m
m
m
m
m
M
Ren gemoedsvrede ter ruste en sliep
zoo lang, tot hij gewekt werd.
Dat gebeurde tegen twee uur in den
morgen en wel door een eigenaardig
gedruisch, dat uit zijn studeerkamer
kwam, die naast de slaapkamer lag.
Ferdinand opende de deur, draaide 't
electriscb licht op en zag, dat een on
gelukkig mensch bezig was om slecht
en liefdeloos werk te doen. Blijkbaar
met de bedoeling om zich onwettige
financieels voordeelen te Verschaffen,
had de beklagenswaardige de mooie
schrijftafel beschadigd en ging voort
daarop met een breekijzer allerlei
welddadige proefnemingen te doen.
Voor het openmaken van de brand
kast W3S de inbreker zeker nog niet
handig genoeg en had hij misschien
ook niet voldoende werktuigen.
Ferdinand had dadelijk het Brow
ningpistool uit het nachttafeltje geno
men en dat op den verschrikten in
breker gericht, niet uit moordlust of
wraakzucht, maar uit monschenken-
nis. Hij wilde den ongelukkige alleen
Jnnar beletten, zijn geweten nog meer
te belasten, door verdere onwettige
daden, wellicht door verwondingen,
welke hij hem, Ferdinand, zou toe
brengen.
Leg het breekijzer weg en steek
de handen omhoog, riep hij den
schrikten man toe, die dadelijk aan
het bevel gehoorzaamde. Vervolgens
zette hij in het midden van de kamer
een stoel voor hem neer en gelastte
hem daarop te gaan zitten. Ook dat
deed de inbreker. Ferdiuand was er
echter geen oogenblik over in twijfel,
dat deze gehoorzaamheid alleen door
do vrees voor het Browningpistool
werd afgedwongen en nog geenszins
reden gaf om aan te nemen, dat alle
misdadige voornemens reeds waren
opgegeven. Hem tot deze zedelijke we
dergeboorte helpen, hem het verant
woordelijkheidsgevoel en de behoefte
aan rechtvaardigheid en eerlijkheid
terug te geven, dat was de schoone
-tank, welke nog verricht moest wor
den en waarmee hij dadelijk vol ijver
begon.
Op vijf pas afstands van den
?oede pad afgeweken broeder ging hij
nu eveneens zitten, legde het Brew-
ningpistool naast zich op d:e schrijf
tafel, deed een reisdeken om, want
hij was in nachtgewaad en zijn stu
deerkamer was s nachts niet ver
warmd en toen sprak hij op zeer ern
stige» toon:
Je behoeft de armen nu niet lan
ger omhoog te houden, beste vriend.
Dat zou je op den duur te veel
spanning kosten. Kruis ze, als je blieft
over de borat en vertel me dan eens
heel bedaard en openhartig, wat je
hier eigenlijk kwam doen. Ik heb je
immers nog nooit kwaad gedaan.
Waarom heb je mijn mooie schrijfta
fel beschadigd'?
De aangesprokene trok een spottend
gezicht en mompelde iets tusschen de
tanden, dat misschien met „vervloekte
ezel!" vertaald kon worden: Maar Fer
dinand trachtte het niet te vertalen,
doch vervolgde op vriendelijken toon:
Je moet niet denken, beste vriend,
dat ik je aan de poliiie wil overleve
ren. Ik wil immers niet je ongeluk,
maar je geluk. Daarom moet ik de
oorzaken van je ongeluk wegnemen.
.Vertel mij dus eens in 't kort je le
vensgeschiedenis en wat je gebracht
heeft tot de beklagenswaardige daad
van heden.
Nu keek de inbreker hem met een
zonderlingen blik aan en ver
telde, dat hij August Bier-
maim heette. Hij had op school
goed opgepast, later voor kok geleerd
en de helft van zijn militairen dienst
tijd was hij kok bij den kapitein ge
weest. Daarna had hij een goede be
trekking gehad, in een hotel, maar
was ontslagen, wijl men hem ten on
rechte van oneerlijkheid verdacht.
Uit wraak over dit ongerechtvaardig
de ontslag en omdat hij niet dadelijk
aen andere betrekking had gevonden,
had hij het toen werkelijk met het
mijn en dijn niet al te nauw genomen
en toen had men hem achter de tra
lies gestopt. Hij was nu al weer een
paar maanden vrij, maar het viel
nog veel moeilijker een betrekking te
vinden. Hij had dus gebrek.
Nu ja, beste vriend, maar dat is
toch geen reden om nu juist mijn
schrijftafel te beschadigen, 't Is toch
niet mijn schuld, dat je in zulke ellen
dige omstandigheden verkeert. Wat
heb je toch tegen mij, die je nooit
kwaad heeft gedaan?
August Biermaan haastte zich om
op <le vriendelijkste manier van de
wereld te verzekeren, dat hij heele-
maal niets tegen meneer Wendeler
had, die immers bij iedereen als een
goed mensch bekend stond. Doch
daar het ook bekend was, dat meneer
zeer gegoed mocht heeten, had hij ge
dacht, dat hij in zijn nood misschien
iets van den overvloed van meneer
zou kunnen krijgen.
Maar, beste vriend, als je dat
dacht, zou je mij dia mcening heel
openhartig en eerlijk bij een geschikte
gelegenheid te kennen hebben kunnen
geven, en wc ware nhet zeker zonder
veel moeite eens geworden. Maar in
plaats van dat te doen, beschadig je
op heel onhandige wijze mijn schrijf
tafel en stoort mij bovendien nog in
mijn slaap.
Nadat hij dit laatste verwijt op bij
na kinderlijk klagenden toon had uit
gesproken, sloeg hij weer een man-
lijker toon aan, hield een schoone,
menschllevende toespraak en liet eind
van het lied was, dat hij den armen
Biermaan honderd mark gaf, opdat
h i zich weer fatsoenlijk zou kunnen
kleoden en gelegenheid zou hebben om
bedaard naar een betrekking uit te
zien, en dat de arme Biermann den
goeden Wendeler dankbaar da hand
drukte en fatsoenlijk door de huisdeur
naar buiten giug, nadat hij nog ex
cuus had gevraagd, dat hij straks
een ruit had ingedrukt.
Ferdinand Wendeler sliep met een
wonderbaarlijk tevreden hart in en
toen hij den volgenden dag zijn vrien
den vertelde, hoe hij een misdadiger
verbeterd had en daarover vreeselijk
werd uitgelachen, antwoordde hij
dat hij natuurlijk uiet kon beweren
dat do beklagenswaardige nu reeds
een volkomen ander mensch was ge
worden, maar toch overtuigd was,
dat hij hem ten miuste op den weg
tot verbetering had gebracht.
Hoe verheugde hij zich daarom,
toen ongeveer veertien dagen, later
August Biermann in een bescheiden,
maar nette kleeding bij hem kwam en
hem trouwhartig berichtte, dat hij
tot dusver goed had gehouden en nog
geen verkeerde streken had uitge
haald.
En heb je een prettige betrekking
gevonden, beste vriend?
Neen, een betrekking lxad hij nog
niet gevonden, Het was zoo erg moei
lijk, voor iemand die reeds eenmaal
in de gevangenis gezeten had. Maar
inbreken wilde hij niet meer en daar
om wilde hij liever openhartig en eer
lijk zeggen, dat hij weer in nood zat,
meneer Wendeler zou misschien nog
eenmaal zoo goed willen zijn, enz.
Ja, meneer Wendeler was nog een
baal zoo goed, enz.dezen keer slechts
met vijftig mark. Doch toen de arme
Biermann nu na enkele dagen al weer
kwam en weer geen geld meer had,
doch altijd nog braaf en eerlijk was
gebleven en alleen maar geen betrek
king had kunnen vinden, achtte Fer
dinand het het verstandigst eens en
voorgoed te helpen en nam den bekla-
genswaardigen man, die maai- geen
betrekking kon viuden, in zijn per
soonlijken dienst.
August maakte de kamer schoon,
August zette het ontbijt klaar, Au
gust naaide zelfs knoopen aan de
broeken, en toen Ferdinand zijn vrien
den vertelde van deze zichtbare ver
betering van den misdadiger, lachten
zij reeds niet meer zoo luide en be-
leedigend als over de met honderd
mark beloonde inbraak, en de rust
van Ferdinands geweten werd lang
zamerhand een zoete bedwelming.
Toch sprong hij in zekeren nacht
weer met een plotselingen schrik uit
den slaap op, niet door gewetenswroe
ging, maar door August, die in een
elegant reiscostuum voor hem stond,
het Browningpistool uit het nachtta
feltje had genomen en zijn meester
noodzaakte om met hem naar de
brandkast te gaan en deze te openen.
Want tengevolge van zijn voortdurend
eerlijken levenswandel had de arme
kerel nog altijd niet geleerd hoe hij
dat doen moest. Maar hij had wel
opgemerkt, dat ziju meester te voren
een brief met zesduizend mark had
ontvangen. Ferdiuand had dit geld
jaren geleden aan een vriend geleend
die eeu zaak wilde beginnen. Toon
Ferdiuand met zijn gewone menschlie
vendheid aan het verzoek van August
had voldaan, bond deze hem handen
en voeten vast, stopte hem een prop
in den mond en troostte hem liefde
rijk met de verzekering, dat er den
volgenden dag wel imiand zou komen
om hem te bevrijden. Daarna vertrok
hij.
Ferdinand werd ook werkelijk be
vrijd. Het was echter onmogelijk de
onaangename geschiedenis voor de
vrienden geheim te houden en dezen
lachten nu weer zeer luide en beleedi-
gend.
Eindelijk, na zes weken, kwam er
uit Milwaukee een brief van August,
waarin deze mededeelde, dat hij met
zesduizend mark een aardig res
taurant had geopend. Om nu zijn jaar-
lijksche begrooting niet onnoodig te
belasten wilde hij geen rente betalen
en evenmin aan aflossing denken,
maar het kapitaal liever altijd als een
aandenken behouden. Hij had ook eeii
heel nieuwen nog volkomen eerlij
ken naam aangenomen, en hij dacht
er niet meer aan, zich met spitsboe
ven af te geven, en hij wenschte me
neer Wendeler ook alles goeds.
Nu schitterden de oogen van meneer
Wendeler: triomfantelijk vertelde hij
het aan zijn vrienden en zei:
Verbeterd heeft hij zich dus toch.
En dat is mijn werk. Als ik niet zoo
verstandig geweest was, zat hij nu in
plaats van iu zijn mooi restaurant bij
ons tn de gevangenis.
Sedert glimlachten zijn vrienden
nog slechts heel bescheiden en ach
ter zijn rug om hem, zoodat hij zich
niet beleedigd kon gevoelen en des te
geruster sliep, wijl hij dadelijk op
den dag na het vertrek van August
een nieuw Browningpistool had ge
kocht, benevens een dog, die 's nachts
zijn bed lag.
(N. v. b. N.)
De mummiën der
Ramsessen.
Do vier wanden van een spoorweg
wagen moeten dikwijls heel wat hoo-
ren.
Klankborden voor 't geschetter van
politieke tinnegieters; klankborden
het gewawel van stroeve puri
teinen ik heb onlangs in ra'n bed
er nog om liggen lachen, hoe onzo
jeeslige Van Meurs, de man van 't
Kriekende Kriekske, in z'u langade
mige speech over do „vroolijkheid
en 't lachen" met zijn vroolijkheid in
n spoorcoupé zoo'n gewawel tot zand
vergruizelde klankborden voor 't
geginnegap van bakvlsschen; klank
borden voor 't gekweel, 't gefluister,
't gegiegel, 't gezoen van verliefden,
van 't enfin-seul van afreizendon in
't huwelijksbootje, dat jo gemeenlijk
't éérst bevaart in een spoorcoupé;
klankborden voor 't zwaar gebas
over diepzinnige geleerdheid, door-
wroete wetenschap; klankborden
voor 't gekef over juristerij; klankbor
den zelfs voor 't hartstochtelijk ge
kakel over kunst, voor 't bedwel
mend gezwam, 't irriteerend geboom,
't opkikkerend geklapper over litera
tuur.
Ze zaten gepakt als haring in 'n
2e klasse coupé, hetgeen de warme
discussie nog heeter maakte, 't Wa
ren bijna allen vorgrijsden in do let--
terkunde. Dit bij manier van spre
ken. Want de helft had nog zwart,
bruin en blond haar, wat besneeuwd
aan de slapen of matig besprenkeld
met 't wit der ervaring. Twee had
den heelemaal geen haar, een droeg
'n pruik.
Ze waren geladen, de veiligheids
kleppen floepten open, soms sisten
er twee, drie te gelijk
Ze kwamen van 'n lezing over
Guido Gezelie en de veertigers en de
tachtigers werden om beurten op- en
afgekamd.
Toen kwamen ze aan hun persoon
lijke herinneringen, prat op wat ze
hadden gehoord, gezien, met eigen
ooren, met eigen oogen.
Ik heb Beets dikwijls gehoord,
gesproken, beklapt.
En ik Douwes Dekker.
Zoo, hoe oud ben je dan?
Van Leimep heb ik ook nog
gehoond.
En ik Huet ik was er bij
toen-ie <ïi ehoestbui kreeg, de zooge
naamde kriebel in do keel. Dat was
op 'n leesavond in Amsterdam.
Beets hoorde ik 't liefst.
Nou als Jan 'Ten Brink op
dreef was, sprak weer 'n ander, dan
kon jo 'n speld hooren vallen.
O, de gespatieerde!
Slechts énkelen lachten, begrépen.
Och wat, zei do aanbidder van
Ten Brink, gespatieerd of niet, ik
mocht 'm, niemand beter dan hij kon
je 't mooie <ïoen voelen, dat in de
Franschen, na de romantiek van
Hugo, stak. Ik hoor 'm nog de Sous-
préfect aux champs van Daudet zég
gen.
Je zag, als hij 't las, dien onder
prefect, met koets en gevolg uitge
trokken, in kraaknieuwen stuatsïe-
rok, om een tentoonstelling te ope
nen, liggen; liggen op den buik, in
t verleidelijke eikenboschje dat
hem gelokt heeft in z'n koele scha
duw om daar zijn openingsrede in
elkaar to zetten je zag 'm 'r liggen,
languit, bloempjes bekauwend, z'n
heele rede vergetend, z'n rijtuig ver
getend, z'n gevolg vergetend, dat aan
den zoom van 't boschje hem wacht;
liggen luisteren naar de goddelijke
muziek van de murmelende beekjes
onder 't mos, bedwelmd door den zoe
ten geur der viooltjes, in 'n zachten
roes gezongen door de vogeltjes, die
in de takken der frissche eikjes hun
liefelijkste melodieën komen kwee-
len. Geen woord van ziju rede...
Waarom lach jij?
Ik lach, zei m'n vriend Put, om
dat ik dat heb bijgewoond.
De pruik keek zuur. De kaalkop
pen schudden hun lokkenlooze hoof
den.
De geheele coupé donkerde van ver-
ontw aardiging.
Menschen als zij, geconfijt in de
letteren, zulkeu onzin op te dringen,
ging te ver.
Put, zonder verlof te vragen aan
't letterlievend gezelschap, begon, en
z'n fameuze stem, die het ratelen
van tien treinen zou overschreeuwd
hebben, babbelde, vertelde.
De meeste oogen kéken. Waar wou
die kerel heen? Wat had dat nou te
maken met Daudet's fijngeciseleerde
ballade in proza.
Wat kon huu die ruzie schelen tus
schen juffrouw Mina Drensen en me-
Emilie Drensen eenerzijds en
meneer Louis Drensen anderzijds, 't
hun schelen, dat die meneer Put
was-ie wel droog achter de ooren?
daar ooit op een lentedag gelogeerd
had:
Zooals ik zei, vervolgde onver
stoorbaar Put, 't gaf een heele her-
rie. Je bent bij zoo n dispuut, zoo n
huiselijk gebakkelei om niets, om
zoo'n lezing van een of anderen do
cent in de letteren, die een spreek
beurt aanneemt om het item zooveel
want je pen en je tong motten je
toch wat opbrengen, wat? 'n faux
troisièmé of liever hier 'n faux qua-
trième, die door de disputeerenden
en door je zelf naar de Mookerheide
geweuscht wordt.
Ik zei niets. Zeer wijselijk. Le
tLoigt et l'ócorce! dat vat je.
Nou, zei meneer, ik zie er niets
in, ik heb voor acht lezingen betaald
en al zou ik in de zaal moeten trans-
pireeren als 'n trampaard, ik ga. Ja,
ik zal dien vent z'n lezing cadeau
doen. Want al zou-ie stikken van de
warmte achter de katheder z'n
geld krijgt-ie toch? En misschien is
het wel de beste van alle acht. Wie
hebben we dezen winter gehad? Het
was 'n zóódje. Je gaat toch niet naar
'o lezing om bij do kachel te kruipen,
dat kun je thuis. En hébben we niet
bij de lezing van professor Teilen ge
blauwbekt. Hebben wa geblauwbekt
of niet?
Ja, erkende mevrouw, dat
mot ik eerlijk zeggen, ik heb den hee-1
len avond met m'n bont omgezeten. j
En je voeten....
Die vielen me bijna af, gaf me
vrouw toe, en wat 'n nonsens.
Dat mot u niet zeggen, ma,
vinnigde juffrouw Mina. Vindt u
het onzin, meneer, om over Kloos te
hooren spreken?
't Was niet over Kloos, ver
beterde ma. 't was over Ver ver...
Verwielen, zei pa.
Mina proestte 't uit
Verwielen - ha ha ha. Vadertje
vadertje 't is ook aan u besteed.
Verwey 1
Nou, dan Verwey, zei meneer,
maar ik heb geblauwbekt, gehui
verd en we zaten nog wel bij de
kachel.
Neen, dat zaten we niet, zeide
mevrouw, anders zou ik niet zoo'n
kou hebben gehad.
Dat zaten we wel, hield meneer
'Ol, maar ik geloof, dat er een
kaarsje in brandde in plaats van een
mud kolen, dat wet ineens in dat bak
beest kan.
En ik zeg je, Lou, dat....
Nou, zei 'r man, dan zaten
we niet bij de kachel, maar vandaag
hebben we ze niet noodig en als die
meneer Melksteen 't beter doet dun
die prof, of zou 't er wel een zijn
geweest hij had '11 kop als een
huurkoetsier dan ben ik tenminste
voor de achtste lezing niet bekocht. Eu
betaald heb ik en hier, meneer Put,
kost het geen cent. want ik mag twee
lcgé's introduceeren. Jij wilt toch wel'?
vroeg-ie.
Heel graag, zei ik, blij dat
ik uit dien kribbigen draaikolk raak-
Eu de vent moet 'n leukert zijn
sprak m'n kennis, me moed in-
sjirekend, 0111 me bij de temperatuur
of het oml-zomer was, "n paar uur te
laten opsluiten in 'n zaal je lacht al
as-ie z'n mond open doet, voegde-ie
er apodictisch bij, of-ie 'm al wel
honderd maal had genoten terwijl
hij me in de gang lokte, waar z'11 de-
hing aan den staudaard.
- Waar is 't over vroeg ik, toen
we op straat waren, waar de zoele
Mei-lucht onze ooren aaide.
Laat-is zien, zei-ie, ik heb't
1 m'n demi.
Hij morrelde in de jas, die over z'n
linker arm hing, haalde 'n gehecto-
grafeerd papier er uit.
Hij stond even stil.
Precies, zei-ie Ja 't is een
gek onderwerp. Het zal wel om te
gieren zijn.
En hij lus
Lezing van den heer Melksteen,
letterkundige te Amsterdam.
De
der Ramsessen.
Leuk, hè vroeg-ie me.
Dat kan dól zijn, zei ik.
Toen we in de sociëteit Den Doelen
kwamen, keek Drensen op z'n horloge.
We zijn te vroeg, zei-ie. lk
was heelemaal in de war door dat ge
kibbel met Mina en m'n vrouw, maar
dat 's niks, ik ben hier lid, hier maar
door.
Hij loodste me door een ijzeren klap
hek, dat weer achter ons dichtviel,
ging me vóór op 'n klinkerpaadje en
sloeg :n hoek van het groote gebouw
om.
Kijk, zei-ie, we zijn niet al
leen. Daar zijn er al.
En bij liep regelrecht naar 'n troepje
hoeren, die onder '11 paar kanjers van
hoornen, wilde kastanjes, aan 'n groo
te, groene tafel zaten.
De meesten dronken thee, 'n paar
bier.
Wij girnren zitten. Er stonden nog
enkele leege stoelen.
Telkens hoorde je het geklepper van
't hek.
Nee maarWat 'n succès. Die me
neer Melksteen bleek 'n attractie of
misschien wel de mummiën, waarbij
je lachen moest.
Weer het hekgeklep en wéér stuk
ken van het auditorium des heeren
Melksteen.
Iu troepjes kwamen ze, zoodat er
weldra stoelen ontbraken.
Een van de nieuw-aangekomenen,
kort-aangebonden manueke, met een
rozet in 't knoopsgat, foeterde
Ja maar, Van Keen, hoorde ik
'n ander zeggen, je ken toch niet
vorderen, dat ze hier ol de stoelen zul
len zetien de lezing
Wat de lezing 1 dat ze ook voor
de sociëteit zorgen. Nooit is hier de
boel m orde. Wacht maar is, zei-ie,
ik heb nóg een boterbriefje voor de
heeren in t vet wacht maar is tot
de algemecne vergadering ha
daar zie 'k er een.
Met de meest mogelijke kalmte, de
geheele groep brutaal bekijkend, fleg
matiek of 't 'm niet aanging, dandï-
ncerde, niet de handen op den rug
van z'n rok, '11 kellner in den post van
de deur, waarmee je de societeitgang
binnen ging.
Hé daar, aannéme l
Maar ja wel, de vlegel liet den
driftigen heer Van Keen roepen, hij
keék,~daudineerde, maar verzette geen
voet.
Zeg er is, Jan, aanneme, aan-
neme aannéme 111
Toen wees met z'n wijsvinger de
kellner op z'n wit plastron in zwijgen
de duidelijke taal„bedoel u mij
Ja, jouschreeuwde Van
Keen, schieeuwdeu met hem nog een
paar. lloor je niet 'l Breng is stoe
len 1
Eerst dacht jo, dat de kerel doof
stom was, maar hij hoorde heel
goed on mot 'n vervaarlijke stem riep
ic terug-
Voor zorgen!
En verdween onmiddellijk door de
breede gang.
Om na nog geen minuut te komen
aanslopen met 'n viertal stoelen, die-
io onbeholpen achter zich aanzeulde,
ze slierend met 'r pooten over don
grond, aoodat de kiezels op ketsten
naar allo kanten.
Dat 'is niet gonoeg'. riepen ze hem
tegen want weer zag je 'n trocpje-
auditorium-van-Melksteen binnen-
dremtelen.
De kellner draafde terug, 't Was 'm
gerajen, want hij had al twee vloeken
beet van Van Koon.
't Bleek toch geen kwaje kerel. Mo
gelijk had-ie 's straks niet goed be
grepen, want hij was weggehold, was
weldra terug met nog 'n viertal zetels.
Ik had 'n tikje medelijden met den
vent in z'n opgedirkt gala-kol)ners-
palc, rok, witte, das, en opengevroron
vest. Hij haalde 'n .zakdoek uit z'n
rokslippen, veegde zich den kalen
schedel af, want 's mans hersenpan
was onbehaard als 'n kikvorschen-
huid. Alleen achter in z'n nek Dlozen
wat haarslleren en over z'n groote
ooren franje-den 'n paar ijle lokken.
Aanneme
Meneer!
Breng mij één thee of neen kwast.
En mij ookb.
Breng hier, riepen er 'n paar,
maar bier maar geen pils Mün
cl loner.
En ik koffie, beval 'n derde en
mij 'n fleschje victorïnvvater, maar
gauw wat.
Natuurlijk gauw wat, want Dren
sen had al driemaal op z'n horloge
gekeken. De lezing moest al begonnen
zijn.
Nou! vroegen ze den kellner,
waar wacht jè op'?
Onwrikbaar alsof-ie eensklaps was
versteend, bleef de Jan staan vvaar-ie
stond.
'n Oogenblik later bewoog-ie met 'n
theatraal gebaar den rechterarm,
plofte dien in den binnenzak van z'n
rok, haalde er 'n portefeuille uit en
begon te praten of-ie wou gaan pree-
ken:
Mijneheeren! zei-ie, alvorens u
de thee, 't bier, do kwast, de piis, de
münchener, de koffie, 't victoriavvater
te brengen, wensch ik even met dc
heeren kennis te maken en hij duw
de den onthutsten Van Keen, die 'm
al met z'n oogen opvrat, 'n kaartje,
dat-ie uit de portefeuille gehaald had,
In de hand.
Nog een gaf-ie er aan 'n ander.
Nog een aan nog een ander.
Deze laatste Van Keen stond paf,
met 'n hoogroode kleur las den hoe
ren 't visitekaartje voor:
Jan Lodewijk Melksteen.
Letterkundige.
Vice-voorzitter van het Litterarisch
Congres van Milaan.
Ridder in de orde van den
Nederlandschen Leeuw.
Wfj keken sip. Van Keen, die 't hef
tigst gedriftigd had. had de ridder
lijkheid 't eerst den ridder de hand
toe te steken.
D9 lezer van den avond?
Om u te dienen, zei de gemeta-
orfoseorde kellner neen, neen,
hoeft niet, geen verontschuldiging,
de heeren kunnen 't niet gebeteren,
ik kan 't heusch ook niet helpen, dat
je je uitdost als 'n koffiehuisjan as
je voor 'n fashionable publiek op
treedt. Maar ik dacht zoo ik heb
op die stoelen al 'n zvveetje geliaald
't was, dacht me, welletjes de
heeren permitteeren me.
Waarachtig!
En mijn kennis, Drensen, kreeg
den leuken inval, orn tot Melksteen,
üie op eeu der door hem zelf gehaal
de stoelen was gaan zitten, te zeg
gen:
En wat zul je zelf gebruiken,
waarde heer'? Dan zal ik is overal
voor gaan zorgen we zijn hier
thuis.
Weldra 'draafden er 'n paar w®.
zenlijke „Jannen" aan.
E11 het gesprek onder de groote
kastanjeboomen werd zóó geani
meerd en Melksteen kwam zóó leuk
uit don hoek, dat wij en hij lang za
ten op die stoelen.aan die lange,
groene t&fel, die we nog maar flauw
tjes zagen in den schemer van het
laten-nvond-duister.
Hot werd 'n goddelijke avond, sui
zelend tuimelde 'n zoel windje om
ons heen, dut de groote kastaujebla-
deren wiegde.
E11 bij 't teugjes-geslurp aan bier
tjes, aan grocjes, zagen we statig de
maanschijf aan den ongerepten he
mel stijgen.
Plotseling wees Melksteen, achter
overgeleund in z'n stoel, den linker-
duim in het vcstgat, met z'n rechtop
hand: stilte.
En wij zwegen allen.
Toen hoorden we waarvoor-ie ge
wezen had. Achter de kastanjes gor
gelde 'n nachtegaal z'n poëtisch
lied...
Eu ieder voor zich droomde z'n
droom in dezen eersten mooien lente
avond.
En Melksteen vergat, als wij, zijn
mummiën der Ramsessen.
G. v. d. WALD.
(Prov. N. Brab. en 's-IIert. Crt.)
BRANDKASTEN, WELKE BESTAND
ZIJN TEGEN DE ZUURSTOF-
ACETYLEENVLAM.
De moderne inbrekers beschikken
over zeer volmaakte werktuigen bij
hun bedrijf, met groote snelheid wer
kende boren, zuurstof-acetyleenbran
ders. De stevigste brandkasten van
gewoon staal bieden aan zulke werk
tuigen niet lang weerstand. Tegen de
boor heeft men speciale staalsoorten
te hulp geroepen, tegen de steekvlam
het cement.
De firma Fr. Krupp te Essen brengt
volgens „Prometheus" eon staalsoort
op de markt, welke tegelijkertijd be
stand is tegen de boor en de vlam.
Het is een soort hard staal, waai op
na <le harding de beste boren breken.
Aan den anderen kant heeft men 0111
het met de acetyleenzuurstofvlam to
snijden, zooveel tijd en gas noodig,
dat do geduldigste en best toegeruste
inbreker den moed zou verliezen! Om
een opening van 80 mM. diameter te
maken in eon plaat van 40 mM. dik
te, heeft men al naar de handigheid
van den werkman van 6 tot 14 uur
nood'sr. 10000 tot. 10GGQ L. zuurstof
en 9000 tot 13400 L. acetyleen, terwijl
de stalen flesschen dio men gewoon
lijk gebruikt voor het transport van
samengeperste gassen, 5000 L. be
vatten en 70 K.G. wegen.
DAMRUBRIEK.
HAARLEMSCHE DAMCLUB.
Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve
aan den heer J. Meyer, Kruisstraat 34. Telcphoon 1513.
Probleem No. 361
van JUVENON.
Zwart schijven op: 7, 8. 10. 11. 13,14, 17. 19, 20, 22, 24 en dam op 25.
Wit schijven op. 23, 28, 29, 31, 32, 33, 38, 40, 41, 42, 47, 48 en 50.
Probleem No. 362.
van N.
j
n
i .4
4?
9
f
a
9.
V
ig§
ft
ül
a
8
Él
-
47 4ö aa 50
Zwart schijven op: 8, 9. 13. 15. 16,17, IS, 19, 21. 22, 23 en 28.
Wit schijven op: 20, 27, 31, 32, 35,37, 38, 39. 40, 42. 43 en 48.
Oplossingen van deze problemen
worden gaarne ingewacht aan boven
genoemd adres, uiterlijk Dinsdag 28
Mei 1912.
Oplossing van probleem No. 357 van
den auteur: Wit. 22—17 21—17, 29—24,
28-23, 39:2. 2—16, 16-49!
Oplossing van probleem No. 358 van
den auteur: W it 3429, 36—31, 47—41,
29—23, 23—19, 25:1, 1:38!
2c Oplossing: Wilt 116, 2520,
34-29, 36-31. 47—41. 6-1. 1:25!
Beide problemen zijn goed opge
lost door de heeren J. Jacohson Azn.,
NV. J. A. Matla C. Serodini, J. Sie
ge rist.
Dc rubriek „Voor de Jeugd" word»
a.s. week voortgezet.
Do Haarlemsche Damclub houdt
haar bijeenkomsten i ede ren Maan
dagavond van 8 tot 12 uur in het ge
bouw „De Nijverheid", Jansstraat tö,
alhier.
Liefhebbers van hot damspel zijn
daar steeds welkom.
Voor het lidmaatschap kan men
zich bij het bestuur aanmelden.
Inliohtiffgen worden gaarne ver-
stiekt door den Secrets ris, den heer
J. Meijer, Kruisstraat 34, Telenhoon
No. 1543.