f«nd« nacht, waarop daags daarna 't hoog* bezoek zou komen, en mijn heer zich flink getraind had, niet. Hij droomde hardop, alles door el kaar. Dat de hertog melk over z'n pantalon kreeg, dat Pietje slippen droeg, dat de hertogin z'n kamer bin nenviel. dat hij Pietje dc deur wilde uitgooien, en 't bij vergissing de hertogin deed. enz. De arme man stond duizend ang sten uit. De groote dag brak aan! Hoe al les afliep O, probatuin 1 't Kon mot beter Do training had vrucht bij den heer Celensus achtergelaten. Doch, de goede notaris was tóch niaur biij, toen dc hoogo gasten ver trokken waren, al was het vereerond bezoek ook nóg zoo goed van stapel geloopen. GRETA. Vijfhuizen. Een Hengelpartijtje. De ambtenaar bij de Administratie der Staatsdomeinen te Tours was een mnn van zestig jaar, klein gezet, met roode, gezonde lippen en wakkere, schitterende oogen hij was zoo pre cies als de klok en had alle eigenaar digheden van een ouden jongeheer. IIij was. gelijk alle bewoners van Touraire. lang niet onverschillig voor een lekkeren maaltijd, maar toch was zijn grootste hartstocht zijn liefheb berij voor hengelen. Hij heette Cha- bot het was of die naam voor hem was uitgezocht, want ge moet weten in Touraine geeft men den naam van „Chabot" aan een witte soort visch. die in andere plaatsen „meunier" ge- m.emd wordt. In Nederland komt die visch niet voor. In dat land, besproeid door ver schillende rivieren, had onze vriend Chabot rijkelijk gelegenheid zijn smaak hot te vieren, hij had de Loire en de Cher vlak in de nabijheid om de kleinere bijrivieren, wat verder op niet eens mee te rekenen. De Cisse, die vol grondeling zit en do Rouiner bekend 0111 de kreeft. Geon sterveling wist Ik;ter een goed plaatsje uit te kiezen, of handiger een bal te maken van pottebakkersaarde niet wormen, tot lokaas bestemd voor de vlssche-ii. Hij kende op ziju duimpje alle soorten aas, die door visschers gebruikt wordtgekookt koren voor vorentjes, een stukje kers voor brasem, kaas voor ba ril eel, ecu vliegje voor forel- lon. Mijnheer, zeide hij eens op een dag tot mij, het zijn domooren. die beweren, dat hengelen eentonig is. slaapverwekkend, zondor ocnigo ont roering... Die menschen spieken over dingen, waar zij geen verstand van hebben ik wat mij betreft heb aan hengelen het eenige avontuur te dan ken in mijn heele leven, dat een 1c- vendigon indruk op mij gemaakt beeft. Eeus op een Zondag ,het zal onge veer 30 Jaar geloden zijn, was ik naai de oevcis van do Cher g^uan, in do omstreken van Suint-Avertin. Met was echt voorjaarsweer, vrij wurm, maar niet te warm de nabijheid dei- ri vier en een lekker windje gaven een aangename koelte. Ik had eeu prach tig plekje uitgezocht, een kleine holte ui het gras tusschen twee wilgen- struiken en ik zat net zoo gemakkelijk als in een fauteuil. Het bruinachtig groene water stroomde aan mijn voe ten. heel kalm en rustig en vontwie kleine trechtertjes al lette ik goed op in ij u heugel, toch zag ik op den an deren .•ever uitgestrekte weilanden, schitterend verlicht door do zon het vette glas was vol madeliefjes en pa pavers, hot was een lust voor de oogen. Nu on dun hooixlo ik klokken luiden to Azay en te Saimt-Avertin, het was kerktijd, ik genoot van de heerlijke rust. Zondag don geheelen middag vrij, en niemand zou mij stu ren in mijn geliefkoosd amusement. Ongelukkig had ik buiten dou waard gerekend. Want daar zie ik 's mid dags om een uur of drie een heer en domo van achter do populieren te voorschijn komen zij zetten zich ne der aan Jen andoren kant van mijn wilgeuboschjes op twee schreden af stand ongeveer dc rivier op. Het was een man van middelbaren leeftijd en een dame, die er jonger uitzag en heel aardig, dat verzeker ik u. De heer had een gladgeschoren gelaat, lnj was in 't zwart gekleed en zag er keurig uit, ik hield hem voor ientand van de rechterlijke macht. De dame droeg een grijs linnen costuum. een strooien hoedje met blauw lint, zij was blond, blank, en zag er vroolijk en aardig uit. Zij hadden een vouwstoeltje meege bracht, waarop hij zijn vrouw ver zocht plaats te nemen toon maakte hij een splinternieuwe» hengel ge reed. deed er den haak aan en reikte hem zijn vrouw toe. Aan de manier, waarop zij dit do den, zag Ik. dat hot nieuwelingen wa ren in het vak. Goed, ducht ik, die hebban er niet veel verstand van, ze zullen mij niet voel nadeel berokkenen... als zo maar niet lo veel prutcu en de visschen bang maken Ik nad mij niet vergist, zij kenden er hoegenaamd niets van on al deed hot dametje nog zoo dikwijls een nieuwe worm aan don haak. de visch beet niet- Heel anders dan bij mij, ik was bepauid gelukkig en iedere vijf min ut en ais ik mijn hengel ophaal de zag ik een vischje, zoo vlug uls kwikzilver aan het eind van mijn snoer spartelen. Binnen liet uur had ik m uii.in mandje met versch gras drie brasems, vier Mieumiers en twee bardoelen, zonder het kleine goed nog mee te rekenen. Mijn huren vingen niets, zoodat het vrouwtje eindelijk spijtig haar hengel neergooide en nieuwsgierig naar mij toe kwam. Juist op het oogenblik, dat zij achter mijn rug stond, kreeg ik beet. ik hol mijn snoer vieren, trok heel voorzichtig op en haalde een baars op. zeker anderhalf pond zwaar, ik was zoo wreed het «lier even op het gras te laten spartelen, vóórdat ik 't in het mandje legde. O. wat een mooi dier nop het Jonge vrouwtje opgetogen uit. En zich tot mij wondende, voegde /.ij er heel vriendelijk bij Mijnheer, wat doet u er toch aan oin zooveel visch te van gen. terwijl wij geen spierinkje kun nen bemachtigen Ik was j»ng in dien tijd en ofschoon ik altijd verlegen geweest hen voorde meisjes, wus ik toch niet onverschil lig roor een aardig gezichtje. Ik ant woordde due zoo golant mogelijk Wel mevrouw, dat komt, omdat u het niet goed doet» Hengelen is veel moeilijker dan ti denkt. Maar in dien u mijn raad wilt opvolgen, zal u eens zien. Ga daar eens zitten, ik zal den hengel voor u in orde maken. Het vrouwtje riep of haar man haar den hengel wilde brengen ik maakte zorgvuldig den vischhaak klaar en wees mijn aandachtige leer ling de moeilijkheden van bet vak, waar zij tot nu toe geen flauw besef van had. Het duurde niet lang of zij' deed het vrij góed. De plek, waar wij zaten ,wns geschikt en de visch liet zich vangen.... Hei was nu wel niet een vangst zooals Lit het gewoon wus, maar voor een begin was het al heel aardig twaalf vorentjes en twaalf pijlkarpers. lederen keer als zij iets gevangen had. lachte het jonge vrouwtje ais een kuid. zij klapte in de handen en keek met een zegevierenden blik naar haar man, die rustig glimlach te. en zich zeer scheen te verheugen over de vreugde van zijn vrouw en mij bedankte met een zekere plechti ge beleefdheid. Intusschen begon het avond te wor den. Tegen zes uur stonden wij op en ik wilde afscheid van hen nemen, toen het jonge vrouwtje naar haar rnan liep en hom iets influisterde. Hij luisterde met een peinzend gohuit. Het denkbeeld scheen hem niet aan genaam te zijn. Na verloop van een minuut ongeveer zag ik hen tot mij terugkeeren. 't Was het jonge vrouw tje. dnt het woord voerde en zei Mijnheer, u is zoo vriendelijk voor ons geweest, wij kunnen zoo niet scheiden Aan u hebben wij te danken, dat wit wat gevangen hebben, het is niet meer dan billijk, dnt wij onze visoh gezamenlijk opeten. Wilt u ons het genoegen doen met ons te gaan di- neeren De in 't zwart gekleede mijnheer knikte toestemmend en eindigde met mij zelf ook te animeeren. Zij dron gen er beiden zoo vriendelijk op aan, dat ik de uitnoorliging aannam zoo keerden wij naar Sn int Avertin te rug. In de „Trois Pigeons'" bestelde mijnheer een diner in een afzonder lijke kamer. Wij kregen een kamer, die op den tuin vol kerseboomen uit zag, in de verte kon men de rivier zien en populieren die al ruim schoots een govoel van friscliheid ga ven. Wij deden allo drie den maaltijd eer aan do lucht had ons eetlust ge geven. liet diner was uitstekend. Een lekkere vischschotel van onze visch toebereid een gebraden stuk wild, asperges cm een taart, en daarbij een heerlijk glaasje Vouvraywijn, die naar viooltjes smaakte. Ge kunt u wel lieg rijpen, dat ik heelemaal niet te beklagen wus, met een knap vrouwtje naast mij, dat voortdurend lachte en tandjes liet zien zoo wit als amandelen en «lat er voortdurend op uit was mij te bedienen on mijn glas in te schenken. Haar man was minder vroolijk zijn glimlach was eenigszins gedwon gen en de wijn had niel 'Je gave zijn long lus te maken. Er waren zelfs oog en bi ik ken. dat li ij zeer gedwongen deed. Ik had aangeboden het wild to snijden en terwijl ik mijn mes sleep tegen eeu ander nies uun riep ik vroolijk uit Geef hem mij maar, hij kont mijik zal hem netjes zijn hals af snijden Ik was verbaasd over liet weinige succes, dat ik had niet mijn grap. He onbekende heer kreeg een kleur tot achter zijn ooren, het vrouwtje werd doodsbleek en er heerschte plotse ling een doodelijk stilzwijgen in de kamer.... /.ij waren trouwens beiden zeer weinig mededeelzaam met hun eigen omstandigheden. Al trachtte ik er nog zoo handig achter te komen want ge begrijpt, dat ik zeer graag wou weten met wie ik het genoegen had te dinoeren zij gaven mij niet anders dan ontwijkende antwoorden. Alles wat ik te weten kwam was, dat zij slechts tijdelijk in Tours waren en te Orléans woonden. Aan alles komt een eind. ook aan de prettige dingen. Toen wij een kop koffie gedronken hadden, was het donker en moesten wij aan naar huis gaan denken. Ik had den maaltijd eer aangedaau en was zeer vroolijk gestemd voordat ik naar huis ging. bedankte 'k hen hartelijk voor hun vriendelijke ontvangst en rende, dat ik nooit zulke aangename menschen had ontmoet als zij waren. Die woorden deden het jonge vrouwtje glimlachen, ik slak haar man harte lijk «ie hand toe na een oogjenblik aarzelen, drukte hij die. Ik zal nooit de vreemde gewaarwording vergeten, woike «ie aanraking van «Ue ijskoude hand. van die harde vingers mij ver oorzaakten. Ik hoop, dat wij elkaar spoedig terug zullen zien, riep ik hun toe bij hot afscheid nemen, en dat ik in •Ie gelegenheid gesteld zal worden uw beleefdheid te beantwoorden. Dat denk ik uiot, antwoordde hij op een zonderlinge» toon. Wij ver trekken morgenochtend uit Tours.... Vaarwel mijnheer 1 Ik heb hem inderdaad nooit weer gezien te Saint Avertin, en toch gmg ik er trouw iedere» Zondag naar toe. Maar ik dacht nog dikwijls rnet wel gevallen aan dat lekkere diner in de „Trois Pigeons". Ik heb er dikwljils al do bijzonderheden van aan mijn vrienden verteld en ik watert.and«te er soms nog van. Drio maanden gingen voorbij. Eens op oen dag, toen ik druk bozig was op mijn bureau, kwam er iemand bin nen en presenteerde mij door hot luikje een mandaat om te teekenen. In dien tijd moesion wij de manda ten neg viseer en voor het betalen der onkosten bij de rechtbank. Ik nam hot papier aan zonder er veel aandacht aan te schenken en bracht het bij den directeur voor zijn handteckening. Terug komende keek ik het bij toeval eens in. Het was een mandaat van 390 francs voor reiskosten uit te beta len aan Mr. Blelger „den beul". Ik schrikte er van. en toen ik het stuk terug gaf, k«»k ik eens even nieuws gierig door het luikje.... En toen, mijnheer, weet u niet hoe ik ver schrikte, want in den persoon, die liet akelige mandaat aanbood om te vi- scoren herkende ik mijn gustlieer van Saint-Avertin, den echtgenoot van het mooie visscherinnetje met het blau we hoedje I Hij verwijderde zloh zondor een woord te spreken hij herkende mij met of wilde mij niet herkennen. Ik bleef verstomd, doodsbleek voor het luikje staan, t oen herinnerde ik mij, dat twee dagen vóór mijn vischtocht- je er te Locüoa een tereclusteflmg had plaats gehad Ik had dus gedineerd met den beull Ge kunt mij gelooven, als ge wilt, mijnheer, ik was zoo verschrikt en pmsuut ajeeq uoo >jt jcp -uoz apjeoq lang niet recht kon schrijven en geen krul kon maken onder mijn letters. (Utr. Crt.) De wraak. Carlo stamde uit een oud-adellijk geslacht eu hechtte groote waarde aan zijn afkomst. Toch had hij de aloude traditie niet gehandhaafd, dus niet een militaire loopbaan gekozen. Schil der wilde hij worden en daarom be zocht hij de Münchener academie. Dat ik Carlo leerde kennen, heb ik te «hinken aan het toeval, dut wij beiden in 't atelier van den/elfden professor werkten. Carlo gaf ouder ons den toon aan. Onbewust vroegen wij óns vaak ai: Hoe zou Carlo dit vinden? En steeds gevoelden wij zijn kritischen blik onderzoekend op ons gericht, om te zien, of or ook iets nan ons toilet ontbrak. 11 ij schoolmeester de soms wel oens wat te erg, maar daar hij dit meestal evengoed deed in ons als in zijn eigen belang, lieten wij ons dit maar welgevallen. Eens gaf hij een collega den raad zijn schil derijen niet onder zijn eigen naam Len toon te stellen, om een bespreking in de steeds onfijne couranten-kritiek te vermijden. Ditmaal had hij even wel geen succes, maar hij werd in zijn meening vorsterkt toen hij later in een critiek las: dan zijn er nog eenige niets-beteekenende landschap pen, haast nog dilettantenwerk van zekeren Frans von Felgenhof, een naam, dien wij tot dusverre nog niet ontmoet hebben". Een naam, die in «Ie hoogste krin gen bekend was als de naam Bülow, dien beroemde staatslieden en sports men droegen, die aan de hoven ge noemd werd! Carlo schaamde zich voor zijn vnend en moest na deze pijnlijke geschiedenis langzamerhand weer aan zijn gezelschap gewennen. Hij gebruikte een volgons zijn rnee- ning passende gelegenheid om Fel genhof te herinnoren, dat hij hem nog bijtijds had gewaarschuwd. Maar gelukkig bleek het oogenblik niot ge kozen, immers de jonge baron werd grof en dit kwam in onzen kring zoo goed als nooit voor. Toch meed Carlo sindsdien Felgenhof's gezelschap niet, maar deze gevoelde dat hij in Carlo's oogen niet meer voor fijn gold. En daarom zon zijn belee«iigde trots op wraak Zonder 't te vermoeden bracht Car lo deze gevaarlijke stemming tot een uitbarsting. Met zijn mat lachje-zei- do hij op een goeden dag tot Frans von Felgenhof: Amice, gisteren vroeg gravin Meta Weckenberg op haar jour, wat je eigenlijk voor iemand bent, of je eventueel in den eigen kring van haar vrienden zoudt passen. Zoo ja., of ik je dan eens zou willen meene men. Ik antwoordde natuurlijk, dat er niets op je valt. aan te nierken. Wanneer je dus den volgenden Vrij dag mee wilt. gaan. Felgenhof dacht, dat Carlo's waar- deerende toespraak hiermee geëin digd was en wilde hem reeds voor zijn vriendelijkhekl dank zeggen, toen deze kalm er aan toe voegde: De opvattingen, welke in den sa lon van de gravin heerschen, zijn je natuurlijk bekend. Ik behoef je dus niet te zeggen, dat ik Je in de fijnste salon der residentie breng, wat jo ver plicht menige particuliere eigenaar digheid prijs to geven. Het. steekt de gravin zeer, zeer nauw. In elk op zicht. Je moet. het dus zelf rnaar we ten. beste Felgenhof.... Felgenhof heeft den geheelen nacht niet geslapen. Wellicht zou hij het wel gedaan hebben, wanneer hij ge weten had, dat de volgende dag reeds do «lag der wrake was. Dien morgen versoheen liet. model niet. een athleet en worstelaar. die 's morgens zijn gespierde lichaam voor twee kwartjes por uur liet af schilderen en 's avonds, blijkens de advertenties, honderd gulden uitloof de aan dengeen, die hem de baas was. Eindelijk Icwam hij, met dreunenden stap, hij was lichtelijk aangeschoten wij konden ons er over verhazen, dat zoo'n sterke man zoo gemakkelijk door den alcohol was overwonnen. Met trots haalde hij een courant uit zijn binnenzak en gaf die aan Carlo. Wij bewonderden 't uitstek«!iid ge lijkende portret van Alois Huber en lazen, dat gezegde Alois Huber een weddenschap gewonnen had, door binnen de twee uur veertig Regens- burger worsten te verorberen. Dan is liet geen wonder, dat je nu buikpijn hebt, zeide Felgenhof la chend. Nee. als u dat meant, hebt u het mis. Tachtig Regensburger worsten wil ik eten, maar we hebben na af loop gedronken, gedronken..." Ineens klonk de stem van Carlo: Veertig Regensburgor worsten in twee uur, dat vind ik. eerlijk gezegd nu niet zooveel bijzonders voor oen krachtige», gezonden kerel. Ik denk, dat zou ik ook nog wol kunnen, zeide hij minachtend. Sprakeloos staarden wij hein aan. Was het werkelijk Carlo, die deze woord-en had gesproken? De keurige Carlo, die eigenlijk reeds onpasselijk had moeten worden bij de gedachte aan deze onaesthetische zwelgpartij? Terwijl wij nog uit het veld gesla gen stonden, werd Felgenhof hoe lan ger hoe opgewondener. Al het demo nische, dat diep in zijn binnenste had gesluimerd, scheen plotseling ont waakt. Nauwelijks in staat zijn be ven te beheerschen, slingerde hij Car lo minachtend de woorden in 't ge laat: Wat, veertig wil jij eten? Geen vier, durf ik wedden. Hij had den j ui sten toon getroffen. Carlo's trots was beledigd, er volgde een rumoerig gesprek, hetwelk hier mee eiiuügde. dat Felgonhof en Carlo om een mand champagne wedden. Carlo zou veertig Regensburger wor sten in twee uur verorberen. Hij mocht daarbij zooveel brood eten als hij wilde en bovendien drinken wat hij wenschte. Ook zijn voorwaarde, dat «ieze overvloedige maaltijd in een obscuur kroegje zou plaats hebben, werd dudelijk ingewilligd. De avond kwam. We zaten, rondom Carlo, en Carlo at worsten. Hij at z© een witgedekte tafel, hetgeen an ders geen gewoonte was in dat restau rant. Carlo's gelaat was nog vermoei der dan anders en allen waren ern stig. Af en toe at Carlo een stukje broed, glimlachte tegen ons en keek met medelijdenden blik Felgenhof aan. Toen hij de negentiende worst zeer lungzaam ut, on duarbij bleek werd. liet Felgenhof den besten cog nac brengen en Carlo dronk snel twee glazen. Felgenhof scheen te herade men, lietgeen ons veinzen leek. Zijn blik ging gedurig van Carlo's bord naar Carlo's mond en van Carlo's momd naar Carlo's bord. Niemand sp^ak een woord, zoo nu en dan knikten wij elkaar met bewondering toe. Aan het naburige tafeltje hadden de aapjeskoetsier en de schoenmaker de kaarten uit de handen gelegd, i'usschen de twoe-en-dertigste en drie- en-dortigste worst zuchtte Carlo twee maal achtereen zeer «liep en vroeg met zachte stom om een beetje zuur kool, dat Felgenhof san! zelf haalde... Carlo won de weddenschap schifte end. De laatste vijf worsten ut hij, kalm, lichamelijk en geestelijk blijk baar zeer frisch. Een triumfoorend glimlachje gleed over zijn vermoei de trokken. Hij reikte Felgenhof de hand en zeide, terwijl de koetsier en <le schoenmaker bravo riepen en de waard zijn lokaal voor dergelijke ge legenheden aanbeval: Ik condoleer je, beste Felgenhof. Maar het kon niet anders afloopen. In mijn familie hebben allen een goe de maag, wanneer deze onaestheti sche uitdrukking gepermitteerd is. Felgenhof antwoordde: Het spijt e, dat ik een te garingen dunk van je heb gehad. Carlo gevoelde zich heel wel en sliep uitstekon«L Alleen was hij des ochtends bij het ontwaken wat luste loos, maar hij stelde er prijs op om op het gewone uur in het atelier to ver schijnen, teneinde zijn overwinning nog meer te genieten. Met een onverschillig „goeie mor gen" kwam hij binnen, en wilde juist aan den slag gaan, toen Felgenhof hem mot een diepe buiging een num mer van 't morgenblad aanbood. Carlo zag zijn voornaam portret met hoogen hoed en goedzittend pak, op dezelfde plaats, waar gisteren de beeltenis van den athleet Alois Huber het oog van do abonné's had bekoord. Er stond daarbij gedrukt: E o n Zwelgkam pioen. Gisterenavond had in hei. restau rant „Prins Eugène" een even eigen aardige als zeldzame gebeurtenis plaats. Verscheiden heeren uit de aan zienlijkste kringen (men zegt zelfs, dat er «enige heeren van bet hof bij waren) waren daar in verband met een weddenschap bijeengekomen. De lieer Carlo v. Bergfeld, de meestbelo- vende afstammeling van de oudste linie Bergfeld—Bergfeld, at in een uur 58 minute» 40 Regensburger worsten, waarbij hij een weinig zuurkool ge bruikte. Wij wenschen den heer v. Bergfeld geluk met zijn schitterende overwinning, waarmede hij den tij<l van den athleet Huber, van wien wij gister berichtten, twee minuten ver beterde. Carlo's gelaat was lijkbleek. Wan kelend verliet hij het atelier, reed met een auto naar zijn kamers, pakte zijn koffers en wus 's namiddags reeds op reis naar Italië. Maar toen hij een jaar daarna te München terugkeerde moest hij erva ren, dat de ware roem onsterfelijk De Poeszta. door FEDOR MAMROTH. De vrouw des huizes drong er op aan, dat ik den nacht zou overblijven. De wakkere Sandor, mijn gastheer, gaf zijn instemming daarmede te ken nen, wierp steelsgewij/e een blik op de halfgeledigde sherryflesch en geeuwde. In den eanen hoek van ie Sofa sluimerde de kleine Maria, in den anderen de nog kleinere Ferenez. Karo, «te gevlekte patrijshond, had zich uitgestrekt voor de kachel en midden In zijn droomen hapte hij naar een denkbeeldige schaal met worst in de lucht. Ik greep naar mijn hoed. ..Maar neem dan ten minste Stefan een eind mee «te Poeszta int" Een twijfelachtige beschermer. Ste fan, de koetsier, was een oud, eer waardig man, die reeds bij Leipzi; had meegevochten. Bovendien kende ik de Poeszta zoo goed als mijn eigen portemonnaie. De avond was helder en licht. Binnen een uur moest de maan opkomen en vóór middernacht reeds kon ik thuis in mijn bed liggen. Ik sloeg dus mijn mantel orn en nam afscheid. Sandor geleidde mij de trap af; de vrouw des huizes bleef bo ven staan en lichtte met de lamp Lij; de held van Leipzig opende voor mij de deur. De gebruikelijke wenschen en dankbetuigingen werden gewisseld; daarop werd de grendel achter mij op de deur geschoven en langzaam liep ik het dorp door. Het was een zachte Novembernacht met een helderblauvycn hemel vol ster ren. Geen windje liet zich voeten, geen enkel geluid klonk om mij heen. Al leen het geschuifel mijner voeten door het verwelkte loof der notenboomen laan verstoorde «lo diej>e stilte. Wel dra waren de laatste hutten bereikt en stond lk aan den zoom der Poeszta. Vóór mij strekte zich de vlakte uit, eindeloos, zoo ver het oog reikte. Aan dou linkerkant schemerde daarover oen witte streep: de rivier. Rechts aan den horizont verhief zich een boschje dat in het nachtelijk duister de vor men van een zonderling kasteel aan nam. Tinnen on torens meende ik heel duidelijk te onderscheiden, en het trillend lichtje, «lat daar plotseling verscheen, leek mij de flikkerende fak kel van pijnboomenhout, waarmede een grijze kasteelbewaarder op do op haalbrug zijn hoor wachtte. Dat. bosch- je gaf de richting aan, waarin ik loi pen moest. Hebt gij begrip van woestenij en eenzaamheid? was de Vraag van Me- phisto, alvorens hij met Faust afdb.al taar zijne geheimzinnige verblijf plaats. Hoe «lonkt men zich de plaats, waarheen die be «Len zich begaven? Woestenij en eonz&amlieid! In de Romeinsche Campagna, te midden de'r ruïnen van den Calabrisch&n Posei don-tempel, op de pulnhoopen van Ba bylon en Thebe, ja, overal, waar oen voorheen macht ge wereld haar graf heeft gevonden, en waar iedere steen spreekt van dood en verganke lijkheid. Maar niet op do Poestza. Die is geen sarcopbaag. Zij i9 de bron van eeuwig leven. Zij is geheel en al natuur, en geen steen of kalk heeft haaï ooit ontwijd. Woestenij en eenzaamheid in de ste- «ien, in de bad wel mende genoegens, het gewoel op liet Marcusplein, waar Goethe zelf zo zoo diep heeft ge voeld, op alle plaatsen, alleen niet op de Poeszta. Haar zwijgen wekt geen huivering, geen grieseiing; niet de klacht: hoe ellendig toch de wereld is, maar het plechtige gevoel grootheid en eeuwigheid van alle natuurkrachten. Wie een gewond hart in den boezem draagt, hier moet het genezen. Welk wereldsch te«>d heeft heerschappij over ons. wanneer wij ons eigen nietig ik stellen in do schaduw va» do almacht dier wereld gedachte? In het oosten wordteen flauwe licht schijn merkbaar, steeds Leider- en helderder. De maan. Tegelijk begint de Poeszta te ademen. H.ia'r ndem verdicht zich tot damp, dio als over den bodem hoengolft, nu en dan aller lei fantastische vormen aanneemt en den weg voor den wand'elaa'r onzicht baar maakt Maar reeds is de zeem an het boschje bereikt, en hoe .le nevelen zich ook op de vlakte verdich ten, tot hier tusschen do struiken dringen zij niet «loor. l'ot de toppen vau de hoogstommi- go beuken, en dwars door het kreupel hout, kan de blik vrij doordringen. Al weder oen lichtje. De weg loopt recht daarop toe; het wordt grooter en grooter. In de verte is tusschen de boomen eenige schaduw zichtbaar, d e gedruischloos over den weg glijdt. De hand omklemt vaster den stevlgon knuppel. Nu is het licht verdwenen. Noen, achter die struiken komt het weer te voorschijn. Een flikkerend vuur... Zi geuners! Haar verschijnt ook roods een van de bende, deemoedig met dc muts m du hand; hij noixLgt -den waudeluar u.t, nader te Komen en zich te wannen. Rondom het vuur sluimeren zij: mannen, vrouwen, kin deren. Over de kleinen heeft men een dek uitgespreid; maar het is niet groot genoeg om ai die naakte, brume l.eha men to bedekken. De aanvoerder l>e- geeft zich onder de slapende», raapt een arm vol kleine kinderen Lij elkaar en werpt ze op zijde, zonder dat liet kleine volkje liet «te moeite waard acht daarvan wakker te worden. Daarop verzoekt hij een aantal man nen, door middel van beleefde schop pen, ook eeu beetje 'ruimte te maken, spreidt een vuil kleed over de dorre bladeren op den grond uit «m zegt in elegant Zigeunersch: „Wees zoo goed plaats te nemen." Hij was een man in het best voji zijn jaren, krachtig gebouwd, met scherp geteekende trekken. Hij had hier en daar eon paar woordon Duitsch opgevangen, zoodat wij ons gebrekkig tegenover elkander ver staanbaar konden maken. Ik deelde hem mede, waarheen ik wilde gaan. De Zigeuner schudde het hoofd. Do weg was moeilijk, de mor gen niet verre meer ik zou verstan diger doen met den dag af te wach ten. In «iien tijd had ik nog een zekeren zin voor het romantische herhaalde lijk tol betalen heeft mij Inter dat ge voel voor goed doen verliezen, nacht onder de Zigeuners, ik dacht er niet lang over na, knikte en haal de mijn pijp uit den zak. De man wierp nog wat versch hout op het vuur en nam naast mij plaats. En weldra waren wij met elkander in gesprek. Een mooie taal, dat Zigeunersch. Ze inunt uit door teeikenachtigheid en klankschoonheid. Ze is het voor treffelijkste van alle- idiomen, «lie niet. zooals bij voorbeeld het Lettiseh. geleden hebben onder den indruk dei beschaving. De Duitscbe woorden klonken naast de Zigeunerwoorden ziekelijk en zwak. Is het dari ook maar een oogen blik twijfelachtig wat beter klinkt liet hedendaagsche woord naald ol het oud-Duitsche uadola, zak of se- kila, berg of bergo, zeil of segal, menscli of inennisco, murmelen of murmalon, hooren of hoorian, hemel of iiimilo Ik vroeg den Zigeuner naar zijn familie. Hij wees op een vrouw aan den anderen kant van het vuur en op een schaar van kroeskoppen aan onzen linkerkant. „Agale schtar tschawe bi halauter, miscltdo. o glu- no naschele, a puito schtele, a trito ghiewele, o schtarto suele I" In Hollandsch uitgedrukt, botoe- kende ditDeze vier knapen 7,ijn al len goed do eerste loopt, de tweede springt, de derde zingt, de vier«lo lacht I" Of «iie kleinen reeds iets geleerd hadden-? tan werd werkelijk bleek „ZüChowegga Christus pan Christus, «te Heer, verhoede het I Wie kon daar ernstig bij blijven I Mijn Zigeuner was voor liet overi ge een zeer prozaïsch mensch. Hij klaagde over de slechte tijden, en jammerde er over hoe moeilijk het viel zich eerlijk door de wereld te slaan. Of hij dan niets met muziek maken verdiende Hij kon alleen maar zingen viool sjieelde hij nieL Hij liet zich niet lang bidden en begon zachtjes te zingen. Dc stem verhief zich en daalde weer. Zij sehiklordo met snelle, op- en neer- springende tonen Er zat weinig mant in, wel voel gevoel, He tekst was kort en afwisselend. Ook in de poftzie is «lo Zigeuner een nomade, die de poëti sche ge«lachten even snel afbreekt al9 zijn tenten. F.en merkwaardig schouwspel 1 Rondom ons de boomgroejien, «le stammen verlicht door het schijnsel van liet vuur en de kruinen badend in het maanlicht daarbij de sluime rende gestalten, hier een trotsch voorkomen, daar een gebalde vuist naar het vuur toegekeerd. F.n door de stilte in het boschje klonk het me lancholiek gezang van den man. De nachtwind ruischte door de bla deren en ik huiverde. De Zigeuner richtte zich half op en riep op niot zeer luiden toon „FJamenka I" Het volgende oogenblik stond uit de schaar «ter vrouwen een gestalte op. die, zonder een verdere opdracht af to achten, met een flesch in de hand is iLudeixle. Hot was een half volwassen meis je, slank en teeder. Om de fijne lede maten had zij een donker gewaad geplooid, zindelijker en boter dan men verwacht zou hebben. De oogen knipt zij dicht voor liet schijnsel van het vuur. Het ravenzwarte haar valt in weelderige golven over den nek. Ieder van ons 'béiden neemt eoai Hinken slok. Ik reik de flesch aan 'I meisje, zeggende „Drink Flamon ka fronst het voorhoofd, maakt een afwijzende beweging, en gaat naar haar plaats terug. Hour hurkt zij no- dcr op den grond en staart met haar brandende oogen naar ons. Zoo naderde de dug dc zon was in aantocht en hot vuur doofde uit. Langzamerhand ontwaakte het leven in de kleine schare, wel niet zoo snel als in de tweede akte van de „Troubadour", en evenmin zoo mu zikaal .Ik maakte kennis met de ben de. Brachti'ge, statige mannenfigu ren. en engelenkopjes als van Ra phael onder de kinderen. Da vrou wen waren niet, heel mooi. Ho eenige, die aan hoogere eischeu kon voldoen, was Flamenka. Onder do jongelingen trok er een bijzonder om zijn volmaakte gestalte mijn aan dacht. Hij zou, zoowel naar het ge zicht, ais naar het geheele lichame lijke voorkomen, Astyanax hebben kunucn voorstellen en Hector zou hem aan zijn hart gedrukt en hen' zijn vreugde hebben genoemd. De bende trok westwaarts. Ik ging in oostelijke richting. Toen ik naar Flaineiika omkeek, zag ik haar ge waad juist tusschen do booinon door verdwijnen. Ik riep haar na. waar op zij bleef staan en haar donkere ge zicht- naar mij toekeerde. Ik nam haar hand en logde een geldstuk daarin. „Vaarwel, Flamenka Het meisje wierp een angstigen blik zijwaarts. Daar stond, tegen een boomstam geleund, met over elkaar geslagen armen, do schoone jonge ling van daar straks en keek dreigend naar onzen kant. Mijn weg ging weer verder door do Poetszta. Een kraai vloog metzwa- ren vleugelslag over net berijpte groen. De nevels van den nacht wa ren in de ochtendschemering opge trokken. Juist boven de huizen van mijn dorp steeg de vurige zonneschijf inde hoogte. Een zee van kleuren speelde over de vlakte... (De Kunst.) DAMRUBRIEK. Alle correspondentie, deze rubriek betreffende gelieve men te richten aan den heer J. Meyer, Kruisstraat34. Telephoon 1513. PROBLEEM No. 317, van I. Vardon Zwart 1 2 3 4 5 !j?V 9 9 9 9 .3 9 <3; SS w c 9 A A Üf :ët ii ij W Zwart. Schijven op3, 5, 6, 8, 9, 10, 11. 12. 14, 16. 17, 19, 20, 24. 95 en 58. Wit. Schijven op22, 23, 26. 28, 30, 32. 33, 34, 37. 39, 43, 44. 45 en 50.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1912 | | pagina 18