f«nd« nacht, waarop daags daarna
't hoog* bezoek zou komen, en mijn
heer zich flink getraind had, niet.
Hij droomde hardop, alles door el
kaar. Dat de hertog melk over z'n
pantalon kreeg, dat Pietje slippen
droeg, dat de hertogin z'n kamer bin
nenviel. dat hij Pietje dc deur wilde
uitgooien, en 't bij vergissing de
hertogin deed. enz.
De arme man stond duizend ang
sten uit.
De groote dag brak aan! Hoe al
les afliep O, probatuin 1 't Kon mot
beter Do training had vrucht bij
den heer Celensus achtergelaten.
Doch, de goede notaris was tóch
niaur biij, toen dc hoogo gasten ver
trokken waren, al was het vereerond
bezoek ook nóg zoo goed van stapel
geloopen.
GRETA.
Vijfhuizen.
Een Hengelpartijtje.
De ambtenaar bij de Administratie
der Staatsdomeinen te Tours was een
mnn van zestig jaar, klein gezet, met
roode, gezonde lippen en wakkere,
schitterende oogen hij was zoo pre
cies als de klok en had alle eigenaar
digheden van een ouden jongeheer.
IIij was. gelijk alle bewoners van
Touraire. lang niet onverschillig voor
een lekkeren maaltijd, maar toch was
zijn grootste hartstocht zijn liefheb
berij voor hengelen. Hij heette Cha-
bot het was of die naam voor hem
was uitgezocht, want ge moet weten
in Touraine geeft men den naam van
„Chabot" aan een witte soort visch.
die in andere plaatsen „meunier" ge-
m.emd wordt. In Nederland komt die
visch niet voor.
In dat land, besproeid door ver
schillende rivieren, had onze vriend
Chabot rijkelijk gelegenheid zijn
smaak hot te vieren, hij had de Loire
en de Cher vlak in de nabijheid om
de kleinere bijrivieren, wat verder op
niet eens mee te rekenen. De Cisse,
die vol grondeling zit en do Rouiner
bekend 0111 de kreeft. Geon sterveling
wist Ik;ter een goed plaatsje uit te
kiezen, of handiger een bal te maken
van pottebakkersaarde niet wormen,
tot lokaas bestemd voor de vlssche-ii.
Hij kende op ziju duimpje alle soorten
aas, die door visschers gebruikt
wordtgekookt koren voor vorentjes,
een stukje kers voor brasem, kaas
voor ba ril eel, ecu vliegje voor forel-
lon.
Mijnheer, zeide hij eens op een
dag tot mij, het zijn domooren. die
beweren, dat hengelen eentonig is.
slaapverwekkend, zondor ocnigo ont
roering... Die menschen spieken over
dingen, waar zij geen verstand van
hebben ik wat mij betreft heb aan
hengelen het eenige avontuur te dan
ken in mijn heele leven, dat een 1c-
vendigon indruk op mij gemaakt
beeft.
Eeus op een Zondag ,het zal onge
veer 30 Jaar geloden zijn, was ik naai
de oevcis van do Cher g^uan, in do
omstreken van Suint-Avertin. Met was
echt voorjaarsweer, vrij wurm, maar
niet te warm de nabijheid dei- ri
vier en een lekker windje gaven een
aangename koelte. Ik had eeu prach
tig plekje uitgezocht, een kleine holte
ui het gras tusschen twee wilgen-
struiken en ik zat net zoo gemakkelijk
als in een fauteuil. Het bruinachtig
groene water stroomde aan mijn voe
ten. heel kalm en rustig en vontwie
kleine trechtertjes al lette ik goed op
in ij u heugel, toch zag ik op den an
deren .•ever uitgestrekte weilanden,
schitterend verlicht door do zon het
vette glas was vol madeliefjes en pa
pavers, hot was een lust voor de
oogen. Nu on dun hooixlo ik klokken
luiden to Azay en te Saimt-Avertin,
het was kerktijd, ik genoot van de
heerlijke rust. Zondag don geheelen
middag vrij, en niemand zou mij stu
ren in mijn geliefkoosd amusement.
Ongelukkig had ik buiten dou waard
gerekend. Want daar zie ik 's mid
dags om een uur of drie een heer en
domo van achter do populieren te
voorschijn komen zij zetten zich ne
der aan Jen andoren kant van mijn
wilgeuboschjes op twee schreden af
stand ongeveer dc rivier op. Het was
een man van middelbaren leeftijd en
een dame, die er jonger uitzag en heel
aardig, dat verzeker ik u. De heer
had een gladgeschoren gelaat, lnj
was in 't zwart gekleed en zag er
keurig uit, ik hield hem voor ientand
van de rechterlijke macht. De dame
droeg een grijs linnen costuum. een
strooien hoedje met blauw lint, zij
was blond, blank, en zag er vroolijk
en aardig uit.
Zij hadden een vouwstoeltje meege
bracht, waarop hij zijn vrouw ver
zocht plaats te nemen toon maakte
hij een splinternieuwe» hengel ge
reed. deed er den haak aan en reikte
hem zijn vrouw toe.
Aan de manier, waarop zij dit do
den, zag Ik. dat hot nieuwelingen wa
ren in het vak.
Goed, ducht ik, die hebban er niet
veel verstand van, ze zullen mij niet
voel nadeel berokkenen... als zo maar
niet lo veel prutcu en de visschen
bang maken
Ik nad mij niet vergist, zij kenden
er hoegenaamd niets van on al deed
hot dametje nog zoo dikwijls een
nieuwe worm aan don haak. de visch
beet niet- Heel anders dan bij mij,
ik was bepauid gelukkig en iedere vijf
min ut en ais ik mijn hengel ophaal
de zag ik een vischje, zoo vlug uls
kwikzilver aan het eind van mijn
snoer spartelen. Binnen liet uur had
ik m uii.in mandje met versch gras
drie brasems, vier Mieumiers en twee
bardoelen, zonder het kleine goed nog
mee te rekenen.
Mijn huren vingen niets, zoodat het
vrouwtje eindelijk spijtig haar hengel
neergooide en nieuwsgierig naar mij
toe kwam. Juist op het oogenblik, dat
zij achter mijn rug stond, kreeg ik
beet. ik hol mijn snoer vieren, trok
heel voorzichtig op en haalde een
baars op. zeker anderhalf pond
zwaar, ik was zoo wreed het «lier
even op het gras te laten spartelen,
vóórdat ik 't in het mandje legde.
O. wat een mooi dier nop het
Jonge vrouwtje opgetogen uit. En zich
tot mij wondende, voegde /.ij er heel
vriendelijk bij Mijnheer, wat doet u
er toch aan oin zooveel visch te van
gen. terwijl wij geen spierinkje kun
nen bemachtigen
Ik was j»ng in dien tijd en ofschoon
ik altijd verlegen geweest hen voorde
meisjes, wus ik toch niet onverschil
lig roor een aardig gezichtje. Ik ant
woordde due zoo golant mogelijk
Wel mevrouw, dat komt, omdat
u het niet goed doet» Hengelen is
veel moeilijker dan ti denkt. Maar in
dien u mijn raad wilt opvolgen, zal u
eens zien. Ga daar eens zitten, ik zal
den hengel voor u in orde maken.
Het vrouwtje riep of haar man
haar den hengel wilde brengen ik
maakte zorgvuldig den vischhaak
klaar en wees mijn aandachtige leer
ling de moeilijkheden van bet vak,
waar zij tot nu toe geen flauw besef
van had. Het duurde niet lang of zij'
deed het vrij góed. De plek, waar wij
zaten ,wns geschikt en de visch liet
zich vangen.... Hei was nu wel niet
een vangst zooals Lit het gewoon wus,
maar voor een begin was het al heel
aardig twaalf vorentjes en twaalf
pijlkarpers.
lederen keer als zij iets gevangen
had. lachte het jonge vrouwtje ais
een kuid. zij klapte in de handen en
keek met een zegevierenden blik
naar haar man, die rustig glimlach
te. en zich zeer scheen te verheugen
over de vreugde van zijn vrouw en
mij bedankte met een zekere plechti
ge beleefdheid.
Intusschen begon het avond te wor
den. Tegen zes uur stonden wij op en
ik wilde afscheid van hen nemen,
toen het jonge vrouwtje naar haar
rnan liep en hom iets influisterde. Hij
luisterde met een peinzend gohuit.
Het denkbeeld scheen hem niet aan
genaam te zijn. Na verloop van een
minuut ongeveer zag ik hen tot mij
terugkeeren. 't Was het jonge vrouw
tje. dnt het woord voerde en zei
Mijnheer, u is zoo vriendelijk
voor ons geweest, wij kunnen zoo
niet scheiden
Aan u hebben wij te danken, dat
wit wat gevangen hebben, het is niet
meer dan billijk, dnt wij onze visoh
gezamenlijk opeten. Wilt u ons het
genoegen doen met ons te gaan di-
neeren
De in 't zwart gekleede mijnheer
knikte toestemmend en eindigde met
mij zelf ook te animeeren. Zij dron
gen er beiden zoo vriendelijk op aan,
dat ik de uitnoorliging aannam zoo
keerden wij naar Sn int Avertin te
rug. In de „Trois Pigeons'" bestelde
mijnheer een diner in een afzonder
lijke kamer. Wij kregen een kamer,
die op den tuin vol kerseboomen uit
zag, in de verte kon men de rivier
zien en populieren die al ruim
schoots een govoel van friscliheid ga
ven.
Wij deden allo drie den maaltijd
eer aan do lucht had ons eetlust ge
geven. liet diner was uitstekend. Een
lekkere vischschotel van onze visch
toebereid een gebraden stuk wild,
asperges cm een taart, en daarbij
een heerlijk glaasje Vouvraywijn,
die naar viooltjes smaakte. Ge kunt
u wel lieg rijpen, dat ik heelemaal
niet te beklagen wus, met een knap
vrouwtje naast mij, dat voortdurend
lachte en tandjes liet zien zoo wit
als amandelen en «lat er voortdurend
op uit was mij te bedienen on mijn
glas in te schenken.
Haar man was minder vroolijk
zijn glimlach was eenigszins gedwon
gen en de wijn had niel 'Je gave zijn
long lus te maken. Er waren zelfs
oog en bi ik ken. dat li ij zeer gedwongen
deed. Ik had aangeboden het wild to
snijden en terwijl ik mijn mes sleep
tegen eeu ander nies uun riep ik
vroolijk uit
Geef hem mij maar, hij kont
mijik zal hem netjes zijn hals af
snijden
Ik was verbaasd over liet weinige
succes, dat ik had niet mijn grap. He
onbekende heer kreeg een kleur tot
achter zijn ooren, het vrouwtje werd
doodsbleek en er heerschte plotse
ling een doodelijk stilzwijgen in de
kamer....
/.ij waren trouwens beiden zeer
weinig mededeelzaam met hun eigen
omstandigheden. Al trachtte ik er
nog zoo handig achter te komen
want ge begrijpt, dat ik zeer graag
wou weten met wie ik het genoegen
had te dinoeren zij gaven mij niet
anders dan ontwijkende antwoorden.
Alles wat ik te weten kwam was, dat
zij slechts tijdelijk in Tours waren
en te Orléans woonden.
Aan alles komt een eind. ook aan
de prettige dingen. Toen wij een kop
koffie gedronken hadden, was het
donker en moesten wij aan naar huis
gaan denken. Ik had den maaltijd
eer aangedaau en was zeer vroolijk
gestemd voordat ik naar huis ging.
bedankte 'k hen hartelijk voor hun
vriendelijke ontvangst en rende, dat
ik nooit zulke aangename menschen
had ontmoet als zij waren. Die
woorden deden het jonge vrouwtje
glimlachen, ik slak haar man harte
lijk «ie hand toe na een oogjenblik
aarzelen, drukte hij die. Ik zal nooit
de vreemde gewaarwording vergeten,
woike «ie aanraking van «Ue ijskoude
hand. van die harde vingers mij ver
oorzaakten.
Ik hoop, dat wij elkaar spoedig
terug zullen zien, riep ik hun toe bij
hot afscheid nemen, en dat ik in
•Ie gelegenheid gesteld zal worden uw
beleefdheid te beantwoorden.
Dat denk ik uiot, antwoordde hij
op een zonderlinge» toon. Wij ver
trekken morgenochtend uit Tours....
Vaarwel mijnheer 1
Ik heb hem inderdaad nooit weer
gezien te Saint Avertin, en toch gmg
ik er trouw iedere» Zondag naar toe.
Maar ik dacht nog dikwijls rnet wel
gevallen aan dat lekkere diner in de
„Trois Pigeons". Ik heb er dikwljils
al do bijzonderheden van aan mijn
vrienden verteld en ik watert.and«te
er soms nog van.
Drio maanden gingen voorbij. Eens
op oen dag, toen ik druk bozig was
op mijn bureau, kwam er iemand bin
nen en presenteerde mij door hot
luikje een mandaat om te teekenen.
In dien tijd moesion wij de manda
ten neg viseer en voor het betalen der
onkosten bij de rechtbank. Ik nam hot
papier aan zonder er veel aandacht
aan te schenken en bracht het bij den
directeur voor zijn handteckening.
Terug komende keek ik het bij toeval
eens in. Het was een mandaat van
390 francs voor reiskosten uit te beta
len aan Mr. Blelger „den beul". Ik
schrikte er van. en toen ik het stuk
terug gaf, k«»k ik eens even nieuws
gierig door het luikje.... En toen,
mijnheer, weet u niet hoe ik ver
schrikte, want in den persoon, die liet
akelige mandaat aanbood om te vi-
scoren herkende ik mijn gustlieer van
Saint-Avertin, den echtgenoot van het
mooie visscherinnetje met het blau
we hoedje I
Hij verwijderde zloh zondor een
woord te spreken hij herkende mij
met of wilde mij niet herkennen. Ik
bleef verstomd, doodsbleek voor het
luikje staan, t oen herinnerde ik mij,
dat twee dagen vóór mijn vischtocht-
je er te Locüoa een tereclusteflmg
had plaats gehad
Ik had dus gedineerd met den beull
Ge kunt mij gelooven, als ge wilt,
mijnheer, ik was zoo verschrikt en
pmsuut ajeeq uoo >jt jcp -uoz apjeoq
lang niet recht kon schrijven en geen
krul kon maken onder mijn letters.
(Utr. Crt.)
De wraak.
Carlo stamde uit een oud-adellijk
geslacht eu hechtte groote waarde aan
zijn afkomst. Toch had hij de aloude
traditie niet gehandhaafd, dus niet
een militaire loopbaan gekozen. Schil
der wilde hij worden en daarom be
zocht hij de Münchener academie.
Dat ik Carlo leerde kennen, heb ik
te «hinken aan het toeval, dut wij
beiden in 't atelier van den/elfden
professor werkten. Carlo gaf ouder
ons den toon aan. Onbewust vroegen
wij óns vaak ai: Hoe zou Carlo dit
vinden? En steeds gevoelden wij zijn
kritischen blik onderzoekend op ons
gericht, om te zien, of or ook iets nan
ons toilet ontbrak. 11 ij schoolmeester
de soms wel oens wat te erg, maar
daar hij dit meestal evengoed deed in
ons als in zijn eigen belang, lieten
wij ons dit maar welgevallen. Eens
gaf hij een collega den raad zijn schil
derijen niet onder zijn eigen naam
Len toon te stellen, om een bespreking
in de steeds onfijne couranten-kritiek
te vermijden. Ditmaal had hij even
wel geen succes, maar hij werd in
zijn meening vorsterkt toen hij later
in een critiek las: dan zijn er nog
eenige niets-beteekenende landschap
pen, haast nog dilettantenwerk van
zekeren Frans von Felgenhof, een
naam, dien wij tot dusverre nog niet
ontmoet hebben".
Een naam, die in «Ie hoogste krin
gen bekend was als de naam Bülow,
dien beroemde staatslieden en sports
men droegen, die aan de hoven ge
noemd werd! Carlo schaamde zich
voor zijn vnend en moest na deze
pijnlijke geschiedenis langzamerhand
weer aan zijn gezelschap gewennen.
Hij gebruikte een volgons zijn rnee-
ning passende gelegenheid om Fel
genhof te herinnoren, dat hij hem
nog bijtijds had gewaarschuwd. Maar
gelukkig bleek het oogenblik niot ge
kozen, immers de jonge baron werd
grof en dit kwam in onzen kring zoo
goed als nooit voor. Toch meed Carlo
sindsdien Felgenhof's gezelschap niet,
maar deze gevoelde dat hij in Carlo's
oogen niet meer voor fijn gold. En
daarom zon zijn belee«iigde trots op
wraak
Zonder 't te vermoeden bracht Car
lo deze gevaarlijke stemming tot een
uitbarsting. Met zijn mat lachje-zei-
do hij op een goeden dag tot Frans
von Felgenhof:
Amice, gisteren vroeg gravin
Meta Weckenberg op haar jour, wat
je eigenlijk voor iemand bent, of je
eventueel in den eigen kring van
haar vrienden zoudt passen. Zoo ja.,
of ik je dan eens zou willen meene
men. Ik antwoordde natuurlijk, dat
er niets op je valt. aan te nierken.
Wanneer je dus den volgenden Vrij
dag mee wilt. gaan.
Felgenhof dacht, dat Carlo's waar-
deerende toespraak hiermee geëin
digd was en wilde hem reeds voor
zijn vriendelijkhekl dank zeggen,
toen deze kalm er aan toe voegde:
De opvattingen, welke in den sa
lon van de gravin heerschen, zijn je
natuurlijk bekend. Ik behoef je dus
niet te zeggen, dat ik Je in de fijnste
salon der residentie breng, wat jo ver
plicht menige particuliere eigenaar
digheid prijs to geven. Het. steekt de
gravin zeer, zeer nauw. In elk op
zicht. Je moet. het dus zelf rnaar we
ten. beste Felgenhof....
Felgenhof heeft den geheelen nacht
niet geslapen. Wellicht zou hij het
wel gedaan hebben, wanneer hij ge
weten had, dat de volgende dag reeds
do «lag der wrake was.
Dien morgen versoheen liet. model
niet. een athleet en worstelaar. die
's morgens zijn gespierde lichaam
voor twee kwartjes por uur liet af
schilderen en 's avonds, blijkens de
advertenties, honderd gulden uitloof
de aan dengeen, die hem de baas was.
Eindelijk Icwam hij, met dreunenden
stap, hij was lichtelijk aangeschoten
wij konden ons er over verhazen,
dat zoo'n sterke man zoo gemakkelijk
door den alcohol was overwonnen.
Met trots haalde hij een courant uit
zijn binnenzak en gaf die aan Carlo.
Wij bewonderden 't uitstek«!iid ge
lijkende portret van Alois Huber en
lazen, dat gezegde Alois Huber een
weddenschap gewonnen had, door
binnen de twee uur veertig Regens-
burger worsten te verorberen.
Dan is liet geen wonder, dat je
nu buikpijn hebt, zeide Felgenhof la
chend.
Nee. als u dat meant, hebt u het
mis. Tachtig Regensburger worsten
wil ik eten, maar we hebben na af
loop gedronken, gedronken..."
Ineens klonk de stem van Carlo:
Veertig Regensburgor worsten in
twee uur, dat vind ik. eerlijk gezegd
nu niet zooveel bijzonders voor oen
krachtige», gezonden kerel. Ik denk,
dat zou ik ook nog wol kunnen, zeide
hij minachtend.
Sprakeloos staarden wij hein aan.
Was het werkelijk Carlo, die deze
woord-en had gesproken? De keurige
Carlo, die eigenlijk reeds onpasselijk
had moeten worden bij de gedachte
aan deze onaesthetische zwelgpartij?
Terwijl wij nog uit het veld gesla
gen stonden, werd Felgenhof hoe lan
ger hoe opgewondener. Al het demo
nische, dat diep in zijn binnenste had
gesluimerd, scheen plotseling ont
waakt. Nauwelijks in staat zijn be
ven te beheerschen, slingerde hij Car
lo minachtend de woorden in 't ge
laat:
Wat, veertig wil jij eten? Geen
vier, durf ik wedden.
Hij had den j ui sten toon getroffen.
Carlo's trots was beledigd, er volgde
een rumoerig gesprek, hetwelk hier
mee eiiuügde. dat Felgonhof en Carlo
om een mand champagne wedden.
Carlo zou veertig Regensburger wor
sten in twee uur verorberen. Hij
mocht daarbij zooveel brood eten als
hij wilde en bovendien drinken wat
hij wenschte. Ook zijn voorwaarde,
dat «ieze overvloedige maaltijd in een
obscuur kroegje zou plaats hebben,
werd dudelijk ingewilligd.
De avond kwam. We zaten, rondom
Carlo, en Carlo at worsten. Hij at z©
een witgedekte tafel, hetgeen an
ders geen gewoonte was in dat restau
rant. Carlo's gelaat was nog vermoei
der dan anders en allen waren ern
stig. Af en toe at Carlo een stukje
broed, glimlachte tegen ons en keek
met medelijdenden blik Felgenhof
aan. Toen hij de negentiende worst
zeer lungzaam ut, on duarbij bleek
werd. liet Felgenhof den besten cog
nac brengen en Carlo dronk snel twee
glazen. Felgenhof scheen te herade
men, lietgeen ons veinzen leek. Zijn
blik ging gedurig van Carlo's bord
naar Carlo's mond en van Carlo's
momd naar Carlo's bord. Niemand
sp^ak een woord, zoo nu en dan
knikten wij elkaar met bewondering
toe. Aan het naburige tafeltje hadden
de aapjeskoetsier en de schoenmaker
de kaarten uit de handen gelegd,
i'usschen de twoe-en-dertigste en drie-
en-dortigste worst zuchtte Carlo twee
maal achtereen zeer «liep en vroeg
met zachte stom om een beetje zuur
kool, dat Felgenhof san! zelf haalde...
Carlo won de weddenschap schifte
end. De laatste vijf worsten ut hij,
kalm, lichamelijk en geestelijk blijk
baar zeer frisch. Een triumfoorend
glimlachje gleed over zijn vermoei
de trokken. Hij reikte Felgenhof de
hand en zeide, terwijl de koetsier en
<le schoenmaker bravo riepen en de
waard zijn lokaal voor dergelijke ge
legenheden aanbeval:
Ik condoleer je, beste Felgenhof.
Maar het kon niet anders afloopen.
In mijn familie hebben allen een goe
de maag, wanneer deze onaestheti
sche uitdrukking gepermitteerd is.
Felgenhof antwoordde: Het spijt
e, dat ik een te garingen dunk van
je heb gehad.
Carlo gevoelde zich heel wel en
sliep uitstekon«L Alleen was hij des
ochtends bij het ontwaken wat luste
loos, maar hij stelde er prijs op om op
het gewone uur in het atelier to ver
schijnen, teneinde zijn overwinning
nog meer te genieten.
Met een onverschillig „goeie mor
gen" kwam hij binnen, en wilde juist
aan den slag gaan, toen Felgenhof
hem mot een diepe buiging een num
mer van 't morgenblad aanbood.
Carlo zag zijn voornaam portret
met hoogen hoed en goedzittend pak,
op dezelfde plaats, waar gisteren de
beeltenis van den athleet Alois Huber
het oog van do abonné's had bekoord.
Er stond daarbij gedrukt:
E o n Zwelgkam pioen.
Gisterenavond had in hei. restau
rant „Prins Eugène" een even eigen
aardige als zeldzame gebeurtenis
plaats. Verscheiden heeren uit de aan
zienlijkste kringen (men zegt zelfs,
dat er «enige heeren van bet hof bij
waren) waren daar in verband met
een weddenschap bijeengekomen. De
lieer Carlo v. Bergfeld, de meestbelo-
vende afstammeling van de oudste
linie Bergfeld—Bergfeld, at in een uur
58 minute» 40 Regensburger worsten,
waarbij hij een weinig zuurkool ge
bruikte. Wij wenschen den heer v.
Bergfeld geluk met zijn schitterende
overwinning, waarmede hij den tij<l
van den athleet Huber, van wien wij
gister berichtten, twee minuten ver
beterde.
Carlo's gelaat was lijkbleek. Wan
kelend verliet hij het atelier, reed
met een auto naar zijn kamers, pakte
zijn koffers en wus 's namiddags reeds
op reis naar Italië.
Maar toen hij een jaar daarna te
München terugkeerde moest hij erva
ren, dat de ware roem onsterfelijk
De Poeszta.
door FEDOR MAMROTH.
De vrouw des huizes drong er op
aan, dat ik den nacht zou overblijven.
De wakkere Sandor, mijn gastheer,
gaf zijn instemming daarmede te ken
nen, wierp steelsgewij/e een blik op
de halfgeledigde sherryflesch en
geeuwde. In den eanen hoek van ie
Sofa sluimerde de kleine Maria, in
den anderen de nog kleinere Ferenez.
Karo, «te gevlekte patrijshond, had
zich uitgestrekt voor de kachel en
midden In zijn droomen hapte hij
naar een denkbeeldige schaal met
worst in de lucht. Ik greep naar mijn
hoed.
..Maar neem dan ten minste Stefan
een eind mee «te Poeszta int"
Een twijfelachtige beschermer. Ste
fan, de koetsier, was een oud, eer
waardig man, die reeds bij Leipzi;
had meegevochten. Bovendien kende
ik de Poeszta zoo goed als mijn eigen
portemonnaie. De avond was helder
en licht. Binnen een uur moest de
maan opkomen en vóór middernacht
reeds kon ik thuis in mijn bed liggen.
Ik sloeg dus mijn mantel orn en
nam afscheid. Sandor geleidde mij de
trap af; de vrouw des huizes bleef bo
ven staan en lichtte met de lamp Lij;
de held van Leipzig opende voor mij
de deur. De gebruikelijke wenschen
en dankbetuigingen werden gewisseld;
daarop werd de grendel achter mij op
de deur geschoven en langzaam liep ik
het dorp door.
Het was een zachte Novembernacht
met een helderblauvycn hemel vol ster
ren. Geen windje liet zich voeten, geen
enkel geluid klonk om mij heen. Al
leen het geschuifel mijner voeten door
het verwelkte loof der notenboomen
laan verstoorde «lo diej>e stilte. Wel
dra waren de laatste hutten bereikt
en stond lk aan den zoom der Poeszta.
Vóór mij strekte zich de vlakte uit,
eindeloos, zoo ver het oog reikte. Aan
dou linkerkant schemerde daarover
oen witte streep: de rivier. Rechts aan
den horizont verhief zich een boschje
dat in het nachtelijk duister de vor
men van een zonderling kasteel aan
nam. Tinnen on torens meende ik
heel duidelijk te onderscheiden, en het
trillend lichtje, «lat daar plotseling
verscheen, leek mij de flikkerende fak
kel van pijnboomenhout, waarmede
een grijze kasteelbewaarder op do op
haalbrug zijn hoor wachtte. Dat. bosch-
je gaf de richting aan, waarin ik loi
pen moest.
Hebt gij begrip van woestenij en
eenzaamheid? was de Vraag van Me-
phisto, alvorens hij met Faust afdb.al
taar zijne geheimzinnige verblijf
plaats.
Hoe «lonkt men zich de plaats,
waarheen die be «Len zich begaven?
Woestenij en eonz&amlieid! In de
Romeinsche Campagna, te midden de'r
ruïnen van den Calabrisch&n Posei
don-tempel, op de pulnhoopen van Ba
bylon en Thebe, ja, overal, waar
oen voorheen macht ge wereld haar
graf heeft gevonden, en waar iedere
steen spreekt van dood en verganke
lijkheid.
Maar niet op do Poestza.
Die is geen sarcopbaag. Zij i9 de
bron van eeuwig leven. Zij is geheel
en al natuur, en geen steen of kalk
heeft haaï ooit ontwijd.
Woestenij en eenzaamheid in de ste-
«ien, in de bad wel mende genoegens,
het gewoel op liet Marcusplein,
waar Goethe zelf zo zoo diep heeft ge
voeld, op alle plaatsen, alleen
niet op de Poeszta. Haar zwijgen
wekt geen huivering, geen grieseiing;
niet de klacht: hoe ellendig toch de
wereld is, maar het plechtige gevoel
grootheid en eeuwigheid van alle
natuurkrachten. Wie een gewond hart
in den boezem draagt, hier moet
het genezen. Welk wereldsch te«>d
heeft heerschappij over ons. wanneer
wij ons eigen nietig ik stellen in do
schaduw va» do almacht dier wereld
gedachte?
In het oosten wordteen flauwe licht
schijn merkbaar, steeds Leider- en
helderder. De maan. Tegelijk begint
de Poeszta te ademen. H.ia'r ndem
verdicht zich tot damp, dio als over
den bodem hoengolft, nu en dan aller
lei fantastische vormen aanneemt en
den weg voor den wand'elaa'r onzicht
baar maakt Maar reeds is de zeem
an het boschje bereikt, en hoe .le
nevelen zich ook op de vlakte verdich
ten, tot hier tusschen do struiken
dringen zij niet «loor.
l'ot de toppen vau de hoogstommi-
go beuken, en dwars door het kreupel
hout, kan de blik vrij doordringen. Al
weder oen lichtje. De weg loopt recht
daarop toe; het wordt grooter en
grooter. In de verte is tusschen de
boomen eenige schaduw zichtbaar, d e
gedruischloos over den weg glijdt. De
hand omklemt vaster den stevlgon
knuppel.
Nu is het licht verdwenen. Noen,
achter die struiken komt het weer te
voorschijn. Een flikkerend vuur... Zi
geuners! Haar verschijnt ook roods
een van de bende, deemoedig met dc
muts m du hand; hij noixLgt -den
waudeluar u.t, nader te Komen en
zich te wannen. Rondom het vuur
sluimeren zij: mannen, vrouwen, kin
deren. Over de kleinen heeft men een
dek uitgespreid; maar het is niet groot
genoeg om ai die naakte, brume l.eha
men to bedekken. De aanvoerder l>e-
geeft zich onder de slapende», raapt
een arm vol kleine kinderen Lij elkaar
en werpt ze op zijde, zonder dat liet
kleine volkje liet «te moeite waard
acht daarvan wakker te worden.
Daarop verzoekt hij een aantal man
nen, door middel van beleefde schop
pen, ook eeu beetje 'ruimte te maken,
spreidt een vuil kleed over de dorre
bladeren op den grond uit «m zegt in
elegant Zigeunersch: „Wees zoo goed
plaats te nemen."
Hij was een man in het best voji
zijn jaren, krachtig gebouwd, met
scherp geteekende trekken. Hij had
hier en daar eon paar woordon
Duitsch opgevangen, zoodat wij ons
gebrekkig tegenover elkander ver
staanbaar konden maken.
Ik deelde hem mede, waarheen ik
wilde gaan. De Zigeuner schudde het
hoofd. Do weg was moeilijk, de mor
gen niet verre meer ik zou verstan
diger doen met den dag af te wach
ten.
In «iien tijd had ik nog een zekeren
zin voor het romantische herhaalde
lijk tol betalen heeft mij Inter dat ge
voel voor goed doen verliezen,
nacht onder de Zigeuners, ik dacht
er niet lang over na, knikte en haal
de mijn pijp uit den zak. De man
wierp nog wat versch hout op het
vuur en nam naast mij plaats. En
weldra waren wij met elkander in
gesprek.
Een mooie taal, dat Zigeunersch.
Ze inunt uit door teeikenachtigheid
en klankschoonheid. Ze is het voor
treffelijkste van alle- idiomen, «lie
niet. zooals bij voorbeeld het Lettiseh.
geleden hebben onder den indruk dei
beschaving. De Duitscbe woorden
klonken naast de Zigeunerwoorden
ziekelijk en zwak.
Is het dari ook maar een oogen
blik twijfelachtig wat beter klinkt
liet hedendaagsche woord naald ol
het oud-Duitsche uadola, zak of se-
kila, berg of bergo, zeil of segal,
menscli of inennisco, murmelen of
murmalon, hooren of hoorian, hemel
of iiimilo
Ik vroeg den Zigeuner naar zijn
familie. Hij wees op een vrouw
aan den anderen kant van het vuur
en op een schaar van kroeskoppen
aan onzen linkerkant. „Agale schtar
tschawe bi halauter, miscltdo. o glu-
no naschele, a puito schtele, a trito
ghiewele, o schtarto suele I"
In Hollandsch uitgedrukt, botoe-
kende ditDeze vier knapen 7,ijn al
len goed do eerste loopt, de tweede
springt, de derde zingt, de vier«lo
lacht I"
Of «iie kleinen reeds iets geleerd
hadden-?
tan werd werkelijk bleek
„ZüChowegga Christus pan
Christus, «te Heer, verhoede het I
Wie kon daar ernstig bij blijven I
Mijn Zigeuner was voor liet overi
ge een zeer prozaïsch mensch. Hij
klaagde over de slechte tijden, en
jammerde er over hoe moeilijk het
viel zich eerlijk door de wereld te
slaan.
Of hij dan niets met muziek maken
verdiende
Hij kon alleen maar zingen viool
sjieelde hij nieL
Hij liet zich niet lang bidden en
begon zachtjes te zingen. Dc stem
verhief zich en daalde weer. Zij
sehiklordo met snelle, op- en neer-
springende tonen Er zat weinig mant
in, wel voel gevoel, He tekst was kort
en afwisselend. Ook in de poftzie is «lo
Zigeuner een nomade, die de poëti
sche ge«lachten even snel afbreekt al9
zijn tenten.
F.en merkwaardig schouwspel 1
Rondom ons de boomgroejien, «le
stammen verlicht door het schijnsel
van liet vuur en de kruinen badend
in het maanlicht daarbij de sluime
rende gestalten, hier een trotsch
voorkomen, daar een gebalde vuist
naar het vuur toegekeerd. F.n door de
stilte in het boschje klonk het me
lancholiek gezang van den man.
De nachtwind ruischte door de bla
deren en ik huiverde. De Zigeuner
richtte zich half op en riep op niot
zeer luiden toon
„FJamenka I"
Het volgende oogenblik stond uit de
schaar «ter vrouwen een gestalte op.
die, zonder een verdere opdracht af to
achten, met een flesch in de hand
is iLudeixle.
Hot was een half volwassen meis
je, slank en teeder. Om de fijne lede
maten had zij een donker gewaad
geplooid, zindelijker en boter dan
men verwacht zou hebben. De oogen
knipt zij dicht voor liet schijnsel van
het vuur. Het ravenzwarte haar valt
in weelderige golven over den nek.
Ieder van ons 'béiden neemt eoai
Hinken slok. Ik reik de flesch aan 'I
meisje, zeggende „Drink Flamon
ka fronst het voorhoofd, maakt een
afwijzende beweging, en gaat naar
haar plaats terug. Hour hurkt zij no-
dcr op den grond en staart met haar
brandende oogen naar ons.
Zoo naderde de dug dc zon was in
aantocht en hot vuur doofde uit.
Langzamerhand ontwaakte het leven
in de kleine schare, wel niet zoo
snel als in de tweede akte van de
„Troubadour", en evenmin zoo mu
zikaal .Ik maakte kennis met de ben
de. Brachti'ge, statige mannenfigu
ren. en engelenkopjes als van Ra
phael onder de kinderen. Da vrou
wen waren niet, heel mooi. Ho
eenige, die aan hoogere eischeu kon
voldoen, was Flamenka. Onder do
jongelingen trok er een bijzonder om
zijn volmaakte gestalte mijn aan
dacht. Hij zou, zoowel naar het ge
zicht, ais naar het geheele lichame
lijke voorkomen, Astyanax hebben
kunucn voorstellen en Hector zou
hem aan zijn hart gedrukt en hen'
zijn vreugde hebben genoemd.
De bende trok westwaarts. Ik ging
in oostelijke richting. Toen ik naar
Flaineiika omkeek, zag ik haar ge
waad juist tusschen do booinon door
verdwijnen. Ik riep haar na. waar
op zij bleef staan en haar donkere ge
zicht- naar mij toekeerde. Ik nam
haar hand en logde een geldstuk
daarin.
„Vaarwel, Flamenka
Het meisje wierp een angstigen blik
zijwaarts. Daar stond, tegen een
boomstam geleund, met over elkaar
geslagen armen, do schoone jonge
ling van daar straks en keek dreigend
naar onzen kant.
Mijn weg ging weer verder door do
Poetszta. Een kraai vloog metzwa-
ren vleugelslag over net berijpte
groen. De nevels van den nacht wa
ren in de ochtendschemering opge
trokken. Juist boven de huizen van
mijn dorp steeg de vurige zonneschijf
inde hoogte. Een zee van kleuren
speelde over de vlakte...
(De Kunst.)
DAMRUBRIEK.
Alle correspondentie, deze rubriek betreffende gelieve men te richten
aan den heer J. Meyer, Kruisstraat34. Telephoon 1513.
PROBLEEM No. 317,
van
I. Vardon
Zwart
1 2 3 4 5
!j?V
9
9
9
9
.3
9
<3;
SS
w
c
9
A
A
Üf
:ët
ii
ij
W
Zwart. Schijven op3, 5, 6, 8, 9, 10, 11. 12. 14, 16. 17, 19, 20, 24. 95 en 58.
Wit. Schijven op22, 23, 26. 28, 30, 32. 33, 34, 37. 39, 43, 44. 45 en 50.