m m m m m M Ren gemoedsvrede ter ruste en sliep zoo lang, tot hij gewekt werd. Dat gebeurde tegen twee uur in den morgen en wel door een eigenaardig gedruisch, dat uit zijn studeerkamer kwam, die naast de slaapkamer lag. Ferdinand opende de deur, draaide 't electriscb licht op en zag, dat een on gelukkig mensch bezig was om slecht en liefdeloos werk te doen. Blijkbaar met de bedoeling om zich onwettige financieels voordeelen te Verschaffen, had de beklagenswaardige de mooie schrijftafel beschadigd en ging voort daarop met een breekijzer allerlei welddadige proefnemingen te doen. Voor het openmaken van de brand kast W3S de inbreker zeker nog niet handig genoeg en had hij misschien ook niet voldoende werktuigen. Ferdinand had dadelijk het Brow ningpistool uit het nachttafeltje geno men en dat op den verschrikten in breker gericht, niet uit moordlust of wraakzucht, maar uit monschenken- nis. Hij wilde den ongelukkige alleen Jnnar beletten, zijn geweten nog meer te belasten, door verdere onwettige daden, wellicht door verwondingen, welke hij hem, Ferdinand, zou toe brengen. Leg het breekijzer weg en steek de handen omhoog, riep hij den schrikten man toe, die dadelijk aan het bevel gehoorzaamde. Vervolgens zette hij in het midden van de kamer een stoel voor hem neer en gelastte hem daarop te gaan zitten. Ook dat deed de inbreker. Ferdiuand was er echter geen oogenblik over in twijfel, dat deze gehoorzaamheid alleen door do vrees voor het Browningpistool werd afgedwongen en nog geenszins reden gaf om aan te nemen, dat alle misdadige voornemens reeds waren opgegeven. Hem tot deze zedelijke we dergeboorte helpen, hem het verant woordelijkheidsgevoel en de behoefte aan rechtvaardigheid en eerlijkheid terug te geven, dat was de schoone -tank, welke nog verricht moest wor den en waarmee hij dadelijk vol ijver begon. Op vijf pas afstands van den ?oede pad afgeweken broeder ging hij nu eveneens zitten, legde het Brew- ningpistool naast zich op d:e schrijf tafel, deed een reisdeken om, want hij was in nachtgewaad en zijn stu deerkamer was s nachts niet ver warmd en toen sprak hij op zeer ern stige» toon: Je behoeft de armen nu niet lan ger omhoog te houden, beste vriend. Dat zou je op den duur te veel spanning kosten. Kruis ze, als je blieft over de borat en vertel me dan eens heel bedaard en openhartig, wat je hier eigenlijk kwam doen. Ik heb je immers nog nooit kwaad gedaan. Waarom heb je mijn mooie schrijfta fel beschadigd'? De aangesprokene trok een spottend gezicht en mompelde iets tusschen de tanden, dat misschien met „vervloekte ezel!" vertaald kon worden: Maar Fer dinand trachtte het niet te vertalen, doch vervolgde op vriendelijken toon: Je moet niet denken, beste vriend, dat ik je aan de poliiie wil overleve ren. Ik wil immers niet je ongeluk, maar je geluk. Daarom moet ik de oorzaken van je ongeluk wegnemen. .Vertel mij dus eens in 't kort je le vensgeschiedenis en wat je gebracht heeft tot de beklagenswaardige daad van heden. Nu keek de inbreker hem met een zonderlingen blik aan en ver telde, dat hij August Bier- maim heette. Hij had op school goed opgepast, later voor kok geleerd en de helft van zijn militairen dienst tijd was hij kok bij den kapitein ge weest. Daarna had hij een goede be trekking gehad, in een hotel, maar was ontslagen, wijl men hem ten on rechte van oneerlijkheid verdacht. Uit wraak over dit ongerechtvaardig de ontslag en omdat hij niet dadelijk aen andere betrekking had gevonden, had hij het toen werkelijk met het mijn en dijn niet al te nauw genomen en toen had men hem achter de tra lies gestopt. Hij was nu al weer een paar maanden vrij, maar het viel nog veel moeilijker een betrekking te vinden. Hij had dus gebrek. Nu ja, beste vriend, maar dat is toch geen reden om nu juist mijn schrijftafel te beschadigen, 't Is toch niet mijn schuld, dat je in zulke ellen dige omstandigheden verkeert. Wat heb je toch tegen mij, die je nooit kwaad heeft gedaan? August Biermaan haastte zich om op <le vriendelijkste manier van de wereld te verzekeren, dat hij heele- maal niets tegen meneer Wendeler had, die immers bij iedereen als een goed mensch bekend stond. Doch daar het ook bekend was, dat meneer zeer gegoed mocht heeten, had hij ge dacht, dat hij in zijn nood misschien iets van den overvloed van meneer zou kunnen krijgen. Maar, beste vriend, als je dat dacht, zou je mij dia mcening heel openhartig en eerlijk bij een geschikte gelegenheid te kennen hebben kunnen geven, en wc ware nhet zeker zonder veel moeite eens geworden. Maar in plaats van dat te doen, beschadig je op heel onhandige wijze mijn schrijf tafel en stoort mij bovendien nog in mijn slaap. Nadat hij dit laatste verwijt op bij na kinderlijk klagenden toon had uit gesproken, sloeg hij weer een man- lijker toon aan, hield een schoone, menschllevende toespraak en liet eind van het lied was, dat hij den armen Biermaan honderd mark gaf, opdat h i zich weer fatsoenlijk zou kunnen kleoden en gelegenheid zou hebben om bedaard naar een betrekking uit te zien, en dat de arme Biermann den goeden Wendeler dankbaar da hand drukte en fatsoenlijk door de huisdeur naar buiten giug, nadat hij nog ex cuus had gevraagd, dat hij straks een ruit had ingedrukt. Ferdinand Wendeler sliep met een wonderbaarlijk tevreden hart in en toen hij den volgenden dag zijn vrien den vertelde, hoe hij een misdadiger verbeterd had en daarover vreeselijk werd uitgelachen, antwoordde hij dat hij natuurlijk uiet kon beweren dat do beklagenswaardige nu reeds een volkomen ander mensch was ge worden, maar toch overtuigd was, dat hij hem ten miuste op den weg tot verbetering had gebracht. Hoe verheugde hij zich daarom, toen ongeveer veertien dagen, later August Biermann in een bescheiden, maar nette kleeding bij hem kwam en hem trouwhartig berichtte, dat hij tot dusver goed had gehouden en nog geen verkeerde streken had uitge haald. En heb je een prettige betrekking gevonden, beste vriend? Neen, een betrekking lxad hij nog niet gevonden, Het was zoo erg moei lijk, voor iemand die reeds eenmaal in de gevangenis gezeten had. Maar inbreken wilde hij niet meer en daar om wilde hij liever openhartig en eer lijk zeggen, dat hij weer in nood zat, meneer Wendeler zou misschien nog eenmaal zoo goed willen zijn, enz. Ja, meneer Wendeler was nog een baal zoo goed, enz.dezen keer slechts met vijftig mark. Doch toen de arme Biermann nu na enkele dagen al weer kwam en weer geen geld meer had, doch altijd nog braaf en eerlijk was gebleven en alleen maar geen betrek king had kunnen vinden, achtte Fer dinand het het verstandigst eens en voorgoed te helpen en nam den bekla- genswaardigen man, die maai- geen betrekking kon viuden, in zijn per soonlijken dienst. August maakte de kamer schoon, August zette het ontbijt klaar, Au gust naaide zelfs knoopen aan de broeken, en toen Ferdinand zijn vrien den vertelde van deze zichtbare ver betering van den misdadiger, lachten zij reeds niet meer zoo luide en be- leedigend als over de met honderd mark beloonde inbraak, en de rust van Ferdinands geweten werd lang zamerhand een zoete bedwelming. Toch sprong hij in zekeren nacht weer met een plotselingen schrik uit den slaap op, niet door gewetenswroe ging, maar door August, die in een elegant reiscostuum voor hem stond, het Browningpistool uit het nachtta feltje had genomen en zijn meester noodzaakte om met hem naar de brandkast te gaan en deze te openen. Want tengevolge van zijn voortdurend eerlijken levenswandel had de arme kerel nog altijd niet geleerd hoe hij dat doen moest. Maar hij had wel opgemerkt, dat ziju meester te voren een brief met zesduizend mark had ontvangen. Ferdiuand had dit geld jaren geleden aan een vriend geleend die eeu zaak wilde beginnen. Toon Ferdiuand met zijn gewone menschlie vendheid aan het verzoek van August had voldaan, bond deze hem handen en voeten vast, stopte hem een prop in den mond en troostte hem liefde rijk met de verzekering, dat er den volgenden dag wel imiand zou komen om hem te bevrijden. Daarna vertrok hij. Ferdinand werd ook werkelijk be vrijd. Het was echter onmogelijk de onaangename geschiedenis voor de vrienden geheim te houden en dezen lachten nu weer zeer luide en beleedi- gend. Eindelijk, na zes weken, kwam er uit Milwaukee een brief van August, waarin deze mededeelde, dat hij met zesduizend mark een aardig res taurant had geopend. Om nu zijn jaar- lijksche begrooting niet onnoodig te belasten wilde hij geen rente betalen en evenmin aan aflossing denken, maar het kapitaal liever altijd als een aandenken behouden. Hij had ook eeii heel nieuwen nog volkomen eerlij ken naam aangenomen, en hij dacht er niet meer aan, zich met spitsboe ven af te geven, en hij wenschte me neer Wendeler ook alles goeds. Nu schitterden de oogen van meneer Wendeler: triomfantelijk vertelde hij het aan zijn vrienden en zei: Verbeterd heeft hij zich dus toch. En dat is mijn werk. Als ik niet zoo verstandig geweest was, zat hij nu in plaats van iu zijn mooi restaurant bij ons tn de gevangenis. Sedert glimlachten zijn vrienden nog slechts heel bescheiden en ach ter zijn rug om hem, zoodat hij zich niet beleedigd kon gevoelen en des te geruster sliep, wijl hij dadelijk op den dag na het vertrek van August een nieuw Browningpistool had ge kocht, benevens een dog, die 's nachts zijn bed lag. (N. v. b. N.) De mummiën der Ramsessen. Do vier wanden van een spoorweg wagen moeten dikwijls heel wat hoo- ren. Klankborden voor 't geschetter van politieke tinnegieters; klankborden het gewawel van stroeve puri teinen ik heb onlangs in ra'n bed er nog om liggen lachen, hoe onzo jeeslige Van Meurs, de man van 't Kriekende Kriekske, in z'u langade mige speech over do „vroolijkheid en 't lachen" met zijn vroolijkheid in n spoorcoupé zoo'n gewawel tot zand vergruizelde klankborden voor 't geginnegap van bakvlsschen; klank borden voor 't gekweel, 't gefluister, 't gegiegel, 't gezoen van verliefden, van 't enfin-seul van afreizendon in 't huwelijksbootje, dat jo gemeenlijk 't éérst bevaart in een spoorcoupé; klankborden voor 't zwaar gebas over diepzinnige geleerdheid, door- wroete wetenschap; klankborden voor 't gekef over juristerij; klankbor den zelfs voor 't hartstochtelijk ge kakel over kunst, voor 't bedwel mend gezwam, 't irriteerend geboom, 't opkikkerend geklapper over litera tuur. Ze zaten gepakt als haring in 'n 2e klasse coupé, hetgeen de warme discussie nog heeter maakte, 't Wa ren bijna allen vorgrijsden in do let-- terkunde. Dit bij manier van spre ken. Want de helft had nog zwart, bruin en blond haar, wat besneeuwd aan de slapen of matig besprenkeld met 't wit der ervaring. Twee had den heelemaal geen haar, een droeg 'n pruik. Ze waren geladen, de veiligheids kleppen floepten open, soms sisten er twee, drie te gelijk Ze kwamen van 'n lezing over Guido Gezelie en de veertigers en de tachtigers werden om beurten op- en afgekamd. Toen kwamen ze aan hun persoon lijke herinneringen, prat op wat ze hadden gehoord, gezien, met eigen ooren, met eigen oogen. Ik heb Beets dikwijls gehoord, gesproken, beklapt. En ik Douwes Dekker. Zoo, hoe oud ben je dan? Van Leimep heb ik ook nog gehoond. En ik Huet ik was er bij toen-ie <ïi ehoestbui kreeg, de zooge naamde kriebel in do keel. Dat was op 'n leesavond in Amsterdam. Beets hoorde ik 't liefst. Nou als Jan 'Ten Brink op dreef was, sprak weer 'n ander, dan kon jo 'n speld hooren vallen. O, de gespatieerde! Slechts énkelen lachten, begrépen. Och wat, zei do aanbidder van Ten Brink, gespatieerd of niet, ik mocht 'm, niemand beter dan hij kon je 't mooie <ïoen voelen, dat in de Franschen, na de romantiek van Hugo, stak. Ik hoor 'm nog de Sous- préfect aux champs van Daudet zég gen. Je zag, als hij 't las, dien onder prefect, met koets en gevolg uitge trokken, in kraaknieuwen stuatsïe- rok, om een tentoonstelling te ope nen, liggen; liggen op den buik, in t verleidelijke eikenboschje dat hem gelokt heeft in z'n koele scha duw om daar zijn openingsrede in elkaar to zetten je zag 'm 'r liggen, languit, bloempjes bekauwend, z'n heele rede vergetend, z'n rijtuig ver getend, z'n gevolg vergetend, dat aan den zoom van 't boschje hem wacht; liggen luisteren naar de goddelijke muziek van de murmelende beekjes onder 't mos, bedwelmd door den zoe ten geur der viooltjes, in 'n zachten roes gezongen door de vogeltjes, die in de takken der frissche eikjes hun liefelijkste melodieën komen kwee- len. Geen woord van ziju rede... Waarom lach jij? Ik lach, zei m'n vriend Put, om dat ik dat heb bijgewoond. De pruik keek zuur. De kaalkop pen schudden hun lokkenlooze hoof den. De geheele coupé donkerde van ver- ontw aardiging. Menschen als zij, geconfijt in de letteren, zulkeu onzin op te dringen, ging te ver. Put, zonder verlof te vragen aan 't letterlievend gezelschap, begon, en z'n fameuze stem, die het ratelen van tien treinen zou overschreeuwd hebben, babbelde, vertelde. De meeste oogen kéken. Waar wou die kerel heen? Wat had dat nou te maken met Daudet's fijngeciseleerde ballade in proza. Wat kon huu die ruzie schelen tus schen juffrouw Mina Drensen en me- Emilie Drensen eenerzijds en meneer Louis Drensen anderzijds, 't hun schelen, dat die meneer Put was-ie wel droog achter de ooren? daar ooit op een lentedag gelogeerd had: Zooals ik zei, vervolgde onver stoorbaar Put, 't gaf een heele her- rie. Je bent bij zoo n dispuut, zoo n huiselijk gebakkelei om niets, om zoo'n lezing van een of anderen do cent in de letteren, die een spreek beurt aanneemt om het item zooveel want je pen en je tong motten je toch wat opbrengen, wat? 'n faux troisièmé of liever hier 'n faux qua- trième, die door de disputeerenden en door je zelf naar de Mookerheide geweuscht wordt. Ik zei niets. Zeer wijselijk. Le tLoigt et l'ócorce! dat vat je. Nou, zei meneer, ik zie er niets in, ik heb voor acht lezingen betaald en al zou ik in de zaal moeten trans- pireeren als 'n trampaard, ik ga. Ja, ik zal dien vent z'n lezing cadeau doen. Want al zou-ie stikken van de warmte achter de katheder z'n geld krijgt-ie toch? En misschien is het wel de beste van alle acht. Wie hebben we dezen winter gehad? Het was 'n zóódje. Je gaat toch niet naar 'o lezing om bij do kachel te kruipen, dat kun je thuis. En hébben we niet bij de lezing van professor Teilen ge blauwbekt. Hebben wa geblauwbekt of niet? Ja, erkende mevrouw, dat mot ik eerlijk zeggen, ik heb den hee-1 len avond met m'n bont omgezeten. j En je voeten.... Die vielen me bijna af, gaf me vrouw toe, en wat 'n nonsens. Dat mot u niet zeggen, ma, vinnigde juffrouw Mina. Vindt u het onzin, meneer, om over Kloos te hooren spreken? 't Was niet over Kloos, ver beterde ma. 't was over Ver ver... Verwielen, zei pa. Mina proestte 't uit Verwielen - ha ha ha. Vadertje vadertje 't is ook aan u besteed. Verwey 1 Nou, dan Verwey, zei meneer, maar ik heb geblauwbekt, gehui verd en we zaten nog wel bij de kachel. Neen, dat zaten we niet, zeide mevrouw, anders zou ik niet zoo'n kou hebben gehad. Dat zaten we wel, hield meneer 'Ol, maar ik geloof, dat er een kaarsje in brandde in plaats van een mud kolen, dat wet ineens in dat bak beest kan. En ik zeg je, Lou, dat.... Nou, zei 'r man, dan zaten we niet bij de kachel, maar vandaag hebben we ze niet noodig en als die meneer Melksteen 't beter doet dun die prof, of zou 't er wel een zijn geweest hij had '11 kop als een huurkoetsier dan ben ik tenminste voor de achtste lezing niet bekocht. Eu betaald heb ik en hier, meneer Put, kost het geen cent. want ik mag twee lcgé's introduceeren. Jij wilt toch wel'? vroeg-ie. Heel graag, zei ik, blij dat ik uit dien kribbigen draaikolk raak- Eu de vent moet 'n leukert zijn sprak m'n kennis, me moed in- sjirekend, 0111 me bij de temperatuur of het oml-zomer was, "n paar uur te laten opsluiten in 'n zaal je lacht al as-ie z'n mond open doet, voegde-ie er apodictisch bij, of-ie 'm al wel honderd maal had genoten terwijl hij me in de gang lokte, waar z'11 de- hing aan den staudaard. - Waar is 't over vroeg ik, toen we op straat waren, waar de zoele Mei-lucht onze ooren aaide. Laat-is zien, zei-ie, ik heb't 1 m'n demi. Hij morrelde in de jas, die over z'n linker arm hing, haalde 'n gehecto- grafeerd papier er uit. Hij stond even stil. Precies, zei-ie Ja 't is een gek onderwerp. Het zal wel om te gieren zijn. En hij lus Lezing van den heer Melksteen, letterkundige te Amsterdam. De der Ramsessen. Leuk, hè vroeg-ie me. Dat kan dól zijn, zei ik. Toen we in de sociëteit Den Doelen kwamen, keek Drensen op z'n horloge. We zijn te vroeg, zei-ie. lk was heelemaal in de war door dat ge kibbel met Mina en m'n vrouw, maar dat 's niks, ik ben hier lid, hier maar door. Hij loodste me door een ijzeren klap hek, dat weer achter ons dichtviel, ging me vóór op 'n klinkerpaadje en sloeg :n hoek van het groote gebouw om. Kijk, zei-ie, we zijn niet al leen. Daar zijn er al. En bij liep regelrecht naar 'n troepje hoeren, die onder '11 paar kanjers van hoornen, wilde kastanjes, aan 'n groo te, groene tafel zaten. De meesten dronken thee, 'n paar bier. Wij girnren zitten. Er stonden nog enkele leege stoelen. Telkens hoorde je het geklepper van 't hek. Nee maarWat 'n succès. Die me neer Melksteen bleek 'n attractie of misschien wel de mummiën, waarbij je lachen moest. Weer het hekgeklep en wéér stuk ken van het auditorium des heeren Melksteen. Iu troepjes kwamen ze, zoodat er weldra stoelen ontbraken. Een van de nieuw-aangekomenen, kort-aangebonden manueke, met een rozet in 't knoopsgat, foeterde Ja maar, Van Keen, hoorde ik 'n ander zeggen, je ken toch niet vorderen, dat ze hier ol de stoelen zul len zetien de lezing Wat de lezing 1 dat ze ook voor de sociëteit zorgen. Nooit is hier de boel m orde. Wacht maar is, zei-ie, ik heb nóg een boterbriefje voor de heeren in t vet wacht maar is tot de algemecne vergadering ha daar zie 'k er een. Met de meest mogelijke kalmte, de geheele groep brutaal bekijkend, fleg matiek of 't 'm niet aanging, dandï- ncerde, niet de handen op den rug van z'n rok, '11 kellner in den post van de deur, waarmee je de societeitgang binnen ging. Hé daar, aannéme l Maar ja wel, de vlegel liet den driftigen heer Van Keen roepen, hij keék,~daudineerde, maar verzette geen voet. Zeg er is, Jan, aanneme, aan- neme aannéme 111 Toen wees met z'n wijsvinger de kellner op z'n wit plastron in zwijgen de duidelijke taal„bedoel u mij Ja, jouschreeuwde Van Keen, schieeuwdeu met hem nog een paar. lloor je niet 'l Breng is stoe len 1 Eerst dacht jo, dat de kerel doof stom was, maar hij hoorde heel goed on mot 'n vervaarlijke stem riep ic terug- Voor zorgen! En verdween onmiddellijk door de breede gang. Om na nog geen minuut te komen aanslopen met 'n viertal stoelen, die- io onbeholpen achter zich aanzeulde, ze slierend met 'r pooten over don grond, aoodat de kiezels op ketsten naar allo kanten. Dat 'is niet gonoeg'. riepen ze hem tegen want weer zag je 'n trocpje- auditorium-van-Melksteen binnen- dremtelen. De kellner draafde terug, 't Was 'm gerajen, want hij had al twee vloeken beet van Van Koon. 't Bleek toch geen kwaje kerel. Mo gelijk had-ie 's straks niet goed be grepen, want hij was weggehold, was weldra terug met nog 'n viertal zetels. Ik had 'n tikje medelijden met den vent in z'n opgedirkt gala-kol)ners- palc, rok, witte, das, en opengevroron vest. Hij haalde 'n .zakdoek uit z'n rokslippen, veegde zich den kalen schedel af, want 's mans hersenpan was onbehaard als 'n kikvorschen- huid. Alleen achter in z'n nek Dlozen wat haarslleren en over z'n groote ooren franje-den 'n paar ijle lokken. Aanneme Meneer! Breng mij één thee of neen kwast. En mij ookb. Breng hier, riepen er 'n paar, maar bier maar geen pils Mün cl loner. En ik koffie, beval 'n derde en mij 'n fleschje victorïnvvater, maar gauw wat. Natuurlijk gauw wat, want Dren sen had al driemaal op z'n horloge gekeken. De lezing moest al begonnen zijn. Nou! vroegen ze den kellner, waar wacht jè op'? Onwrikbaar alsof-ie eensklaps was versteend, bleef de Jan staan vvaar-ie stond. 'n Oogenblik later bewoog-ie met 'n theatraal gebaar den rechterarm, plofte dien in den binnenzak van z'n rok, haalde er 'n portefeuille uit en begon te praten of-ie wou gaan pree- ken: Mijneheeren! zei-ie, alvorens u de thee, 't bier, do kwast, de piis, de münchener, de koffie, 't victoriavvater te brengen, wensch ik even met dc heeren kennis te maken en hij duw de den onthutsten Van Keen, die 'm al met z'n oogen opvrat, 'n kaartje, dat-ie uit de portefeuille gehaald had, In de hand. Nog een gaf-ie er aan 'n ander. Nog een aan nog een ander. Deze laatste Van Keen stond paf, met 'n hoogroode kleur las den hoe ren 't visitekaartje voor: Jan Lodewijk Melksteen. Letterkundige. Vice-voorzitter van het Litterarisch Congres van Milaan. Ridder in de orde van den Nederlandschen Leeuw. Wfj keken sip. Van Keen, die 't hef tigst gedriftigd had. had de ridder lijkheid 't eerst den ridder de hand toe te steken. D9 lezer van den avond? Om u te dienen, zei de gemeta- orfoseorde kellner neen, neen, hoeft niet, geen verontschuldiging, de heeren kunnen 't niet gebeteren, ik kan 't heusch ook niet helpen, dat je je uitdost als 'n koffiehuisjan as je voor 'n fashionable publiek op treedt. Maar ik dacht zoo ik heb op die stoelen al 'n zvveetje geliaald 't was, dacht me, welletjes de heeren permitteeren me. Waarachtig! En mijn kennis, Drensen, kreeg den leuken inval, orn tot Melksteen, üie op eeu der door hem zelf gehaal de stoelen was gaan zitten, te zeg gen: En wat zul je zelf gebruiken, waarde heer'? Dan zal ik is overal voor gaan zorgen we zijn hier thuis. Weldra 'draafden er 'n paar w®. zenlijke „Jannen" aan. E11 het gesprek onder de groote kastanjeboomen werd zóó geani meerd en Melksteen kwam zóó leuk uit don hoek, dat wij en hij lang za ten op die stoelen.aan die lange, groene t&fel, die we nog maar flauw tjes zagen in den schemer van het laten-nvond-duister. Hot werd 'n goddelijke avond, sui zelend tuimelde 'n zoel windje om ons heen, dut de groote kastaujebla- deren wiegde. E11 bij 't teugjes-geslurp aan bier tjes, aan grocjes, zagen we statig de maanschijf aan den ongerepten he mel stijgen. Plotseling wees Melksteen, achter overgeleund in z'n stoel, den linker- duim in het vcstgat, met z'n rechtop hand: stilte. En wij zwegen allen. Toen hoorden we waarvoor-ie ge wezen had. Achter de kastanjes gor gelde 'n nachtegaal z'n poëtisch lied... Eu ieder voor zich droomde z'n droom in dezen eersten mooien lente avond. En Melksteen vergat, als wij, zijn mummiën der Ramsessen. G. v. d. WALD. (Prov. N. Brab. en 's-IIert. Crt.) BRANDKASTEN, WELKE BESTAND ZIJN TEGEN DE ZUURSTOF- ACETYLEENVLAM. De moderne inbrekers beschikken over zeer volmaakte werktuigen bij hun bedrijf, met groote snelheid wer kende boren, zuurstof-acetyleenbran ders. De stevigste brandkasten van gewoon staal bieden aan zulke werk tuigen niet lang weerstand. Tegen de boor heeft men speciale staalsoorten te hulp geroepen, tegen de steekvlam het cement. De firma Fr. Krupp te Essen brengt volgens „Prometheus" eon staalsoort op de markt, welke tegelijkertijd be stand is tegen de boor en de vlam. Het is een soort hard staal, waai op na <le harding de beste boren breken. Aan den anderen kant heeft men 0111 het met de acetyleenzuurstofvlam to snijden, zooveel tijd en gas noodig, dat do geduldigste en best toegeruste inbreker den moed zou verliezen! Om een opening van 80 mM. diameter te maken in eon plaat van 40 mM. dik te, heeft men al naar de handigheid van den werkman van 6 tot 14 uur nood'sr. 10000 tot. 10GGQ L. zuurstof en 9000 tot 13400 L. acetyleen, terwijl de stalen flesschen dio men gewoon lijk gebruikt voor het transport van samengeperste gassen, 5000 L. be vatten en 70 K.G. wegen. DAMRUBRIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve aan den heer J. Meyer, Kruisstraat 34. Telcphoon 1513. Probleem No. 361 van JUVENON. Zwart schijven op: 7, 8. 10. 11. 13,14, 17. 19, 20, 22, 24 en dam op 25. Wit schijven op. 23, 28, 29, 31, 32, 33, 38, 40, 41, 42, 47, 48 en 50. Probleem No. 362. van N. j n i .4 4? 9 f a 9. V ig§ ft ül a 8 Él - 47 4ö aa 50 Zwart schijven op: 8, 9. 13. 15. 16,17, IS, 19, 21. 22, 23 en 28. Wit schijven op: 20, 27, 31, 32, 35,37, 38, 39. 40, 42. 43 en 48. Oplossingen van deze problemen worden gaarne ingewacht aan boven genoemd adres, uiterlijk Dinsdag 28 Mei 1912. Oplossing van probleem No. 357 van den auteur: Wit. 22—17 21—17, 29—24, 28-23, 39:2. 2—16, 16-49! Oplossing van probleem No. 358 van den auteur: W it 3429, 36—31, 47—41, 29—23, 23—19, 25:1, 1:38! 2c Oplossing: Wilt 116, 2520, 34-29, 36-31. 47—41. 6-1. 1:25! Beide problemen zijn goed opge lost door de heeren J. Jacohson Azn., NV. J. A. Matla C. Serodini, J. Sie ge rist. Dc rubriek „Voor de Jeugd" word» a.s. week voortgezet. Do Haarlemsche Damclub houdt haar bijeenkomsten i ede ren Maan dagavond van 8 tot 12 uur in het ge bouw „De Nijverheid", Jansstraat tö, alhier. Liefhebbers van hot damspel zijn daar steeds welkom. Voor het lidmaatschap kan men zich bij het bestuur aanmelden. Inliohtiffgen worden gaarne ver- stiekt door den Secrets ris, den heer J. Meijer, Kruisstraat 34, Telenhoon No. 1543.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1912 | | pagina 16