ri
ft
ft
ft
De concierge, die me opende, be
keek mij met groote verbazing. Ik
vroeg of hij mij kende.
Gij zijt het sprekende evenbeeld
van mijnheer, toen hij een kind was,
zeïde hij met een trillende stem.
Ik antwoordde, dat hij dan mooi
oud moést wezen als hij mijn groot
vader als knaap had gekend, mijn
vader is vandaag namelijk bijna 30
jaar. Ik zette -hem het dool van mijn
bezoek uiteen. De goede man krabde
zich achter het oor en mompelde:
Ik heb de strengste orders mijn
heer Douglas (dat is mijn vader) niet
binnen te laten, maar van mijnheer
Cedric is niet gesproken. Kom mede,
mijn kleine meester.
Ilij deed mij toen binnentreden in
een gedeelte van 't huis even ruim
als een kerk.
Mijn grootvader zat daar in een
stoel ineengedoken bij oen vuur. Hij
keek zoo kwaad, dat ik een oogenblik
dacht weg te loopen, maar ik herin
nerde mij hoe arm wij waren en ik
toonde beleefd het portret van mijn
moeder.
Zij is niet leelijk, zij is
kelijkheid nog schooner, legde ik uit;
gij zoudt zeer verbnasd zijn, als gij
haar wildct toestaan u eens te bezoe
ken.
Wie zijl gij dan? Hoe komt die
idioot van een Bartlett er toe u hier
binnen te laten!
Hij sprak met zulk een zware stem,
dat ik verschrok. Ik struikelde over
zijne in flanel gewikkelde voeten. Toen
kende zijn toorn geen grenzen... Zijn
donderende stem en dé bliksem uit
zijne oogen verlamden mij. De lucht
trilde van zijne verwenschingen en
zijne bezweringen.
Nadat ik mijne verontschuldiging
stamelde, bedaarde hij een weinig;
maar zijne woede verdubbelde zich
toen hij hoorde wie ik was en het mo
tief mijner tegenwoordigheid.
Wie heeft u gezonden om bij mij
te bedelen? riep hij uit.
Niemand weet, dat ik hierheen
ben. Wil u de photografie van mijn
moeder nog eens zien?
Neon, maak dat je weg komt.
kleine onbeschaamde, en waag het
niet mij ooit weer onder de oogen te
komen, brulde hij, met zijn stok drei
gend.
Ten slotte kwam ook in mij een
woede op, ik verborg hem niet hoe ik
dacht. Ais een gek luidde hij de bel,
tiin hoofd was rood van kwaadheid.
De oude concierge trad bijna oosen-
blikkelijk binnen, ik zou willen ver
wedden, dat hij aan de deur geluis
terd had.
Mijn grootvader schold hem uit en
beva.l mij op staanden voet buiten te
brengen. Met behulp van Bartlett
kwam ik dra voor zijne woede in vei
ligheid; Bartlett geleidde mij naar 't
station
Mijn vader vond veel behagen in
mijn avontuur. Sedert dien hoorden
wij niet meer over grootvader spre
ken tot deze laatste vacanlie. Toen
gebeurde er iets buitengewoons.
Op zekeren morgen verwittigde ons
in een brief de notaris van het over
lijden van mijn grootvader en het tijd
stip .a de begrafenis, opd .t, volgens
zijn laatsten wil, wij tegenwoordig
zouden zijn bij het voorlezen van het
testament.
Mijn vader was een weinig ont
daan, het was immers toch zijn va
der...
Mijn moeder zag er heel aa'rdig uit.
Daar het zwart haar mooi kleedde,
ging zij naar de nauister. Men dacht
dat grootvader ons een groote erfe
nis had nagelaten daarom waren zij
dad dijk bereid de orders van moeder
uit te voeren.
Toen gingen wij naar Whartley. De
bedienden waren verheugd mijn va
der weer te zien. Bartlett weende en
gaf injj een potje er'me en de fijnste
confituren van frambozen.
De begrafenis duurde zeer lang en
was hoogst plechtig. Eindelijk los de
notaris het testament een geprevel
van woorden een uur lang op allerlei
toonaarden.
Doch liet slot van al dat fraais was
dat mijn vader erfde... één shilling!
Mijn grootvader vermaakte zijn for
tuin aan de armen.
Even opgemerkt: waren wij niet de
armsten en had hij niet met ons moe
ten beginnen?
De notaris moest onmiddellijk „den
shilling" die nieuw was, aan mijn
vader betalen, wat hij ook deed.
Mijn moeder verbleekte, mijn vader
was onverschillig. Hij gaf mij het
geldstuk zeggende: Koop er lekker
nij voor, en verliet koelbloedig de ka
mer, terwijl de notaris van zijn kant
verontschuldigingen mompelde. Ik
snakte naar adem evenals een visch
buiten het water. Een shilling! eu wij
hadden recht op het gelieele fortuin.
Welk een tegenvaller!
Mijn moeder weende, zichzelf be
schuldigend. Vader omarmde haar en
verklaarde dat hij geen spijt had en
dat 2ij voor hem de waarde vertegen
woordigde van al het geld dat hij ge
had zoude hebben indien hij een lee
lijk roodharig meisje getrouwd had.
Ik voelde zulk een walging dat ik
er dicht aan toe was mijn shilling in
de rivier te werpen. Bijtijds herin
nerde ik mij dat hij toch twaalf „pen
ny's" waard was en ik liet hem in
mijn zak glijden.
Ik dacht er over een kleinigheid
voor mijn moeder te koopen. Zij hield
zooveel van geschenken. In de nabij
heid van de rivier kwam ik voorbij
een vreemdsoortig klein winkeltje,
met een uitstalling van goedkoope
voorwerpen van allerlei soort. Op de
loonbank stond een schaal met hals
snoeren van onechte paarlen. Ik vond,
dat een van dezo colliers, een met
zwarte paarlen, juist zoude passen op
het 'rouwkleed van mijn moeder. De
collier kostte precies één shilling! Ik
kocht het. Ziet daarvoor werd het
legaat van mijn grootvader uitgege
ven en hoe wij dus even arm hieven
als voorheen.
Mijn moeder was zeer in haar schik
met haar collier. Zij hing hem dade
lijk om en wij keerden naaï Eburry-
street terug.
Den laatsten dag der vacanlie gin
gen mijn moeder en ik In het paarden
spel en daarna dronken wij thco. Ik
had uitbundig veel pret. Toen ik zoo
veel gegeten had aLs ik kon, wandel
den wij door de stad.
Als je mijn moeder gezien had met
haar mooi bont en mijn coliier, dan
zou je niet geloofd hebben dat wij
geldgebrek leden. Wij traden 111 een
grootcn juwelierswinkel binnen ir
Bondsslrcet. Onderwijl mijn moeder
een zilveren odeursflacon bekeek, be
wonderde de juwelier 't paarlen hals
snoer.
Mag ik uw ooilier eens van nabij
bezien? vroeg hij.
Mijn moeder was zeer verwonderd
nam aarzelend haar snoer af en toon
de hot hem. Hij bekeek zorgvuldig
iedere parel en ging er mede naar
zijn associé. Langen tijd discussieer
den de beide compagnons samen tot
zij mijn moeder voorstelden hun de
collier te verkoopen. Mijn moeder en
ik barstten beiden in chen uit.
Wij dachten dat de juweliers gek
geworden waren.
Welken prijs biedt ge mij? vrceg
mijn moeder.
Wij zouden er u graag 10,000 pond
oor geven, mevrouw, riepen zij bei
den uit.
Wat? hoevéél zegt gij? hernam
mijn moeder haar ooren niet ver
trouwende.
Nu, mevrouw wilt ge 15,000 pond
voor de collier? Vroeg een der juwe
liers.
Ik moest mij aan een meubelstuk
vasthouden om niet om te vallen van
verbazing.
Is liet u ernst? Biedt gij mij waar
lijk 15,000 pond voor deze paarlen?
Zeer zeker, ja!-Deze paarlen zijn
de schoonste en de best uitgezochte
welke wij ooit hebben gezien. Wilt gij
ze ons verkoopen?
Ik zal er over nadenken, ant
woordde mijn moeder haar snoer te
rugnemend. Ik moet er met mijn man
eens over spreken. Kom Credic laat
ons gaan.
Toen wij thuis kwamen zat vader
met de handen in het haar na to den
ken, hoe hij, slechts in 't bezit van
100 pond, 300 pond zoude kunnen be
talen.
Wij vertelde ons avontuur. Ilij was
stom van verbazing. Vader ging in-
formeeren en toen ontdekten wij dat
de zwarte paarlen echte paarlen wa
ren, dat zij destijds deel uitmaakten
van de kroonjuweelen en toebehoord
hadden aan koningin Elisabeth.
Deze kleinoodiën, gestolen voor
honderdtallen van jaren in 't Hamp
ton Court Paleis, waren bijna niet te
scliatten aan waarde.
Wat een buitenkansje voor ons! Wij
verkochten do paarlen voor 50.000
pond en mijn vader schonk de oude
erkoopster van wie wij de collier
hadden gekocht zooveel dat zij een
onbezorgden en gelukkigen ouden dag
zoude hebben.
Morgon ga ik naar Eton op het
gymnasium.
Wat zoude mijn grootvader gezegd
hebben ah hij had geweten dat wij
zoö rijk geworden waren door zijn
ongelukkïgen shilling? En ongetwij
feld weet hij het nu.
(Prov. N. Br. Ct.)
De lieer Smif,
Ze waren verloofd dat wil zeggen,
zonder dat ze nog toestemming had
den van den vader. Marie Mulder s
vader was nl. een zeeman, wiens
plicht hem drie jaar in China hield,
en toen hij Engeland verliet, was
Marie een meisje van zestien jaar ge
weest en was er nog geen Adolf Smid
komen opdagen, om het hart en de
hand der jonge dame te vragen.
Ze had haar vader in China ge
schreven, om hem de menigvuldige
deugden van Adolf te schilderen;
maar kapitein Mulders antwoord was
niet sympathiek geweest. Voor hem
hadden zijn kinderen nog den leeftijd
waarop hij hen verliet. Het is niet
gemakkelijk te begrijpen, dat onze
kinderen opgroeien en de wereld oud
wordt. Maar nu hij thuis was geko
men, had hij er in toegestemd. Adolf
te ontvangen.
O Dolf! riep het meisje, ik ben
zoo bang, dat papa zijn toestemming
niet zal geven. En we 7<Wen toch
best van je inkomsten kunnen rond
komen. Bovendien zal je het natuur
lijk ver brengen aan de rechtbank.
Dolf had zelf niet zooveel vertrou
wen op de toekomst. Ilij lachte duB
maar eens en streelde haar hand.
En als je eens rechter bent, ging
het meisje voort, verdien je nog
meer dan papa. Dan kunnen we hen
allen vragen om bij 0113 te komen.
Hoe heerlijk.
Dolf betwijfelde dit.
Ja-a. zekér, antwoordde hij aar
zelend. Ilij geloofde niet veel van
zijn rechter worden.
Denk er vooral aan, dat je mor
gen niet te laat komt. Dolf. Je weet,
dat papa heel precies is en ren je
zeker niet meer ontvangen, als je er
niet klokslag vijf uur was. Je zorgt
er dus voor, vent.
En Dolf, die nog nooit in zijn lev
ergens op tijd was geweest, beloofde
er nu voor te zullen zorgen. Hij
meende zijn belofte ernstig, want hij
verlangde inderdaad den vader te loe
ren kennen.
Toen Marie afscheid van hem had
genomen, deed ze wat ieder meisje
in haar geval gedaan zou hebben. Ze
vertelde haar vader van AdolTs be
zoek en trachtte hem zoo gunstig mo
gelijk voor den jong-i man te stem
men.
Den vaslgestelden dag nam de heer
des huizes met een zeer rood gezicht
eu zeer gebiedend in zijn manieren
plaats aan de tafel in zijn bibliotheek
en klokslag vijf kondigde zijn dienst
maagd aan: „Mijnheer Smid",
Goeden avond, mijnheer begon de
bezoeker.
Hoeden avond, antwoordde ka
pitein Mulder, tot verwondering van
den Jongen man hem de hand druk
kend.
Ga zitten, mijnheer Srnid.
Natuurlijk weet u wat ik hier
kom doen. Ik hoon
Zeker, viel de zeeman hem in de
'rede, ik weet alles omtrent uw ho
pen en vreozen, dus kunnen we on-
noodige beschouwingen achterwege
laten en dadelijk tot de hoofdzaak
overgaan. In de eerste plaats: Zijt
ga een man van goed zedelijk karak
ter? Geef me eens antwoord op die
vraag.
Do jonge man was te verbaasd om
te spreken. Toen hij weer wat beko
men was, zei hij:
Natuurlijk ben ik dat, anders
zou ik mijn tegenwoordige positie
■•iet bekleeden.
Juist, stemde de vader toe. Dat
is eon heel goede opmerking.
Ik heb u niet gehaast, kapitein
Mulder, merkte de heer Smid op,
maar nu moet 11 het werkelijk niet
langer uitstellen. Ik weet zeker, dat
u zal zien, dat het bedrag
O, juist het bedrag van uw in
komen; hoe groot is dat? Globaal be
rekend, bedoel ik natuurlijk.
De heer Smid was blijkbaar ont
steld. Mijn inkomen zei u? Ik
bogrijp werkelijk niet, wat u met het
bedrag van mijn inkomen te maken
heeft.
Toen de kapitein scheen te willen
opstuiven, voegde de jonge man erbij:
Ik zog dit met allen eerbied voor
u, dat verzeker ik u. Het was haast
beter, 0111 over het bedrag van uw in
komen te spreloen.
Wat bedoelt u, mijnheer? vroeg
kapitein Mulder. Is u van plan
daarvan te leven?
Dat niet, kapitein; maar toch ge
loof ik, dat ik recht heb op een klein
bedrag en u mij daarover niet zooveel
vragen hoeft te stellen. Het is werke
lijk onnoodig en ongewoon.
Onnoodig? Ongewoon? Ik ben
het niet met u eens, mijnheer! riep de
ander hoftig. Ik vind het zeer nood
zakelijk, dat ik het bedrag van uw
inkomen weot. Anders zou ik er niet
aan denken, afstand te doen van...
Maar, mijnheer, de wet is zoo
duidelijk mogelijk op dit punt. Als u
geen afstand zooals u het eenigs-
Ins humoristisch noemt...
Humoristisch? Wat bedoelt u
daarmee? Ik ben niet humoristisch;
ik bpn dat nooit haat humor ik
houd me altijd alleen aan feiten.
Als u wilt, dat ik mijn toestemming
zal geven...
Zeker wil ik dat, u zal liet trou
wens wel moeten. Er bestaat een wet.
Moeten, mijnheer? Er is geen
sprake van moeten. Ik weet nog niets
an uw karakter en uw financiëelen
loos', and. Hebt ge iets om van te lo
ven?
Natuurlijk, antwoordde de ander
verontwaardigd, maar ik begrijp
niet, waarom ik over deze persoon
lijke zaken moet spreken met iemand
dien ik nooit in mijn leven zag.
Kapitein Mulder zuchtte. Toen be
gon hij:
Nu moet ik toch eens vragen,
of u overtuigd is van de verantwoor
delijkheid, die het huwelijk met zich
hrengt.
Dat hoop ik, mijnheer.
Beide mannen waren nu eonigszins
opgewonden.
Maar wat u daarmede te maken
heeft...
Wat ik daarmee te maken heb!
Ik, mijnheer? Alles! Tegenwoordig
schijnen jongelui maar te denken dat
wij ouden ik bedoel menschen van
middelba'ren leeftijd bij alle zaken
genegeerd moeten worden. U, een
rechtsgeleerde...
Ik ben geen rechtsgeleerde, mijn
heer.
Dat is oprecht; ik dacht dat zelf
ook al. Maar zelfs iemand, die rechts
geleerde hoopt te worden...
Maar dat hoop ik niet.
Dat hoopt u wel. Maak u zelf nu
maar niet slechter dan u is. Zooals
ik zei, u moet weten, dat als iemand
wenscht te trouwen, hij
Mag ik nu als 't u blïnM eens
aan 't woord komen. U is zoo haas
tig.
Haastig, mijnheer, haastig? Vol
strekt niet! Als zulk een belangrijk
onderwerp behandeld moet worden,
kan men niet te duidelijk zijn in zijn
uitdrukkingen. Ik hoop, dat u me
volgt?
Ik moet u eerlijk bekennen, dat
ik volstrekt niets van u bogrijp. De
zaak waarover ik kom, ia zoo'n klei
nigheid.
Kleinigheid! riep 3e nu woeden
de vader.
Vindt u zoo iets een kleinigheid?
Ik geloof, dat u met me spot en daar
ben ik de man niet naar, dat verzeker
ik u!
Een zaak van 43 gld. 45 is toch
zeker.
Wat hebben 43 gld. 45 met mij te
maken? U 3preekt verward. Er is
een onverantwoo'rdelöke lichtzinnig
heid in uw gedrag, die mij doet mee-
ner. st*{ u niet de eigenschappen be
zit, voor een getrouwd man vcreischt.
De heer Smid stond op. Mijn
heer, uw opmerkingen, omtrent miin
ongeschiktheid voor het getrou
loven zijn zeer ongepast. Ik ben go-
'rouwd. en ik geloof
De kapitein sprong op van zijn
riool, ereep don vérbaasden jongen
man bij den kraag en sch'dde hem
heen en weer als een terrier een rat.
U is getrouwd! Schurk! Schande
lijke, brutale schobbejak! En u durft
lijn dochter het hof te maken
koint hier mijn toestemming vragen
om bigamie te plegen.
En hij schudde hem duchtig heen
en weer.
Wat bedoelt u toch? hijgde het
ongelukkige slachtoffer.
Bedoelen? Wil u dan geen twee
vrouwen? En woer werd de man flink
geschud.
Neen, hls. wil uw dochter niet-
trouwen!
Kapitein m-'-'t liet plotseling den
kraag van den jongen man los.
Waarom komt u dan hier op
zoo'n zonderlinge wijze mijn toestem
ming vragen?
Dat heb ik niet gedaan het is
een vergissing van begin tot het
eind. Het doel van nvm bezoek was
niet uw dochter die ik nog nooit
gezien heb ten huwelijk te vragen,
r u te verzoeken of u de rcken'mg
van de waterleiding wou betalen!
Twee minuten lang keken dc beide
mannen elkaar onnoozel aan. Toen
werd er aan de deur geklopt en het
vriendelijke dienstmeisje kondigde
aan: „De heer Adolf Smid".
('t Centrum).
„Je bent me er eentje"
De directie van den stadsschouw
burg te Nergenshuizen had met veel
bombarie een nieuwen draak aange
kondigd, getiteld: „De Worstelaar",
toonoelspel in vier bedrijven, van
Ben Said.
De goede Nergenshuizers gisten
vischten, wie toch wel achter dat
Arabisch klinkend pseudoniem zich
schuil hield, en eindelijk kwam men
te weten dat die Ben iemand was uit
de stad, een knappe kop, een jong-
tnensch met een naam, dat niet voor
de eerste maal een stuk, „dat pakken
zou," gelanceerd had.
Deze omstandigheid en het feit, dat
de theaterdirecteur Peperman werke
lijk alles deed, wat in zijn macht
was, om een verwend publiek to be
vredigen, deden de kunstlievende Ner
gonshuizers in massa opgaan naar
den tempel der kunst.
Peperman had er slag van zijn pu
bliek te pakken: hij was een witte
raaf in de gelegenheid met eigen
middelen te werken; ja, men zei
zelfs, dat hij er goed bij zat en den
schouwburg dirigeerde alleen uit
liefde voor het vak en tot verhoogiug
van zijn eigen ik. Wat echter niet be
lette, dat Peperman flink makajum
sloeg, d. w. z. goede recettes maakte.
Ofschoon het tegenovergestelde van
opa heldenfiguur, vertolkte Peper
man toch hij voorkeur heldenrollen.
Ilij was van 'n goedmoedige natuur,
maar bij de kleinste nalatigheid van
een zijnor sujetten ontstak hij in
groote woede c-n slingerde van alles
naar het hoofd van de(n) schulidge.
Zulke buien duurden echter nooit
lang en de heele straf bestond ten
slotte daarin, dat hij den vinger drei
gend opstekend ,zei: Jii. je bent me
eentje!"
Deze eigenaardige karaktertrek
had ten gevolge, dat den directeur
menige poets gespeeld werd door
zijn onderhoorigen.
Dit was ook het geval bij de pre
mière van De Worstelaar".
Peperman had de hoofdrol van het
stuk op zich genomen; hij speelde
den stoeren man uit het volk. den
smid, die in een herberg moedig de
uitdoe, ruin, pochende houding van
een bekenden athleet beantwoordt.
In den daarop volgenden worstel
strijd overwint natuurlijk de kleine,
maar staalgespierde werkman den
snoevenden reus.
Peperman verwachtte van dit too-
neol een reuzensucces en was daar-
11 in een bijzonder goede luim.
De athleet zou gespeeld worden
door Baardman, den leuksten snuiter
van het gezelschap, Van huis uit al
een flink gebouwde jongen, lvad de
costumier van den troep, met behulp
van de noodigo kunstmiddelen in
waarheid een reusachtige verschij
ning van hem gemaakt.
Daar Baardman in de eerste acte
niet voor het voetlicht noodig had,
liep hij doelloos in de kleedkamer op
en neer, toen hij opeens den spik-
splinternieuwen cylinder van zijn pa
troon in de gaten kreeg, die door de
zen op de canapé was gelegd.
Deze situatie bracht den schalk
eensklaps op een lumineus idee. Hij
nam zijn eigen, zeer bouwvalligen
dop van den kapstok, en liet hem van
plaats verwisselen met des direc
teurs „hooge".
Toen na het eerste bedrijf Peper
man de kleedkamer betrad, zat do
worstelaar met zijn volle gewicht op
den cylinder.
De baas zag onmiddellijk den toe
stand, uitte een schreeuw van woede
stortte zich op den dader en hem van
de canapé sleurend, gilde hij: Ellen
deling, je hebt m'n hoed... Ila, wacht
maar II en naar een voorwerp
zoekend, waaraan hij zijn woede koe
len kon, zag hij aan Baardmau's kap
stok een anderen hoed, sprong er als
een tijger op af, smeet hot gloed
nieuwe hoofddeksel tegen den grond
en danste er een tarantella op, tot
het voorwerp zoo plat was als een
schol.
Tevergeefs had de worstelaar ge
tracht den dolleman van zijn voorne
men af te brengen; eindelijk gelukte
het hem den patroon van zijn slacht
offer te scheiden.
Ongelukkige, declameerde Baard
en, wat zijt gij begonnen? Ge hebt
.v eigen kind vermoord 1 Tevens
hield hij hem het lijk voor en wees
hem op het visite-kaartje van Peper-
man, dat aan de binnenzijde van den
- c-hoed zichtbaar was.
De directeur was een onmacht na
bij. Hij trad op Baardman toe en zei
met een grafstem: Dat ls jouw
werk! Ik weet wat me te doen staat;
van heden af krijg je nooit meer, ver
sla je, nooit meer, een cent voor
schot!
De bel riep den directeur-smid weer
op het tooneel.
Baardman stond als vernietigd,
want met het voorschot had zijn chef
hem als hel ware do levensader af
gesneden. Hij herstelde zich echter
spoedig, de sombere plooi verdween
uit zijn gelaat en met schalkschen
blik trad hij als worstelaar op.
Het groote moment van den twee
kamp, waarin de smid den reus te
gen het vloertje zou smijten, was
aangebroken.
De worsteling begon en metkrach-
tigen greep hielde.11 do vechtkampi-
oenen elkaar omvat. Nu vooruit, dan
achteruit, trachtten do beide kemp
hanen, quasi ieder voor zich, den
palm der overwinning weg te dragon.
Natuurlijk was de gespierde Baard
man den directeur verreweg de baas.
en al was de inspanning in waarheid
niet zoo groot, kostte liet heen en
weer sjouwen met het dikke corpus
van zijn tegenstander, van Peper
man, al heel spoedig een aardig drup
peltje zweet. Weldra begon hij te
kuchen van inspanning. Zoo, nou is
't hoog tijd, Iaat je nou maar vallen,
fluisterde de smid den athleet toe.
Deze deed echter alsof hij doof was
en ging voort zijn tegenpartij te kne
den.
Baardman, ik gelast je, ga da
de lijk lig gen!
Als ik mijn voorschot krijg, luid
de het antwoord.
Nooit! riep dc directeur verwoed
uit en als een worm kronkelde hij
zich tusschen de armen van den reus.
liet publiek werd ongeduldig.
Baardman herhaalde: Krijg ik het
of niet?
Gauwdief! kwam er bij Peper
man ademloos uit, ga je liggen of
niet?
Krijg ik mijn voorschot of niet?
antwoordde Baardman, den smid in'
't rond draaiend.
Nou dan, jal stamelde Peper
man
In het volgende oogenblik lag dg
reus op den grond.
Daverende toejuichingen weerklon
ken en die bijval had onmiddellijk
een verkoelende uitwerking op bet
verbolgen gemoed van den directeur.
Nadat er voor de laatste maal ge
haald was, den reuzenverdelger ter
eere, ging Peperman naar de kleed
kamer en, den vinger opstekend te
gen Baardman, zei hij lachend: Jii je
bent me 'r eentje I
(L. D.)
ETEN EN DRINKEN.
Gij, onthouders, overdrijft, zegt
men. Men kan van alles te veel ne
men. Te veel eten ia óók niet goed.
Wie t- spijzen bruikt. verkort
Óók zijn leven.
Heel aardig gezegd.
Maa'r geef me ook eons antwoord op
de volgende vragen:
Is alcohol een voedsel?
Heeft soep een man ooit gek ge
maakt?
Trekt visch een man ooit onder de
tafel?
Of krijgt de man een zwaar hoofd!
door brood?
Als hij vandaag biefstuk eet, wil hij
dan morgon de gehcele koe verslin
den, en als hij het niet krijgen lean,
slaat hij dan daarvoor den boel kort
en klein?
Komt na het eten van groenten
iemand ooit naar huis om zijn vVouw
te mishandelen en zijn kinderen te
slaan?
Moet een vrouw ooit aan een her
bergier vragen, haar man geen pan
nekoeken meer te verkoopen?
Wijzen levensverzekeringen men
schen ooit af, omdat zij verslaafd zijn
aan aardbeien met room?
Maken gestoofde péren ooit iemand?
neus rood?
Of kan een man door 't eten van
appelmoes het sleutelgat van de voor
deur niet vinden?
(Blauwe Vaan).
DAMRUBR1EK.
IIAARLEMSCHE DAMCLUB.
Alle correspondentie, deze rubriek
aan den heer J. Meyer, Kruisstraat
betreffende gelieve men te richten
34. Telephoon 1543.
Probleem No. 349
van René Ort.igé.
«l
P
0
E
1
W'%
pp
1
m
x-l
1
a
S3
f
a
i>S
u
4
S
Zwart schijven op 1, 5, G, 7, 8, 10, 12, 13, 14, 17, 19, 24, 25, 30 011 J
Wit schijven op 21, 23, 28, 31, 33, 37, 40, 42, 43, 44, 48 cn 50
Probleem No. 350
van René Ortigé.
5
<s
1
m
13
16
p
p
y|
sa
m
a
It
a
g.
25
'SÈ
ft.
36
W
8#
m
fel
m
a
a
45
Zwart schijven op G, 7, 8, 13, 14, 16, 17 en dammen op 9, 11 en 47
Wit söhllvcn op 18, 20, 22, 23, 24, 25, 26, 27 28. 34, 37, 39, 43, 44. 45
en 50
Oplossingen van deze problemen
worden gaarne ingewacht aan boven
genoemd adres, uiterlijk Dinsdag 1G
dezer.
Oplossing van probleem No. 2-45,
■van den auteur Wit 50 - 24, 29 - 24.
27 - 22. 37 - 32. 40 - 34, 45 1
Oplosing 'van .probleem No. 2-46 van
den auteur Wit 32 - 27, 17 - 12,
45 - 40, 27 - 22. 38'- 33, 40 - Si. 35 2!
Beide problemen zijn goed opgelost
door de beeren W. J. A. >5 at la, P.
Moiiema, C. Serodiul, F. M. v. d.
Werff.
- VOOR DE JEUGD.
We zullen thans de rubiiek van 25
Maart vervolgen en do verdere oplos
sing van hel vraagstukje geven. Da
stand, die na de twee god wen gen zet
ten van Zwart overbleef, was