BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD 29* Jaargang. ZATERDAG JDNI 1911 No 8873 DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST f 1.20 PER 8 BAANDEN CF 10 CENT PER WEEK. y^MMSTRATTE ÖROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAQBLAD ZUN ADVERTEWT1ÊN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT •iet Kijke Natuurleven HET AFTROMMELEN DER BIJEN. „Het voorjaar was prachtig," zeggen de imkers. „Als dat zoo doorgaat van 't jaar, maakt 1912 goed, wat 1911 be dierf." Het gevolg van een goed voorjaar is een groote uitbreiding vüii het over winterde bijenvolk. Toen ze hun eerste lentevlucht had den gemaakt en geheel de omgeving hadden bezaaid met zwarte vlekjes, kon do bijenhouder gerust zijn. Voor den imker is er in 't voorjaar geen grooter genot denkbaar, dan dat dc bijen een mooicn dag treffen voor de reinigingsvlucht. Dan stormen de diertjes, blij gonzend naar buiten en ontlasten zich van de afgewerkte slof fen. Een fijn regentje in den schijn, een onsmakelijke maar uiterst noodzakelijke gebeurtenis in de bijen maatschappij. Do winter is dan voor bij en dc diertjes kunnen hun drukke werk beginnen. Week aan week heb ik van Maart of de ontwikkeling van zoo"» volk kunnen nagaan. Jn een paar dagen waren de aanwe zige raten verlengd met zachte, buig zame celcomplexen, mooie gele was en prachtige zeshoekige huisjes. Tevreden gonzend liepen de bijtjes erover heen. maakten daar een cel, Waarin de larve geen voedsel meer noodig had dicht, hielpen hier een uitkomend zusje bij het doorbreken van het dekseltje en lieten ruim baan aan de eierleggendo koningin. Een dog of wat geleden noodigde de imker me uit, den anderen dag 's morgens om zeven uur, oen kijkje te, komen nemen op den bijenstal. Hij was van plan, een paar zwermen af te trommelen. Een groote korf met een paar stuk ken raat van het vorige jaar, waarin zelfs nog wat honing zat, werd in ge reedheid gebracht en klaar gezet. Heerlijk scheen dc zon don volgen den morgen. Het was een zwarte wolk van bjjeu, die om korven en kasten zoemde, het was een blij gegons alom. De korf, die afgctrommcld moest wor den, had geen bijen kunnen zenden naar de frisch geopende bloemen. De imker had het vlieggat met een bosje gras dichtgostopt, den korf omge keerd op een kleed gezet, dat op bet gras lag uitgespreid en hel geheel met een strooien nap, die juist op den korf paste, afgesloten. Een touw, kruiselings om korf nap gebonden, zorgde verder, dat er geen bijen konden ontsnappen. Wat moet dat een vreemde gewaar wording voor die diertjes zijn geweest. In plaats van blij-uit tc kunnen vliegen in den heerlijken zonneschijn, te zweven van bloem tot bloem, te genieten van do weelde van dezen inooien Meidag, werd hun heele we reldje omgekeerd en afgesloten. Toen begon de eigenlijke aanval. Regelmatig trommelde de imker met beide handen tegen den korf, vijf, tien minuten achtereen van beneden i.aar boven. Dat was voor do bijen om dol te worden. Nu is een bij een practisch diertje. Als do korf aange vallen, of de kast voor do inspectie geopend wordt en ook als de zwerm uittrekt, zorgen de beestjes, dat ze voor een dag of drie honing naar bin nen werken. Wie weet, wat er ge beurt- Er kan wel hongersnood voor de deur of liever voor het vlieggat staan eu dus zorgen, dut ineit op alles is voorbereid. In hun angst voeren ze zelfs nog de pas uitgekomen bijen, die zicli zelf niet kunnen helpen. Vergelijk daarbij do menschen, die soms bij een brand met een kopje zonder oor naar buiten stormen, ter wijl ze de geldkist of do juweelcn ver geten en we merken alweer, dat we niet alleen naar de mieren behoeven te gaan, om wijs te worden. Hei trommelen hield nog een tijdje aai;. De bijen gonsden en zochten een uitweg. Van buiten was bet te hooren, dat ze in dichte drommen naar bo ven, dus naar den nap trokken. Teen werd een tweede nap gehaald, en, nadat de eerste van de korf was afgenomen, werd nummer twee zoo snel mogelijk op de eerste gezet, om de bijen niet te laten ontsnappen. De korf werd omgekeerd, daar nog lang niet allo bijen in de nap waren ge gaan. Toen werden de uitgeloopen dieren eclierj geïnspecteerd. Op zoo'n oogenbhk is een imker een en al leven. Aandachtig kijkt hij in de nappen, om te zien, of do koningin ook u:l de korf is gekomen. Zijn er vijftig bijen en de koningin, dan is het doel bereikt. Zijn er duizenden werk sters .dan he.eftmen eigenlijk niets. Als deze in een korf worden gedaan, ge vuld met den fijnste» honing, dan vliegen ze toch weer terug naar de oude woning, om de koningin te zoe ken. Bij de bewerking, die ik bijwoonde, mislukte het de eerste maal ook. Twee nieuwe nappen weiden geno men en het eentonige geklop begon opnieuw. Weldra was toen weer een groot gedeelte van bet volk uitgeloo pen en ja, daar had zich dc koningin ook laten verschalken. In een wip had de imker haar in het oog. Een mooi glanzend dier, mot een veel langer achterlijf dan de werksters, fijn van bouw evenwel en veel edeler dan da luie parasiteerende darren of man netjesbijen. Enkele dozijnen bijen verdrongen zich om hun gebiedster en de dieren, d;e waren opgevlogen, gingen, door hun reukorgaan geleid, recht op de koningschap af. Nu was het voornaamste werk voorbij. Do nap werd met nog wat andere bijen aangevuld en opzij gezet, om de rondvliegende bijen te vangen en de aanwezige dieren om de ko ningin te verzamelen. Toen lieten ze zich gewillig in de nieuwe woning schudden. Deze werd met een zak afgesloten en schuin ge zet tegen een schutting, waarna mc-n de overige bijen in de oude korf schudde en op do eigen plaats neer zette. Vreemd zullen de diertjes dan te moede zijn, zoo geheel uit hun doen en - zonder koningin. Dc honderdtal len, die onrustig voor de korf op en neer vlogen, gonsden klagend en dach ten aan geen zonneschijn en meibloe men meer. Nu zijn. ze reeds druk bezig, om uit een werkbij-eitje een koningin te kweeken. Deden zc dit niet, dan zouden ze weldra zijn uitgestorven. Temidden van den rijken honingschat zouden ze een voor een wegkwijnen en geen jonge dieren zouden hun plaats kunnen innemen. H. PEUSENS. Rubriek voor Vrouwen De voorbereiding der vrouw voor de haar wachtende le venstaak. Het karakter en den wil te sterken ia van even groot belang, als do ge zondheid te bevorderen door een ver- standigen, eenvoudigen leefregel, en de spieren te ontwikkelen door spel en sport, door gymnastiek en veel be weging in d:e frissclie, vrije buiten lucht. Een der eerste eischen bij de op voeding der vrouw voor de haar wachtende levenstaak, is dus; wil en zenuwen te leer en beheerschon. Daar toe moet bet ldnd gewennen conse quent een doel na to streven; het niet op te geven eer hét bereikt is. Ziet nu de opvoedster, dat de krach ten dei- kleine waarlijk te kort schie ten; om liet voorgestelde doel ten einde te brengen, dan wordt onge merkt een handje geholpen. Dit geldt van do allereenvoudigste taak om het bordje leeg te eten, tot de soms vrij moeilijke opgave, oin het schoolwerk in een behoorlijken tijd klaar te krij gen. Vooral het eenmaal gestelde doel nooit opgeven; Ieder welslagen sterkt den wil, ieder niet-slagen werkt verlammend op de wilskracht. Het niet afmaken van de gestelde taak geeft een onvolkomen gevoel, dat onaangenaam en ontevreden stemt. Het ldnd moet zélf vertrouwen op eigen wilskracht; dat het eenmaal gestelde doel dient bereikt tc worden moet niet door hem in twijfel getrok ken worden. Daarom geven met het, vooral in de eerste jeugd niet al to moeilijke opgaven; het opgedra- gene moet de kracht niet te boven gaan en moet niet te veel eischen van do nog ongeoefende en dikwijls zelfs nog onbewuste krachten. Allengs kan men zwaardero taken gaan stellen; dit is ook weer iets zuiver individu eels, on elke opvoedster zal steeds on dervinden, dat dit voor iedere kleine weer verschillend is en do meest in telligent© soms moeito beeft, daar do minder begaafde handig op zijn doel afgaat. Komt het kind nu echter zóó ver, dat het zichzelf een vrij lioog doel stelt, waai- het naar streeft met in spanning van alle krachten, dan eerst zij nwo waar we wezen wilden: de kleine neemt eigen initiatief, al is ook de eigen kracht misschien wat overschat. Met het willen groeit ook het kunnen. Natuurlijk zijn er altijd veel eigenwijsjes onder de aller klein sten, die zich steeds verbeelden, wel alles te kunnen doen als do oudere zusjes en broertjes; maar, enfin: <Le moeten dan maar hebben wat er bij staat; d w. z. ze zullen zeiven iot hun schade ondervinden, dat ze zich te groot, te sterk en te knap rekenden, en zich dus teleurgesteld voelen. Ja: bescheidenheid is ook een soort van zelfbeheersching, die voorul onmis baar is voor de aanstaande vrouw moeder, die zichzelve immers ge heel moet kunnen wegdenken, ter wille van man en kinderen. Daarom moet het kind ook al vroeg leeren toegeven. Dit is echter zeker een van de moeilijkste pedagogische raagstukkeu. Toegeven toch, kan blijk geven van prijzenswaardige zelfoverwinning; ze kan echter ook voortkomen uit laf heid of gemakzucht. Geeft het kind later In het leven te gauw toe, ziet het onmiddellijk af, van wat het eerst Izelf wilde en noodig achtte, om zich to schikken naar anderer wensclien, dan is dit dus uit gebrek aan ener- i gie. Daarom inoct al vroeg het weer standsvermogen van den wil aange kweekt worden. Voelt het kind ge noeg overtuiging in zich, dat liet door hem of haar gewilde waarlijk goed moet zijn en is geen ongepast egoïs me de drijfveer van zijn willen, wel nu laat hem dan ook doorzetten. Niet onverstandig mag do wil ge broken worden; dit kweekt óf huiche laars, of stijfhoofdigen, dio ook na derhand hun wil zullen doordrijven, al is hot alleen maar om F? zien, wanneer^zij nu eens do sterkste blij ken! Ook do lichamelijke opvoeding sterkt den wil: gymnastische oefenin gen zijn uitstekend om do wilskracht te bevorderen: het bewustzijn, het be sef van physieke kracht stemt moe diger, geeft durf! Menig achterlijk -kind is eerst tot bewustzijn van zijn kunnen gekomen, doordat het begon, zijn lichaam on der appèl te krijgen. Daartoe moet het geduld leeren hebben met zichzcl- ven; dit laatste is echter ook ruim schoots van toepassing op de drift kopjes, dio b.v. boos worden, nis zij fouten maken on boos hun scluift Of lei op-den grond gooien, omdat hun gezegd wordt, dat ze hun som ver keerd hebben! Bovendien: is do klei ne aan orde en netheid gewend, dan zal dezo gewoonte al reeds hem een af keer doen hebben, iets ten halve to doen. Met geduld en nauwgezetheid moet het kind er aan wonnen, ziju plicht voortdurend volkomener en beter te vervullen; het moet zich ook met ge mak in enkele teleurstellingen leeren schikken; naderhand ondervindt een ieder immers do wisselingen van het leven en tevreden moet ook d'e vrouw dragen wat er to dragen valt. Wie zich door het minste onvoldaan e>n ongelukkig gevoelt, zul ook nooit an deren gelukkig kunnen maken en dat toch is: de taak der huisvrouw bij uit nemendheid. MARIE VAN AMSTEL. De Laurierboom. Het was 15 jaar geleden dat kapi tein Von Barenburg getrouwd was. Zijn vrouw had hare kennissen uit- genoodigd op 'n koffiepartijtje in hm) woning, het landgoed „Welkaii" en hoewel geen groote feestelijkheden gevierd werden, had ieder een ge schenk als bewijs hunner sympathie gezonden. Over de thans op do étage- rctafel tentoongestelde cadeautjes lag een groote mooie lauwertak. De kroon der verdienste! riep een jong meisje vol geestdrift, En zij nam den tak vol frisscho bladeren in de hand en wenkte de vriendelijke gast vrouw daarmee toe. Deze, een weinig vermoeid van ul dc drukte, zat ge makkelijk geleund in een prettige» fauteuil, dien zij van haar man had gekregen. Het lieve, dikke vrouwtje lachte. De bruine, tintelende oogen wedijverden in snaakschheïd met de kuiltjes in tellen. Het was in 't belangrijke jaar gon al grijs te worden, hetgeen het frissclie gezicht een nieuwe bekoorlijk heid verleende. - Voor huiselijke heldendaden is nog steeds geen andere lauwerkrans weggelegd dan de kookpan, zeide zij lachend. Zij nam den tak op en koek hem met innig welbehagen aan: Deze heeft de beteekenis van een souvenir. Natuurlijk! voor uw man! Neen, voor mij! 't Is echter niet zoo eenvoudig als ge denkt. Er is een heele geschiedenis aan vebronde». Wij schoven spoedig bij. Ach toe mevrouw! En toen begon zij alleraar digst te vertellen. Niet alleen met woorden. Maar haar gebaren, haar gelaatsuitdrukking, allerlei kleinighe den \saieu zoo aardig om aan tc zien. En dat kan ik u helaas niet overver tellen. Ik bemerk, dat ik weggezonden zal worden, sprak een mannenstem. een deflig heer deed de deur ópen van een aangrenzend vertrek en stond lachend op don drempel terwijl hij zijn baard gladstreek. Ziju vrouw zag hem ondeugend in. Rook jij je sigaar maar op man. Wij kunnen jc hier niet gebruiken. En doe de deur maar dicht, dan sto ren wij dames je niet. Je zit zeker te werken aan je speech voor de verga dering. Dus, weggezonden! antwoordde mijnheer von Barenburg lachend; hij trok de deur dicht, echter niet in 't slot, bij liet haar ecu weinig uau staan. Zijn vrouw hoestte even; er was si garenrook in dc kamer gekomen. Zoo als ik zeide, was de deur niet geheel dicht. Natuurlijk luistert hij. Wat kan dat schelen? Dat kun u niet bcoordeelen, Juf frouw. Men moet alles vermijden wat een man in zijn ïjdelhcid kan ver sterken. Ik zal toch probeeren te ver tellen. Het was in belangrijke Jaar van onze geschiedenis of liever aan het eind van dat jaar. Dc troepen, welke in Frankrijk ge mist konden worden, kcerd?n terug. De tijden waren slecht voor den land eigenaar, mijn vader had dus het dorp door het 'bouwen van kleine hou ten huisjes iu een luchtkuuroord la ten herscheppen; ons station was het laatste voordat men aan de hoofdstad kwam; wilden de militairen zicli dus eerst wal opfrisschen, dan moesten ze hier uitstappen. Wij verwachtten veel bezoek: wü hadden emmers en tobben vol water klaargezet en voor verfris- Vhingen eezorgd. toen eindelijk het eerst vau nllcn ons regiment gesigna leerd wérd. Mijn ouders en wij, lk de oudste vooral, hadden het leeuwenaandeel op ons genomen voor preparatieven der ontvangst. Ik zag de knechts al met eikentakken lonpen, de meisjes •krolnsen vlochten.; ik moest zorgen voor do heide wachtkamers, waarvoor de officieren allerlei eten en drinken moert worden klaargezet; moeder met behulp van de huishoudster zou voor de soldaten zorgen, „do brave jon gens" en ook vader kwam aandragen met hetgeen hij gewoonlijk in den kei der bewaarde. Acii hemel, wat was dat een druk te, het hoofd liep er je van om'. Wij waren zoo blij over den afloop, zoo trotsch op hetgeen onze mannen hadden uitgevoerd. Vooral óön jong meisje werd de deur daar heel zachtjes dicht gedaan? vooral één jong meisje wist dat er een was bij al die helden voor wien zij de sterren des hemels wel tot een kroon had willen vlechten en voor wien niets, neen niets ter wereld mooi en goed genoeg was. Eikenblo den kransen had ik al heel In de vroegte toen niemand op was in massa's gevlochten. Nu zag ik, dat de dorpsmeisjes deuren en ven-, sters, den ingang van het perron von het station, do wachtkamers alles met j eikenloof versierdon en nog bezig wa ren massa's kransen aan te sleepen. En toen dacht ik: neen, de eik is voor onze dapperen voor mijn held niet goed genoeg... Lauweren moes ten het wezen! Er was geen tijd meer om lauriertakken uit de stad te laten komen. Daar zou men ze trouwens ook niet meer kunnen krijgen! Maar wij hadden ook een boom. Mijn hart klopte wel wat onrustig bij die gedachte ja wij hadden, een lau rierboom, een heel ouden boom niet een prachtige» kroon; een heiligdom van de familie. Want mijn grootva der, toen hij nog een heel jeugdig of ficier was, teruggekeerd uit den be vrijdingsoorlog. had een tak In den grond genlant op den dag van zijn huwelijk. En uit dat takje was de mooie boom gegroeid, hij was'In om vang toegenomen en was gegroeid even als de familie en hij viel mijn vader als erfgenaam van liet land goed ten deel. Niemand had ooit, één tak afge plukt van dezen dierbaren booin, nooit had iemand .er één blad afge nomen. Dik in do bladeren, donker, van ouberispelijkcn vorm prijkte zijn kroon. Bij huwelijks- of doopfeesten vormde hii. het grootste sieraad van de feestzaal. En hij prijkte boven het hoofd van den doode, wanneer er een sterfgeval m de familie had plaats gehad. Maar ieder jaar werd zijn feestdag gevierd; het was gewoonte de Kerstgeschenken rondom den laurier boom uit te stallen. En do mooiste; dingen- een kostbaar collier, pen waaier, een reukdoos, een ingepakt goudstuk, werden door vader tussohen zijn sterke takken gestoken. Dat was een prei de pakjes uit den boom te holen heel voorzichtig, om den boom geen kwaad te doen. Ik wierp een blik op de tafeltjesi In de wachtkamer, alles zag er keurig uit, verleidelijk en smakelijk! Alles was"klaar. En ik sloop naar buiten en toen naar huis waar de laurier boom in de vestibule stond. Heel voor zichtig sneed »k er enkele takken af voor hem alleen... Neen dacht ik: neen, flut kan niet, dut loojit te veel in 't oog. En ik voelde hoe het bloed mij naar de wangen stroomde. Niemand wist er iets van.... ik zelf wist hel haast niet. Wij hadden elkaar maar een paar keer ontmoet. Heel toevallig ook op den dag der oorlogsverklaring. Toen, In de opge wondenheid van het oogenblik, had hij tot mij gezegd: Wil je op mij wachten, Anneke? En hij zag mij aan eu drukte mijn hand. Ik kon slechts knikken; de tra nen rolden mij over de wangen. Eu nu kwam hij terug, gezond, met een lit- teeken over voorhoofd en schedel. Mijn handen dwaalden rusteloos van opgewondenheid door de lauriertak ken. Toen ik met de lauwertakken tot eeu kraus gebogen over den arm naar hel station terugkeerde, liep onze oude Jolian, dien ik als beschermer vun mijn schatten had aangesteld, on geduldig heen en weer. Ach juffrouw, juffrouw. Wat Is er? Ach hemel, daar zitteu een paar menschen té eten en te drinken. Het is niet to gelooveu! hoe is 't nu tocli mogelijk? Jaag die brutale lui dadelijk weg! Dat durf ik niet.... Slaapmuts! bromde ik. En ik de wachtkamer binnen. Eu warempel, daar zit een oude heer heel geniakke- lijk aan een tafeltje en bedient een dame, die naast hem zit. Het lek< een paar deftige menschen. Daar lette ik op dat oogenblik niet op. In mijn oogen waren zij niet beter dan wan neer zij een' kerkroof hadden begaan. Ik rekte mij uit met mijn lauwerkran sen in al mijn voornaamheid. Mijnheer en mevrouw, zeide, ik, en mijn oogen zullen wel vonken ge schoten hebben van toorn, durft u het wagen van deze verver- schingen to gebruiken, die bestemd zijn voor onze vermoeide, hongerige en dorstige helden! De heer sprong op en wilde een boos antwoord geven. Maar de dame was ook opgestaan en zeide: Zwijg liever, Hein rich! lk ben al veel beter. En zij trok haar echtge noot met zich mede naar buiten. Toen ik hen volgde, hoorde ik in de verte reeds hoerageroep. Zij komen! hoera! De trein nadert. Alles dwarrelt mij voor de oogeD. Toch herken ik dien eenc en werp hem mijn schoonste lauwerkrans om den helm heen. Dank, dank, Anneke! Daar valt de dame uit de wachtkamer hem om den hals. lk had mij reeds bij de an deren gevoegd. In een oogenblik was alles voorbij, een .mogelijkheid één enkel woord, één vertrouwd ijken blik met hem te wisselen. Toen de trein weg was, greep ik mijn vader onder den arm en wees hem het oude paar, dat juist in het rijtuig stapte. Wie zijn dat? Een gewezen president van de kamer, Von Barenburg. Men zegt, dat hij „Welkau" gekocht heeft. „Welkau" was het groote landgoed in onze buurt, U gaat er zeker een visite ma ken? Neen, ik denk het niet. De oude heer is een trotsche, stijve man, er schijnt plotseling een eind gekomen te zijn aan zijn openb.lTo carrière en nu moet hij wat zonderling en meuscheu- schuw geworden zijn. Maar waarom interesseer jij je daarvoor? Mijn he mel, wat een dag! En stralend van vreugde ging hij naar mijn doodvermoeide moeder en omhelsde haai', in tegenwoordigheid van al die menschen. Waarom, ik mij interesseer voor dien ouden Barenburg? Hij was im mers den vader van den jongen Ba renburg, mijn George. En dien man had ik onbeleefd toegesproken, omdat hij voor zijn uitgeputte vrouw de moeder van George -- naar de eerste de beste lafenis en versterking greep! Ik was diep verslagen toen ik meehielp alles op te ruimen, 's Avonds zaten wij allen rustig in de warande. Ach hemel! wat zag onze laurierboom er uit. Maar vader zei geen woord en moeder knorde nooit. Een paar dagen later kreeg ik een briefje van George met deze woorden: Je hebt beloofd te wachten,- Anne ke! En er lag een laurierblad in het couvert. Ik was zoo blij, dat hij neg aan mij dacht en legde mij zelf ..op ge duld te hebbeu. Ik had het hem niet gemakkelijker gemaakt zijn trotschen stijfhoofdigen vader, wien ik zeker niet rijk en aanzienlijk genoeg wis, zachter tegenover mij te stemmen. Afwachten tot er misschien eens een goede aanleiding was, dat was het eenïge. De tijd ging sneller dan ik verwacht had. En daar was een heel droevige reden voor. Mijn lieve moe der werd ziek en toen berustte de hee le huishouding op mij. Hoe gaarne had ik alles gedaan om haar in 't le ven te behouden. Maar in het eind van den herfst stierf zij. Nogmaals stond de laurierboom, kaal en geel en ziekelijk aan het hoofdeinde van de lijkkist. Toen verschrompelde hij ge heel eu stierf. Niemand had zich dau ook veel tijd en moeite gegeven hem in het leven te behouden. Eu zijn verlies was haast niet merkbaar, ver geleken bij het veel zwaardere verlies, dat wij te dragen, hadden. Toen naderde Kerstmis. Niemand scheen er aan ie denken in dezen ern- stigen tijd. De jongere zusjes en broer tjes liepen bedrukt rond. Den 2-ien De cember na tafel, riep vader mij bij zicli: Je hebt toch wel aan een Kerst boom gedacht? De kinderen mogen die niet missen... Hij ging de kamer uit, hij kon zich niet goed houden. Ik was erg ontsteld. Neen, het was niet in mijn hoofd opgekomen voor een kerstboom te zorgen. Koek, marsepein, vruchten dat was alles in huis. Misschien liad vader cadeau tjes gekocht en wou zoo als gewoon lijk het feest vieren. En ik had ge dacht dat er geen sprake w as van het vieren van het feest. Ja, de kinderen.. Waren ze misschien even bedroefd om dat het feest niet doorging als om den dood van moeder? Uit de stad kon onmogelijk een boom meer gehaald worden. En ik schaamde mij en durfde niet aan va der te bekennen, dat mijn smart zoo zelfzuchtig geweest was eu ik niet aan anderen gedacht had. Ik riep den ouden knecht Jo- han, wij moeten een boom hebben. Mooi gezegd juffrouw, hoe komen wij daaraan? Nu w ij hebbeu toch wel een den in den tuin! lk meende natuurlijk een pijnboom. Ja. wij hadden drie mooie hoornen. Zij stonden in het park en waren tweemaal zoo hoog als het huis. Eu dan hadden wij nog een heele massa eiken, beuken, berken, linden, wilgen. Maar denneboomen of pijnboomen of sparren hadden wij niet, Maar in „Welkau"'... daar hebben ze wel jonge dennetjes heel mooie boompjes! zei Johun. lk stuurde hem weg en deed alsof ik er geen raad op wist. Maar stille tjes bedacht ik: Dc bedienden mag Je niet over halen tot stelen Anna, maar jij zelf jij kan "t wel doen. Nood breekt wet. Hot werd reeds een weinig sche merachtig. Ik deed dus gauw mijn mantel aan, zette een bonten muts op eu met een handige keukenbijl gewa pend, begaf ik mij op weg. Het sneeuw de eeu beetje; dat trof goed. Ik wist, dat de jonge denneboompjes dicht bij de grens van ons landgoed stonden. In minder dan een half uur was ik er. Mijn hart klopte luide, lk lette er niet op en had weldra een boompje uitge zocht; ik dacht, dat ik het best naar buis zou kunnen dragen. En nu kwam het ergste. Ik zwaaide de bijl; de sla gen werden door de echo in het stille bosch herhaald. Maar ik keek links noch rechts, Gauw, gauw! dat was mijn eenige gedachte. Met een gloeiend hoofd en luid kloppend hart werkte ik voort, het vorderde goed, en eindelijk kon ik het dennetje afbre ken. Ik keerde mij om en wilde het op nemen en vluchten... Halt! Een oude heer als jager ge kleed stond eensklaps voor mij. Het was of hii uit den grond was opgere zen. Achter hem stond een Jonge man. De oude was het die geroepen had, hij versperde mij den weg en keek mij vertoornd aan: Kijk, kijk! dat jonge meisje'? Ik moest mij laten aankijken, mijn hoofd gloeide. Wat, is dat niet die strenge deugdzame sehoone van den dug van den intocht? Die eén slok wijn dief stal noemde? Ze schijnt zelf al heel lange vingers te hebben! Nu wierp ik mijn hoofd trotsch In den nek. Een beleediging" Daar kwam do -'-uige man nader: Juffrouw Anna...! In eens was al mijn trots en be daardheid op den loop Ik snikte en wilde mijn excuses maken. De kinderen moesten een boom hebben... al was... mijn lieve moeder pas gestorven... ik wou iemand naar de stad zenden, maar daar was geen tijd meer voor. En onze laurierboom onze laurierboom dien vader vroe ger altijd gebruikte.... is.dood... Toen ben ik heel stilletjes... niemand weet het lk kon niet verder spreken: de woorden bleven mij in de koel steken. George was heel dicht bij mij ge komen en sloeg zijn arm beschermend om mij heen. Je hebt mij eens wat van dien ouden boom verteld Anneke, van den laurierboom, geplant in den tijd van den bevrijdingsoorlog, uw aller hei ligdom. Je hebt er zeker te veel tak ken van afgesneden op den weg van den intocht voor ons, voor mij, niet waar? Zeg Anneke, is dat niet zoo? Ik stamelde van ja.,; Vader zeide George, dit is hol meisje waar ik u vandaag nog van gesproken heb. Voor degenen die zij liefheeft verdedigt zij spijze eu drank en plundert en steelt zij als liet noo dig Ss De oude man zag mij langen in-1 ernstig aan. Ik ontweek zijn blik niet. Toen kwam er een zachte uitdrukking in zijn ooeen. Die lauweren waren die van haar? Het kostbaarste wat zij te geven had en wat jij ooit ontvan gen kon, mijn zoon. En daardoor is haar boompje verdroogd en gestorven en zij wou er een stelen.. Dan m«ct ik haar de dennen van „Welkau" wel cadeau geven om haar weer eerlijk te maken. Mijn zoon kan toch niet wet een dievegge trouwen. Of liet moest wezen met eene die de harten steelt. Nnmmer 32476. Na vijf eu dertig jaren trouw© plichtsvervulling iu het stoffige aeteu- vak had Bernhard Kleiber rust" geno men. Hij liad een ridderorde gekre gen en den titel van raad en bracht zijn vrijen tijd door met biljarten, de krant lezen, wandelen en redencere» binnen- en buitenshuis. Mevrouw Kleiber vond hem onuitstaanbaar en met recht, want hij koek in alle pot- ten en pannen en in het huishoud boek en bemoeide zich met huishoude lijke dingen, die hem geen steek aun gingen. Daardoor hadden er dikwijls onverkwikkelijke tooueeléu plaats. Mevrouw Kleiber was juist van

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1912 | | pagina 15