen der Italianen zijn nog
niet bekend, maar als dezen terugge
slagen zijn, is 't vermoeden gewet
tigd, dat hun verliezen nog grooter
zijn <Lan van de Turken en Arabie
ren.
Uit Rpme komt alleen oen kort tele
gram, meldend, dat de Bedoeïenen op
Bonghasi een aanval doden, die door
de Italianen zonder verliezen afgesla
gen werd.
Blijkbaar heeft dit telegram betrek
king op" een voor-gevechije.
Of zouden de Turken weer wat
opsnijden, zoodat er van de geheele
overwinning niets aan is
NOG EEN GEVECHT.
Bij Homs raakte een troep Italiaan-
sche verkenners slaags met Arabie
ren. De Arabieren, die veel tegen
stand boden, werden ten slotte terug
geslagen, met achterlating van ver
scheidene dooden en gewonden. 3 Ita
lianen sneuvelden en 13 werden ge
wond.
EEN MOSKEE BESCHOTEN.
De Turksche ambassade to Parijs
deelt een nota mede. waarin wordt
bericht, dat de Italianen Vrijdag jL
een moskee, gelegen ten noorden van
Micha, hebben gebombardeerd, waar
bij 9 personen gedood en een groot
aantal gekwetst wei-den.