ri ft ft ft De concierge, die me opende, be keek mij met groote verbazing. Ik vroeg of hij mij kende. Gij zijt het sprekende evenbeeld van mijnheer, toen hij een kind was, zeïde hij met een trillende stem. Ik antwoordde, dat hij dan mooi oud moést wezen als hij mijn groot vader als knaap had gekend, mijn vader is vandaag namelijk bijna 30 jaar. Ik zette -hem het dool van mijn bezoek uiteen. De goede man krabde zich achter het oor en mompelde: Ik heb de strengste orders mijn heer Douglas (dat is mijn vader) niet binnen te laten, maar van mijnheer Cedric is niet gesproken. Kom mede, mijn kleine meester. Ilij deed mij toen binnentreden in een gedeelte van 't huis even ruim als een kerk. Mijn grootvader zat daar in een stoel ineengedoken bij oen vuur. Hij keek zoo kwaad, dat ik een oogenblik dacht weg te loopen, maar ik herin nerde mij hoe arm wij waren en ik toonde beleefd het portret van mijn moeder. Zij is niet leelijk, zij is kelijkheid nog schooner, legde ik uit; gij zoudt zeer verbnasd zijn, als gij haar wildct toestaan u eens te bezoe ken. Wie zijl gij dan? Hoe komt die idioot van een Bartlett er toe u hier binnen te laten! Hij sprak met zulk een zware stem, dat ik verschrok. Ik struikelde over zijne in flanel gewikkelde voeten. Toen kende zijn toorn geen grenzen... Zijn donderende stem en dé bliksem uit zijne oogen verlamden mij. De lucht trilde van zijne verwenschingen en zijne bezweringen. Nadat ik mijne verontschuldiging stamelde, bedaarde hij een weinig; maar zijne woede verdubbelde zich toen hij hoorde wie ik was en het mo tief mijner tegenwoordigheid. Wie heeft u gezonden om bij mij te bedelen? riep hij uit. Niemand weet, dat ik hierheen ben. Wil u de photografie van mijn moeder nog eens zien? Neon, maak dat je weg komt. kleine onbeschaamde, en waag het niet mij ooit weer onder de oogen te komen, brulde hij, met zijn stok drei gend. Ten slotte kwam ook in mij een woede op, ik verborg hem niet hoe ik dacht. Ais een gek luidde hij de bel, tiin hoofd was rood van kwaadheid. De oude concierge trad bijna oosen- blikkelijk binnen, ik zou willen ver wedden, dat hij aan de deur geluis terd had. Mijn grootvader schold hem uit en beva.l mij op staanden voet buiten te brengen. Met behulp van Bartlett kwam ik dra voor zijne woede in vei ligheid; Bartlett geleidde mij naar 't station Mijn vader vond veel behagen in mijn avontuur. Sedert dien hoorden wij niet meer over grootvader spre ken tot deze laatste vacanlie. Toen gebeurde er iets buitengewoons. Op zekeren morgen verwittigde ons in een brief de notaris van het over lijden van mijn grootvader en het tijd stip .a de begrafenis, opd .t, volgens zijn laatsten wil, wij tegenwoordig zouden zijn bij het voorlezen van het testament. Mijn vader was een weinig ont daan, het was immers toch zijn va der... Mijn moeder zag er heel aa'rdig uit. Daar het zwart haar mooi kleedde, ging zij naar de nauister. Men dacht dat grootvader ons een groote erfe nis had nagelaten daarom waren zij dad dijk bereid de orders van moeder uit te voeren. Toen gingen wij naar Whartley. De bedienden waren verheugd mijn va der weer te zien. Bartlett weende en gaf injj een potje er'me en de fijnste confituren van frambozen. De begrafenis duurde zeer lang en was hoogst plechtig. Eindelijk los de notaris het testament een geprevel van woorden een uur lang op allerlei toonaarden. Doch liet slot van al dat fraais was dat mijn vader erfde... één shilling! Mijn grootvader vermaakte zijn for tuin aan de armen. Even opgemerkt: waren wij niet de armsten en had hij niet met ons moe ten beginnen? De notaris moest onmiddellijk „den shilling" die nieuw was, aan mijn vader betalen, wat hij ook deed. Mijn moeder verbleekte, mijn vader was onverschillig. Hij gaf mij het geldstuk zeggende: Koop er lekker nij voor, en verliet koelbloedig de ka mer, terwijl de notaris van zijn kant verontschuldigingen mompelde. Ik snakte naar adem evenals een visch buiten het water. Een shilling! eu wij hadden recht op het gelieele fortuin. Welk een tegenvaller! Mijn moeder weende, zichzelf be schuldigend. Vader omarmde haar en verklaarde dat hij geen spijt had en dat 2ij voor hem de waarde vertegen woordigde van al het geld dat hij ge had zoude hebben indien hij een lee lijk roodharig meisje getrouwd had. Ik voelde zulk een walging dat ik er dicht aan toe was mijn shilling in de rivier te werpen. Bijtijds herin nerde ik mij dat hij toch twaalf „pen ny's" waard was en ik liet hem in mijn zak glijden. Ik dacht er over een kleinigheid voor mijn moeder te koopen. Zij hield zooveel van geschenken. In de nabij heid van de rivier kwam ik voorbij een vreemdsoortig klein winkeltje, met een uitstalling van goedkoope voorwerpen van allerlei soort. Op de loonbank stond een schaal met hals snoeren van onechte paarlen. Ik vond, dat een van dezo colliers, een met zwarte paarlen, juist zoude passen op het 'rouwkleed van mijn moeder. De collier kostte precies één shilling! Ik kocht het. Ziet daarvoor werd het legaat van mijn grootvader uitgege ven en hoe wij dus even arm hieven als voorheen. Mijn moeder was zeer in haar schik met haar collier. Zij hing hem dade lijk om en wij keerden naaï Eburry- street terug. Den laatsten dag der vacanlie gin gen mijn moeder en ik In het paarden spel en daarna dronken wij thco. Ik had uitbundig veel pret. Toen ik zoo veel gegeten had aLs ik kon, wandel den wij door de stad. Als je mijn moeder gezien had met haar mooi bont en mijn coliier, dan zou je niet geloofd hebben dat wij geldgebrek leden. Wij traden 111 een grootcn juwelierswinkel binnen ir Bondsslrcet. Onderwijl mijn moeder een zilveren odeursflacon bekeek, be wonderde de juwelier 't paarlen hals snoer. Mag ik uw ooilier eens van nabij bezien? vroeg hij. Mijn moeder was zeer verwonderd nam aarzelend haar snoer af en toon de hot hem. Hij bekeek zorgvuldig iedere parel en ging er mede naar zijn associé. Langen tijd discussieer den de beide compagnons samen tot zij mijn moeder voorstelden hun de collier te verkoopen. Mijn moeder en ik barstten beiden in chen uit. Wij dachten dat de juweliers gek geworden waren. Welken prijs biedt ge mij? vrceg mijn moeder. Wij zouden er u graag 10,000 pond oor geven, mevrouw, riepen zij bei den uit. Wat? hoevéél zegt gij? hernam mijn moeder haar ooren niet ver trouwende. Nu, mevrouw wilt ge 15,000 pond voor de collier? Vroeg een der juwe liers. Ik moest mij aan een meubelstuk vasthouden om niet om te vallen van verbazing. Is liet u ernst? Biedt gij mij waar lijk 15,000 pond voor deze paarlen? Zeer zeker, ja!-Deze paarlen zijn de schoonste en de best uitgezochte welke wij ooit hebben gezien. Wilt gij ze ons verkoopen? Ik zal er over nadenken, ant woordde mijn moeder haar snoer te rugnemend. Ik moet er met mijn man eens over spreken. Kom Credic laat ons gaan. Toen wij thuis kwamen zat vader met de handen in het haar na to den ken, hoe hij, slechts in 't bezit van 100 pond, 300 pond zoude kunnen be talen. Wij vertelde ons avontuur. Ilij was stom van verbazing. Vader ging in- formeeren en toen ontdekten wij dat de zwarte paarlen echte paarlen wa ren, dat zij destijds deel uitmaakten van de kroonjuweelen en toebehoord hadden aan koningin Elisabeth. Deze kleinoodiën, gestolen voor honderdtallen van jaren in 't Hamp ton Court Paleis, waren bijna niet te scliatten aan waarde. Wat een buitenkansje voor ons! Wij verkochten do paarlen voor 50.000 pond en mijn vader schonk de oude erkoopster van wie wij de collier hadden gekocht zooveel dat zij een onbezorgden en gelukkigen ouden dag zoude hebben. Morgon ga ik naar Eton op het gymnasium. Wat zoude mijn grootvader gezegd hebben ah hij had geweten dat wij zoö rijk geworden waren door zijn ongelukkïgen shilling? En ongetwij feld weet hij het nu. (Prov. N. Br. Ct.) De lieer Smif, Ze waren verloofd dat wil zeggen, zonder dat ze nog toestemming had den van den vader. Marie Mulder s vader was nl. een zeeman, wiens plicht hem drie jaar in China hield, en toen hij Engeland verliet, was Marie een meisje van zestien jaar ge weest en was er nog geen Adolf Smid komen opdagen, om het hart en de hand der jonge dame te vragen. Ze had haar vader in China ge schreven, om hem de menigvuldige deugden van Adolf te schilderen; maar kapitein Mulders antwoord was niet sympathiek geweest. Voor hem hadden zijn kinderen nog den leeftijd waarop hij hen verliet. Het is niet gemakkelijk te begrijpen, dat onze kinderen opgroeien en de wereld oud wordt. Maar nu hij thuis was geko men, had hij er in toegestemd. Adolf te ontvangen. O Dolf! riep het meisje, ik ben zoo bang, dat papa zijn toestemming niet zal geven. En we 7<Wen toch best van je inkomsten kunnen rond komen. Bovendien zal je het natuur lijk ver brengen aan de rechtbank. Dolf had zelf niet zooveel vertrou wen op de toekomst. Ilij lachte duB maar eens en streelde haar hand. En als je eens rechter bent, ging het meisje voort, verdien je nog meer dan papa. Dan kunnen we hen allen vragen om bij 0113 te komen. Hoe heerlijk. Dolf betwijfelde dit. Ja-a. zekér, antwoordde hij aar zelend. Ilij geloofde niet veel van zijn rechter worden. Denk er vooral aan, dat je mor gen niet te laat komt. Dolf. Je weet, dat papa heel precies is en ren je zeker niet meer ontvangen, als je er niet klokslag vijf uur was. Je zorgt er dus voor, vent. En Dolf, die nog nooit in zijn lev ergens op tijd was geweest, beloofde er nu voor te zullen zorgen. Hij meende zijn belofte ernstig, want hij verlangde inderdaad den vader te loe ren kennen. Toen Marie afscheid van hem had genomen, deed ze wat ieder meisje in haar geval gedaan zou hebben. Ze vertelde haar vader van AdolTs be zoek en trachtte hem zoo gunstig mo gelijk voor den jong-i man te stem men. Den vaslgestelden dag nam de heer des huizes met een zeer rood gezicht eu zeer gebiedend in zijn manieren plaats aan de tafel in zijn bibliotheek en klokslag vijf kondigde zijn dienst maagd aan: „Mijnheer Smid", Goeden avond, mijnheer begon de bezoeker. Hoeden avond, antwoordde ka pitein Mulder, tot verwondering van den Jongen man hem de hand druk kend. Ga zitten, mijnheer Srnid. Natuurlijk weet u wat ik hier kom doen. Ik hoon Zeker, viel de zeeman hem in de 'rede, ik weet alles omtrent uw ho pen en vreozen, dus kunnen we on- noodige beschouwingen achterwege laten en dadelijk tot de hoofdzaak overgaan. In de eerste plaats: Zijt ga een man van goed zedelijk karak ter? Geef me eens antwoord op die vraag. Do jonge man was te verbaasd om te spreken. Toen hij weer wat beko men was, zei hij: Natuurlijk ben ik dat, anders zou ik mijn tegenwoordige positie ■•iet bekleeden. Juist, stemde de vader toe. Dat is eon heel goede opmerking. Ik heb u niet gehaast, kapitein Mulder, merkte de heer Smid op, maar nu moet 11 het werkelijk niet langer uitstellen. Ik weet zeker, dat u zal zien, dat het bedrag O, juist het bedrag van uw in komen; hoe groot is dat? Globaal be rekend, bedoel ik natuurlijk. De heer Smid was blijkbaar ont steld. Mijn inkomen zei u? Ik bogrijp werkelijk niet, wat u met het bedrag van mijn inkomen te maken heeft. Toen de kapitein scheen te willen opstuiven, voegde de jonge man erbij: Ik zog dit met allen eerbied voor u, dat verzeker ik u. Het was haast beter, 0111 over het bedrag van uw in komen te spreloen. Wat bedoelt u, mijnheer? vroeg kapitein Mulder. Is u van plan daarvan te leven? Dat niet, kapitein; maar toch ge loof ik, dat ik recht heb op een klein bedrag en u mij daarover niet zooveel vragen hoeft te stellen. Het is werke lijk onnoodig en ongewoon. Onnoodig? Ongewoon? Ik ben het niet met u eens, mijnheer! riep de ander hoftig. Ik vind het zeer nood zakelijk, dat ik het bedrag van uw inkomen weot. Anders zou ik er niet aan denken, afstand te doen van... Maar, mijnheer, de wet is zoo duidelijk mogelijk op dit punt. Als u geen afstand zooals u het eenigs- Ins humoristisch noemt... Humoristisch? Wat bedoelt u daarmee? Ik ben niet humoristisch; ik bpn dat nooit haat humor ik houd me altijd alleen aan feiten. Als u wilt, dat ik mijn toestemming zal geven... Zeker wil ik dat, u zal liet trou wens wel moeten. Er bestaat een wet. Moeten, mijnheer? Er is geen sprake van moeten. Ik weet nog niets an uw karakter en uw financiëelen loos', and. Hebt ge iets om van te lo ven? Natuurlijk, antwoordde de ander verontwaardigd, maar ik begrijp niet, waarom ik over deze persoon lijke zaken moet spreken met iemand dien ik nooit in mijn leven zag. Kapitein Mulder zuchtte. Toen be gon hij: Nu moet ik toch eens vragen, of u overtuigd is van de verantwoor delijkheid, die het huwelijk met zich hrengt. Dat hoop ik, mijnheer. Beide mannen waren nu eonigszins opgewonden. Maar wat u daarmede te maken heeft... Wat ik daarmee te maken heb! Ik, mijnheer? Alles! Tegenwoordig schijnen jongelui maar te denken dat wij ouden ik bedoel menschen van middelba'ren leeftijd bij alle zaken genegeerd moeten worden. U, een rechtsgeleerde... Ik ben geen rechtsgeleerde, mijn heer. Dat is oprecht; ik dacht dat zelf ook al. Maar zelfs iemand, die rechts geleerde hoopt te worden... Maar dat hoop ik niet. Dat hoopt u wel. Maak u zelf nu maar niet slechter dan u is. Zooals ik zei, u moet weten, dat als iemand wenscht te trouwen, hij Mag ik nu als 't u blïnM eens aan 't woord komen. U is zoo haas tig. Haastig, mijnheer, haastig? Vol strekt niet! Als zulk een belangrijk onderwerp behandeld moet worden, kan men niet te duidelijk zijn in zijn uitdrukkingen. Ik hoop, dat u me volgt? Ik moet u eerlijk bekennen, dat ik volstrekt niets van u bogrijp. De zaak waarover ik kom, ia zoo'n klei nigheid. Kleinigheid! riep 3e nu woeden de vader. Vindt u zoo iets een kleinigheid? Ik geloof, dat u met me spot en daar ben ik de man niet naar, dat verzeker ik u! Een zaak van 43 gld. 45 is toch zeker. Wat hebben 43 gld. 45 met mij te maken? U 3preekt verward. Er is een onverantwoo'rdelöke lichtzinnig heid in uw gedrag, die mij doet mee- ner. st*{ u niet de eigenschappen be zit, voor een getrouwd man vcreischt. De heer Smid stond op. Mijn heer, uw opmerkingen, omtrent miin ongeschiktheid voor het getrou loven zijn zeer ongepast. Ik ben go- 'rouwd. en ik geloof De kapitein sprong op van zijn riool, ereep don vérbaasden jongen man bij den kraag en sch'dde hem heen en weer als een terrier een rat. U is getrouwd! Schurk! Schande lijke, brutale schobbejak! En u durft lijn dochter het hof te maken koint hier mijn toestemming vragen om bigamie te plegen. En hij schudde hem duchtig heen en weer. Wat bedoelt u toch? hijgde het ongelukkige slachtoffer. Bedoelen? Wil u dan geen twee vrouwen? En woer werd de man flink geschud. Neen, hls. wil uw dochter niet- trouwen! Kapitein m-'-'t liet plotseling den kraag van den jongen man los. Waarom komt u dan hier op zoo'n zonderlinge wijze mijn toestem ming vragen? Dat heb ik niet gedaan het is een vergissing van begin tot het eind. Het doel van nvm bezoek was niet uw dochter die ik nog nooit gezien heb ten huwelijk te vragen, r u te verzoeken of u de rcken'mg van de waterleiding wou betalen! Twee minuten lang keken dc beide mannen elkaar onnoozel aan. Toen werd er aan de deur geklopt en het vriendelijke dienstmeisje kondigde aan: „De heer Adolf Smid". ('t Centrum). „Je bent me er eentje" De directie van den stadsschouw burg te Nergenshuizen had met veel bombarie een nieuwen draak aange kondigd, getiteld: „De Worstelaar", toonoelspel in vier bedrijven, van Ben Said. De goede Nergenshuizers gisten vischten, wie toch wel achter dat Arabisch klinkend pseudoniem zich schuil hield, en eindelijk kwam men te weten dat die Ben iemand was uit de stad, een knappe kop, een jong- tnensch met een naam, dat niet voor de eerste maal een stuk, „dat pakken zou," gelanceerd had. Deze omstandigheid en het feit, dat de theaterdirecteur Peperman werke lijk alles deed, wat in zijn macht was, om een verwend publiek to be vredigen, deden de kunstlievende Ner gonshuizers in massa opgaan naar den tempel der kunst. Peperman had er slag van zijn pu bliek te pakken: hij was een witte raaf in de gelegenheid met eigen middelen te werken; ja, men zei zelfs, dat hij er goed bij zat en den schouwburg dirigeerde alleen uit liefde voor het vak en tot verhoogiug van zijn eigen ik. Wat echter niet be lette, dat Peperman flink makajum sloeg, d. w. z. goede recettes maakte. Ofschoon het tegenovergestelde van opa heldenfiguur, vertolkte Peper man toch hij voorkeur heldenrollen. Ilij was van 'n goedmoedige natuur, maar bij de kleinste nalatigheid van een zijnor sujetten ontstak hij in groote woede c-n slingerde van alles naar het hoofd van de(n) schulidge. Zulke buien duurden echter nooit lang en de heele straf bestond ten slotte daarin, dat hij den vinger drei gend opstekend ,zei: Jii. je bent me eentje!" Deze eigenaardige karaktertrek had ten gevolge, dat den directeur menige poets gespeeld werd door zijn onderhoorigen. Dit was ook het geval bij de pre mière van De Worstelaar". Peperman had de hoofdrol van het stuk op zich genomen; hij speelde den stoeren man uit het volk. den smid, die in een herberg moedig de uitdoe, ruin, pochende houding van een bekenden athleet beantwoordt. In den daarop volgenden worstel strijd overwint natuurlijk de kleine, maar staalgespierde werkman den snoevenden reus. Peperman verwachtte van dit too- neol een reuzensucces en was daar- 11 in een bijzonder goede luim. De athleet zou gespeeld worden door Baardman, den leuksten snuiter van het gezelschap, Van huis uit al een flink gebouwde jongen, lvad de costumier van den troep, met behulp van de noodigo kunstmiddelen in waarheid een reusachtige verschij ning van hem gemaakt. Daar Baardman in de eerste acte niet voor het voetlicht noodig had, liep hij doelloos in de kleedkamer op en neer, toen hij opeens den spik- splinternieuwen cylinder van zijn pa troon in de gaten kreeg, die door de zen op de canapé was gelegd. Deze situatie bracht den schalk eensklaps op een lumineus idee. Hij nam zijn eigen, zeer bouwvalligen dop van den kapstok, en liet hem van plaats verwisselen met des direc teurs „hooge". Toen na het eerste bedrijf Peper man de kleedkamer betrad, zat do worstelaar met zijn volle gewicht op den cylinder. De baas zag onmiddellijk den toe stand, uitte een schreeuw van woede stortte zich op den dader en hem van de canapé sleurend, gilde hij: Ellen deling, je hebt m'n hoed... Ila, wacht maar II en naar een voorwerp zoekend, waaraan hij zijn woede koe len kon, zag hij aan Baardmau's kap stok een anderen hoed, sprong er als een tijger op af, smeet hot gloed nieuwe hoofddeksel tegen den grond en danste er een tarantella op, tot het voorwerp zoo plat was als een schol. Tevergeefs had de worstelaar ge tracht den dolleman van zijn voorne men af te brengen; eindelijk gelukte het hem den patroon van zijn slacht offer te scheiden. Ongelukkige, declameerde Baard en, wat zijt gij begonnen? Ge hebt .v eigen kind vermoord 1 Tevens hield hij hem het lijk voor en wees hem op het visite-kaartje van Peper- man, dat aan de binnenzijde van den - c-hoed zichtbaar was. De directeur was een onmacht na bij. Hij trad op Baardman toe en zei met een grafstem: Dat ls jouw werk! Ik weet wat me te doen staat; van heden af krijg je nooit meer, ver sla je, nooit meer, een cent voor schot! De bel riep den directeur-smid weer op het tooneel. Baardman stond als vernietigd, want met het voorschot had zijn chef hem als hel ware do levensader af gesneden. Hij herstelde zich echter spoedig, de sombere plooi verdween uit zijn gelaat en met schalkschen blik trad hij als worstelaar op. Het groote moment van den twee kamp, waarin de smid den reus te gen het vloertje zou smijten, was aangebroken. De worsteling begon en metkrach- tigen greep hielde.11 do vechtkampi- oenen elkaar omvat. Nu vooruit, dan achteruit, trachtten do beide kemp hanen, quasi ieder voor zich, den palm der overwinning weg te dragon. Natuurlijk was de gespierde Baard man den directeur verreweg de baas. en al was de inspanning in waarheid niet zoo groot, kostte liet heen en weer sjouwen met het dikke corpus van zijn tegenstander, van Peper man, al heel spoedig een aardig drup peltje zweet. Weldra begon hij te kuchen van inspanning. Zoo, nou is 't hoog tijd, Iaat je nou maar vallen, fluisterde de smid den athleet toe. Deze deed echter alsof hij doof was en ging voort zijn tegenpartij te kne den. Baardman, ik gelast je, ga da de lijk lig gen! Als ik mijn voorschot krijg, luid de het antwoord. Nooit! riep dc directeur verwoed uit en als een worm kronkelde hij zich tusschen de armen van den reus. liet publiek werd ongeduldig. Baardman herhaalde: Krijg ik het of niet? Gauwdief! kwam er bij Peper man ademloos uit, ga je liggen of niet? Krijg ik mijn voorschot of niet? antwoordde Baardman, den smid in' 't rond draaiend. Nou dan, jal stamelde Peper man In het volgende oogenblik lag dg reus op den grond. Daverende toejuichingen weerklon ken en die bijval had onmiddellijk een verkoelende uitwerking op bet verbolgen gemoed van den directeur. Nadat er voor de laatste maal ge haald was, den reuzenverdelger ter eere, ging Peperman naar de kleed kamer en, den vinger opstekend te gen Baardman, zei hij lachend: Jii je bent me 'r eentje I (L. D.) ETEN EN DRINKEN. Gij, onthouders, overdrijft, zegt men. Men kan van alles te veel ne men. Te veel eten ia óók niet goed. Wie t- spijzen bruikt. verkort Óók zijn leven. Heel aardig gezegd. Maa'r geef me ook eons antwoord op de volgende vragen: Is alcohol een voedsel? Heeft soep een man ooit gek ge maakt? Trekt visch een man ooit onder de tafel? Of krijgt de man een zwaar hoofd! door brood? Als hij vandaag biefstuk eet, wil hij dan morgon de gehcele koe verslin den, en als hij het niet krijgen lean, slaat hij dan daarvoor den boel kort en klein? Komt na het eten van groenten iemand ooit naar huis om zijn vVouw te mishandelen en zijn kinderen te slaan? Moet een vrouw ooit aan een her bergier vragen, haar man geen pan nekoeken meer te verkoopen? Wijzen levensverzekeringen men schen ooit af, omdat zij verslaafd zijn aan aardbeien met room? Maken gestoofde péren ooit iemand? neus rood? Of kan een man door 't eten van appelmoes het sleutelgat van de voor deur niet vinden? (Blauwe Vaan). DAMRUBR1EK. IIAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek aan den heer J. Meyer, Kruisstraat betreffende gelieve men te richten 34. Telephoon 1543. Probleem No. 349 van René Ort.igé. «l P 0 E 1 W'% pp 1 m x-l 1 a S3 f a i>S u 4 S Zwart schijven op 1, 5, G, 7, 8, 10, 12, 13, 14, 17, 19, 24, 25, 30 011 J Wit schijven op 21, 23, 28, 31, 33, 37, 40, 42, 43, 44, 48 cn 50 Probleem No. 350 van René Ortigé. 5 <s 1 m 13 16 p p y| sa m a It a g. 25 'SÈ ft. 36 W 8# m fel m a a 45 Zwart schijven op G, 7, 8, 13, 14, 16, 17 en dammen op 9, 11 en 47 Wit söhllvcn op 18, 20, 22, 23, 24, 25, 26, 27 28. 34, 37, 39, 43, 44. 45 en 50 Oplossingen van deze problemen worden gaarne ingewacht aan boven genoemd adres, uiterlijk Dinsdag 1G dezer. Oplossing van probleem No. 2-45, ■van den auteur Wit 50 - 24, 29 - 24. 27 - 22. 37 - 32. 40 - 34, 45 1 Oplosing 'van .probleem No. 2-46 van den auteur Wit 32 - 27, 17 - 12, 45 - 40, 27 - 22. 38'- 33, 40 - Si. 35 2! Beide problemen zijn goed opgelost door de beeren W. J. A. >5 at la, P. Moiiema, C. Serodiul, F. M. v. d. Werff. - VOOR DE JEUGD. We zullen thans de rubiiek van 25 Maart vervolgen en do verdere oplos sing van hel vraagstukje geven. Da stand, die na de twee god wen gen zet ten van Zwart overbleef, was

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1912 | | pagina 16